• No results found

TECHNISCH RAPPORT UITSTROOM UIT HET STELSEL EN DE ARBEIDSMARKT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "TECHNISCH RAPPORT UITSTROOM UIT HET STELSEL EN DE ARBEIDSMARKT"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TECHNISCH RAPPORT UITSTROOM UIT HET STELSEL EN DE ARBEIDSMARKT

Staat van het Onderwijs 2020

April 2020

(2)

INHOUD

1 Inleiding 4

2 Databronnen, methoden en definities 5 2.1 Stelselbestand 5

2.2 CBS Microdata 5 2.2.1 HOOGSTEOPLTAB 5 2.2.2 POLISBUS 5

2.2.3 SECMBUS 5

2.3 Uitstroom en arbeidsmarktinformatie 6

2.4 Methoden 7

2.5 Definities 7

2.5.1 Uitkomstmaten leerlingen 7 2.5.2 Achtergrondgegevens leerlingen 8 2.5.3 Schoolgegevens leerlingen/studenten 8 3 Uitstroom uit het stelsel 9

3.1 Eerste schoolloopbaan. 9

3.2 Niveau uitstroom na eerste schoolloopbaan 9 3.3 Uitval uit het hoger onderwijs 10

3.4 Achtergrondkenmerken van uitstromers 12 3.4.1 Geslacht 12

3.4.2 Migratieachtergrond 13 3.5 Havisten in het hbo 14

3.6 Ontwikkeling voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) 16 3.7 Vsv per onderwijssoort 16

3.8 Vsv en leerweg in het mbo 18 3.9 Achtergrondkenmerken vsv 18 3.9.1 Geslacht 18

3.9.2 Migratieachtergrond 18 3.9.3 Opleiding ouders 19 3.10 Regionale spreiding 20

3.11 Terugkeren in het onderwijs 22 4 Aansluiting arbeidsmarkt 23

4.1 Rekening houden met achtergrondkenmerken 23 4.2 Het halen van een diploma loont 24

4.3 Verschillen naar vooropleiding 24 4.4 Verschillen tussen opleidingen 25 4.5 Uurlonen na 1 en na 5 jaar 26 4.6 Sectorverschil 28

4.7 Gelijke kansen op de arbeidsmarkt 30 4.7.1 geslacht 30

4.7.2 migratieachtergrond 32 4.7.3 opleidingsniveau ouders 35 4.8 Aansluiting arbeidsmarkt VSV 38 4.9 Uurlonen havisten 39

4.10 Branche VSV en hbo uitvallers 41

4.11 Regionale verschillen in aansluiting arbeidsmarkt 42 4.11.1 Regionale verschillen naar uitstroomniveau 42

(3)

4.11.2 Regionale verschillen VSV 43

4.11.3 Regio verschillen naar kenmerken 44

Bijlage 1 Niveau uitstroom naar studentkenmerken 48 Bijlage 2 Havisten in het hbo 54

Bijlage 3 Regionale verschillen VSV 56

Bijlage 4 Gecorrigeerde baankans en uurloon naar vooropleiding na 1 jaar 58 Bijlage 5 gecorrigeerde baankans en uurloon naar sector na 1 jaar 60

(4)

1 Inleiding

In de Staat van het Onderwijs wordt jaarlijks een beeld geschetst van de stand van zaken wat betreft de kernfuncties van het onderwijs;

 het bijbrengen van kennis en vaardigheden (kwalificatie);

 het bevorderen van betrokkenheid bij de samenleving (socialisatie);

 het selecteren en plaatsen van leerlingen en studenten in een passende onderwijsomgeving, met certificering en diplomering in een passende schoolsoort, opleiding en onderwijsomgeving (selectie en gelijke kansen);

 het opleiden van studenten met een goede positie op de arbeidsmarkt (allocatie).

Dit technisch rapport raakt drie van deze functies namelijk: kwalificatie, gelijke kansen en allocatie. Allereerst wordt het niveau van de uitstroom uit het onderwijsstelsel bepaald. Wij kijken daarbij naar het diplomaniveau waarmee studenten het onderwijs verlaten en of dit verschilt voor verschillende groepen. We zoomen daarnaast in op een aantal kwetsbare groepen, zoals de voortijdig

schoolverlaters, uitvallers uit het hoger onderwijs en havisten op het hbo.

Vervolgens beschrijven we de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt voor verschillende groepen leerlingen.

Als gegevens over kwalificatie en gelijke kansen waarover we rapporteren in paragraaf 1.1 niet terug te vinden zijn in dit technisch rapport, kunt u ze vinden in de technische rapporten over primair onderwijs, voortgezet onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwjis, mbo en hoger onderwijs.

(5)

2 Databronnen, methoden en definities

2.1 Stelselbestand

De Inspectie van het Onderwijs beschikt over BRON- en 1-cijferonderwijsbestanden van DUO. De BRON-bestanden bevatten onderwijsregistraties van de scholen en onderwijsinstellingen. Deze BRON-bestanden worden verrijkt door DUO tot 1- cijferbestanden. Op basis van deze 1-cijferbestanden worden meerjarige bestanden per sector geproduceerd door DUO (VO en HO) en de IvhO (PO, MBO, VAVO,

(V)SO). Deze meerjarige sectorbestanden zijn samengevoegd tot een stelselbestand dat uniek is op persoon-jaar niveau. Dubbele inschrijvingen worden als volgt

ontdubbeld:

• Selectie op hoofdinschrijvingen;

• Examens/diploma’s gaan voor inschrijvingen zonder examens diploma;

• Prioriteit van sectoren; HO, MBO-regulier, MBO-nbi, (V)SO, VO, VAVO, PO.

2.2 CBS Microdata

Achtergrondkenmerken die niet beschikbaar zijn in de BRON-bestanden worden verkregen via de CBS Remote Access omgeving. Dit geldt voor: juridische ouders van de leerlingen/studenten (via KINDOUDERTAB), de opleiding van de ouders van leerlingen/studenten (via HOOGSTEOPLTAB), het inkomen van de ouders van leerlingen/studenten (via Integraal Huishoudens Inkomen) en

arbeidsmarktgegevens van oud-studenten (via POLISBUS en SECMBUS).

2.2.1 HOOGSTEOPLTAB

Dit bestand bevat de hoogst behaalde opleiding van ouders van

leerlingen/studenten. Het bestand is goed gevuld voor de jongere leerlingen en voor hoogopgeleide ouders. De vulling wordt magerder naarmate de leerlingen

(studenten) ouder zijn. Met name de informatie voor laagopgeleide ouders ontbreekt dan. Dit is geen probleem zolang de groep laagopgeleide ouders die je wel

waarneemt representatief is voor de totale groep leerlingen/studenten met laagopgeleide ouders.

Bij de oudere studenten is de informatie over het opleidingsniveau van ouders met name gevuld uit de UWV-bestanden. Dit betreft een selectie van ouders die in het verleden werkloos zijn geweest.

2.2.2 POLISBUS

Dit bestand (bron: UWV & Belastingdienst) bevat per individu van maand tot maand informatie over het soort betaald werk en bijbehorend loon. We hebben de positie op de arbeidsmarkt in oktober 1 jaar en 5 jaar na diplomering gekoppeld. Ter illustratie: voor studenten die voor het laatst in schooljaar 2009/2010 onderwijs volgden is de arbeidspositie op oktober 2011 en oktober 2015 bekeken.

2.2.3 SECMBUS

Het bestand SECMBUS bevat de sociaaleconomische hoofdstatus van ieder individu gedurende elke maand in de afgelopen jaren, op basis van de inkomensbron. Om te bepalen welke hoofdstatus iemand heeft, worden alle inkomensbronnen van iemand gedurende een maand met elkaar vergeleken. In principe is het hoogste bedrag

(6)

bepalend voor de hoofdstatus. Daarnaast wordt meegenomen of een persoon ingeschreven staat bij een onderwijsinstelling.

We maken gebruik van de hoofdstatus op 1 oktober van ieder jaar. Elke persoon kan de volgende hoofdstatus aannemen:

• Werknemer (in loondienst)

• Directeur-Grootaandeelhouder

• Zelfstandig ondernemer

• Overige zelfstandige

• Ontvanger werkloosheidsuitkering

• Ontvanger bijstandsuitkering

• Ontvanger uitkering sociale voorziening overig

• Ontvanger uitkering ziekte/AO

• Ontvanger pensioenuitkering

• Nog niet schoolgaand/Scholier/Student met inkomen

• Nog niet schoolgaand/Scholier/Student zonder inkomen

• Overig zonder inkomen

Indien iemand niet binnen één van deze statussen valt dan nemen we aan dat deze persoon geëmigreerd (of overleden) is. Deze persoon wordt derhalve niet in de analyses meegenomen.

2.3 Uitstroom en arbeidsmarktinformatie

Het jaar van uitstroom uit het onderwijsstelsel (gediplomeerd of ongediplomeerd) wordt aangeduid met het inschrijvingsjaar dat start vanaf 1 oktober van de laatste onderwijsinschrijving. Ter illustratie: uitstroomjaar 2015 betekent dat de student voor het laatst in 2015/2016 ingeschreven stond. Het precieze moment van

uitstroom is niet bekend. Uitstroom gedurende het inschrijfjaar 2015 kan dus ook in juni 2016 zijn geweest. De arbeidsmarktinformatie betreft informatie over oktober:

het basisloon, de contractvorm en de sociaaleconomische status. Zodoende is arbeidsmarktinformatie van 1 jaar na uitstroom in werkelijkheid

arbeidsmarktinformatie van 1 jaar en 2 maanden tot 2 jaar na uitstroom, afhankelijk van het moment van uitstroom gedurende het inschrijvingsjaar. De meeste

uitstroom vindt plaats aan het einde van het inschrijvingsjaar, rond eind juli. Voor de meeste uitstromers geldt daarom dat de arbeidsmarktinformatie van 1 jaar na uitstroom informatie is van 1 jaar en 2 maanden na uitstroom.

(7)

2.4 Methoden

De gebruikte methoden bestaan uit kruistabellen en meervoudige regressieanalyses (OLS en logit-modellen). Met de regressieanalyses wordt er rekening gehouden met andere variabelen om de gecorrigeerde relatie tussen variabelen in beeld te

brengen. De kruistabellen worden op meerdere plekken in het rapport aangeduid als

‘ongecorrigeerde’ gemiddelden. De cijfers die volgen na een regressieanalyse zijn

‘gecorrigeerd’. In de regressieanalyses met betrekking tot de

arbeidsmarktindicatoren worden uitkomstmaten (kans op uitkering/geen inkomen, kans op vast contract indien werkend, basisloon per maand) verklaard aan de hand van de volgende factoren:

• Diplomaniveau bij uitstroom

• Geslacht

• Hoogste opleidingsniveau van ouders

• Migratieachtergrond

• Leeftijd bij uitstroom

• Vooropleiding

• Gemiddelde cijfer eindexamen VO

• Jaar van uitstroom

• Type opleiding (MBO: BBL/BOL/examen) (HBO, WO: deeltijd/voltijd)

• Specifieke opleiding (Beroep in MBO, subsubsec_ivho in HBO/WO)

• Instelling

De regressiecoëfficiënten worden gebruikt om de gecorrigeerde waarden te schatten.

2.5 Definities

2.5.1 Uitkomstmaten leerlingen Voortijdig schoolverlater (VSV)

Vsv’ers zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma of minimaal een mbo- diploma niveau 2. Er zijn een aantal uitzonderingen. Uitstromende leerlingen uit het Pro en studenten die uitstromen met mbo-diploma niveau 1 met werk worden niet beschouwd als een voortijdig schoolverlater. Studenten die in het buitenland wonen en ingeschreven staan in het Nederlandse onderwijs worden buiten beschouwing gelaten.

Kans op geen werk bij uitstroom

Op basis van de sociaaleconomische hoofdstatus van iedere individu wordt de kans op geen werk bepaald. Een individu uit de volgende categorieën: Werknemer (in loondienst), Directeur-Grootaandeelhouder , Zelfstandig ondernemer, Overige zelfstandige wordt geschouwd als werkend. Indien een individu de status, Ontvanger werkloosheidsuitkering, Ontvanger bijstandsuitkering, Ontvanger uitkering sociale voorziening overig, Ontvanger uitkering ziekte/AO of Overig zonder inkomen heeft, wordt deze beschouwd als niet werkend. Indien een individu als student wordt aangemerkt (dit kan omdat individuen ook als student worden aangemerkt wanneer zij studiefinanciering ontvangen maar niet staan ingeschreven bij een reguliere bekostigde ho-instelling maar bij een niet bekostigde instelling) wordt deze bij de analyse buiten beschouwing gelaten.

Basisuurloon bij uitstroom

(8)

Van werknemers in loondienst wordt het basisuurloon berekend

(basisloon/basisuren) van de maand oktober. Indien mensen meerdere banen hebben in oktober wordt het uurloon van de grootste baan genomen.

2.5.2 Achtergrondgegevens leerlingen

Geslacht

Het geslacht van de leerling is weergegeven als een jongen of een meisje (man/vrouw).

Hoogst behaalde opleiding ouders

Het hoogst behaalde opleidingsniveau van de juridische ouders van de leerling van het inschrijvingsjaar is ingedeeld in vijf categorieën: Opleiding onbekend, maximaal een MBO-2 opleiding, een MBO-3 of MBO-4 opleiding, HBO-bachelor & associate degree en WO- & HBO-master.

De laatst beschikbare gegevens komen uit 2017. Indien van één van de ouders de opleiding bekend is, dan wordt aangenomen dat dit de hoogst behaalde opleiding is van de ouders. Indien van beide ouders de opleiding bekend is, dan gaan we uit van de hoogste opleiding. Indien van beide ouders geen opleiding bekend is, dan valt de leerling in de categorie ‘opleiding onbekend’.

Migratieachtergrond

De migratieachtergrond van leerlingen wordt bepaald op basis van zijn/haar geboorteland en de geboortelanden van zijn/haar juridische ouders. Leerlingen worden in 4 categorieën ingedeeld: leerlingen zonder migratieachtergrond,

leerlingen met een westerse migratieachtergrond, leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond van de 2de generatie, leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond en van de 1ste generatie.

Leeftijd bij uitstroom

Leeftijd bij aanvang van het inschrijvingsjaar waarin de leerling/student uitstroomt.

Indirecte instroom

Er zijn deelnemers in het mbo, hbo en wo die op latere leeftijd (nogmaals)

instromen. Het betreft studenten die minimaal twee volledige schooljaren niet staan ingeschreven aan een onderwijsinstelling of studenten die bij eerst bekende

instroom 23 jaar of ouder zijn.

Hoogst behaalde onderwijsniveau

In het VO (incl. VAVO), MBO , HBO en WO kunnen leerlingen/studenten een diploma behalen. Bij uitstroom wordt het hoogst behaalde diploma bepaald. Leerlingen die het VSO verlaten kunnen dat in sommige gevallen ook doen met een diploma.

Echter de diplomagegevens van deze leerlingen zijn niet volledig bekend (dit komt omdat staatsexamens (nog) niet koppelbaar zijn). Daarom is ervoor gekozen om leerlingen die het VSO verlaten of leerlingen die ongediplomeerd het

vervolgonderwijs verlaten na eerder VSO gevolgd te hebben, VSO als hoogst behaalde onderwijsniveau te geven. Dit betekent dus niet dat alle VSO-verlaters ongediplomeerd zijn.

2.5.3 Schoolgegevens leerlingen/studenten Inschrijvingsjaar

Het kalenderjaar waarin op teldatum 1 oktober unieke (hoofd)inschrijvingen worden geteld.

(9)

3 Uitstroom uit het stelsel

De afgelopen jaren stroomden er ieder jaar tussen de 258.000 en 278.000 studenten uit ons onderwijsstelsel (exclusief uitstroom uit po en so). Dit zijn

studenten die het onderwijsstelsel voor minimaal twee schooljaren verlaten. In deze paragraaf beschrijven we het onderwijsniveau waarmee ze dat doen. In het tweede deel gaan we dieper in op specifieke (kwetsbare) groepen, namelijk de uitvallers uit het hoger onderwijs en de voortijdig schoolverlaters (vsv’ers).

3.1 Eerste schoolloopbaan.

De jaarlijkse uitstroom van studenten bestaat voor een groot gedeelte uit mensen die op latere leeftijd weer een opleiding zijn gaan volgen. Deze groep (indirecte instroom) is vooral groot in het mbo (zie tabel 3.1). Het andere deel van de

uitstroom bestaat uit studenten die hun eerste (initiële) schoolloopbaan beëindigen.

Tabel 3.1 Percentage van de uitstromende studenten dat het stelsel niet voor eerste keer verlaat, per onderwijssector

2012/13 2013/14 2014/15 2015/2016 2016/2017

VO 1,3 3,1 3,7 4,0 3,8

VSO 0,4 0,3 0,2 0,3 0,2

MBO 42,3 41,0 37,4 30,3 29,3

HBO 27,2 26,1 24,3 23,5 22,6

WO 16,0 15,6 15,2 15,4 14,4

Totaal 32,2 30,8 28,1 23,7 22,9

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

3.2 Niveau uitstroom na eerste schoolloopbaan

Tabel 3.2 toont voor de leerlingen en studenten het hoogst behaalde onderwijsniveau op het moment dat zij voor het eerst uitstromen (initiële

schoolloopbaan). Het gaat hier niet om het hoogst gevolgde, maar om het hoogst behaalde onderwijsniveau. De studenten die geen diploma hebben behaald zijn onderverdeeld in vso, praktijkonderwijs en (overig) ongediplomeerd.

In tabel 3.2 en in grafiek 3.1 is te zien dat ongeveer 15% uitstroomt met een wo- diploma en 23% een hbo-diploma behaalt. Daarnaast betreedt 20% van

leerlingen/studenten de arbeidsmarkt met een mbo-diploma niveau 4, 10% met een mbo-diploma niveau 3, 7% met een mbo-diploma niveau 2 en ongeveer 1,5% met een mbo-diploma niveau 1. Verder verlaat ongeveer 6% het stelsel met een vmbo- diploma en nog eens 8% met een havo/vwo-diploma. Dit gebeurt vaak nadat zij een studie in het vervolgonderwijs hebben gevolgd, maar niet hebben afgerond. Tot slot verlaat 1,5% het stelsel na PRO-onderwijs en een kleine 3% na VSO-onderwijs. Een krappe 4% verlaat het onderwijs ongediplomeerd. Ter herinnering, het gaat hier om leerlingen die voor minimaal twee aaneengesloten schooljaren geen

onderwijsinschrijvingen hebben in de bij in de registerbestanden bekende onderwijssectoren (uitstroom uit PO en SO niet meegenomen).

Tabel 3.2 Hoogst behaald niveau van studenten die het stelsel voor de eerste keer verlaten

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

(10)

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 4,1 3,9 3,7 3,9 3,9

praktijkonderwijs 1,4 1,4 1,3 1,5 1,4

vmbo 6,8 6,3 5,9 5,9 6,2

havo/vwo 6,8 7,2 7,6 7,7 7,7

mbo niveau 1 2,6 2,6 2,1 2,0 1,8

mbo niveau 2 9,9 9,3 8,7 8,0 7,4

mbo niveau 3 11,1 10,9 10,8 10,5 9,9

mbo niveau 4 18,2 19,1 20,1 19,2 20,4

hbo associate degree 0,1 0,2 0,2 0,3 0,3

hbo bachelor 21,2 21,0 21,6 22,5 23,0

hbo master 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3

wo bachelor 2,2 2,3 2,4 2,6 2,6

wo master 11,1 11,2 11,1 11,3 11,0

wo postmaster 1,6 1,6 1,5 1,5 1,5

n 182222 190354 199030 195953 202003

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

Grafiek 3.1 hoogst behaald niveau van studenten die het stelsel voor de eerste keer verlaten, totaal (2016/2017 n=202003)

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

Het uitstroomniveau neemt gemiddeld toe over tijd. Deze toename is vooral te zien door een toename van het aandeel mbo niveau 4 en hbo gediplomeerden en een duidelijke afname in het aandeel mbo niveau 2 gediplomeerden.

3.3 Uitval uit het hoger onderwijs

Wanneer we de uitstroom uit het stelsel vanuit het hbo in meer detail bekijken komt het volgende beeld naar voren (zie tabel 3.3). Het aandeel studenten dat een hbo- bachelor afrondt is de afgelopen jaren gestegen. Deze stijging wordt veroorzaakt doordat het aandeel studenten met een mbo-diploma niveau 4 dat het hbo

(bachelor) ongediplomeerd verlaat afneemt. Met andere woorden, de uitval onder de

(11)

mbo 4 doorstromers neemt af. Echter, het aandeel dat het hbo verlaat met enkel een havo- of vwo-diploma is de laatste jaren stabiel gebleven. Zo rond de 13%.

Zoals te verwachten is het arbeidsmarktperspectief van deze studenten beduidend minder gunstig dan van studiegenoten die het diploma wel halen (zie paragraaf 4).

Tabel 3.3 Hoogst behaald niveau van studenten die het stelsel voor de eerste keer verlaten vanuit het hbo

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,2 0,2 0,2 0,1 0,1

vso 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

vmbo 0,5 0,4 0,4 0,3 0,3

havo/vwo 12,7 13,9 13,4 13,0 13,1

mbo1-3 0,5 0,4 0,4 0,3 0,3

mbo4 15,9 17,1 16,2 14,3 13,7

hbo associate degree 0,4 0,5 0,7 0,8 0,9

hbo bachelor 68,2 65,8 67,3 69,7 70,4

hbo master 1,0 1,1 1,0 0,9 0,8

wo 0,6 0,6 0,4 0,5 0,4

54699 59074 62375 61771 64426

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

Voor het wetenschappelijk onderwijs (exclusief de internationale studenten) geldt dat het aandeel dat het wo verlaat met een wo-bachelor diploma de afgelopen jaren is toegenomen van ongeveer 12,8% in 2012/2013 naar 15,3% in 2016/2017. Zij kiezen ervoor niet door te stromen naar een masteropleiding of vallen uit tijdens de masteropleiding.

Tabel 3.4 Hoogst behaald niveau van studenten die het stelsel voor de eerste keer verlaten vanuit het wo

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1

vso 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

vmbo 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

havo/vwo 6,0 6,4 6,4 6,0 5,9

mbo1-4 0,3 0,3 0,3 0,2 0,2

hbo 4,9 3,6 3,3 3,4 3,5

wo bachelor 12,8 13,3 13,9 14,7 15,3

wo master 66,6 66,8 66,9 66,6 66,0

wo postmaster 9,3 9,6 9,2 9,0 9,0

n 30205 31718 32848 33065 33524

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

(12)

Grafiek 3.2 Hoogst behaald niveau van studenten die het stelsel voor de eerste keer verlaten vanuit het hbo en wo

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

3.4 Achtergrondkenmerken van uitstromers

De uitstroom uit het stelsel en het hoger onderwijs is nader bekeken voor mannen en vrouwen en groepen met een verschillende migratieachtergrond.

3.4.1 Geslacht

Vrouwen verlaten het stelsel met een hoger diplomeringsniveau dan mannen. Bijna tweederde van de vrouwen verlaat voor het eerst het onderwijs met een mbo niveau 4 of hoger onderwijs diploma. Voor mannen geldt dit voor de helft. Voor zowel mannen als vrouwen neemt het diplomaniveau bij uitstroom toe (zie grafiek 3.3 en bijlage 1).

Ook voor het hoger onderwijs geldt dat vrouwen met een hoger niveau het hbo en het wo verlaten. Mannen verlaten het hbo vaker met een vo-diploma (18%) dan vrouwen (9%). Het verschil tussen mannen en vrouwen dat het wo verlaat met een wo bachelor-diploma is ongeveer een half procent. Bij beide groepen neemt het aandeel dat uitstroomt met een wo-bachelor diploma toe.

(13)

Grafiek 3.3 Hoogst behaald niveau studenten die het stelsel voor de eerste keer verlaten, totaal en vanuit het hbo en wo, naar geslacht

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

3.4.2 Migratieachtergrond

Grafiek 3.4 laat zien dat jongeren zonder migratieachtergrond het onderwijsstelsel met een hoger diplomaniveau verlaten dan jongeren met een migratieachtergrond.

Het diplomaniveau stijgt het hardst onder jongeren met een tweede generatie niet- westerse migratieachtergrond (zie ook bijlage 1).

(14)

Grafiek 3.4 Hoogst behaald niveau studenten die het stelsel voor de eerste keer verlaten, totaal en vanuit het hbo en wo, naar migratieachtergrond

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

Het diplomarendement in het hbo neemt ook het sterkst toe onder studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. Zij stromen vaker dan voorheen uit met een hbo-bachelor diploma. Vooral het aandeel dat het hbo verlaat met een mbo- diploma niveau 4 neemt af. Dit kan komen doordat minder studenten met een tweede generatie niet-westerse migratieachtergrond doorstromen naar het hbo en/of door een verbeterd rendement van deze doorstromende groep studenten.

Tot slot valt op dat studenten met een migratieachtergrond ongeveer twee keer vaker het wo verlaten met een vo diploma (zie ook bijlage 1). Hoe het deze jongeren op de arbeidsmarkt vergaat is te lezen in paragraaf 4.7.

3.5 Havisten in het hbo

In de Staat van het Onderwijs 2019 rapporteerde de Inspectie van het Onderwijs dat veel havisten een problematische schoolloopbaan volgden. Veel havisten blijven één of soms meerdere keren zitten en een deel is afgestroomd. In bovenstaande paragrafen staat beschreven dat een substantieel deel van de hbo-studenten het hbo verlaat met een havo-diploma. Om te onderzoeken of deze twee bevindingen met elkaar samenhangen toont grafiek 3.5 per havo-loopbaan het percentage hbo- gediplomeerden voor zowel mannen als vrouwen. Grafiek 3.6 toont per havo-

(15)

loopbaan het percentage hbo-gediplomeerden voor studenten met verschillende migratieachtergronden.

Grafiek 3.5 Percentage hbo gediplomeerden bij uitstroom, naar havo-loopbaan voor mannen en vrouwen

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

Beide grafieken laten zien dat de loopbaan op de havo en het succes op het hbo samenhangen. Studenten die een vertraagde loopbaan volgden op de havo hebben een grotere kans het hbo te verlaten zonder hbo-diploma.

Grafiek 3.6 Percentage hbo gediplomeerden bij uitstroom uitgesplist naar loopbaan op de havo, naar migratieachtergrond

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

(16)

Studenten die zijn opgestroomd vanuit het vmbo en een keer blijven zitten,

studenten die zijn afgestroomd vanuit het vwo en zijn blijven zitten en studenten die meerdere keren op de havo zijn blijven zitten, hebben tussen de 50 en 60 procent kans te slagen op het hbo. Slagingspercentages zijn lager voor mannen dan voor vrouwen. Van de mannen die meerdere keren zijn blijven zitten op de havo en opstromen naar de havo vanuit het vmbo en een keer zijn blijven zitten, stroomt slecht 40% uit met een hbo-diploma (zie bijlage 2). Positief is dat opstromers vanuit het vmbo die niet blijven zitten in bijna vergelijkbare manier het hbo verlaten met een diploma als havisten die nominaal de havo doorlopen.

3.6 Ontwikkeling voortijdig schoolverlaters (vsv’ers)

Vorige paragraaf beschreef de ongediplomeerde uitstroom uit het hoger onderwijs.

Deze paragraaf beschrijft de ontwikkeling met betrekking tot het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) voor de afgelopen 5 jaren. Het aantal nieuwe vsv’ers wordt al langer dan 5 jaar gevolgd. Gegevens met betrekking tot het niet-bekostigde mbo- onderwijs zijn echter pas vanaf 2013 beschikbaar. Cijfers van vóór 2013 en vanaf 2013 zijn dus niet met elkaar vergelijkbaar.

Studenten worden als vsv’er aangemerkt wanneer zij voor hun 23ste het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie (minstens een mbo niveau 2-diploma). Er zijn een aantal uitzonderingen namelijk;

1. leerlingen die vanuit het praktijkonderwijs (Pro) het stelsel verlaten;

2. leerlingen in het VSO;

3. leerlingen die met een mbo-diploma niveau 1 aan het werk gaan;

4. leerlingen die niet woonachtig zijn in Nederland en;

5. een klein groepje leerlingen dat ongediplomeerd uitstroomt naar politie/defensie.

Van 2013/2014 tot 2015/2016 is het aantal nieuwe vsv’ers eerst afgenomen van 25622 naar 22953. Na 2015/2016 is het aantal weer toegenomen en is het niveau in 2017/2018 vergelijkbaar met 2013/2014 (zie tabel 3.5)

Tabel 3.5 Aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters, over tijd aantal nieuwe vsv'ers

2013/14 25.622 2014/15 24.353 2015/16 22.953 2016/17 23.744 2017/18 25.848 Bron: VSV bestanden DUO

Het jaar in de tabellen refereert naar het laatst jaar waarin onderwijs werd gevolgd.

3.7 Vsv per onderwijssoort

Vanuit welke type onderwijs stromen de voortijdig schoolverlaters uit het onderwijs?

In absolute aantallen komen de meeste vsv’ers van het mbo niveau 4. Het grootste aandeel vsv is onder leerlingen die voorafgaand in het mbo niveau 1 stonden ingeschreven. Van alle studenten die in 2017/2018 in het mbo niveau 1 stonden ingeschreven is 30% een jaar later aangemerkt als een vsv’er. Dit aandeel is de afgelopen jaren flink afgenomen.

(17)

Tabel 3.6 Aantal en aandeel nieuwe voortijdig schoolverlaters naar laatst gevolgde onderwijs, over tijd

vo ve mbo1 mbo2 mbo3 mbo4 totaal

2013/14 0,5 11,6 32,6 9,6 3,4 2,8 1,9

4349 724 3619 8121 3249 5560 25622

2014/15 0,4 10,9 31,8 9,3 3,3 2,8 1,8

4178 708 3117 7486 3156 5708 24353

2015/16 0,4 15,9 28,9 8,7 3,3 2,7 1,7

4259 751 2600 6548 3123 5672 22953

2016/17 0,5 10,6 26,7 8,9 3,4 2,9 1,7

4389 781 2498 6414 3310 6352 23744

2017/18 0,5 10,5 23,3 9,5 3,9 3,3 1,9

4746 815 2474 6704 3663 7446 25848

Bron: VSV bestanden DUO

In het mbo niveau 3 en 4 zien we in de laatste twee jaar een toename in het

aandeel vsv’ers (zie grafiek 3.7). Onder alle mbo niveau 3 ingeschrevenen steeg het aandeel vsv in 2017/2018 met 13 procent ten opzichte van 2016/2017. Onder alle mbo niveau 3 ingeschrevenen steeg dit aandeel met 14 procent.

Grafiek 3.7 Procentuele verandering aandeel voortijdig schoolverlaters naar laatst gevolgde onderwijs, over tijd

Bron: VSV bestanden DUO.

De aantrekkende arbeidsmarkt zou een gedeeltelijke verklaring hiervoor kunnen zijn. Mogelijk worden mbo 3 en mbo 4 studenten al voor het behalen van een diploma verleid te gaan werken (de zogenaamde groenpluk). In paragraaf 4.8 wordt de arbeidsmarkt positie van voortijdig schoolverlaters ten opzichte van niet voortijdig schoolverlater vergeleken over de jaren. Een andere mogelijke verklaring is de toegenomen instroom in niveau 3 en 4. Leerlingen die voorheen in niveau 2 startten beginnen steeds vaker in niveau 3 of 4. Wanneer zij dan uitvallen hebben zij geen niveau 2 diploma waar zij op terug kunnen vallen.

(18)

3.8 Vsv en leerweg in het mbo

Het aandeel vsv is lager onder studenten die de beroepsopgeleide leerweg volgen (BOL) dan onder studenten die de beroepsbegeleidende leerweg volgen (BBL).

Tabel 3.7 aantal en percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters naar leerweg in het mbo over de jaren

bol bbl examen

2013/14 4,9 6,9 12,3

16226 3752 571

2014/15 4,7 6,2 12,5

15911 3025 531

2015/16 4,4 5,9 13,3

14645 2834 463

2016/17 4,4 6,1 11,8

15023 3084 463

2017/18 4,8 6,6 10,5

16341 3530 415

Bron: VSV bestanden DUO

3.9 Achtergrondkenmerken vsv

Wie zijn deze jongeren die het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten?

3.9.1 Geslacht

Tabel 3.8 laat zien dat het merendeel van de voortijdig schoolverlaters jongens zijn en dat dit aandeel over tijd iets toeneemt .

Tabel 3.8 aandeel vsv mannen/vrouwen, over tijd

mannen vrouwen n

2013/14 62,2 37,8 25622

2014/15 63,0 37,0 24353

2015/16 63,9 36,1 22953

2016/17 64,4 35,6 23744

2017/18 64,9 35,1 25848

Bron: VSV bestanden DUO

3.9.2 Migratieachtergrond

De groep vsv bestaat overwegend uit studenten zonder migratieachtergrond (rond de 59%, zie tabel 3.9). Echter, dit getal wordt gedreven door het feit dat er in totaal meer studenten zonder migratieachtergrond bestaan. Wanneer men het percentage vsv afzet tegen migratieachtergrond (tabel 3.9) blijkt dat het aandeel vsv onder tweede generatie niet-westerse studenten hoger is dan onder andere groepen studenten. Dit percentage neem iets af over tijd (zie tabel 3.10).

Tabel 3.9 Verdeling vsv naar migratieachtergrond over tijd

geen

migratieachte rgrond

westerse migratieachte rgrond

niet-westerse migratieachte rgrond 2de generatie

niet-westerse migratieachte rgrond 1de

generatie onbekend

2013/14 58,9 8,3 22,7 8,7 1,4

(19)

geen

migratieachte rgrond

westerse migratieachte rgrond

niet-westerse migratieachte rgrond 2de generatie

niet-westerse migratieachte rgrond 1de

generatie onbekend

2014/15 58,2 8,7 23,0 8,9 1,2

2015/16 59,6 8,3 22,4 8,1 1,5

2016/17 59,4 8,2 21,7 8,6 2,1

2017/18 59,3 8,4 21,5 9,2 1,7

Bron: VSV bestanden DUO

Tabel 3.10 Percentage vsv per migratiegroep, over tijd

geen migratie achtergrond

westerse migratie achtergrond

niet-westerse migratie achtergrond 2de generatie

niet-westerse migratie achtergrond

1de generatie onbekend

2013/14 1,5 2,6 3,2 6,4 1,9

2014/15 1,4 2,6 3,0 6,5 1,8

2015/16 1,3 2,3 2,7 5,9 1,7

2016/17 1,3 2,3 2,7 6,0 1,7

2017/18 1,5 2,5 2,8 6,3 1,9

Bron: VSV bestanden DUO

3.9.3 Opleiding ouders

Het aandeel voortijdig schoolverlaters is hoger onder de groep studenten waarvan de ouders maximaal een mbo-opleiding niveau 2 hebben afgerond. De verschillen tussen studenten waarvan de ouders een mbo-opleiding niveau 3-4 en de studenten waarvan de ouders een hbo- of wo-opleiding hebben afgerond zijn klein (zie tabel 3.11). De ontwikkeling binnen ieder van deze groepen volgt de landelijke trend. Het aandeel neemt eerst af tot 2015/2016 en stijgt daarna weer (zie grafiek 3.8).

Tabel 3.11 Aantal en percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters in het mbo naar opleiding ouders, over tijd

max mbo2 mbo3-4 hbo wo onbekend

2013/2014 7,7 4,9 4,0 4,3 3,9

8582 5063 1601 630 4619

2014/2015 7,4 4,7 3,7 4,0 3,7

7975 4964 1558 620 4331

2015/2016 6,7 4,4 3,4 3,8 3,5

7030 4754 1538 623 3975

2016/2017 6,8 4,6 3,6 3,5 3,6

7094 5018 1736 641 4055

2017/2018 7,2 5,1 3,8 3,9 4,0

Bron: VSV bestanden DUO, eigen bewerking op niet openbare microdata cbs

(20)

Grafiek 3.8 percentage VSV in het mbo naar opleiding ouders naar laatste jaar inschrijving

Bron: VSV bestanden DUO, eigen bewerking op niet-openbare microdata CBS.

3.10 Regionale spreiding

Het percentage voortijdig schoolverlaters is gemiddeld genomen over vijf jaren (2013/2014 tot en met 2017/2018) het hoogst in de regio’s Rijnmond,

Haaglanden/Westland, agglomeratie Amsterdam, Zuid Limburg en Flevoland (zie figuur 3.1).

De toename van het percentage VSV is in een aantal RMC regio’s duidelijk groter dan in andere. De volgende regio’s hebben een toename van 20% of meer in 2017/2018 ten opzichte van 2015/2016; Kop van Noord-Holland, Zuidwest Friesland, Achterhoek, Gooi en Vechtstreek, Stedendriehoek, Zuidoost Drenthe, IJssel-Vecht, Zuidoost-Brabant, Gewest Limburg-Noord en Twente. In de regio Rivierenland is het percentage zelfs afgenomen in deze periode (zie figuur 3.2).

(21)

Figuur 3.1 Percentage voortijdig schoolverlaters gemiddeld over vijf jaren (2013/2014 tot en met 2017/2018) naar RMC-regio

Bron: VSV bestanden DUO

Figuur 3.2 Verandering percentage voortijdig schoolverlaters 2017/2018 ten opzichte van 2015/2016 naar RMC-regio

Bron: VSV bestanden DUO

(22)

3.11 Terugkeren in het onderwijs

Tabel 3.12 Percentage vsv dat terugkeert naar het onderwijs na 2,3,4 en na 5 jaar.

t+2 t+3 t+4 t+5

2013/14 27,2 35,9 40,0 42,6

2014/15 26,8 35,1 39,3

Bron: VSV bestanden DUO en 1 cijferbestanden DUO

Van de studenten die in 2013/2014 werden aangemerkt als vsv’er gaat ongeveer 42,5% binnen 5 jaar terug naar de schoolbanken (zie tabel 3.12) Voor het 2014/2015 cohort geldt dat ongeveer 39.3% binnen vier jaar terugkeert naar het onderwijs. Dit is vergelijkbaar met het 2013/2014 cohort na vier jaar.

Hoe succesvol zijn ze dan? Van het 2013/2014 cohort heeft ongeveer 15% een startkwalificatie na vier jaar en nog eens 15% zit nog in het onderwijs. Dat betekent dat 1 op 4 terugkeerders van het cohort 2013/14 opnieuw is uitgevallen.

(23)

4 Aansluiting arbeidsmarkt

In paragraaf 3 behandelden we de uitstroom uit het onderwijsstelsel. In deze paragraaf laten we zien welke baankansen deze uitstromers hebben op de

arbeidsmarkt. We kijken daarbij naar de kans op het hebben van werk (in loondienst of als zelfstandige) na 1 en na 5 jaar en het basisuurloon na 1 en na 5 jaar van diegenen die in loondienst zijn.

4.1 Rekening houden met achtergrondkenmerken

Bij het berekenen van de baankansen van uitstromende studenten hebben we rekening gehouden met de achtergrondkenmerken van studenten (vooropleiding, geslacht, migratieachtergrond, opleiding ouders, leeftijd, opleidingsvorm, instelling waar de student studeerde, eindexamencijfer)

De correctie van de baankansen zorgt ervoor dat de uitkomst kan worden

geïnterpreteerd als “wat zou de kans zijn als de gemiddelde student uit zou stromen met gekozen kenmerk x”.

Onderstaande grafiek laat zien hoe de ongecorrigeerde en gecorrigeerde baankans zich tot elkaar verhouden. Het gaat hier om de kansen op werk naar

uitstroomniveau.

Figuur 4.1 Gecorrigeerde en ongecorrigeerde kans op werk na 1 jaar, naar uitstroomniveau en vooropleiding

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

De figuur laat zien dat de gecorrigeerde baankansen zeer vergelijkbaar zijn met de ongecorrigeerde kansen. In de hieropvolgende beschrijvingen wordt steeds de gecorrigeerde baankans en het gecorrigeerde basisuurloon getoond.

(24)

4.2 Het halen van een diploma loont

Figuur 4.2 laat duidelijk een samenhang zien tussen de kans op een baan en het niveau waarop een student uitstroomt. Binnen iedere onderwijssector (behalve mbo niveau 1) geldt dat studenten die ongediplomeerd het onderwijs verlaten duidelijk minder gunstige baankansen en lagere uurlonen hebben dan de studenten die dat gediplomeerd doen (open versus gesloten cirkels). Studenten die ongediplomeerd het mbo of met een mbo-diploma niveau 1 het onderwijs verlaten hebben de

slechtste baankansen. De kans op werk, gegeven de populatie, is ongeveer 45 en 60 procent, respectievelijk. Het basisuurloon in loondienst van een mbo niveau 1 gediplomeerde is iets lager dan 9 euro.

Figuur 4.2 gecorrigeerde baankans en basisuurloon na 1 jaar naar uitstroomniveau

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

4.3 Verschillen naar vooropleiding

Naast het uitstroomniveau voegt de vooropleiding weinig “extra’s “ toe aan de baankansen en uurlonen van schoolverlaters. Behalve voor de studenten die ongediplomeerd uit het hbo en wo stromen maar met, respectievelijk, een mbo niveau 4-diploma of hbo-diploma op zak (zie figuur 4.3).

Daarnaast zijn er nog een aantal interessante details te melden. Wo-studenten met een tweede master-diploma verdienen na 1 jaar meer dan wo-studenten die met 1 master-diploma uitstromen. De eerste groep heeft overigens niet vaker werk na 1 jaar. Voor hbo-studenten die een tweede hbo-studie hebben afgerond geldt iets vergelijkbaars. Zij verdienen na 1 jaar meer en hebben iets vaker werk dan diegenen die 1 hbo bachelor-studie hebben afgerond. Tot slot is het aardig te vermelden dat hbo-bachelor gediplomeerden met een mbo niveau 4 vooropleiding iets vaker werk hebben dan hbo-bachelor gediplomeerden met een havo/vwo vooropleiding (zie bijlage 4 voor onderliggende cijfers).

(25)

Figuur 4.3 Gecorrigeerde baankans en basisuurloon na 1 jaar, naar uitstroomniveau en vooropleiding

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

4.4 Verschillen tussen opleidingen

Figuur 4.4 geeft voor verschillende opleidingen (subsectoren in het ho en beroepen in het mbo) en uitstroomniveaus de gecorrigeerde baankansen na 1 jaar.

(26)

Figuur 4.4 gecorrigeerde baankans en basisuurloon na 1 jaar naar uitstroomniveau en opleiding

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Wederom zien we een duidelijke samenhang tussen het uitstroomniveau en de baankans. Het perspectief voor de ongediplomeerden en de uitstromers uit de lagere mbo-niveaus zijn het minst gunstig. Studenten die afstuderen aan een

tweedegraads lerarenopleiding in de exacte vakken vinden bijna direct een baan.

Ook de baankansen van medische hbo-opleidingen zoals mondzorg, verloskunde en verpleegkunde zijn erg goed. Hbo-elektrotechnici hebben ook bijna allemaal werk binnen een jaar. Hun uurloon is bovengemiddeld ten opzichte van andere hbo- afgestudeerden. Voor het mbo geldt dat voor beroepsopleidingen zoals

(proces)operator (niveau 2,3 en 4) en verpleegkundige (niveau 4) de

afgestudeerden vaak werk hebben en een hoog uurloon ontvangen. In het wo zien we ditzelfde beeld bij artsenopleidingen (postmaster en master) en

econometrieopleidingen (bestanden met volledige lijst van opleidingen op aanvraag beschikbaar).

4.5 Uurlonen na 1 en na 5 jaar

De samenhang tussen de gecorrigeerde basisuurlonen na 1 jaar en na 5 jaar toont een interessant patroon. Op het oog is te zien dat de uurlonen van met name de ongediplomeerde uitstromers van hbo-opleidingen na 5 jaar relatief achterblijven (onder de algemene trendlijn). Daarnaast is het opvallend te zien dat met name gediplomeerden van de wo-master en wo-bachelor opleidingen na 5 jaar een relatief hoger uurloon ontvangen dan afgestudeerden aan hbo-bachelor opleidingen ten opzichte van het uurloon na 1 jaar. De ontwikkeling van de uurlonen loopt dus uit elkaar na 5 jaar en dit lijkt samen te hangen met het onderwijsniveau.

(27)

Figuur 4.5 Gecorrigeerd basisuurloon na 1 jaar en na 5 jaar naar uitstroomniveau en opleiding

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Deze relatie zien we niet terug bij de gecorrigeerde kans op werk na 1 jaar in relatie tot de gecorrigeerde kans op werk na 5 jaar (zie figuur 4.6).

Figuur 4.6 gecorrigeerde baankans na 1 jaar en na 5 jaar naar uitstroomniveau en opleiding

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(28)

4.6 Sectorverschil

Vergelijkbaar met de opleidingsverschillen zijn er binnen de onderwijssectoren verschillen tussen de sectoren waaruit studenten uitstromen. Wat opvalt is de grote spreiding tussen de verschillende sectoren binnen de mbo-uitstromers. Sectoren als

“zorg en welzijn”, “bouw en infra” en “techniek en procesindustrie” niveau 3 en 4 hebben hoge uurlonen en hoge kansen op werk terwijl binnen dezelfde niveaus de sectoren “uiterlijke verzorging” , “handel en ondernemerschap”

en “media en vormgeving” beduidend slechtere perspectieven hebben (zie figuur 4.7).

De spreiding in baankansen is het grootst onder ongediplomeerden en mbo-

gediplomeerden. Baankansen zijn groot in de sectoren “bouw en infra” en “veiligheid en sport” en klein in de sectoren “Media en vormgeving”, “Ambacht, laboratorium en gezondheidstechniek” en “Media en vormgeving”. De uurlonen voor mbo niveau 2 gediplomeerden in de sector “bouw en infra” zijn daarnaast ook relatief hoog. De helft van de mbo niveau 4 sectoren heeft lagere gemiddelde uurlonen dan het gemiddelde uurloon van niveau 2 gediplomeerden “bouw en infra” (zie bijlage 5).

Figuur 4.7 Gecorrigeerde baankans en basisuurloon na 1 jaar naar uitstroomniveau en sector binnen het mbo

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Binnen het hbo scoren de sectoren “onderwijs”, “gezondheidszorg” en “techniek”

goed op de combinatie baankans en uurloon. De sector “taal en cultuur” is een relatief slecht scorende sector (zie figuur 4.8 en bijlage 5). Binnen het

wetenschappelijk onderwijs komen dezelfde sectoren op dezelfde wijze naar voren (zie figuur 4.9 en bijlage 5). Ook de sector “economie” scoort in het wo goed.

(29)

Figuur 4.8 gecorrigeerde baankans en basisuurloon na 1 jaar naar uitstroomniveau en sector binnen het hbo.

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Figuur 4.9 gecorrigeerde baankans en basisuurloon na 1 jaar naar uitstroomniveau en sector binnen het wo

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(30)

4.7 Gelijke kansen op de arbeidsmarkt

4.7.1 geslacht

Grafiek 4.1 Gecorrigeerde baankansen voor vrouwen en mannen na 1 jaar en na 5 jaar.

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Mannen hebben 1 jaar na uitstroom uit het onderwijs vaker werk dan vrouwen. Dit verschilt hangt samen met het onderwijsniveau, waarbij het verschil het grootst is bij mbo-ongediplomeerden en mbo niveau 1. Bij wo-master afgestudeerden hebben vrouwen iets vaker werk na 1 jaar. Het verschil tussen mannen en vrouwen is 5 jaar na uitstroom bij alle uitstroomniveaus toegenomen (zie grafiek 4.2).

(31)

Grafiek 4.2 Verschil baankans mannen minus vrouwen na 1 jaar en na 5 jaar

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Grafiek 4.3 Gecorrigeerde basisuurlonen mannen minus vrouwen na 1 jaar en na 5 jaar.

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(32)

Het gecorrigeerde basisuurloon na 1 jaar is voor vrouwen iets lager dan voor mannen wanneer ze vanuit het mbo aan het werk gaan. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn 5 jaar na uitstroom gestegen (zie grafiek 4.4).

Grafiek 4.4 verschil in basisuurlonen mannen minus vrouwen na 1 jaar en na 5 jaar.

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

4.7.2 migratieachtergrond

Grafiek 4.5 Gecorrigeerde baankansen naar migratieachtergrond na 1 en na 5 jaar

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(33)

Studenten met een migratieachtergrond die het onderwijsstelsel voor de eerste keer verlaten hebben na 1 jaar en na 5 jaar vaker geen werk dan studenten zonder migratieachtergrond. Dit verschil is groter bij mbo-schoolverlaters dan bij studenten die het stelsel verlaten met een hbo- of wo-diploma. Daarnaast zijn de verschillen bij de wo-(post)master gediplomeerden na 5 jaar kleiner dan na 1 jaar (zie grafieken 4.5 en 4.6).

Grafiek 4.6 Verschil baankans naar migratieachtergrond: geen minus niet-westerse migratieachtergrond 2e generatie na 1 jaar en na 5 jaar.

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS Grafiek 4.7 Gecorrigeerd uurloon naar migratieachtergrond na 1 en na 5 jaar

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(34)

Binnen de groep werkende bestaat een opvallend onderwijssectorverschil tussen studenten zonder migratieachtergrond en studenten met een 2e generatie niet- westerse achtergrond. In de sector mbo verdienen studenten met een

migratieachtergrond meer dan studenten zonder een migratieachtergrond. In de sector wo is dit juist omgekeerd. De uurlonen ontwikkelen zich daarnaast ten faveure van de groep zonder migratieachtergrond (zie grafiek 4.8).

Grafiek 4.8 Verschil uurloon naar migratieachtergrond: geen minus niet-westerse migratieachtergrond 2e generatie na 1 jaar en na 5 jaar.

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(35)

4.7.3 opleidingsniveau ouders

Grafiek 4.9 Gecorrigeerde baankans naar opleidingsniveau ouders na 1 en na 5 jaar

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Daar waar er door de gehele onderwijsloopbaan verschillen gevonden worden tussen leerlingen en studenten naar opleidingsniveau van ouders ten faveure van studenten met wo-opgeleide ouders zien we dit patroon niet terug bij de aansluiting naar de arbeidsmarkt (zie grafiek 4.9). Opvallend is zelfs het relatieve hoge aandeel niet werkenden na 1 jaar onder ongediplomeerde hbo- en wo-studenten met wo-

opgeleide ouders. Dit verschil is na 5 jaar nog aanwezig maar beduidend kleiner (zie grafiek 4.10).

(36)

Grafiek 4.10 Verschil gecorrigeerde baankans naar opleidingsniveau ouders (hbo referentie) na 1 en na 5 jaar

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

De uurlonen van werkenden naar ouderlijk opleidingsniveau vertoont voor hbo- bachelor, wo-bachelor en wo-master het gekende patroon. Dat wil zeggen, het gecorrigeerde uurloon hangt positief samen met het opleidingsniveau van de ouders (zie grafiek 4.12). Voor de andere onderwijsniveaus, met uitzondering van de postmaster, geldt dat er geen duidelijk samenhang is tussen het uurloon en het opleidingsniveau van de ouders. Gemiddeld verdienen de wo-master afgestudeerde studenten met hoogopgeleide ouders 5 jaar na het verlaten van het onderwijsstelsel het meest (zie grafiek 4.11).

Grafiek 4.11 Gecorrigeerde uurlonen naar opleidingsniveau ouders na 1 en na 5 jaar

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(37)

Grafiek 4.12 Verschil gecorrigeerde uurlonen naar opleidingsniveau ouders (hbo- referentie) na 1 en na 5 jaar

Bron: stelselbestand, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(38)

4.8 Aansluiting arbeidsmarkt VSV

Om te onderzoeken of de aantrekkende arbeidsmarkt een verklaring kan bieden voor het toegenomen aantal voortijdig schoolverlaters onder mbo-studenten is onderzocht of voortijdig mbo-schoolverlaters meer dan niet voortijdig mbo- schoolverlaters profiteren van de aantrekkende arbeidsmarkt. Dit is gedaan door voor deze twee groepen te bepalen of zij binnen een maand na uitstroom uit het onderwijs werk hadden voor minimaal 0,5 FTE. Daarnaast is onderzocht of zij daar minimaal 6 maanden aangesloten werkten.

Hiervoor is in een logistisch model de kans op direct werk geschat waarbij er is gecorrigeerd voor studiekenmerken (niveau in het mbo, leerweg in het mbo, opleidingssector) en studentkenmerken (geslacht, leeftijd, opleiding ouders, migratieachtergrond). Vervolgens is een vergelijkbaar model geschat voor de kans op direct werk voor minimaal 6 maanden bij dezelfde werkgever.

Daarnaast is onderzocht of er een interactie-effect bestaat voor de leerweg die studenten volgden. De gedachte hierachter is dat bbl-studenten meer dan bol- studenten in aanraking komen met de “pull-factor” van de arbeidsmarkt, en dus vaker direct werk zullen hebben als ze voortijdig het onderwijs verlaten.

Tabel 4.1 Kans op werk direct na uitstroom voor voortijdig en niet voortijdig mbo- schoolverlaters over de tijd

kans op werk binnen maand na uitschrijfdatum

kans op werk minimaal 6 maanden bij zelfde werkgever binnen maand na uitschrijfdatum

geen VSV VSV geen VSV VSV

2013/2014 46,1 25,9 21,6 9,58

2014/2015 49,3 28,8 23,9 10,3

2015/2016 54,6 30,7 27,2 11,4

2016/2017 57,3 36 29,7 12,7

2017/2018 58,9 38,8 31,5 13,8

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet-openbare microdata CBS

In tabel 4.1 is af te lezen dat niet voortijdig schoolverlaters vaker direct werk hebben en ook vaker voor minimaal 6 maanden bij dezelfde werkgever werken dan voortijdig schoolverlaters. Voor beide groepen neemt de kans op werk over de tijd toe. De verschillen tussen de voortijdig en niet voortijdig schoolverlaters zijn echter over de jaren heen nagenoeg constant. Dat betekent dat beide groepen profiteren van een aantrekkende arbeidsmarkt maar dat geldt niet in sterkere mate voor de groep voortijdig schoolverlaters.

(39)

Grafiek 4.13 bevestigt het beeld; niet voortijdig schoolverlaters hebben vaker direct werk dan niet voortijdig schoolverlaters. Examenkandidaten hebben het vaakst binnen een maand werk. Dat is niet verwonderlijk aangezien zij vaak alleen het programma hoeven af te ronden. Dit is overigens een kleine groep. Daarnaast hebben bbl-studenten vaker direct werk na uitstroom dan bol-studenten. De verschillen tussen niet vsv’ers en vsv’ers zijn redelijk constant over tijd. Behalve bij bol-studenten: daar lijken de niet voortijdig schoolverlaters in toenemende mate meer dan voortijdig schoolverlaters binnen een maand na uitstroom werk te hebben voor minimaal 0.5 fte.

Grafiek 4.13 Kans op werk direct na uitstroom voortijdig en niet voortijdig schoolverlaters over de tijd naar leerweg in het mbo

Bron: DUO VSV bestanden

Tabel 4.2 Kans op werk direct na uitstroom voor voortijdig en niet voortijdig schoolverlaters over de tijd naar leerweg in het mbo

geen VSV geen VSV geen VSV VSV VSV VSV

bol bbl examen bol bbl examen

2013/2014 15,5 48,3 58,0 6,6 24,0 50,7

2014/2015 18,0 50,9 61,4 7,4 24,7 53,3

2015/2016 21,0 54,6 64,1 8,6 25,4 56,4

2016/2017 24,2 53,2 70,2 10,2 25,6 59,6

2017/2018 25,8 55,1 69,8 11,1 28,5 62,1

Bron: DUO VSV bestanden

4.9 Uurlonen havisten

Havisten die het hbo ongediplomeerd verlaten werken minder vaak dan

gediplomeerde havisten (zie 4.3). Wanneer zij werken in loondienst verdienen zij per uur gemiddeld minder dan gediplomeerden. De spreiding is daarentegen ook iets groter. In de hoogste uurlooncategorieën zijn de ongediplomeerden ongeveer even

(40)

sterk vertegenwoordigd als de gediplomeerden (zie grafiek 4.14). Grafiek 4.15 laat zien dat deze verschillen na 5 jaar blijven bestaan.

Grafiek 4.14 Ongecorrigeerde uurlonen havisten die het hbo verlaten na 1 jaar

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS Grafiek 4.15 Ongecorrigeerde uurlonen havisten die het hbo verlaten na 5 jaar

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(41)

4.10 Branche VSV en hbo uitvallers

Veel hbo-ongediplomeerden en vsv’ers werken in de horeca, groothandel, detailhandel, arbeidsbemiddeling en uitzendbranche. En hoewel na vijf jaar de werkenden iets meer verdeeld zijn over de verschillende branches zijn de relatieve verschillen ten opzichte van de gediplomeerden toegenomen. Met andere woorden, het aandeel werkenden in de horeca neemt af onder gediplomeerden en

ongediplomeerden maar harder onder de gediplomeerden. Daarnaast is het opvallend dat zowel onder de diplomeerden als onder ongediplomeerden het grootste aandeel werkt vindt via een uitzendbureau of payrollconstructie. Dit geldt voor zowel 1 jaar na uitstroom als 5 jaar na uitstroom (zie figuren 4.10, 4.11 en 4.12).

Figuur 4.10 Meest voorkomende branches werkende hbo-ongediplomeerden en hbo bachelor-gediplomeerden na 1 jaar

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Figuur 4.11 Meest voorkomende branches werkende hbo-ongediplomeerden en hbo bachelor-gediplomeerden na 5 jaar

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(42)

Figuur 4.12 meest voorkomende branches werkende niet en wel voortijdig schoolverlaters direct na uitstroom

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

4.11 Regionale verschillen in aansluiting arbeidsmarkt

Tot slot beschrijven we of er regionale verschillen zijn in aansluiting op de

arbeidsmarkt. Hierbij is de arbeidsmarktregio gekoppeld aan de woonplaats van de student op het moment van uitstroom uit het onderwijsstelsel. We beschrijven eerst de regionale verschillen naar uitstroomniveau (mbo en hbo), vervolgens de

regionale verschillen in arbeidsparticipatie van voortijdig schoolverlaters en tot slot of de regionale verschillen anders zijn voor mannen en vrouwen en voor studenten zonder en met een 2e generatie niet-westerse migratieachtergrond.

4.11.1 Regionale verschillen naar uitstroomniveau

Het percentage werkenden is voor alle onderzochte uitstroomniveaus het laagst in het noorden van Nederland. Daarnaast hebben studenten die uit de lagere niveaus van het mbo stromen in Rijnmond en groot Amsterdam een lage baankans (met name mbo niveau 2 en 3). Bij mbo niveau 2 valt op dat er veel arbeidsmarktregio’s zijn met een hoge baankans in midden, zuidoost en noordwest Nederland (zie figuur 4.13).

(43)

Figuur 4.13 Gecorrigeerde baankans na 1 jaar per arbeidsmarktregio naar onderwijsniveau bij uitstroom

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

4.11.2 Regionale verschillen VSV

Net als bij de regionale spreiding van de baankansen naar uitstroomniveau, is de baankans voor voortijdig schoolverlaters het laagst in het noorden van Nederland en in de regio Rijnmond (zie figuur 4.14). De verandering in percentage werk in

2017/2018 ten opzichte van 2015/2016 is vooral groot in de Ijselvechtstreek en klein in Gelderland-midden en Utrecht-oost (zie figuur 4.15).

(44)

Figuur 4.14 Kans op direct werk en op direct werk voor minimaal 6 maanden per arbeidsmarktregio voor vsv en niet vsv

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Figuur 4.15 Verandering kans op direct werk en op direct werk voor minimaal 6 maanden per arbeidsmarktregio voor vsv en niet vsv

2017/2018 ten opzichte van 2015/2016

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

4.11.3 Regio verschillen naar kenmerken

Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen verschilt sterk per arbeidsmarktregio. Dit geldt vooral voor mbo niveau 1, niveau 2 en

ongediplomeerde uitstroom uit het mbo en in minder mate voor het mbo niveau 4 en hbo uitstroom (zie figuur 4.16). Voor de mbo niveau 4 uitstroom geldt meestal dat de arbeidsparticipatie van mannen hoger is dan voor vrouwen. Er zijn echter regio’s waar dit omgekeerd is, zoals het noorden en midden van Limburg en rijk van Nijmegen. Voor het mbo niveau 2 geldt dat het verschil tussen mannen en vrouwen relatief groot is in Noord- en Oost-Nederland.

(45)

Figuur 4.16 gecorrigeerde baankans na 1 jaar per arbeidsmarktregio naar onderwijsniveau bij uitstroom: mannen minus de vrouwen (standaard error)

(46)

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

Het verschil in arbeidsparticipatie tussen studenten zonder migratieachtergrond en een 2de niet-westerse migratieachtergrond verschilt sterk per arbeidsmarktregio (zie figuur 4.17). Sterker nog dan tussen mannen en vrouwen. Er moet worden

aangetekend dat de aantallen per regio soms klein zijn, waardoor de

onnauwkeurigheid soms groot is. De regio Rijnmond heeft vaak relatief grote verschillen. Deze zijn in de meeste gevallen groter dan in de regio Amsterdam.

Figuur 4.17 gecorrigeerde baankans na 1 jaar per arbeidsmarktregio naar

onderwijsniveau bij uitstroom naar migratieachtergrond: geen minus 2de generatie niet-westers (standaard error)

(47)

Bron: DUO VSV bestanden, eigen bewerking op niet openbare microdata CBS

(48)

Bijlage 1 Niveau uitstroom naar studentkenmerken

Tabel B1.1 Niveau uitstroom naar geslacht en migratieachtergrond Mannen

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

vso 3,45 3,63 3,56 3,78 3,71

ongediplomeerd 4,55 4,33 4,29 4,6 4,59

praktijkonderwijs 1,7 1,75 1,52 1,8 1,79

vmbo 8,23 7,53 7,28 7,31 7,74

havo/vwo 7,71 8,38 8,61 8,63 8,71

mbo niveau 1 3,25 3,2 2,69 2,58 2,32

mbo niveau 2 12,37 11,65 11,03 10,21 9,37

mbo niveau 3 11,19 11,01 11,02 10,57 10,38

mbo niveau 4 16,62 17,48 18,21 17,47 18,37

hbo associate degree 0,1 0,16 0,19 0,2 0,2

hbo bachelor 17,51 17,44 18,39 19,11 19,24

hbo master 0,17 0,15 0,17 0,16 0,16

wo bachelor 1,96 2,12 2,15 2,41 2,44

wo master 10,21 10,19 9,98 10,22 10,08

wo postmaster 0,98 0,99 0,91 0,96 0,91

n 93374 98068 102138 101243 103909

vrouwen

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

VSO 1,76 1,76 1,74 1,88 1,73

ongediplomeerd 3,58 3,39 3,06 3,21 3,1

praktijkonderwijs 1 1,07 1,04 1,12 1

vmbo 5,36 4,96 4,49 4,38 4,53

havo/vwo 5,76 6,02 6,43 6,66 6,58

mbo niveau 1 1,84 1,92 1,55 1,36 1,23

mbo niveau 2 7,35 6,75 6,26 5,72 5,25

mbo niveau 3 11,02 10,78 10,49 10,42 9,41

mbo niveau 4 19,89 20,85 22,16 21 22,57

hbo associate degree 0,12 0,18 0,25 0,34 0,36

hbo bachelor 25,1 24,69 24,96 26,11 26,94

hbo master 0,46 0,54 0,47 0,44 0,37

wo bachelor 2,49 2,5 2,59 2,73 2,8

wo master 12,13 12,34 12,33 12,51 12,02

wo postmaster 2,15 2,26 2,17 2,11 2,12

n 88843 92284 96892 94707 98089

Tabel B1.2 Niveau uitstroom naar migratieachtergrond geen migratieachtergrond

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

vso 2,38 2,48 2,45 2,66 2,58

(49)

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 2,03 1,86 1,65 1,67 1,62

praktijkonderwijs 1,15 1,16 1,07 1,23 1,21

vmbo 6,1 5,49 5,07 5,1 5,39

havo/vwo 6,83 7,37 7,71 7,88 7,9

mbo niveau 1 1,79 1,76 1,4 1,29 1,11

mbo niveau 2 9,68 8,9 8,21 7,51 6,83

mbo niveau 3 11,85 11,58 11,41 11,08 10,36

mbo niveau 4 18,62 19,29 20,44 19,79 21,09

hbo associate degree 0,12 0,17 0,23 0,26 0,28

hbo bachelor 23,18 23,13 23,74 24,6 25,04

hbo master 0,38 0,4 0,37 0,36 0,32

wo bachelor 2,26 2,38 2,43 2,58 2,66

wo master 12,01 12,28 12,18 12,39 12,03

wo postmaster 1,64 1,74 1,62 1,59 1,59

n 139690 144028 150934 148088 153212

Niet-westerse migratieachtergrond 2de generatie

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

vso 4 4,08 3,76 3,84 3,87

ongediplomeerd 7,14 6,76 6,13 5,5 4,7

praktijkonderwijs 2,3 2,19 1,89 2,08 1,91

vmbo 11,78 10,63 10,37 10,26 10,73

havo/vwo 6,05 6,46 6,55 6,91 6,71

mbo niveau 1 5,1 5 4,43 4,01 3,89

mbo niveau 2 11,85 11,66 11,18 11,06 10,26

mbo niveau 3 9,29 9,89 9,56 10,01 9,72

mbo niveau 4 19,36 21,3 22,28 20 21,66

hbo associate degree 0,07 0,21 0,22 0,32 0,29

hbo bachelor 13,99 12,94 14,62 16 16,55

hbo master 0,03 0,09 0,1 0,06 0,07

wo bachelor 1,46 1,43 1,66 2,04 1,97

wo master 6,61 6,45 6,35 6,82 6,64

wo postmaster 0,98 0,91 0,89 1,09 1,04

n 20267 22899 24093 23773 24255

Niet-westerse migratieachtergrond 1de generatie

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

vso 2,83 2,62 2,78 3 2,47

ongediplomeerd 12,33 11,51 11,79 12,67 15,72

praktijkonderwijs 2,18 2,85 2,63 3,08 2,5

vmbo 7,05 7,65 7 6,14 6,07

havo/vwo 5,44 5,41 4,76 5,03 4,91

mbo niveau 1 7,76 7,68 7,51 7,8 6,98

mbo niveau 2 12,88 12,22 13,25 11,91 11,41

mbo niveau 3 9,17 8,46 8,97 8,97 8,69

mbo niveau 4 16,71 18,14 17,96 15,99 15,95

hbo associate degree 0,06 0,08 0,21 0,27 0,33

hbo bachelor 13,99 13,69 13,39 14,67 14,84

(50)

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

hbo master 0,02 0,07 0,11 0,07 0,05

wo bachelor 1,54 1,76 1,83 2,12 1,98

wo master 6,55 6,43 6,34 6,7 6,36

wo postmaster 1,49 1,44 1,48 1,57 1,74

n 8656 9136 9244 8764 9098

Westerse migratieachtergrond

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

vso 2,8 2,91 2,88 3,23 2,88

ongediplomeerd 10,08 10,05 9,08 9,12 9,43

praktijkonderwijs 1,47 1,69 1,5 1,88 1,81

vmbo 7,29 6,68 7,11 7,26 7,53

havo/vwo 8,63 8,94 9,97 9,32 9,53

mbo niveau 1 2,79 2,96 2,6 2,5 2,33

mbo niveau 2 8,19 7,76 7,5 7,02 6,38

mbo niveau 3 7,94 7,69 7,77 7,28 7,06

mbo niveau 4 14,46 15,55 16,18 15,48 15,89

hbo associate degree 0,06 0,11 0,15 0,26 0,23

hbo bachelor 17,53 17,84 17,65 18,89 19,45

hbo master 0,25 0,29 0,23 0,18 0,21

wo bachelor 3,7 3,6 3,37 3,84 4,01

wo master 13,16 12,29 12,22 12,13 11,9

wo postmaster 1,66 1,64 1,78 1,61 1,35

n 12403 13136 13457 13546 13803

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

Tabel B1.3 Uitstroomniveau uit het hbo (associate degree, bachelor en master) naar geslacht en migratieachtergrond

Mannen

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,29 0,27 0,26 0,21 0,17

vso 0 0 0 0 0,01

vmbo 0,64 0,55 0,43 0,39 0,36

havo/vwo 17,34 18,76 17,8 17,44 18

mbo1-3 0,67 0,64 0,56 0,49 0,44

mbo4 18,33 19,3 18,39 16,3 15,8

hbo associate degree 0,35 0,55 0,66 0,67 0,7

hbo bachelor 61,47 59,11 61,14 63,71 63,78

hbo master 0,62 0,53 0,57 0,54 0,56

wo 0,3 0,29 0,18 0,24 0,19

n 25173 27720 29663 29326 30187

Vrouwen

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,16 0,13 0,1 0,08 0,06

vso 0 0 0 0 0

vmbo 0,31 0,25 0,27 0,19 0,24

havo/vwo 8,76 9,45 9,38 8,89 8,71

mbo1-3 0,29 0,24 0,23 0,16 0,17

mbo4 13,77 15,2 14,16 12,48 11,75

hbo associate degree 0,35 0,54 0,75 1 1,04

hbo bachelor 74,1 71,82 73,04 75,18 76,33

(51)

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

hbo master 1,4 1,6 1,42 1,31 1,07

wo 0,85 0,77 0,65 0,72 0,62

n 29090 30926 32285 32088 33896

Geen migratieachtergrond

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,14 0,12 0,11 0,08 0,06

vso 0 0 0 0 0,01

vmbo 0,34 0,28 0,27 0,24 0,24

havo/vwo 12,23 13,33 13,02 12,62 12,73

mbo1-3 0,36 0,37 0,36 0,27 0,25

mbo4 13,16 13,9 13,24 11,82 11,37

hbo associate degree 0,38 0,54 0,71 0,79 0,84

hbo bachelor 71,56 69,6 70,68 72,59 73,09

hbo master 1,2 1,24 1,14 1,09 0,94

wo 0,63 0,61 0,47 0,51 0,48

n 43597 46539 49349 48842 51144

Niet-westerse migratieachtergrond 2de generatie

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,32 0,36 0,39 0,27 0,19

vso 0 0 0 0,02 0

vmbo 1,05 0,87 0,79 0,62 0,6

havo/vwo 14,52 15,98 14,4 14,26 14,13

mbo1-3 0,82 0,72 0,47 0,44 0,44

mbo4 32,3 34,88 31,9 27,43 26,94

hbo associate degree 0,27 0,77 0,78 1,1 1,02

hbo bachelor 50,3 45,83 50,69 55,32 56,38

hbo master 0,13 0,33 0,34 0,23 0,23

wo 0,29 0,26 0,22 0,32 0,06

n 5247 6103 6668 6627 6853

Niet-westerse migratieachtergrond 1de generatie

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 1,25 0,93 0,75 0,86 0,82

vso 0 0 0 0 0

vmbo 0,93 1,31 0,49 0,45 0,45

havo/vwo 13,96 13,73 12,1 13,17 13,29

mbo1-3 1,34 0,72 0,84 0,78 0,59

mbo4 31,91 34,5 32,89 28,1 25,45

hbo associate degree 0,23 0,29 0,84 1,09 1,36

hbo bachelor 50,14 48,1 51,48 55,16 57,67

hbo master 0,09 0,25 0,44 0,27 0,23

wo 0,14 0,16 0,17 0,14 0,14

n 2156 2374 2265 2210 2204

Westerse migratieachtergrond

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 1,25 0,93 0,75 0,86 0,82

vso 0 0 0 0 0

vmbo 0,93 1,31 0,49 0,45 0,45

havo/vwo 13,96 13,73 12,1 13,17 13,29

mbo1-3 1,34 0,72 0,84 0,78 0,59

mbo4 31,91 34,5 32,89 28,1 25,45

(52)

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17 hbo associate degree 0,23 0,29 0,84 1,09 1,36

hbo bachelor 50,14 48,1 51,48 55,16 57,67

hbo master 0,09 0,25 0,44 0,27 0,23

wo 0,14 0,16 0,17 0,14 0,14

n 2156 2374 2265 2210 2204

Bron: 1-cijferbestestanden (PO, (V)SO, VO, VAVO, MBO, HO) eigen bewerkingen

Tabel B1.4 Uitstroomniveau uit het wo (bachelor master en postmaster) naar geslacht en migratieachtergrond

Mannen

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,11 0,13 0,12 0,13 0,08

vso 0,01 0 0 0,01 0

vmbo 0,04 0,03 0,04 0,03 0,03

havo/vwo 7,9 8,61 8,74 8,34 7,83

mbo1-4 0,27 0,32 0,28 0,18 0,22

hbo 5,83 4,47 3,92 3,96 4,45

wo bachelor 12,55 13,54 14,15 15,24 15,66

wo master 66,84 66,41 66,66 65,95 65,81

wo postmaster 6,45 6,49 6,09 6,17 5,91

n 14211 14978 15255 15640 15884

Vrouwen

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,04 0,07 0,06 0,08 0,09

vso 0 0 0 0 0

vmbo 0,01 0,01 0,02 0,02 0,05

havo/vwo 4,39 4,32 4,27 3,98 4,11

mbo1-4 0,23 0,28 0,23 0,28 0,24

hbo 4,05 2,75 2,71 2,83 2,65

wo bachelor 13,03 12,99 13,65 14,22 15,01

wo master 66,35 67,16 67,14 67,16 66,09

wo postmaster 11,9 12,43 11,93 11,44 11,76

n 15994 16740 17593 17425 17640

Geen migratieachtergrond

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,02 0,03 0,03 0,06 0,04

vso 0 0 0 0 0

vmbo 0,02 0,02 0,01 0,01 0,03

havo/vwo 5,52 5,69 5,77 5,45 5,25

mbo1-4 0,16 0,17 0,15 0,13 0,12

hbo 4,39 3,09 2,98 3,14 3,3

wo bachelor 12,33 12,76 13,37 13,95 14,6

wo master 68,16 68,48 68,54 68,43 67,72

wo postmaster 9,39 9,76 9,16 8,82 8,95

n 24363 25585 26603 26576 27018

Niet-westerse migratieachtergrond 2de generatie

2012/13 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17

ongediplomeerd 0,18 0,37 0,24 0,18 0,22

vso 0 0 0 0 0

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Leerkracht maakt op een rustige manier sociale vaardigheden bespreekbaar - Elke groep komt met elkaar tot het maken van afspraken over de regels in de groep - De leerkrachten

Het gebruik van ammoniumsulfaat op de eigen percelen, de afzet bij derden en de opslag op 1 januari 2022 van het geproduceerde spuiwater wordt niet meer opgevraagd in deel 3 van

oplossing van de tusschenstof. 5 vertoont een op deze wijze verkregen preparaat, waarbij de beste staafjes zijn uitgekozen.. S2 DE BEWERKING DER GLAZI UR- RANDEN.

Omschrijving product Basispakket Vrije beschikbaarheid van fysieke en digitale informatie voor inwoners van de gemeenten binnen het werkgebied van de Bibliotheek Z-O-U-T..

Wij kunnen deze dagen de gerechten ook thuis bezorgen tussen 13:00 en 16:00 uur. De bezorgkosten bedragen € 5,00

In zulke gevallen is het niet noodig den glazuur-rand uit te breiden in de richting der kauwvlakte, maar er moet voldoende uitbreiding gegeven worden aan dat deel van den rand,

De sociaal abonnementen moeten zowel voor juli als augustus geannuleerd worden, dan voert u de bewerking eerst voor juli uit en een tweede keer voor augustus. Ofwel kunt u via N

Wanneer een leerling meer ondersteuning nodig heeft dan er op school kan worden.. geboden, wordt een