• No results found

De kennisbehoefte van bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost Groningen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kennisbehoefte van bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost Groningen"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De kennisbehoefte van bedrijventerreinen

Noordoost en Zuidoost Groningen

Een onderzoek in opdracht van het Ondernemerstrefpunt

Groningen

MASTER THESIS

door

G.A. van Schellen

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie & Bedrijfskunde

MSc Business Administration

Small Business & Entrepreneurship

(2)

De kennisbehoefte van bedrijventerreinen

Noordoost en Zuidoost Groningen

Een onderzoek in opdracht van het Ondernemerstrefpunt

Groningen

MASTER THESIS

Anne van Schellen

Studentnummer: 1336258

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie & Bedrijfskunde

MSc Business Administration

Small Business & Entrepreneurship

Vlasstraat 11a

9712KS Groningen

06 – 52312550

g.a.van.schellen@rug.nl

vanschellen@gmail.com

Eerste afstudeerbegeleider: Prof. Dr. P.S. Zwart

Tweede afstudeerbegeleider: Drs. D.J. Schaap

(3)

Voorwoord

Voor u ligt een scriptie waarin onderzoek wordt gedaan naar de latente kennisbehoefte van de ondernemers op bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost in Groningen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het Ondernemerstrefpunt Groningen; onderdeel van Economische Zaken van de Gemeente Groningen. De scriptie is geschreven als afronding van de Master of Business Administration Small Business & Entrepreneuship die ik aan de Rijksuniversiteit Groningen heb gevolgd.

Een jaar geleden ben ik in contact gekomen met Boudewijn Wiersma, werkzaam bij Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken. Met hem sprak ik over mijn afstuderen. Hij vertelde over de start van het Ondernemerstrefpunt en de vraag vanuit Economische Zaken om onderzoek uit te voeren om de kennisbehoefte van de doelgroep van het Ondernemerstrefpunt te achterhalen. Na enkele oriënterende gesprekken met hem ben ik na de zomer van 2008 begonnen met het schrijven van deze scriptie.

Na een bewogen jaar is er nu, juli 2009, een einde gekomen aan mijn afstudeerproject. Dit resultaat had ik niet kunnen bereiken zonder de steun van een aantal mensen, welke ik op deze manier graag wil bedanken.

Allereerst mijn afstudeerbegeleider Prof. Dr. P.S. Zwart. Hij heeft mij tijdens dit jaar voorzien van erg bruikbare en concrete feedback. Tevens wil ik graag mijn tweede afstudeerbegeleider bedanken, Drs. D.J. Schaap, voor zijn bijdrage aan mijn scriptie, maar ook voor de vele jaren prettige samenwerking bij de vakgroep Business & ICT.

Tevens wil ik graag vanuit het Ondernemerstrefpunt Groningen Boudewijn Wiersma en Irma Noorbergen bedanken voor hun hulp tijdens mijn scriptie. Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun opbouwende kritiek en hun visies op het onderzoek. Zonder hen zou deze scriptie ook zeker niet tot een goed einde zijn gekomen.

Groningen, juli 2009

(4)

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

7

1.1 Achtergrond 1.2 Probleemstelling

1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 1.4 Opbouw scriptie

2.

Het Ondernemerstrefpunt

11 2.1 Functies Ondernemerstrefpunt 2.2 Organisatiestructuur 2.3 Leerbedrijf 2.4 Werkwijze 2.5 Financieel beleid 2.6 Concurrentie

3.

Theoretisch kader

20 3.1 MKB 3.2 Kennis 3.3 Organisatiekenmerken

3.4 De samenwerking tussen onderwijs/kennisinstellingen en ondernemers 3.5 Conceptueel model

4.

Onderzoeksopzet

34

4.1 Dataverzameling

(5)

5.

Resultaten

37 5.1 Organisatiekenmerken

5.2 Het stagiairebeleid van de ondernemingen

5.3 Samenwerking ondernemingen en kennisinstellingen 5.4 Behoefte aan organisatieadvies

5.5 Ondernemerstrefpunt

6.

Conclusie en discussie

53

6.1 Conclusie

6.2 Discussie & Aanbevelingen

Referenties

58

(6)

Samenvatting

In november 2008 is het Ondernemerstrefpunt Groningen geopend door staatssecretaris Aboutaleb. Het Ondernemerstrefpunt heeft als doel dat het de plek moet worden waar de ondernemers uit Noordoost en Zuidoost Groningen terecht kunnen met vragen over stages, scholing van eigen personeel, praktijkopdrachten en adviesvragen. In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar de kennisbehoefte van de ondernemers op bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost te Groningen. Kennisbehoefte van ondernemers bestaat in deze scriptie voornamelijk uit de behoeften aan stagiaires. De stagiaires worden geleverd door de verschillende kennisinstellingen uit Groningen.

In de literatuur komen verschillende zaken naar voren die van invloed kunnen zijn op de kennisbehoefte van ondernemers. Dit zijn onder andere de bedrijfsgrootte van ondernemingen, de aanwezige impliciete en expliciete kennis, de kennisinhoudelijke gebieden van Ahaus (1994) welke worden aangevuld met de waardeketen van Porter (1985), de organisatiekenmerken van Bruins (2003) en als laatste de samenwerking tussen bedrijven. Deze factoren die van invloed zijn op de kennisbehoefte van ondernemers leidden tot de volgende hoofdvraag:

“Hoe kan het Ondernemerstrefpunt Groningen inspelen op de kennisbehoefte van de bedrijven op de bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost Groningen?”

Door middel van een enquête wordt de hoofdvraag beantwoord. Deze enquête is gehouden onder de ondernemers van bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost in Groningen die aangesloten zijn bij de vereniging van het bedrijventerrein. Het merendeel van deze bedrijven zijn zelfstandige en gevestigde bedrijven. 70.9 procent van deze bedrijven heeft wel eens gebruik gemaakt van een stagiair. Bedrijven hebben vaak behoefte aan studenten die komen voor een meewerk/meeloopstage. Het

Ondernemerstrefpunt kan hierop inspelen door juist deze bedrijven te benaderen. Hierbij is een actieve houding naar de bedrijven toe van belang. Uit het onderzoek blijkt dat ondernemingen meer tevreden zijn met de samenwerking met de kennis/onderwijsinstelling als zij meer contact hebben met deze instellingen. Het is voor het Ondernemerstrefpunt dus belangrijk dat zij fungeert als spin in het web. De ondernemingen op de bedrijventerreinen hebben aangegeven dat zij behoefte aan voorlichting hebben op het gebied van milieuzaken en ook geïnteresseerd zijn in

(7)

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Voor een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt kan het van wezenlijk belang zijn dat studenten praktijkervaring opdoen. Dit kan door middel van stages of afstudeerplekken bij bedrijven. Door de ervaring die studenten op deze manier opdoen kunnen ze beter doorstromen op de arbeidsmarkt. Het bedrijfsleven heeft er eveneens belang bij dat zij kan beschikken over goed opgeleide studenten. Studenten kunnen positief bijdragen aan de bedrijfsvoering en het oplossen van vragen die spelen binnen het bedrijf. Ook na hun studie zouden studenten door de opgedane praktijkervaring beter ingespeeld zijn op de behoeften die het bedrijfsleven heeft. Zowel studenten als bedrijfsleven kunnen dus veel baat hebben bij samenwerking gedurende de studie.

Ook in de gemeente Groningen hebben bedrijven behoefte aan goede studenten die ervaring komen opdoen binnen een bedrijf. Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken speelt hierop in door zaken te initiëren op het gebied van onderwijs en arbeidsmarkt, zoals het algemene programma Terreinwinst. Het doel van dit programma is om een concurrerend ondernemingsklimaat te realiseren, te streven naar behoud en uitbreiding van arbeidsplaatsen en dit alles in een duurzame werk- en leefomgeving. In het kader van dit programma zijn er begin 2007 twee bijeenkomsten geweest voor ondernemers. Het thema van deze bijeenkomsten was de aansluiting (beroeps)onderwijs en de arbeidsmarkt. Uit de bijeenkomsten kwam naar voren dat bedrijven sterk geïnteresseerd zijn in meer en betere samenwerking met de studenten en kennisinstellingen in Groningen. Studenten zouden kunnen bijdragen aan een meer concurrerend bedrijfsleven. Hieruit is het idee voor een Ondernemerstrefpunt geboren.

(8)

jaar succesvol dan zal worden overwogen om het project uit te breiden naar de overige bedrijventerreinen in Groningen.

1.2 Probleemstelling

Om het Ondernemerstrefpunt verder vorm te geven is het van belang dat de huidige stand van zaken op de bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost goed in kaart wordt gebracht. Zo is het voor het ondernemerstrefpunt allereerst van belang om te weten in hoeverre de bedrijven behoefte hebben aan de diensten die het trefpunt aan kan bieden, te weten de behoefte aan stagiaires (in het vervolg aangeduid met kennisbehoefte). Daarnaast is het van belang om eventuele knelpunten in de samenwerking tussen de verschillende betrokkenen (ondernemingen, kennisinstellingen en ondernemingstrefpunt) te achterhalen. Een goede samenwerking is noodzakelijk om goed te kunnen voorzien in de kennisbehoeften van ondernemingen. De doelstelling van deze thesis luidt dan ook als volgt:

“Het in kaart brengen van de latente kennisbehoeften van ondernemingen op bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost te Groningen en het achterhalen van eventuele knelpunten in de samenwerking tussen de ondernemingen, kennisinstellingen en het Ondernemingstrefpunt.”

Met de uitkomsten van dit onderzoek kan het Ondernemerstrefpunt beter inspelen op de wensen van de bedrijven. Zij zullen beter in staat zijn om de behoefte van bedrijven naar kennis te doorgronden en eventuele knelpunten in de samenwerking aan te pakken. De hoofdvraag vloeit voort uit de doelstelling. De hoofdvraag die centraal staat in deze scriptie luidt:

“Hoe kan het Ondernemerstrefpunt Groningen voorzien in de kennisbehoefte van de bedrijven op de bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost Groningen?”

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn een aantal deelvragen geformuleerd. Gezamenlijk vormen deze vragen de basis voor de beantwoording van de hoofdvraag in deze scriptie.

1) Wat zijn de organisatiekenmerken van de bedrijven die zich bevinden op bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost Groningen?

(9)

Bovendien zouden deze organisatiekenmerken volgens Bruins (2005) samenhangen met de behoefte aan kennis die een onderneming kan hebben.

2) Hoe ziet het huidige stagiairebeleid van de bedrijven op bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost Groningen eruit?

Bij deze vraag staat de behoefte aan stagiaires centraal. In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van stagiaires? Hoe komen ondernemingen aan hun stagiaires? Zijn de ondernemingen tevreden over de stagiaires? Voor het Ondernemerstrefpunt is het van belang om dit te weten, zodat zij beter in kunnen spelen op de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.

3) Hoe verloopt de samenwerking tussen bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost Groningen en de kennis/onderwijsinstellingen in Groningen en doen zich hier knelpunten voor?

De samenwerking tussen bedrijven en kennis/onderwijsinstellingen zal worden doorgenomen aan de hand van de aspecten communicatie, afstemming en relatiebeheer. Tevens zal nagegaan worden of ondernemingen tevreden zijn over de huidige samenwerking tussen ondernemingen en kennis/onderwijsinstellingen. Wanneer zich hier knelpunten voordoen, kan het Ondernemingstrefpunt hier op inspelen.

4) In hoeverre zijn de bedrijven op bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost Groningen bekend met het Ondernemerstrefpunt?

Een belangrijke voorwaarde voor succes voor het Ondernemerstrefpunt is haar eigen bekendheid. Wanneer de ondernemers het trefpunt niet kennen, dan kan dit een ander mogelijk knelpunt zijn: het Ondernemerstrefpunt kan in dat geval niet inspelen op de informatie- en kennisbehoefte van de bedrijven op de bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost in Groningen.

1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Onderzoek naar het verwezenlijken van de kennisbehoefte van bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost Groningen en de samenwerking met kennisinstellingen is om verschillende redenen relevant te noemen. Allereerst dient onderzoek hiernaar een maatschappelijk belang, omdat het Ondernemerstrefpunt als doelstelling heeft het bevorderen van het ondernemersklimaat in Groningen. In het bijzonder voor bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost.

(10)

onderzoek naar kennisbehoefte. Door de theorieën af te zetten tegen behoeften kan een goed beeld worden geschetst welke bedrijven open staan voor de diensten van het Ondernemerstrefpunt. Tevens kan het Ondernemerstrefpunt haar organisatie beter afstemmen op de ondernemers en beter voorzien in de informatie- en kennisbehoefte.

1.4 Opbouw scriptie

(11)

2. Het Ondernemerstrefpunt

In dit hoofdstuk wordt het Ondernemerstrefpunt uiteengezet. Dit zal worden gedaan om helder te krijgen wat de doelstellingen zijn van het Ondernemerstrefpunt. Allereerst zal naar voren komen welke functies het Ondernemerstrefpunt heeft. De diensten die het Ondernemerstrefpunt levert zullen daarna naar voren komen, evenals de werkwijze. Ook zal de omgeving van het Ondernemerstrefpunt en haar concurrentie aan bod komen. Als laatste zal het financiële beleid inzichtelijk worden gemaakt.

2.1 Functies Ondernemerstrefpunt

Het Ondernemerstrefpunt is een onafhankelijk trefpunt voor ondernemers, dat gericht is op het verbeteren van de aansluiting tussen (beroeps)onderwijs en arbeidsmarkt. Het trefpunt doet dit door activiteiten op dat snijvlak te initiëren, te ondersteunen, te faciliteren en te begeleiden en door te adviseren en te coördineren. Daarbij is de vraag van de ondernemer het uitgangspunt voor de dienstverlening van het Ondernemerstrefpunt.

Het Ondernemerstrefpunt heeft drie functies. Ten eerste is er de netwerkfunctie. Onderwijsinstellingen en ondernemers kunnen elkaar ontmoeten en zo bijdragen aan een systematisch, structureel contactennetwerk. Het Ondernemerstrefpunt zal zelf actief werken aan het opzetten van een structureel netwerk op bedrijvenpark Noordoost en Zuidoost Groningen. Ten tweede heeft het Ondernemerstrefpunt een informatiefunctie voor bedrijven. Binnen het trefpunt zal alle informatie over scholing, stages, mogelijke subsidies en innovatievouchers beschikbaar zijn. Ten derde heeft het trefpunt een bemiddelingsfunctie tussen bedrijfsleven en (beroeps)onderwijs. Dit is de functie waar deze thesis zich in het bijzonder op richt. Ondernemers kunnen hun vraag naar stagairs bij het trefpunt neerleggen. Tegelijkertijd kunnen ook stagairs hier terecht op hun zoektocht naar een stageopdracht of stageplek. Het trefpunt is nadrukkelijk niet een loket, maar gaat zelf actief op zoek naar vragen van ondernemers.

Om haar bemiddelingsfunctie goed uit te kunnen voeren werkt het Ondernemerstrefpunt ook direct samen met de onderwijs- en kennisinstellingen. De betrokken (beroeps)onderwijs- en kennisinstellingen zijn: Noorderpoortcollege, Christelijke Scholengemeenschap Groningen (CSG), Onderwijsgroep Noord, Werkmaatschappij Openbaar Onderwijs, Hanzehogeschool Groningen en de Rijksuniversiteit Groningen.

(12)

Bedrijventerrein Zuidoost omvat de deelterreinen: Winschoterdiep, Eemskanaal, Groothandelscentrum, Euvelgunne, Driebond, Eemspoort en Milieuboulevard-1. Het gaat ongeveer om 800 bedrijven waarvan er 303 aangesloten zijn bij de vereniging voor dit bedrijventerrein (VBZO). Bedrijvenpark Noordoost omvat de deelterreinen: Oosterhoogebrug, Antillenstraat, De Vogels, Noorderhoogebrug, Ulgersmaweg, Ulgersmaborg, De Hoogte, Ulgersmaborg Noord, Kardinge en het UMCG. Het gaat hier ongeveer om 400 bedrijven waarvan er 144 aangesloten zijn bij de vereniging voor dit bedrijventerrein (VBNO).

2.2 Organisatiestructuur

(13)
(14)

Het Ondernemerstrefpunt bestaat uit een aantal onderdelen:

1) Klankbordgroep: Twee keer per jaar wordt er een klankbordgroep samengeroepen. Deze groep bestaat uit vertegenwoordigers uit de Raden van Bestuur en directies van de betrokken onderwijs- en kennisinstellingen, afgevaardigden van de stuurgroep Terreinwinst, Kamer van Koophandel, MKB Noord en de projectleider.

2) Frontoffice: Een accountmanager is het gezicht van het Ondernemerstrefpunt. Diegene is verantwoordelijk voor het opzetten van een structureel netwerk met de ondernemers van bedrijvenpark Noordoost en Zuidoost Groningen. In die hoedanigheid bezoekt de accountmanager de bedrijven op het park. Dit zorgt voor erg veel werk waarbij niet elk bedrijf direct kan worden benaderd. Dit onderzoek moet ook voor een duidelijk kader zorgen waaruit blijkt welke bedrijven benaderd moeten worden. De accountmanager van het Ondernemerstrefpunt is geen vertegenwoordiger van een van de deelnemende partners.

3) Backoffice: De interne organisatie van het Ondernemerstrefpunt ligt in handen van de bureaumanager. Deze manager is bovenal verantwoordelijk voor de dagelijkse interne gang van zaken. Naast de administratieve werkzaamheden, vallen ook de bezetting van de receptie, het secretariaat en facilitaire zaken onder zijn of haar verantwoordelijkheid.

Er wordt naar gestreefd alle deelnemende partners vertegenwoordigd te laten zijn in het Ondernemerstrefpunt. Om deze reden komen er van alle partners adviseurs in de backoffice van het Ondernemerstrefpunt. Concreet komt dit er op neer dat van elke onderwijs- en kennisinstelling één adviseur gedurende één dag per week aanwezig is in de organisatie. Deze adviseurs zijn verantwoordelijk voor het uitzetten van de vragen van ondernemers. Deze vragen zijn binnengebracht door de accountmanager. Vervolgens zetten de adviseurs die vragen uit bij de backoffices van de partners van het Ondernemerstrefpunt. Elke adviseur is gedurende zijn of haar vaste dag verantwoordelijk voor het goed afhandelen van de opdrachten die op die betreffende dag binnenkomen. Het Ondernemerstrefpunt is facilitair voor de ondernemers, multidisciplinair en heeft een eigen identiteit. De adviseurs van de onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de opzet, de aansturing en het functioneren van hun eigen backoffice.

2.3 Leerbedrijf

Het ondernemerstrefpunt wordt opgezet als een leerbedrijf. De adviseurs van de deelnemende bedrijven leveren stagiairs (scholieren/studenten) die de secretariële, administratieve en ondersteunende werkzaamheden uitvoeren, onder aansturing en begeleiding van de bureaumanager. Dit betekent dat het trefpunt voor een belangrijk deel draait op leerlingen.

(15)

richting de ondernemers, acquisitie en stagebemiddeling. Het is belangrijk om de ondernemers kwaliteit, snelheid en één aanspreekpunt te bieden. Het leerbedrijf staat of valt met de functie van de bureaumanager. Daarom worden er hoge eisen gesteld aan deze persoon. De bureaumanager is de spil waar het trefpunt intern om draait.

2.4 Werkwijze

In onderstaande stappen zal worden weergegeven hoe een succesvolle samenwerking tussen het Ondernemerstrefpunt en een onderwijsinstelling eruit ziet. Onderstaande werkwijze is schematische weergegeven in een stroomschema (pagina 16).

Stap 1: accountmanager haalt vraag op

De accountmanager van het Ondernemerstrefpunt zal grotendeels op pad zijn. In het contact met de ondernemers weet hij hun uitdagingen om te zetten in concrete vragen voor de backoffice van het Ondernemerstrefpunt. De adviseurs vanuit de onderwijsinstellingen gaan geregeld met de accountmanager op stap. Ten eerste om bij te dragen aan het opzetten van het netwerk van het Ondernemerstrefpunt, en ten tweede om bij te dragen aan het ontwikkelen van mogelijk nieuwe producten.

Stap 2: accountmanager legt vraag neer bij bureaumanager

De vraag die de accountmanager binnenbrengt, zet hij uit bij de bureaumanager. Deze bureaumanager vertegenwoordigt niet zijn eigen organisatie, maar werkt onafhankelijk voor het Ondernemerstrefpunt. Hij wordt case-eigenaar en is verantwoordelijk voor de coördinatie van de desbetreffende vraag.

Stap 3: bureaumanager legt contact met adviseurs betreffende instellingen

De bureaumanager van het Ondernemerstrefpunt zoekt contact met adviseurs van de betreffende instellingen.

Stap 4: adviseurs instelling leggen vraag bij eigen organisatie neer

De adviseurs leggen de vraag bij de eigen instelling neer. Vervolgens neemt de adviseur contact op met de ondernemer met een passend en adequaat aanbod. Binnen 72 uur krijgt de ondernemer reactie op zijn vraag. Dat wil niet zeggen dat hij direct een stagiair of student voor een stageopdracht krijgt. Maar hij krijgt wel een indicatie of het Ondernemerstrefpunt zijn vraag zal kunnen beantwoorden.

Stap 5: monitoring

(16)

Figuur 2.4.1 Stroomschema opdrachtaanname en opdrachtafhandeling

(17)

2.5 Financieel beleid

Voor het Ondernemerstrefpunt is een kostenraming gemaakt; deze is terug te vinden in bijlage 2. De kostenraming is gemaakt voor de pilot van het Ondernemerstrefpunt en betreft het jaar 2008 en 2009. In 2008 zijn er eenmalige investeringen gedaan van 60.000 euro. De kosten voor 2008 en 2009 zijn verder gelijk. Aan personeelskosten wordt 130.000 euro uitgegeven, aan bureaukosten 141.000 euro en aan huisvesting 27.000 euro. Een deel van de financiering van de kosten gebeurt door middel van de bijdrage van de kennis- en onderwijsinstellingen. Elke partner draagt 20.000 euro bij, dit zijn: Noorderpoortcollege, Christelijke Scholengemeenschap Groningen (CSG), Onderwijsgroep Noord, Werkmaatschappij Openbaar Onderwijs, Hanzehogeschool Groningen en de Rijksuniversiteit Groningen. De belangrijkste bijdrage om de kosten te dekken wordt gemaakt door de Gemeente Groningen in de vorm van een subsidie. Deze subsidie bedraagt 200.000 euro per jaar. Wanneer het Ondernemerstrefpunt 2 jaar na de oprichting succesvol blijkt te zijn, dan is het de bedoeling deze subsidie langzaam stop te zetten en inkomsten te genereren uit bijdragen van bedrijven. Bedrijven moeten uiteindelijk betalen voor de diensten van het Ondernemerstrefpunt. Vooralsnog zijn de diensten die het Ondernemerstrefpunt levert gratis. In deze scriptie zal ook worden onderzocht of bedrijven bereidt zijn te betalen voor de diensten van het Ondernemerstrefpunt.

2.6 Concurrentie

Zoals elke onderneming heeft ook het Ondernemerstrefpunt te maken met zaken die van invloed zijn op het succes van de onderneming. Porter (1980) ontwikkelde het vijfkrachtenmodel welke het winstpotentieel van een markt bepaalt.

Figuur 2.6.1 Vijfkrachtenmodel

(18)

Kracht van afnemers

Het Ondernemerstrefpunt onderscheidt zich door zijn specifieke doelgroep: de ondernemers van bedrijvenpark Noordoost en Zuidoost Groningen. Daarnaast richt het Ondernemerstrefpunt zich met zijn product en dienstenbeleid nadrukkelijk op het omzetten van actuele ontwikkelingen op het gebied van (beroeps)onderwijs en arbeidsmarkt in concrete producten of diensten. Het Ondernemerstrefpunt is gevestigd op bedrijventerrein Zuidoost Groningen. Door de directe aanwezigheid en zichtbaarheid van het Ondernemerstrefpunt creëert zij een open houding naar bedrijven toe welke positief kan bijdragen aan haar bedrijfsvoering.

De macht die de bedrijven hebben is vooralsnog nihil. Zij betalen immers nog niets voor de diensten die het Ondernemerstrefpunt levert en kunnen zodoende relatief weinig eisen stellen aan de diensten die het Ondernemerstrefpunt levert. Wanneer de bedrijven in de toekomst eventueel gaan betalen voor de diensten van het Ondernemerstrefpunt, dan zal hun macht dientengevolge toenemen. Zij kunnen immers eisen gaan stellen aan de dienstverlening van het Ondernemerstrefpunt.

Kracht van leveranciers

De toeleveranciers zijn voor het Ondernemerstrefpunt de kennisinstellingen met wie zij samenwerkt. Elke kennisinstelling draagt 20.000 euro bij aan het Ondernemerstrefpunt. Mochten kennisinstellingen niet tevreden zijn met de diensten van het Ondernemerstrefpunt, dan kunnen zij besluiten om te stoppen met de samenwerking. Het Ondernemerstrefpunt verliest hiermee een financiële bijdrage, maar ook kan zij minder goed voorzien in de behoefte van de ondernemingen. Het Ondernemerstrefpunt heeft dan immers niet meer de beschikking over een bepaalde groep studenten welke worden geleverd door de desbetreffende kennisinstelling

Bedreiging door substituten

(19)

Bedreigingen nieuwe toetreders

Doordat het Ondernemerstrefpunt voornamelijk wordt gefinancierd vanuit overheidsgeld heeft het hiermee een unieke positie. Het Ondernemerstrefpunt heeft niet als doel om winst te maken. Nieuwe toetreders zullen zich zodoende niet snel op deze markt gaan begeven. Vanuit de kennisinstellingen zelf kunnen eventueel projecten, zoals het Ondernemerstrefpunt, gestart worden. Dit zal hoogstwaarschijnlijk alleen gebeuren op het moment dat zij niet tevreden zijn met de diensten van het Ondernemerstrefpunt.

Concurrentie intensiteit

Het Ondernemerstrefpunt kent geen directe concurrenten. Het bezit namelijk een exclusief verkoopargument: het Ondernemerstrefpunt is de enige die zich specifiek, overstijgend, onafhankelijk en vraaggestuurd toelegt op het gebied onderwijs- en arbeidsmarkt. Hierdoor zijn de producten afgestemd op de vraag van de ondernemers. Deze vragen worden uitgezet in een brede backoffice van betrokken partners. Ten slotte voeren medewerkers van deze partners de werkzaamheden uit binnen het Ondernemerstrefpunt. Om voldoende opdrachten te krijgen, gaat het Ondernemerstrefpunt pro-actief de markt op. Dat houdt in dat in principe elke ondernemer van bedrijvenpark Noordoost en Zuidoost Groningen zal worden bezocht door de accountmanager.

Uiteraard hebben de bestaande kennis- en onderwijsinstellingen al relaties lopen waardoor een deel van de opdrachten hierdoor niet via het Ondernemerstrefpunt loopt. Desalniettemin wordt dit niet gezien als directe concurrentie. Het Ondernemerstrefpunt heeft namelijk als doelstelling het bevorderen van het algemene ondernemersklimaat in Groningen (Noordoost en Zuidoost) en het verbeteren van de koppeling tussen ondernemers en de onderwijs- arbeidsmarkt. Wie uiteindelijk zorgt voor de wisselwerking tussen bedrijven en studenten, doet er in deze niet toe.

Internetsites als www.stagebank.nl en andere vacaturesites voor stagiaires kunnen worden gezien als een equivalent van het Ondernemerstrefpunt. Zaken die via sites geregeld worden, worden immers niet uitgevoerd door het Ondernemerstrefpunt.

(20)

3. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk komt het theoretische kader aan bod. Allereerst zal in hoofdstuk 3.1 duidelijk worden gemaakt wat onder het MKB wordt verstaan omdat het Ondernemerstrefpunt zich in het bijzonder richt op deze groep bedrijven. Hoofdstuk 3.2 zal ingaan op kennis. Hoofdstuk 3.3 zal vervolgens ingaan op de organisatiekenmerken van een onderneming volgens Bruins (2003). Er zijn een zestal zaken welke een relatie lijken te hebben met het gebruik van stagiaires door een onderneming. In hoofdstuk 3.4 komt de samenwerking tussen onderwijs/kennisinstellingen en ondernemers naar voren. Het kan om verschillende redenen van belang zijn voor een onderneming om een samenwerking met het Ondernemerstrefpunt aan te gaan. Deze zullen hier worden gepresenteerd. Hoofdstuk 3 sluit af met het conceptueel model.

3.1 MKB

Bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost Groningen beslaan een groot deel MKB bedrijven. Verstandig is om te definiëren welke bedrijven hieronder vallen en welke niet. Het Ondernemerstrefpunt richt zich namelijk in het bijzonder op MKB bedrijven. In het onderzoek zal daarom ook worden gekeken of deze groep wezenlijk andere kenmerken vertoont dan het grootbedrijf. Verschillende auteurs gebruiken veel verschillende definities. Nooteboom (2003) stelt dat de gekozen definitie moet passen bij het onderzoek. Hierbij is het doel van het onderzoek het uitgangspunt voor de te hanteren definitie. Waarschijnlijk een van de meest gebruikte kwantitatieve definities is die van het EIM (1999). Het EIM hanteert de volgende indeling welke geldt voor zelfstandig opererende bedrijven:

Kleinbedrijf  minder dan 10 werknemers. Middenbedrijf  10 tot en met 100 werknemers. Grootbedrijf  100 werknemers of meer.

(21)

Om het MKB te definiëren wordt vaak ook gebruik gemaakt van kwalitatieve definities. Hierbij gaat het niet om het nominale aantal werknemers, maar om zaken als kleinschaligheid, onafhankelijkheid en de rol die de directeur/eigenaar speelt binnen het bedrijf.

In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van de definitie van het EIM. Dit onderzoek zal betrekking hebben op bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost Groningen, waarbij dus sprake is van een Nederlands bedrijventerrein. Derhalve is er hier ook voor gekozen om een Nederlands gangbare definitie aan te houden. De bedrijfsgrootte komt naar voren in deelvraag 1. Deze deelvraag heeft betrekking op de organisatiekenmerken van bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost in Groningen.

3.2 Kennis

Onderstaand hoofdstuk zal ingaan op kennis. Allereerst zullen in hoofdstuk 3.2.1 verschillende kennistypen worden gepresenteerd. Vervolgens worden in hoofdstuk 3.2.2 de kennistypen vormgegeven door het te verdelen naar organisatiegebieden. Verschillende organisatiegebieden worden gepresenteerd waar een bedrijf een specifieke behoefte kan hebben aan een stagiair. Theorieën over kennis en organisatiegebieden vloeien voort uit deelvraag 2 over het stagebeleid.

3.2.1 Kennistypen

Het begrip ‘kennis’ levert altijd veel discussie op. Zo zijn er verschillende soorten kennis. Te denken valt aan data, informatie en echte kennis (Dalkir, 2005). Bij kennis gaat het volgens Dalkir om de daadwerkelijk geanalyseerde informatie. Turban (1992) spreekt juist over geanalyseerde informatie om deze informatie begrijpelijk en toepasbaar te maken voor probleemoplossing en besluitvorming. Wiig (1993) gaat er van uit dat kennis bestaat uit waarheden en geloof, perspectieven en concepten, oordelen en verwachtingen, methodologie en knowhow. Weggeman (1997) houdt een concretere definitie aan en geeft aan dat het om het product gaat van informatie, ervaring, vaardigheid en de attitude waarover een persoon op een bepaald moment beschikt. Probst e.a. (2000) sluit hierbij aan en stelt daarnaast dat het gaat om de vaardigheid om problemen op te lossen.

Kennis kan worden ingedeeld naar impliciete en expliciete kennis (Nonaka en Takeuchi; 1995). Expliciete kennis is gemakkelijk te controleren en bijvoorbeeld weer te geven op papier. Impliciete kennis is vooral de kennis die ‘in de hoofden’ van de mensen zit en maar moeilijk zich laat te vertalen in algemeen bruikbare kennis. Dalkir (2005) geeft aan dat wanneer het des te moeilijker is kennis onder woorden te brengen de kennis waardevoller wordt.

(22)

waar hun behoeften liggen. Zo kan het zijn dat bedrijven graag advies ontvangen op papier wat afdoende is, of dat bedrijven graag ook willen dat dit advies geïmplementeerd wordt. Elk bedrijf is anders en elke stageopdracht is anders; hierdoor kan het aanbod van studenten en de wens van bedrijven erg uit elkaar liggen.

3.2.2 Organisatiegebieden

Ahaus (1994) heeft een opdeling gemaakt in organisatiegebieden die hij gebruikt in zijn promotieonderzoek naar de bevoegdheidsverdeling in organisaties. Hij verdeelt bedrijfsfuncties van een bedrijf in groepen. De verschillende groepen zijn: strategie, marketing, productontwikkeling, verkoop, productie en inkoop en worden weergegeven in onderstaande figuur.

Figuur 3.2.2.1 Organisatiegebieden Ahaus

(23)

projectbudget, projectplan, proeffabricage, kostprijsbereiking, processpecificatie, marktintroductieplan en omzetdoelstellingen van nieuwe producten dan wel diensten. Het vijfde gebied is productie en hieronder vallen voorraad grondstoffen, capaciteitsplan, instructies, gereedschappen, onderhoud, voorraadrapportage en nacalculatie. Het zesde en tevens laatste organisatiegebied is inkoop en hieronder vallen onder meer gekwalificeerde leveranciers, marktgegevens van grondstoffen, beoordeling leveranciers, inkoopprijs en de betaling van leveranciers.

De indeling van Ahaus zal worden gebruikt om helder te maken in welke organisatiegebieden er een kennisbehoefte kan liggen bij de bedrijven van terrein Noordoost en Zuidoost in Groningen. De organisatiegebieden die Ahaus weergeeft kunnen worden aangevuld met de gebieden die Porter (1985) weergeeft in zijn waardeketen in onderstaande figuur:

(24)

Porter (1985) houdt een aantal primaire activiteiten aan die een aanvulling bieden op de organisatiegebieden van Ahaus, namelijk:

• Service

• Marketing & Verkoop • Uitgaande Logistiek • Operaties

• Ingaande logistiek

Daarnaast zijn er een aantal ondersteunende activiteiten, namelijk: • Infrastructuur van het bedrijf

• ‘Menselijk Kapitaal’ Management • Technologieontwikkeling • Verwerving

Aan de bedrijven op bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost in Groningen zal worden gevraagd op welke gebieden zij een behoefte hebben liggen (aan stagiairs) en door wie deze behoefte het beste kan worden uitgevoerd. Onder ‘wie’ wordt dan verstaan het kennisniveau in de vorm van de opleiding. Samen komen de organisatiegebieden van Ahaus in combinatie met die van Porter naar voren in de enquête.

Tabel 3.2.2.2 Organisatiegebieden Ahaus afgezet tegen primaire activiteiten Porter

Ahaus Porter

Strategie Service Marketing Marketing & Verkoop

Verkoop Uitgaande logistiek Productie Operaties

Inkoop Ingaande logistiek Productontwikkeling

(25)

3.3 Organisatiekenmerken

Onderstaand hoofdstuk zal ingaan op de organisatiekenmerken van Bruins en de organisatiekenmerken van Maathuis. Deelvraag 1 van de probleemstelling gaat over organisatiekenmerken. De organisatiekenmerken zullen worden afgezet tegen het stagebeleid (deelvraag 2).

Ondernemingen die een grotere kennisbehoefte hebben, hebben vaak een aantal dezelfde karakteristieken. Bruins (2003) noemt de volgende zaken welke een relatie lijken te hebben met de kennisbehoefte van een onderneming:

• Aantal werknemers • Sector

• Investeringen

• Levensfase, groei en export

• Innovatie en Research & Development • Geografische nabijheid

3.3.1 Aantal werknemers

Bruins (2003) heeft ook onderzoek gedaan naar de kennisbehoefte van MKB ondernemingen. Hij concludeert dat een onderneming welke beschikt over ‘meer’ werknemers een grotere kennisbehoefte heeft dan een onderneming zonder werknemers; zogeheten ZZP’ers.

Deze uitspraak wordt ondersteund door Eshuis (2000) Hij voegt hier nog aan toe dat de behoefte van de ondernemingen om gebruik te maken van stagiaires ook hoger wordt naarmate er meer werknemers werkzaam zijn binnen de onderneming. Onder kennisbehoefte valt bij Eshuis (2000) informatie, advies en andere consultancy diensten van externe bronnen. In een ruime definitie valt hier de behoefte aan stagiaires onder.

(26)

ogenschouw te nemen tot 100 werknemers terwijl het ENSR gebruikt maakt van de Europese definitie tot 250 medewerkers.

Het ESNR onderzoek geeft tevens een andere verklaring voor de lagere kennisbehoefte van kleine ondernemingen. Uit het onderzoek komt naar voren dat een belangrijke oorzaak het gebrek aan informatie is. Door dit gebrek kunnen bedrijven niet goed schatten wat voor hen de voordelen kunnen zijn om stagiaires in te schakelen en zien er daarom sneller van af. Ook Lambrecht en Pirnay (2005) geven een positief verband aan tussen de bedrijfsgrootte en de kennisbehoefte.

3.3.2 Sector

De tweede variabele die van invloed is op de kennisbehoefte is de sector waarin een onderneming zich bevindt (Eshuis, 2000). Bedrijven in de dienstensectoren hebben volgens Eshuis (2000) een grotere kennisbehoefte dan organisaties die zich juist in andere sectoren bevinden. Dit wordt gebaseerd op de gegevens uit de ENSR enterprise survey van 1997.

In de sector bouw en handel hebben ondernemingen een relatief grote kennisbehoefte. Uit het onderzoek blijkt verder dat de kennisbehoefte op het gebied van kwaliteit, milieu, marketing & communicatie en productontwikkeling vaker aanwezig is bij productiebedrijven. Op het gebied van juridische zaken en management hebben de handel en dienstensectoren vaker een grotere kennisbehoefte. De sectoren industrie en bouw hebben over het algemeen vaker een grotere kennisbehoefte dan de handel- en dienstensectoren.

Volgens Lambrecht en Pirnay is het aannemelijk dat in de industrie, groothandel, transport en business services een grotere kennisbehoefte bestaat. In de retail, bouw en in het hotelwezen is er juist sprake van een kleinere kennisbehoefte. In het IfGH (2002) rapport komt de dienstensector ook naar voren als sector met een grotere kennisbehoefte.

3.3.3 Investeringen

(27)

Figuur 3.3.3.1 Aandeel bedrijven met en zonder investeringen die een kennisbehoefte hebben op verschillende kennisgebieden

3.3.4 Levensfase, groei en export

(28)

Tabel 3.3.4.1 Percentage bedrijven (bestaand en startend) welke een kennisbehoefte heeft uitgezet naar kennisgebied

Kennisgebied Bestaande bedrijven Startende Bedrijven

Belastingzaken 60 % 66 %

Voeren van de administratie 51 % 56 %

Wet- en regelgeving 33 % 35 % Opleiding/Cursussen 27 % 35 % Branchekennis 25 % 29 % Financiering 19 % 31 % Personeelsbeleid 12 % 15 % Marketing 12 % 21 % Huisvesting 10 % 17 %

Ook in het ENSR rapport (1997) komt de relatie naar voren tussen de leeftijd van een bedrijf en de kennisbehoefte van het bedrijf. Onder startende bedrijven heeft 60% van de bedrijven in zekere mate een kennisbehoefte. Het aantal startende bedrijven kan zodoende iets zeggen over het aantal bedrijven dat een kennisbehoefte heeft; in dit geval een behoefte aan stagiaires.

Eshuis (2000) benadrukt het verband tussen levensfase en kennisbehoefte ook. Hij geeft aan dat naast de startende bedrijven die meer behoefte hebben aan kennis ook bedrijven die veranderen van ontwikkelingsfase een grotere kennisbehoefte hebben.

Het gebruik van stagiaires komt ook meer naar voren bij exporterende bedrijven en bij bedrijven die er meer internationale relaties op nahouden. (Lambrecht & Pirnay; 2005) Ook Robson en Bennet (2000) vinden de mate van export een belangrijke graadmeter voor het gebruik van stagiaires. Volgens hen is met de mate van export van een bedrijf een van de meeste significante verbanden aan te tonen met het gebruik van stagiaires. Export en internationale contacten kunnen op basis van bovenstaande iets zeggen over het gebruik van stagiaires.

3.3.5 Innovatie en Resource & Development

Bennet et al. (2000) geven een relatie aan tussen de mate van innovatie binnen een bedrijf en de kennisbehoefte. Hoe meer een bedrijf innoveert des te groter de kennisbehoefte. Innovatie wordt hierbij gedefinieerd als een organisatie welke een proces heeft geïntroduceerd welke niet slechts nieuw was voor de organisatie maar ook voor de gehele bedrijfstak.

(29)

meer bezig houden met research en development en ook informatietechnologie. Hierbij gaat het vooral om samenwerking met schoolinstellingen; juist de gebieden waar het Ondernemerstrefpunt zich op richt.

Op basis van bovenstaande paragrafen kan worden gesteld dat de grootteklasse, de mate van investeringen, het aantal starters, de sector waarin een bedrijf zich bevindt, innovatiekracht en ook de resource en development van invloed zijn op de kennisbehoefte van bedrijven.

3.3.6 Geografische nabijheid

De fysieke afstand tot de kennisinstelling of in dit geval het Ondernemerstrefpunt speelt ook een belangrijke rol. 60% van de organisaties die gebruikt maakt van stagiaires doet dit bij een instelling die zich binnen een straal van 10 kilometer bevindt. 81% van de bedrijven die gebruik maakt van stagiaires laat dit doen door een kennisinstelling die binnen een straal van 25 kilometer is gehuisvest. (Bennet et al; 2000)

3.4 De samenwerking tussen onderwijs/kennisinstellingen en ondernemers

Om de samenwerking tussen onderwijs/kennisinstellingen en ondernemers te kunnen meten, zal eerst moeten worden gedefinieerd wat een goede samenwerking tussen ondernemers en onderwijs/kennisinstellingen inhoudt. Dit onderzoek zal de samenwerking aan de hand van vier aspecten meten. Dit zijn communicatie, afstemming, relatiebeheer en tevredenheid welke worden genoemd door Mohr en Nevin (1990). Deze aspecten volgen uit deelvraag 3.

3.4.1. Communicatie

(30)

3.4.2 Afstemming

Een goede afstemming tussen de onderwijs/kennisinstellingen en ondernemers is nodig om aan elkaars wensen te voldoen. De afstemming is eigenlijk de stap naar goede communicatie. Wanneer wensen en meningen duidelijk gecommuniceerd zijn, is het de taak voor zowel onderwijs/kennisinstellingen als ondernemers om wat met elkaars wensen te doen. Zo zouden onderwijs/kennisinstellingen de opleiding kunnen aanpassen aan een veranderende omgeving en gebruik maken van de tips van ondernemers. Aan de andere kant zouden ondernemers meer gebruik kunnen maken van de kennis van studenten en zodoende meer stagiaires aannemen.

3.4.3 Relatiebeheer

Relatiebeheer kan tevens een belangrijk middel zijn om de samenwerking te verbeteren. Wanneer onderwijs/kennisinstellingen contact houden met ondernemers kunnen zij hun studenten van stageplekken blijven voorzien. Ook kunnen zij op deze manier een beter inzicht krijgen in de ontwikkelingen van de markt en zo hun opleidingen daarop afstemmen. Ondernemers zullen ook contact moeten houden met onderwijs/kennisinstellingen om zo nieuwe kennis op te doen en studenten aan te trekken die later van grote waarde voor de onderneming kunnen zijn. Relatiebeheer heeft enigszins een overlap met communicatie.

3.4.4 Tevredenheid

Tevredenheid is belangrijk om te meten, omdat op deze manier een beeld wordt verkregen van hoe de ondernemers en onderwijs/kennisinstellingen zelf aankijken tegen de huidige vorm van samenwerking. Mocht de samenwerking niet optimaal zijn, dan zou hier in de toekomst aan kunnen worden gewerkt.

3.4.5 Samenwerking

De ondernemingen op bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost Groningen kunnen een aantal redenen hebben om gebruik te maken van de diensten van het Ondernemerstrefpunt. Volgens het OECD zijn onder andere de volgende redenen aan te dragen:

• De mogelijkheid om toegang te krijgen tot het onderwijs en onderzoek welke niet beschikbaar is binnen het bedrijf

• Het opdoen van nieuwe inzichten

(31)

Daarnaast worden in de enquête (vraag B.18) ook de redenen ‘goedkope tijdelijke arbeidskracht’ en ‘het sociale oogpunt’ genoemd als mogelijke redenen waarom ondernemingen gebruik maken van de diensten van het Ondernemerstrefpunt.

Er zijn natuurlijk altijd ondernemingen die niet graag gebruik maakt van stagiaires in een organisatie. Ondernemers kunnen hier verschillende redenen voor aandragen. Kubr (1996) geeft de volgende redenen:

• Bedrijven denken dat inschakeling van stagiaires alleen bestemd is voor grotere bedrijven omdat die eenvoudigweg meer financiële middelen hier voor hebben

• Stagiaires hebben niet specifieke ervaring met het product of dienst dat het kleine bedrijf levert

• Voor MKB’ers kost het simpelweg te veel tijd om relaties aan te gaan met stagiaires

• Managers van bedrijven zijn terughoudend om buitenstaanders toegang te geven tot bedrijfsgegevens

(32)

3.5 Conceptueel model

Aan de hand van het voorgaande theoretische kader kan een conceptueel model worden opgesteld. Het conceptueel model geeft de gebieden weer welke invloed hebben op de kennisbehoeften van bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost in Groningen. In dit onderzoek zal worden gekeken welke van deze factoren invloed hebben op de kennisbehoefte en ook op welke manier deze van invloed zijn.

Figuur 3.5.1 Conceptueel model

Ondernemingen

bedrijventerrein Zuidoost en

Noordoost

(Klein/Midden/Grootbedrijf) (Organisatiegebieden) (Organisatiekenmerken) Voorzien in kennisbehoefte

Kennisinstellingen

Opleiden en beschikbaar stellen potentiële stagiaires

Ondernemingstrefpunt

Groningen

(33)
(34)

4. Onderzoeksopzet

4.1 Dataverzameling

Dit onderzoek richt zich op de specifieke doelgroep van het Ondernemerstrefpunt, namelijk bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost in Groningen. Op bedrijventerrein Zuidoost zijn bijna 800 bedrijven gevestigd. Op bedrijventerrein Noordoost zijn bijna 400 bedrijven gevestigd. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, is gekozen voor het verzamelen van kwantitatieve informatie met behulp van een schriftelijke enquête (zie bijlage 3). De reden dat er voor een enquête is gekozen is dat er op deze manier op redelijk korte termijn een groot aantal bedrijven benaderd kan worden. Daarnaast zijn de ondernemingen op de bedrijventerreinen erg divers waardoor het afnemen van enkele (kwalitatieve) interviews minder valide resultaten op zou leveren.

Er is voor gekozen om alleen de bedrijven te benaderen die aangesloten zijn bij een vereniging. De twee verenigingen zijn de Vereniging Bedrijventerrein Noordoost en de Vereniging Bedrijventerrein Zuidoost; oftewel VBNO en VBZO. De VBZO telt 303 leden. De VBNO telt 144 leden. Er zijn een aantal redenen waarom alleen deze bedrijven benaderd worden. Allereerst zijn deze bedrijven makkelijker te benaderen. Via de verenigingen is namelijk eenvoudiger aan contactinformatie te komen. Daarnaast wordt via deze weg direct de juiste persoon in een bedrijf benaderd. Er wordt namelijk direct iemand benadert die verantwoordelijk is voor zaken op het gebied van stages. Dit kan de respons aanzienlijk verhogen. De bedrijven die onder de verenigingen vallen vormen qua organisatiekenmerken een goede afspiegeling van het volledige bedrijventerrein. Deze inperking van de populatie heeft daarmee geen gevolgen voor de generaliseerbaarheid van het onderzoek.

Voorafgaand aan het versturen van de enquête is de enquête doorgenomen met enkele betrokkenen voor het optimaliseren van enquêtevragen. De enquêtes zijn vervolgens ingevuld via het programma Thesistools. Het merendeel van de vragen uit de enquête zijn gesloten vragen. Het invullen van gesloten vragen roept minder weestand op bij ondernemers en leidt in de meeste gevallen tot een hogere respons. Wel zijn er een aantal open vragen in de enquête verwerkt om het beeld van de huidige samenwerking completer te maken.

(35)

herinneringsmail gestuurd waarop 41 bedrijven alsnog de enquête hebben ingevuld. In januari 2009 is het afnemen van de enquête afgerond. In totaal hebben 149 ondernemingen een enquête ingevuld. 50 bedrijven hiervan zijn aangesloten bij de VBNO en 99 bedrijven zijn aangesloten bij de VBZO. Dit is precies in verhouding met het totale aantal enquêtes dat is verstuurt onder deze 2 bedrijventerreinen. De hoofdactiviteiten van de ondernemingen die de enquête ingevuld hebben zijn divers. De meeste bedrijven zijn actief in de industriële sector, zakelijke dienstverlening en bouwnijverheid. De bedrijven die niet gereageerd hebben op de enquête komen niet specifiek uit andere sectoren (zie 5.1 voor een verdere bespreking van de achtergrondkenmerken van de bedrijven).

4.2 Operationalisering centrale concepten

Om de analyses uit te kunnen voeren zijn er verschillende centrale concepten die geoperationaliseerd moeten worden: organisatiekenmerken, stagiairebeleid, samenwerking tussen ondernemingen en kennisinstellingen, organisatieadvies en bekendheid en waardering van het Ondernemingstrefpunt.

Om het concept organisatiekenmerken te meten (deelvraag 1) zijn verschillende aspecten van organisaties bekeken. Dit is gedaan op basis van het model van Bruins (2005). Er is gevraagd aan de ondernemingen hoeveel mensen er werken, in welke sector zij werkzaam zijn, of er in de laatste jaren investeringen zijn gedaan, in welke levensfase zij zich bevinden (start, groei, volwassen, neergang), en of bedrijven exporteren. Deze aspecten komen naar voren in de enquête onder vragen A1 t/m A5 en vraag C5.

Stagiairebeleid is het concept dat centraal staat in deelvraag 2. Dit is een breed concept waar verschillende zaken onder vallen, namelijk: in welke mate ondernemingen gebruik maken van studenten en wat voor type studenten (B4 t/m B7, B14, C1 t/m C2), hoe ze de stagiaires rekruteren (B11, B15, B16), of de ondernemingen tevreden zijn over het gebruik van stagiaires (B19, B20, C3) en de toekomstige behoefte aan stagiaires (B22).

Samenwerking is het concept dat centraal staat in deelvraag 3. Er is gekeken naar de mate van contact tussen kennisinstellingen en ondernemingen. (B8, B10) Daarnaast wordt er gekeken naar de tevredenheid over het contact (B9) en de mate van relatieonderhoud (B12, B13). Als laatste wordt gekeken naar de afstemming tussen onderwijs en beroepspraktijk (B17, C7).

(36)
(37)

5. Resultaten

In dit hoofdstuk zal een antwoord gegeven worden op de onderzoeksvragen die centraal staan in deze scriptie. Allereerst zal in paragraaf 5.1 ingegaan worden op de organisatiekenmerken van de bedrijven die meegewerkt hebben aan het onderzoek (deelvraag 1). Vervolgens zal in paragraaf 5.2 ingegaan worden op het stagiairebeleid van de bedrijven: in hoeverre werken de bedrijven met stagiaires, hoe komen ze aan hun stagiaires en zijn zij tevreden met de huidige gang van zaken (deelvraag 2)? Daarbij zal ook gekeken worden of verschillen in de behoefte aan stagiaires samenhangen met de in paragraaf 5.1 behandelde organisatiekenmerken Vervolgens zal in paragraaf 5.3 ingegaan worden op de samenwerking tussen bedrijven en kennis/onderwijsinstellingen en de tevredenheid van de bedrijven hierover. Dit wordt gedaan om mogelijke knelpunten in de huidige situatie te achterhalen (deelvraag 3). In paragraaf 5.4 zal vervolgens in kaart worden gebracht in hoeverre de ondernemingen behoefte hebben aan organisatieadvies. Dit is een andere dienst waar het ondernemingstrefpunt zich – naast – stagiaires, op wil gaan richten. Tot slot zal in paragraaf 5.5 aandacht worden besteed aan het ondernemingstrefpunt zelf (deelvraag 5): in hoeverre is het trefpunt bekend bij de ondernemingen en zien zij de waarde van het trefpunt in?

5.1 Organisatiekenmerken

In totaal hebben 149 bedrijven aan het onderzoek meegewerkt. Zij vormen de onderzoekseenheden die centraal staan in deze scriptie. Zoals is aangegeven door Bruins (zie pagina 24) is te verwachten dat de behoefte aan stagiaires samenhangt met bepaalde organisatiekenmerken: (1) aantal werknemers, (2) sector, (3) investeringen (4) levensfase, groei en export en (5) innovatie en research & development. In de enquête is naar verschillende van deze aspecten gevraagd.

(38)

Figuur 5.1.1 Percentage bedrijven uitgesplitst naar aantal werknemers (N = 149) 0 5 10 15 20 25 0 - 5 6 - 10 11 - 25 26 - 50 51 - 100 101 - 250 > 250 Aantal werknemers P e rc e n ta g e b e d ri jv e n

Vervolgens zijn de ondernemingen uitgesplitst naar sector. Zoals in figuur 5.1.2 te zien is, vallen de meeste bedrijven onder de sectoren groot- en tussenhandel (18.1%), industrie (16.7%), bouwnijverheid (16.7%) en zakelijke dienstverlening (15.9%).

Figuur 5.1.2 Percentage bedrijven per sector (N = 149)

(39)

Het merendeel van de bedrijven is zelfstandig en maakt geen deel uit van een grotere onderneming (61.3%). In de enquête is gevraagd of bedrijven onlangs relatief grote investeringen hebben gedaan. 42.2 procent van de bedrijven geeft aan dat dit inderdaad het geval is. Verder blijkt dat de ondervraagde ondernemingen zich in verschillende levensfasen bevinden. Bij de ruime meerderheid van de bedrijven betreft het volwassen ondernemingen (63.8%). Een ander aanzienlijk aandeel bevindt zich in de groeifase (26.6%), terwijl slechts een klein aandeel zich in de uittredingsfase (3.6%) of in de startfase (1.4%) bevindt. Tot slot is de export in kaart gebracht. Het blijkt dat een minderheid van de bedrijven op het buitenland gericht is: slechts 26.8 procent exporteert goederen naar het buitenland.

5.2 Het stagiairebeleid van de ondernemingen

Een van de doelstellingen van het Ondernemingstrefpunt is het bemiddelen tussen ondernemingen en kennisinstellingen als het gaat om stagiaires. Het is daarom van belang om in kaart te brengen hoe het stagiairebeleid van ondernemingen er nu uitziet. In hoeverre maken ondernemingen gebruik van stagiaires? Hoe worden stagiaires over het algemeen benaderd? Hoe is het gesteld met de tevredenheid over de huidige gang van zaken? En aan wat voor soort stagiaires hebben zij in de toekomst behoefte?

Gebruik van stagiaires

(40)

Figuur 5.2.1 Percentage bedrijven dat gebruik maakt van stagiaires (N =106) en onderzoeksstudenten (N = 53) uitgesplitst naar aantal stagiaires en studenten

0 10 20 30 40 50 60 70 80 1 t/m 3 4 t/m 9 Aantal onderzoeksstudenten

Bedrijven blijken stagiaires en studenten voor verschillende soorten stages te gebruiken: 21.5 procent van de bedrijven geeft aan studenten te gebruiken voor een snuffelstage, 52.3 procent voor een meewerk/meeloopstage, 22.8 procent voor een afstudeerstage, 2.0 voor een maatschappelijke stage en 0.7 procent voor een buitenlandse stage.

Aan de bedrijven is gevraagd wat de belangrijkste reden is waarom zij gebruik maken van stagiaires. 51.1 procent van de bedrijven geeft aan dat zij vooral gebruik maken van stagiaires, omdat ze die in de toekomst eventueel aan kunnen nemen. Andere belangrijke redenen die genoemd worden zijn uit sociaal oogpunt (23.3%), gebruik maken van de kennis van de student (18.9%) en het hebben van een goedkope tijdelijke arbeidskracht (6,7%).

Tot slot is gekeken in hoeverre het gebruik van studenten gerelateerd is aan de mate waarin er impliciete dan wel expliciete kennis aanwezig is binnen de onderneming (zie Nonaka en Takeuchi, pagina 19). Expliciete kennis is gemeten met één item: “In onze onderneming is kennis vastgelegd op papier” met scores van 1 (niet van toepassing) tot 5 (erg van toepassing). Impliciete kennis is gemeten aan de hand van twee items: “Als bij de onderneming iemand wegvalt die daar geruime tijd heeft gewerkt, dan zorgt dit altijd voor een overgangsperiode” en “Hoe langer een persoon werkzaam is bij een onderneming des te beter is hij in staat om ten dienste te staan van het bedrijf ”. Deze twee items blijken sterk met elkaar samen te hangen (cronbach’s alpha = 0.7) en zijn daarom samengevoegd tot een schaal met scores van 2 (niet van toepassing op beide items) en 10 (erg van

(41)

impliciete kennis en de behoefte aan studenten, maar wel tussen de aanwezigheid van expliciete kennis en de behoefte aan studenten: Naarmate er meer expliciete kennis binnen een bedrijf aanwezig is, wordt er vaker gebruik gemaakt van studenten en stagiaires. Van de bedrijven die hoog scoren op de expliciete kennisschaal (score van 8 of hoger), maakt 83.9 procent gebruik van stagiaires, terwijl dit percentage bij de bedrijven die laag of gemiddeld scoren (score van 7 of lager) op 71.8 procent ligt. Het gaat hier om een significant verschil (t = -1.43, df = 107, p = 0.08).

Gebruik van stagiaires uitgesplitst voor verschillende organisatiekenmerken

Volgens Bruins (2003) hangt de behoefte stagiaires samen met verschillende organisatiekenmerken. In dit onderzoek is naar een aantal van deze kenmerken gekeken namelijk: aantal werknemers, sector, investeringen, levensfase en export (zie paragraaf 5.1).

Allereerst blijkt er en duidelijke samenhang te zijn tussen het aantal werknemers dat een bedrijf in dienst heeft en het al dan niet gebruik maken van stagiaires. Hoe groter de onderneming, des te vaker er gebruik wordt gemaakt van stagiaires. Opvallend is dat bij grote ondernemingen – dat wil zeggen ondernemingen met meer dan 100 werknemers – het percentage enigszins afneemt. Wel moet opgemerkt worden dat het percentage nog steeds erg hoog ligt (87.5%), zeker vergeleken met de kleinere ondernemingen.

Tabel 5.2.1 Gebruik van stagiaires uitgesplitst naar aantal werknemers binnen de onderneming (N = 149) 0 – 5 6 – 10 11 - 25 26 - 50 51 - 100 > 100 Totaal

Geen stagiaires 54.5 44.4 22.2 4.0 0.0 12.5 26.0

Wel stagiaires 45.5 55.6 77.8 96.0 100.0 87.5 74.0

Chi2 = 22.22, df = 6, p = 0.00

Ook het aantal stagiaires blijkt toe te nemen naarmate er meer werknemers in dienst zijn. Gezien de grootte van de steekproef, gaat het om een sterke samenhang (correlatie: 0.42). De gevonden samenhangen zijn logisch te verklaren: grotere bedrijven hebben over het algemeen meer middelen om stagiaires te kunnen bekostigen, meer potentiële opdrachten waar stagiaires aan kunnen werken en meer potentiële stagebegeleiders in dienst.

(42)

dusdanig klein, dat statistische analyses per sector weinig zinvol zijn. De resultaten laten zien dat – vergeleken met de overige sectoren – binnen de sector groot- en tussenhandel relatief weinig gebruik wordt gemaakt van stagiaires (52.6% versus 80.0%) en binnen de sector bouw relatief veel (94.4% versus 71.4%). De sectoren zakelijke dienstverlening en industrie blijken daarentegen niet significant af te wijken van de overige bedrijfstakken. Het feit dat er binnen de bouw veel gebruik wordt gemaakt van advies is in overeenstemming met de bevindingen van eerder onderzoek. Tegen de verwachting in wordt een gemiddeld hoog gebruik van externen niet teruggevonden voor de sector dienstverlening.

Er blijkt geen samenhang te zijn tussen het feit of bedrijven al dan niet exporteren en of ze gebruik maken van stagiaires: van de bedrijven die wel exporteren maakt 65.5 procent gebruik van stagiaires, terwijl het bij de bedrijven die niet exporteren om een percentage van 77.6 procent gaat. Of bedrijven recent investeringen hebben gedaan blijkt er wel toe te doen. Van de bedrijven die recent investeringen hebben gedaan, maakt 91.9 procent gebruik van stagiaires. Bij de bedrijven die geen investeringen hebben gedaan, maakt 66.7 procent gebruik van stagiaires. Het gaat hier om een significant verschil (t = 2.89, df = 86, p = 0.00). Bedacht moet worden dat investeringen sterk samenhangen met de grootte van de ondernemingen: het percentage bedrijven dat recent investeringen heeft gedaan, stijgt sterk naarmate het aantal werknemers toeneemt (Chi2 = 22.19, df = 6,

p = 0.00). Tot slot blijkt er geen samenhang te zijn tussen de fase waarin bedrijven zich bevinden en het gebruik dat zij maken van studenten.

Rekrutering stagiaires

De ondernemers geven aan dat zij vooral aan hun stagiaires en studenten komen doordat de studenten zelf contact opnemen met de onderneming (50.0%). Een andere veel voorkomende manier is dat de onderneming wordt benaderd door een kennisinstelling. 31.8 procent van de ondernemingen geeft aan op die manier aan stagiaires te komen. Het komt minder vaak voor dat ondernemingen zelf contact opnemen met de student (10.2%) of zelf een kennisinstelling benaderen (8.0%). Het eerste contact met stagiaires verloopt in de meeste gevallen telefonisch (48.9 %), gevolgd door mail (23.9%), face tot face (21.6%) en brief (3.4%).

Tevredenheid over stagiaires

(43)

dat de motivatie bij de stagiair ontbrak (23.1%) of dat de onderneming te hoge verwachtingen had van de student (7.7%). Slechts 11.7 procent van de ondernemingen zegt in de toekomst geen gebruik te willen maken van stagiaires en studenten. Vooral het feit dat het veel tijd kost om een student te begeleiden is een reden om geen gebruik te maken van een stagiaire of student.

Toekomstige behoefte aan stagiaires

Een van de doelstellingen van het ondernemerstrefpunt is om ondernemingen te voorzien in hun behoefte aan stagiaires. Daarom zijn behoeften van ondernemingen in meer detail in kaart gebracht. 54.4 procent van de ondernemingen geeft aan in de toekomst gebruik te willen maken van een stagiair, 34.0 procent geeft aan dit misschien van plan te zijn, terwijl 11.7 procent van de bedrijven niet van plan is om gebruik te maken van een stagiair. In figuur 5.2.2 is de behoefte aan stagiaires uitgesplitst naar verschillende werkterreinen.

Figuur 5.2.2. Behoefte aan stagiaires uitgesplitst naar werkterrein (N = 149)

(44)

De figuur laat zien dat ondernemingen vooral behoefte hebben aan stagiaires op de volgende drie terreinen: ICT (59.5%), marketing (53.2%) en productontwikkeling (40.5%). Vervolgens is gekeken of het vooral om behoeften op uitvoerend niveau of beleidsniveau gaat. Bij bedrijven die behoefte hebben aan een stagiair gaat het in meer dan 50 procent van de gevallen om een stagiair op uitvoerend niveau – ongeacht het werkterrein. De enige uitzondering is het werkgebied ‘strategie’. Van de ondernemingen die aangeven dat zij behoefte hebben aan een stagiair op dit gebied, gaat het in 75 procent van de gevallen om een stagiair op uitvoerend niveau.

Figuur 5.2.3 laat tenslotte het gemiddeld opleidingsniveau zien dat per werkterrein door de ondernemingen gewenst wordt. Een score van 1 staat daarbij voor middelbaar onderwijs, 2 voor MBO, 3 voor HBO en 4 voor WO.

Figuur 5.2.2. Benodigd opleidingsniveau per werkterrein (N = 149)

(45)

Voor alle werkterreinen is gemiddeld genomen een opleidingsniveau van MBO of hoger nodig. Bij strategie en financiering liggen de gemiddelde scores het hoogst. Daar is zelfs een gemiddeld opleidingsniveau van HBO of hoger gewenst. Vervolgens is niet alleen gekeken naar de gemiddelde opleidingsniveaus, maar ook naar de standaarddeviaties. De standaarddeviaties geven de spreiding in benodigd gemiddeld opleidingsniveau binnen de verschillende werkterreinen aan. Het blijkt dat de standaarddeviaties redelijk klein zijn en variëren van 0.50 (administratie) tot 0.90 (huisvesting).

5.3 Samenwerking ondernemingen en kennisinstellingen

Een goede samenwerking met kennisinstellingen is voor ondernemingen van groot belang. Kennisinstellingen leveren namelijk potentiële nieuwe arbeidskrachten in de vorm van stagiaires en onderzoeksstudenten. Er is niet alleen gekeken of er contact is, maar ook naar de tevredenheid over de samenwerking en naar knelpunten die zich voordoen.

Contact

Het blijkt dat de overgrote meerderheid van de ondernemingen contact heeft met een kennisinstelling (86.6%). Wanneer dit uitgesplitst wordt naar type kennisinstelling, dan komt naar voren dat het meeste contact wordt onderhouden met de Hanzehogeschool en Noorderpoortcollege. Ook de groep ‘ander contact’ is relatief groot. Binnen deze groep wordt met name het Alfa College veel genoemd.

Figuur 5.3.1 Percentage ondernemingen dat contact heeft met kennisinstellingen uitgesplitst naar type instelling (N = 149)

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Contact Rijksuniversiteit Groningen Hanzehogeschool Groningen Noorderpoortcollege Onderwijsgroep Noord Werkmaatschappij Openbaar Onderwijs Christelijke Scholengemeenschap Groningen Ander contact

(46)

Opvallend is dat meer dan de helft van de ondernemers (52.5%) aangeeft dat zij geen of weinig moeite doet om relaties te onderhouden met kennis/onderwijsinstellingen. Volgens de ondernemers doen de kennis/onderwijsinstellingen echter nog minder moeite dan zijzelf. 62.0 procent van de ondernemers geeft aan dat kennis/onderwijsinstellingen geen of weinig moeite om relaties te onderhouden.

Tevredenheid

In de onderstaande figuur is de ontevredenheid met het huidige contact weergegeven.

Figuur 5.3.2 Percentage ondernemingen dat (helemaal) niet tevreden is over de samenwerking met kennisinstellingen uitgesplitst naar type instelling(N = 149)

0 5 10 15 20 25 30 35

Rijks univers iteit Groningen Hanzehoges chool Groningen Noorderpoortcollege Onderwijsgroep Noord Werkm aats chappij Openbaar Onderwijs Chris telijke Scholengem eenschap Groningen

Percentage ondernemingen ontevreden met samenwerking

(47)

Afstemming onderwijs en praktijk

De ondernemers is specifiek gevraagd naar de afstemming tussen onderwijs en de praktijk: leveren opleidingen studenten af waar de ondernemingen iets aan hebben? Het blijkt dat een meerderheid van de ondernemingen (51.6 procent) van mening is dat het onderwijs niet goed of helemaal niet goed aansluit bij de kennis die de onderneming nodig heeft. Voor een goede afstemming tussen onderwijs en praktijk is het noodzakelijk dat kennisinstellingen en ondernemingen contact hebben. Om dit te achterhalen zijn aan de ondernemingen twee stellingen voorgelegd: 1) we worden bezocht door kennis/onderwijsinstellingen zodat deze op de hoogte blijven van vernieuwingen in het bedrijfsleven en 2) we hebben contact met kennis/onderwijsinstellingen zodat we kunnen overbrengen wat voor kwaliteiten de studenten nodig hebben om zich in de onderneming zelfstandig te kunnen redden. De antwoorden hierop zijn te zien in de onderstaande figuur.

Figuur 5.3.3 Scores van ondernemingen op de stellingen ‘we worden bezocht door kennisinstellingen zodat deze op de hoogte blijven van vernieuwingen in het bedrijfsleven’ en ‘we hebben contact met kennisinstellingen zodat we de benodigde kwaliteiten kunnen overbrengen’ (N=149)

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 zeer mee oneens mee oneens neutraal mee eens zeer mee eens

Bezocht door kennisinstellingen

0 5 10 15 20 25 30 35 zeer mee oneens mee oneens neutraal mee eens zeer mee eens

Contact met kennisinstellingen

(48)

Verbeterpunten samenwerking

In een open vraag wordt aan de ondernemers gevraagd of zij zelf manieren weten hoe de samenwerking tussen ondernemingen en kennisinstellingen verbeterd zou kunnen worden. Hoewel de aangedragen maatregelen sterk verschillen in de mate van concreetheid, zijn er zowel aan de kant van de ondernemingen als aan de kant van de kennisinstellingen diverse verbeteringen mogelijk. De belangrijkste punten die genoemd worden zijn:

- De kwaliteit van de opleidingen beter afstemmen op de behoeften van ondernemingen - Ondernemingen één persoon laten aanstellen die het contact met de kennisinstellingen regelt - Beter en regelmatiger afstemmen van vraag en aanbod, bijvoorbeeld door

onderwijsinstellingen een lijst te laten rondsturen met mogelijke stagiaires - Contact blijven houden en meer communiceren

- Docenten regelmatig op bezoek laten gaan bij bedrijven

- Ondernemers meer integreren in scholen, bijvoorbeeld door het geven van presentaties over het ondernemerschap

Het ondernemingstrefpunt zou kunnen bijdragen aan een betere samenwerking door bedrijven en kennisinstellingen allereerst op de hoogte te stellen van deze mogelijke verbeterpunten. Daarnaast zou het trefpunt een faciliterende rol kunnen spelen bij het bewerkstelligen van deze oplossingen.

5.4 Behoefte aan organisatieadvies

(49)

Figuur 5.4.1 Behoefte aan verschillende typen voorlichtingsbijeenkomsten (N = 149) 0 5 10 15 20 25 30 35 Energiebesparing Collectieve leaseregeling Collectieve afvalverzameling EHBO cursussen Wet- en regelgeving ARBO dienstverlening Ziekteverzuim Bedrijfshulpverlening Pecentage geïnteresseerden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens Yang en Carless (2013) die zich in hun onderzoek hebben gericht op een online leeromgeving is feedback gerelateerd aan drie dimensies: de inhoud van de feedback en wat

Reflecteren 3e jaars SW stagiaires op een hoger reflectieniveau indien zij begeleid worden door hun stagebegeleider en supervisor in een hybride dialogisch feedbackproces

Het eerste onderdeel omvat de wijze waarop de feedback het beste gegeven kan worden door de begeleider zodat de stagiaire betrokken blijft bij zijn eigen reflectieproces en

Draag steeds zorg voor uw eigen veiligheid maar ook voor die van collega’s en patiënten.. Meldt ook steeds mogelijke gevaren op

nummer q GEUR STOF GELUID GEVAAR GROOTSTE AFSTAND CATEGORIE.. 1551 3 - melkprodukten

Stimuleringsregeling Open en Online onderwijs, ondersteund door SURF Niveaus Jouw reflectieverslag is geschreven?. vanuit zowel micro-, meso- en

WijkLeerbedrijf is een concept van Calibris waarbij jongeren, herintreders en zij-instromers de kans krijgen binnen zorg, welzijn en sport werk ervaring op te doen en (weer) aan

Voor ons project MKB-deal Digitalisering zoeken we een enthousiaste project- / accountmanager voor 1 à 1,5 dag per week. Stel je