• No results found

Ondernemingstrefpunt Groningen

6. Conclusie en Discussie

6.2 Discussie & Aanbevelingen

Voor het schrijven van deze thesis is een enquête afgenomen onder de bedrijven van bedrijventerrein Zuidoost en Noordoost te Groningen. Deze enquête is afgenomen onder de bedrijven die aangesloten zijn bij de vereniging van het bedrijventerrein. Een deel van de bedrijven op de bedrijventerreinen is dus niet benaderd. Desalniettemin vormt deze groep bedrijven een erg goede afspiegeling van de doelgroep van het Ondernemerstrefpunt. Bedrijven die lid zijn van een van de verenigingen zijn namelijk gelijk (qua grootte, branche, levensfase) aan bedrijven die geen lid zijn van een van de verenigingen Daarnaast hebben 149 bedrijven gereageerd op de enquête. Dit is een dusdanig hoog percentage dat wanneer de enquête nog een keer zou worden afgenomen de resultaten van het onderzoek nagenoeg hetzelfde zullen zijn. Hiermee is het onderzoek dus erg betrouwbaar te noemen. Sommige bedrijven gaven aan dat ze enkele enquêtevragen niet helder gesteld vonden. Dit kan gevolgen hebben voor de validiteit van het onderzoek.

Ondanks de beperkingen die de enquête met zich mee brengt. is dit onderzoek waardevol voor het Ondernemingstrefpunt. Het Ondernemerstrefpunt kan met de genoemde conclusies en resultaten beter inspelen op de wensen van de bedrijven op bedrijventerrein Noordoost en Zuidoost Groningen. Daarnaast kan zij in de toekomst beter de markt op gaan mocht zij besluiten haar pijlen te richten op ook andere bedrijventerreinen. Het Ondernemerstrefpunt geeft in haar doelstelling aan de netwerkfunctie een centrale rol speelt binnen het trefpunt. Deze functie wordt door de bedrijven niet onderkend en verdient het daarom om in de toekomst meer onder de aandacht gebracht te worden bij de bedrijven. Daarnaast geeft het Ondernemerstrefpunt aan dat zij in de toekomst uit wil breiden naar andere bedrijventerrein, maar wellicht ook naar andere steden. Volgens Bruins (2003) is het belangrijk dat een Ondernemerstrefpunt altijd dicht bij de bedrijven zit. Een sleutelrol speelt dus de geografische nabijheid. Wanneer het Ondernemerstrefpunt naar andere steden wil, dan is het zaak dat zij ook daar op de bedrijventerreinen een vestiging opent. Ook is het belangrijk dat het Ondernemerstrefpunt werkt aan haar naamsbekendheid. Alleen wanneer bedrijven bekend en vertrouwd zijn met het trefpunt is zijn zij bereidt gebruik te maken van haar diensten.

Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de andere bedrijventerreinen in Groningen Voordat het Ondernemerstrefpunt zich hierop gaat richten kan het erg bruikbaar zijn om hier ook eerst de kennisbehoeften in kaart te brengen. Daarnaast kan vervolgonderzoek zich richten op de adviserende rol van het Ondernemerstrefpunt. In de enquête die gebruikt is voor deze scriptie zijn enkele vragen gesteld met betrekking tot deze rol. Voor deze scriptie wordt het echter te omvangrijk

bedrijventerreinen Noordoost en Zuidoost Groningen. Tevens zou vervolgonderzoek zich kunnen gaan richten op de financiële kant van het Ondernemerstrefpunt. Vooralsnog is daar weinig over bekend. Het Ondernemerstrefpunt wordt voor een groot deel gefinancierd door subsidie vanuit de gemeente. Wanneer het Ondernemerstrefpunt eind 2010 een succes blijkt te zijn, dan wordt het zaak bedrijven te laten betalen voor de diensten. Het Ondernemerstrefpunt moet dan niet meer afhankelijk zijn van de subsidie die zij krijgt. Onderzoek kan zich gaan richten op het uitkristalliseren van wat bedrijven bereid zijn te betalen voor de diensten van het trefpunt.

Referenties

Ahaus, C. T. B. (1994). Bevoegdheidsverdeling en organisatie: evaluatie van een bedrijfskundige methode. Proefschrift: Rijksuniversiteit Groningen.

Baarda, D. B., & De Goede, M. P. M. (2001). Basisboek methoden en technieken: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van een onderzoek. Stenfert Kroese: Groningen.

Bennet, R. J., Robson, P. J. A., & Bratton, W. J. A. (2000). Business Advice: the influence of Distance. Regional Studies, 34.

Besanko, D., Dranove, D., & Shanley, M. (2000). Economics of Strategy. John Wiley & Sons Inc.: New York.

Bruins, A. (2003). Waar en waarover vragen jonge bedrijven advies? EIM: Zoetermeer.

Dalkir, K. (2005). Knowledge management in theory and practice. Elsevier Butteroworth-Heinemann: Burlington.

De Leeuw, A. C. J. (2001). Bedrijfskundige management: Primair proces, Strategie en Organisatie. Van Gorcum: Assen.

Donckels, R., & Lambrecht, J. (1997). The network position of small businesses: an explanatory model. Journal of Small Business Management.

EIM (1999). Kenniscirkels: Waar zoekt het MKB welke kennis? EIM: Zoetermeer.

Eshuis, P. H. P. (2000). The State of Small Business in the Netherlands 1997/1998. EIM: Zoetermeer.

IfGH (2002). Support services for micro, small and sole proprietors business. European Commission, Enterprise Directorate-General: Brussel.

Jorna, R. J. (2006). Sustainable Innovation: The organisational, human and knowledge dimension. Greenleaf Publishing: Sheffield.

Kubr, M. (1996). Management Consulting: a guide tot the profession. International Labour Office: Geneva.

Lambrecht, J., & Pirnay, F. (2005). An evaluation of public support measures for private external consultancies to SMEs in the Walloon Region of Belgium. Entrepreneurship & Regional Development

Leiponen, A. (2006). Organization of knowledge exchange: An empirical study of knowledge-intensive business service relationships. Eonomics of Innovation & New Technology, 15.

Malhotra, Y. (2000). Knowledge management and virtual organizations.. Idea Group Publishing: Londen.

Mohr, K., & Nevin, J. R. (1990). Communication strategies in marketing channels: A theoretical perspective. Journal of Marketing,, 54, .36-51.

Nonaka, I. & Takeuchi, H. (1995). The knowledge-creating company: how Japanese companies create the dynamics of innovation. Oxford University Press: Oxford.

Nooteboom, B. (2003). Sterkten en Zwakten in innovatie en diffusie. In: Risseeuw, R., & P. Thurik (Eds.), Handboek ondernemers en adviseurs: Management en Economie van het MKB. Kluwer.: Deventer.

OECD (1998). Trends in University-industry Research Partnerships. STI Review, 23.

Porter, M. E.. (1980). Competitive Strategy; Techniques for Analyzing Industries and Competitors. The Free Press: New York.

Porter, M. E.. (1985). Competitive Advantage: Creating and sustaining superior performance. The Free Press, New York.

Probst, G., Raub, S., & Romhardt, K. (2000). Managing knowledge: building blocks for success. Wiley: Chichester.

Risseeuw, P., & Thurik, R. (2003). Handboek ondernemers en adviseurs: management en economie van het Midden- en Kleinbedrijf.Kluwer: Deventer.

Robson, P. J. A., & Bennet, R. J. (2000). The use and impact of business advice by SMEs in Britain: an empirical assessment using logit and ordered logit models. Applied Economics, 32.

Weggeman, M. (1997). Kennismanagement: inrichting en besturing van kennisintensieve organisaties. Scriptum: Schiedam.

Wiersma, B. (2008). Terreinwinst door afstemming onderwijs-arbeidsmarkt. Economische Zaken: Gemeente Groningen.

Wig, K. (1997). Knowledge management: where did it come from and where will it go? Expert Systems with Applications, 14.

http://carecon.org.uk/DPs/0303.pdf

http://www.hit.nl/Oplossing_ManagedIT.asp

http: //www.fdewb.unimaas.nl.

Bijlage 1 - Kostenraming 2008/2009