• No results found

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks · dbnl"

Copied!
253
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Frederik van Eeden

bron

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks. W. Versluys, Amsterdam 1908

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/eede003stud05_01/colofon.php

© 2017 dbnl

(2)

Voorwoord bij den vijfden bundel.

Bij dezen vijfden bundel komt het mij niet ongepast voor een enkel woord te zeggen tot mijn Nederlandschen lezerskring. Het betreft een paar dingen die ik niet

nadrukkelijk genoeg zal kunnen herhalen. Ik bedoel geen aanklacht, nog minder een apologie, maar een kleine afrekening, een vast-stelling van wat ik thans met door rijke ervaring verkregen zekerheid verklaren kan.

Een Italiaansch spreekwoord zegt ‘wie zich tot schaap maakt wordt door de wolven verscheurd’ De jaren waarin de in dezen bundel bijeengebrachte geschriften

ontstonden hebben mij geleerd dat dit geldt voor het practische leven, maar alle jaren van openbare werkzaamheid leerden mij dat het ook geldt voor het geestelijke. En tevens, dat het niet goed is, zich te laten verscheuren.

Diep in elken nieuwen mensch, maar in den dichter krachtiger dan in anderen, leeft de zachtmoedige, de ridderlijke, de edelmoedige, de bescheidene, de nederige mensch der toekomst.

Deze wil zich uitleven, in dichters vooral, maar onze tijd gedoogt het niet. In de ongelijkmatige en verwarde menigte zou het teedere vernield worden en daarmee kostbaar schoon verloren gaan. Gedegen goud is te week en verlangt menging met minder edel metaal tot instandhouding van zijn vorm.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(3)

Dit voor den dichter uiterst droeve feit eischt van hem een nieuwe en veel pijnlijker vernedering, dan de zichtbare. Hij mag niet streven naar wat hem het beste voorkomt, hij moet zich vernederen tot het gedoogen in zichzelven van menschelijke, maar naar zijn gevoel lagere eigenschappen, omdat hij anders nooit zou kunnen handhaven wat het kostbaarste in hem is. Hij doet het wetend, maar de menigte kan dit niet doorzien, en kan nooit begrijpen dat hij als vernedering voelt wat trots schijnt Hij doet afstand van een dierbare volkomenheid, gehoorzamend aan zijn diep-menschelijk instinkt.

Deze waarheid - zeer verstaanbaar, maar nogtans door onze blinde tooneel-critici geheel onverstaan, uitgedrukt in ‘Het beloofde Land’ - verklaart het vreemde, verbitterde, met spot of onstuimige verachting doortrokken levenswezen van moderne dichters als Nietzsche, Shaw en Multatuli

En dat Goethe de mensch-verachting afkeurde en door minnend-beschouwen wilde vervangen, was alleen mogelijk doordat zijn goud genoegzaam met de oudere deugden van heerschzucht, trots, eerzucht en zelfzucht was geallieerd. Nooit verliet hij zich op het alvermogen der bescheidenheid en Christelijke deemoed Daardoor is nooit in hem de felle reactie ontstaan der groote verachting.

Ik heb gevoeld hoe zij ontstaan moest. Ik heb trachten te geven, te geven met kinderlijk vertrouwen, met geduldige bescheidenheid, met onverdroten

edelmoedigheid en ridderlijkheid. Ik heb niet willen heerschen, noch in 't practische, noch in 't geestelijke. Ik heb mijn ideaal van oneerzuchtigheid en nederigheid willen uitleven, in ons land, in onzen tijd, ondanks het gewichtige werk wat ik vóór mij had, en de ruwe, grove omgeving. Dat wreekte zich onmiddellijk toen ik, op rijper leeftijd

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(4)

gekomen, belangrijker taak aanvaardde. Deze verheffing werd niet gedoogd van iemand die zich tot dusver zoo bescheiden had voorgedaan. En hoewel ik niet geloof dat één boek met eerlijker motieven, uit natuurlijker drang, en met zuiverder gevoel geschreven werd dan Johannes Viator, is het onmiddellijk op de ruwste en

vlegelachtigste wijze beschimpt als huichelarij, pose en ijdelheid. Van dat tijdstip dateert de infame campagne tegen mij, door Kloos aangesticht, die tot heden zijn nawerking uitoefent. Van dat tijdstip ben ik, zeker niet de meest ijdele en zeker wèl de minst heerschzuchtige van mijn schrijvende tijdgenooten, gesard, getergd en in het teerste gewond. door personen tegenover wie ik mezelven tot de uiterste ridderlijkheid en edelmoedigheid had verplicht.

Ik kan zonder overdrijving volhouden dat er géén enkele is, geen enkele mijner letterkundige vrienden, dien ik niet billijker heb beoordeeld en edelmoediger behandeld heb dan zij het mij deden Zij hebben mij wel den waan verleerd dat het goed zou zijn tegenover een vlegel ridderlijkheid te betrachten, of deemoed tegenover den heerschzuchtige. Zij hebben mij wel het noodzakelijke van trots, van eerzucht, van zelfhandhaving bijgebracht, wilde het schoonste niet ten ondergaan, wat ik droeg.

En dit is het nu, wat de groote verachting voedt, dat men zien moet hoe de menigte als 't ware hunkert naar 't juk der geestelijke heerschappij. Hoe men alles verdraagt, de kleinzieligste ijdelheid, de brutaalste heerschzucht als deze maar voorkomt bij lieden die men eenmaal geleerd heeft te eerbiedigen. Waar ze eenmaal de zweep van felle arrogantie hebben verdragen daar bukken ze voor persoonlijk prestige, en fluisteren elkander eerbiedig lofwoorden na. Ik heb het persoonlijk prestige niet ge-

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(5)

zocht en nu acht het onbeduidendste dagblad-ploertje zich gerechtigd te bespotten en te bevuilen, waar hij onder 't eenmaal gevestigd gezag eener reputatie, met scheel-oogen naar hooger autoriteit, zou pogen zijn botheid voorzichtiglijk te maskeeren.

Mijn geheele literaire leven geeft mij één lange reeks van documenten tot staving dezer slaafsheid en oordeels-onzuiverheid. Geen enkele mijner letterkundige landgenooten kan ik noemen, wiens onmacht om zuiver over mijn werk te oordeelen niet voor mij volstrekt duidelijk is aan 't licht gekomen. Zoo ik mij tegenover hen vergist heb, dan is 't door te goed van hen te denken en te spreken

1)

. Zij staan allen in 't krijt bij mij, niet ik bij hen. Geen enkele is door mij zoo grof en onwaardig bejegend, als zij 't mij deden. Waarlijk, als ze 't er op toegelegd hadden mij trots en hoogmoedig te maken, zij hadden 't niet beter kunnen aanleggen. Het valt moeielijk gering van zichzelf te denken, waar zoovelen als gezaghebbend beschouwd, zich tegenover ons zoo bot vergissen, en zich zoodanig door hartstochtelijke verblindheid blameeren.

Dit is de meest aangrijpende waarheid die men bij 't ouder worden dagelijks klaarder ziet, dat suggestie al het oordeel en vooral het oordeel over schoonheid beheerscht. En moeilijk is het zonder bitterheid het inzicht te verdragen dat al de zelfstandigheid en onafhankelijkheid dezer parmante oordeelaars een treurige illusie is. Zij zien allen naar elkander en schrijven of praten el-

1) Ik heb eenmaal een, later teruggenomen, ruwe uitdrukking gebruikt voor 't slechte werk van Helene Swarth, maar daarbij nooit haar werkelijk in haar waarde miskend. En wat is dat bij de plompe leugens en scheldwoorden waarmee men mij te lijf ging?

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(6)

kander na. Een meening, totaal valsch en onzinnig, twintig dertig jaren geleden ergens los gelaten met den steun van persoonlijk prestige, - waart nog in de hoofden òm van beroemde en onberoemde beoordeelaars, van geletterd en ongeletterd publiek en doet ongestoord zijn verderfelijke werking gelden. Geestelijke slaven zijn onze tijdgenooten en ze willen 't zijn, De wereld wil niet enkel bedrogen, maar vooral beheerscht worden, - onder den schijn van vrijheid natuurlijk, - en als ge als meerdere hen niet beheerschen wilt, dan vertrappen ze u, bespotten u, plukken en trekken en sarren u, tot ge hunnen zin doet om vrede te hebben.

Tien jaren geleden heette het dat ik ‘op’ was. En toen daarna de werken: ‘Koele Meren’ ‘de Passielooze Lelie’ ‘Kleine Johannes II en III’ ‘de Blijde Wereld’

‘Minnestral’ ‘IJsbrand’ ‘'t Beloofde Land’ verschenen moest dit natuurlijk alles minderwaardig werk zijn.

En let wel, nu is er geen enkel letterkundige mij bekend, în ons land, die heeft durven zeggen dat het tweede of derde deel van de Kleine Johannes beter of even goed was als het eerste Behalve juist toevallig Verwey, die deze twee werken in zijn tijdschrift kon plaatsen. Alle andere beoordeelaars, zoover ik weet, en zeker allen van eenigen naam, vonden die laatste deelen minderwaardig - zoo niet geheel waardeloos.

En stel daartegenover het merkwaardige verschijnsel dat van de honderde besprekingen in het buitenland, er niet één geweest is, ook niet één, die het boek voor 't eerst als één geheel beschouwend, zulk een inferioriteit der laatste deelen heeft opgemerkt.

Zie, dan is 't moeilijk de groote verachting niet te voelen.

Wees gerust, Nederlanders, ik zal wel eenmaal òp raken, daar is geen twijfel aan.

Ge behoeft dus uw opinie

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(7)

maar flink vol te houden, en dan krijgt gij ten slotte altijd gelijk.

En nog veel merkwaardiger staaltjes heb ik, wèl gedocumenteerd, van de zelf verblinding, de kleinzieligheid, het onzuivere oordeel van hen die zich in ons land als rechters over kunst opwierpen. Misschien, als ik later tijd heb, zal ik die tot leering wel eens publiceeren.

Nu wensch ik alleen dit vast te stellen dat de rekening tusschen mijn vaderland, mijn natie en mij, sluit met een aanzienlijk saldo ten mijnen faveure. De dichter - anders dan de musicus of beeldende kunstenaar - moet voor zijn vaderland werken, zijn werktuig, zijn materiaal dwingt hem. Al wilde ik veranderen ik kan mijn akker niet meer met ander staal beploegen. De voren gaan niet diep genoeg. Ik heb ook 't deugdelijk gereedschap lief - maar als 't niet om taal of landschap was, Holland zou mijn land niet lang meer zijn. Niets ben ik verplicht aan 't volk, dat ik mijn volk moet noemen, niets. De schuld is aan de andere zij. Ik weet hoe ik er voor gearbeid heb, hoe trouw, en met hoe innige bedoeling. Maar er komt een grens waarop onheuschheid niet meer met hartelijkheid vergolden mag worden Het kleine volk heeft me als 't ware vinnig en hardnekkig naar buiten geduwd, en 't is misschien nog 't beste te gaan inzien dat de wereld ruimer is, en men ook zonder nationaal gevoel kan leven.

Men zal wel gelooven dat ik dit niet zeg om eenige toenadering te krijgen of satisfactie. Ik ben niet zóó naïef om daarop te hopen. Ik heb alles gedaan wat men van iemand van mijn krachten kan vergen, en méér dan men scheen te verwachten.

Ik heb 't niet bij praten gelaten en geofferd wat ik had, en meer. Ik heb mijn land geen oneer aangedaan en behoor tot de weinigen

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(8)

die de wereld aan 't bestaan eener Nederlandsche taal herinnerden. En al bood ik thans mijn volk een reuzeboeket van meesterstukken aan, ze zouden er voldoende venijn uit weten te zuigen om een lang leven te vergiftigen. De natuurlijkste, menschelijkste van mijn uitingen worden verdraaid tot ze passen in de monsterachtige karikatuur die men van mij gemaakt heeft. In kunstwerken die enkel kunstwerken wilden zijn, zocht men tendenzen, of duwde ze er in, om er daarna op te schimpen.

Betuigingen van oprechte innigheid die naar ik meen bij geen volk ter wereld verloren zouden zijn geweest, vielen plat neer langs de kille, honende, grove Hollandsche gezichten. Als ik de eigenschappen vertoonde van dat bekende dier, dat de snoode boosaardigheid heeft zich te verdedigen als het wordt aangevallen, dan brak een koor los van schampere verontwaardiging. En toen ik mijn zeer verklaarbare en alles behalve blamabele voldoening uitte dat ik bij een ander volk niet enkel werd gewaardeerd, maar zelfs kans zag mijn Hollandsche harde ondervindingen voor de wereld vruchtbaar te maken, toen raasde het lagere Nederlandsche perscanaille over mijn ijdelheid, mijn eerzucht, en mijn hebzucht, alsof ik 't deed om eigen gewin.

Kan zelfs de taaiste idealist onder zulke omstandigheden nog van toenadering of verzoening droomen? Ik ben geen Thomas a Kempis, en geloof zelf niet dat ik het goed zou vinden op hem te gelijken. Het is geen wijsheid kinderen als volwassenen te behandelen, en onbeschoften als hoofsche lieden.

En ook de schuchtere betuigingen die ik zoo af en toe van sympathieke onbekenden ontvang, om toch niet allen naar enkelen te beoordeelen, kunnen mij geen beter beeld geven van mijn natie als geheel.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(9)

‘Atjuu - vaarwel dan!’ - zoo zegt Nederland nu vermoedelijk. ‘Wij zullen zonder u óók wel komen waar wij wezen willen.’

- ‘Atjuu - vaarwel!-zeg ik terug. ‘Zonder twijfel zult gij dat. Maar ik houd me aan 't zelfde compliment. Denk niet dat ik niet gelukkig zou kunnen zijn zonder

Nederlandsche waardeering. Of zelfs zonder een die vervangende buitenlandsche.

Het recept voor mijn geluk bestaat behalve in huiselijke zaken die u niet aangaan, in buitenleven, veel zon, studie en de vrijheid gebruik te maken van uw taal, die toevallig mijn moedertaal is. Overigens zult ge mij werkelijk een dienst doen door mij uit uw literatuur-geschiedenissen te schrappen. Gaarne zal ik bij een andere natie worden ingedeeld De daardoor mij ontgaande decoraties, levens- of liever

doodsberichten, grafredenen, eventueele jubileums of borstbeelden geef ik met genoegen prijs. Wanneer ge den verkoop van mijn boeken brengt op de hoogte van de meest bevoorrechte vierde-rangs buitenlanders zal ik al tevreden zijn. Ik hoop voornamelijk van u te hooren door bemiddeling van mijn uitgever. Ik weet precies wat er nu weer in uw ‘letteren en kunst’-rubrieken zal gezegd worden over mijn

‘scherpe uitval’ en ‘gekwetste ijdelheid’ en ‘verbittering’ en zoo voort. Ik zal het niet lezen want ik denk niet dat één buitenlandsch blad het zal overnemen. Ja, ik zal zelfs iets als dankbaarheid gevoelen voor het feit dat mij vroeger, om uwentwil, wel eens lichtelijk geërgerd heeft, dat er zoo zelden in vreemde bladen iets over Holland staat.

Guernsey, Mei, 1908.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(10)

Vae victis!

Wee den overwonnenen!

(Brochure, 1903).

Het valt moeilijk de Hollanders voor een wreed volk te houden. Als men hen vergelijkt met Franschen, Engelschen, Duitschers, Russen, Spanjaarden, Japanners - om van Turken, Chineezen, Indiërs en Negers niet te spreken - dan behooren ze tot de zachtmoedigste en teerhartigste menschen.

Ze hebben doodstraf en lijfstraffen afgeschaft, tegen het dooden van dieren komen ze meer en meer in verzet, van alle volken der aarde is er geen één waar het

twee-gevecht, in welken vorm ook, zoo weinig in eere is als in Nederland, er zijn asyls voor honden en katten, inrichtingen tot het pijnloos dooden van huisdieren, de verpleging van krankzinnigen kan tot voorbeeld strekken voor andere volken, op muren en huizen leest men:

‘Behandel de dieren met zachtheid, spaar de vogels’.

Zijn wij dan geen zachtzinnige en barmhartige natie? Als wij zóó over dieren en vogels denken, hoe zal het dan wel met menschen zijn!

En toch, bij ons geldt thans die verschrikkelijke leuze,

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(11)

dat wreede woord van het bovenmate wreede volk der Romeinen:

‘Vae Victis!’

‘Wee den overwonnenen!’

In het oude Romeinsche Rijk, was Rome's macht het hoogste en had een niet-Romein geen aanspraak op recht. Rome moest machtig zijn en blijven, en de overwonnen vijand was een blijvend gevaar voor de Romeinsche heerschappij. Daarom moest de overwonnen vijand vernietigd worden.

Wee Carthago! - Wee Jeruzalem! - Ze hadden Rome's macht durven weerstaan, ze werden overwonnen, - maar als ze waren gespaard dan zouden ze Rome blijven bedreigen, dus werden Carthago en Jeruzalem vernietigd, geen steen er van op den anderen gelaten.

Zoo is het thans bij ons. Er is een strijd gevoerd. Er is verzet gepleegd. De strijd is geeindigd met een nederlaag, en er is voor de overwonnenen geen genade. De laatste kans, dat zij zich van hun nederlaag herstellen, moet worden vernietigd. Voor hun ellende, hun kommer en gebrek sluit de overwinnaar oogen en ooren. De zachtmoedige Hollander wordt een wreede Romein, een barbaar.

Hij paait zijn oproerig geweten op tweeërlei wijze:

Vooreerst noemt hij zijn slachtoffers misdadigers en beweert, dat zij hun straf ten volle verdienen.

Dit nu wordt gezegd bij elken opstand tegen gevestigde machten, of dat verzet rechtmatig is of niet. De barbaarsche koningen van Babel en Assur vonden elke poging om hun gezag af te werpen, misdadig, en reden om de schuldigen levend te villen of te spietsen. Bij ons nu is geen sprake van bloedige maar van onbloedige

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(12)

marteling, door kommer en ellende. En de vraag is niet alleen of het verzet werkelijk gerechtvaardigd en verstandig was, maar of hij die zich verzette het daarvoor hield.

Dat alleen bepaalt de strafbaarheid van een daad.

En nu kan er geen twijfel zijn of de overgroote meerderheid der verslagenen handelde uit hoog-zedelijke beweeggronden. Allen wisten het gevaar waaraan ze zichzelve en hun gezin blootstelden, een gevaar, dat niet onderschat werd, maar schrikkelijk verwezenlijkt is geworden.

Ze toonden dus moed, helden-moed, waarvan hij die nooit in een dergelijk gevaar verkeerd heeft, de volle waarde moeilijk kan schatten En ze deden dat niet om oogenblikkelijk persoonlijk voordeel, maar voor het grootste deel uit een schoon beginsel van kameraadschap en uit zorg voor de toekomst.

Eindelijk waagden zij een daad van onafhankelijkheid tegenover machten waaraan zij hun leven lang onderworpen waren geweest. Eveneens een daad van moed en opkomende fierheid, die zeer slecht op volle waarde kan geschat worden door lieden, die zich altijd vrij en onafhankelijk hebben bewogen. Deze laatsten zeggen nu, dat de afhankelijkheid, die deze misdadigers een oogenblik van zich afschudden, hen betaamde, - maar zij voegen er niet bij waarom een zelfde afhankelijkheid door henzelve zeer onbetamelijk en ondragelijk zou worden geacht.

Hoever men dus ook zoekt, zelfs de formeel juridische gronden voor misdaad zijn niet te vinden, laat staan de wijsgeerige. Een onbevooroordeeld jurist kan hier nooit van misdaad spreken. Hun daad was niet eens onwettig, want dan zou de wet hen gestraft hebben, en niet misdadig - want de beweeggronden werden door den dader

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(13)

niet voor onzedelijk, maar integendeel voor hoogzedelijk gehouden.

En eindelijk van wijsgeerig standpunt beschouwd verkeerden deze lieden in een toestand van onderhoorigheid en afhankelijkheid, die niet beantwoordt aan ons rechtsgevoel, - die niet overeenkomt met den toestand van een ander volstrekt niet verdienstelijker deel der bevolking, - die misschien voorloopig onvermijdelijk, maar zeker nooit schoon, zedelijk of wenschelijk kan worden geacht, - en waartegen dus een verzet niet uit lagere menschelijke eigenschappen behoeft voort te komen, maar integendeel de aanwezigheid van hoogere aandrift waarschijnlijk maakt.

En nu zullen wij straks eens iets mededeelen omtrent den aard der toegepaste straf en dan vragen of hier evenredigheid is tusschen straf en misdaad.

De tweede uitvlucht waarmede onze landgenooten zich gerust stellen, als hun het lijden hunner slachtoffers voor oogen wordt gehouden is deze: dat het eigenlijk niet hun slachtoffers zijn maar die van de redenaars en volksleiders die hen tot verzet brachten en steunden en aanmoedigden in den strijd. Deze opruiers en verleiders, zooals zij genoemd worden, dragen de verantwoordelijkheid en blijven zelf buiten schot, zij moeten dus ook nu maar zorgen dat de door hen misleiden geholpen worden.

Dit doet mij denken aan een eenden-kooiker die de gevangen eenden den hals omdraait en zegt dat zij hem de schuld niet moeten geven, maar de andere eenden die hen verleid hebben. Hij is niet wreed, zegt hij, maar die verleiders.

Op dezelfde wijze redeneert ieder verdrukker en veroveraar. Filips van Spanje en Alva noemden zichzelven

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(14)

goede en rechtvaardige heeren, maar het door hen gestorte bloed kwam uitsluitend op 't hoofd van den misleider Willem van Oranje, die zich in Duitschland buiten schot hield.

Engeland noemt zich een zachte en gerechte meester, en de ellende van het boerenvolk en den dood van duizende vrouwen en kinderen wijt het alleen aan gewetenlooze misleiders als Krüger en Leyds, die zichzelven bijtijds in Europa uit den brand wisten te helpen.

Nu weet ik geen enkele der genoemde leiders en redenaars, die zich lafhartig aan gevaar onttrokken heeft. Sommigen onder hen zijn inderdaad zwaar getroffen, in hun persoonlijke vrijheid of in hun bestaan. Velen zijn vrij uitgekomen, maar ook niet alle stakers zijn slachtoffer geworden.

Het zeggen, dat die leiders dan maar moeten helpen is niet meer dan een wreede en laffe grap, aangezien zij 't niet kunnen. Bijna allen hebben een groot deel van hun leven, van hun werkkracht, ook van hun geld over gehad voor de onderhoorigen in de maatschappij, die zij te goedertrouw tot bevrijding trachtten te voeren. In elk geval dus deden zij meer en trachtten zij meer te doen voor hun medemenschen dan degenen, die thans weigeren hun beurs of hun werkplaats open te stellen voor de stakers. Hun streven en toewijding is beschamend voor 't meerendeel der onverschilligen, die thans in koelen bloede de ellende van hun medeburgers aanzien. Zou dan hij, die deze ellende moedwillig en welbewust teweegbrengt, die de straf voltrekt en de genade zou kunnen schenken, zijn vreeselijke verantwoordelijkheid op hunnen hals mogen schuiven?

Dat deze leiders verantwoordelijkheid dragen zal geen

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(15)

hunner ontkennen. Zij hebben die willen dragen, om samen te staan met hun medestrijders. Welk legeraanvoerder droeg géén verantwoordelijkheid? En er zijn er die dezen zwaren last op zich hebben genomen, voorziende wat de uitkomst zou zijn. Doch zij zouden het laf geacht hebben zich te onttrekken. Altijd had het hun kunnen nagehouden worden: ‘Ook ùw onthouding droeg bij tot de nederlaag.’

Maar al legt deze verantwoordelijkheid hun de zware verplichting op, alles te doen wat zij kunnen in 't belang der geslagenen, zou zij iets kunnen afnemen of verzachten van de verantwoordelijkheid van den onmenschelijken overwinnaar, die in 't bezit der onbetwiste overmacht gekomen, deze laat gelden om de overwonnenen tot het uiterste te brengen?

Wie bedrijft deze schanddaad, zijn medemensch moedwillig in 't uiterste gebrek te laten? Wie doet de daad? De vraag is niet: wie gaf de aanleiding? Maar wie pleegt het feit?

Kan een moordenaar zich verontschuldigen door de omstandigheid, dat de vermoorde hem als 't ware werd overgeleverd, - kan hij zeggen: ‘ja! 't is derlui eigen schuld, want de deur stond open en het broodmes lag klaar!’

Maar nu redeneert men nog aldus: Wij, patroons en directies zijn geen onmenschen, maar we hebben voor het bedrijf te zorgen, dat aan ons is toevertrouwd. Stakers zijn menschen, die zulk een bedrijf in de war hebben willen sturen, en die ons dus voor hetzelfde gevaar zouden stellen als wij hen weder in dienst namen.

Maar deze redeneering is een schoonklinkende uitvlucht,

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(16)

niet bestand tegen ernstige en onpartijdige kritiek.

Vooreerst hebben de stakers het bedrijf niet in de war willen sturen, want van dat bedrijf zijn zij zelf en hun gezin afhankelijk. Zij hebben alleen hun invloed op de organisatie van dat bedrijf willen doen gelden. Een invloed, dien zij vroeg of laat toch zullen verwerven en die nooit gebleken is ten nadeele van het bedrijf te zijn.

Integendeel, in de groote bedrijfs-combinaties van onzen tijd is het streven meer en meer, elk medewerker belanghebbend en zijn invloed van kracht in de zaak te maken, omdat een bedrijf beter gaat, naarmate alle deelnemers met meer lust en ijver er aan medewerken.

Ten tweede is hun poging geheel mislukt, en zijn verdere pogingen nog door wettelijke maatregelen belemmerd, - onder deze omstandigheden te beweren, dat er gevaar bestaat voor een herhaling, is een al te duidelijke uitvlucht en een slag in 't aangezicht van de regeering, die dus ontoereikende maatregelen zou genomen hebben.

In de eerste tien jaren wederom een dergelijke poging te wagen om door staking tot grooter invloed te geraken, komt zelfs den grootsten optimist onder de stakers niet in 't hoofd.

En dan... later? nu ja, - maar meent iemand dat het mogelijk zal zijn, gedurende tien jaren, door kunstmatige uitsluiting, den geest van zelfstandigheid en verzet onder de onderhoorigen in de maatschappij te weren?

Evengoed als die geest zich thans ontwikkeld heeft, zal hij zich blijven ontwikkelen, ook onder de gedweeën en onderworpenen van thans. De jonge man, die thans als zoete jongen bij zijn patroon of directie staat aangeschreven, kan die niet evengoed over tien jaar den druk zijner onderhoorigheid gevoelen en het begrip

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(17)

van vrijheid en fierheid hebben ontwikkeld? Kan men een hekje om de bevolking van werkplaatsen en fabrieken zetten, die de ideeën buiten houden?

En dan, de patroons en directies gaven vóór uit zorg voor hun bedrijf te handelen.

Maar zijn het meestal niet de schranderste en kranigste werklieden die vooraan stonden in de beweging van verzet? Is dat niet een algemeen toegegeven feit?

En wie bewijst, ja wie geeft eenige waarschijnlijkheid er van aan, dat door een volkomen en algemeene amnestie het bedrijf werkelijk zou zijn geschaad?

Ik voor mij heb de overtuiging, dat de arbeider, indien hij overwonnen had en zijn invloed was erkend, met dubbelen ijver en stiptheid zijn plicht zou hebben vervuld.

Wat het spoorpersoneel betreft ben ik er zeker van. Het spoorwegbedrijf hoort tot die bedrijven waarvoor de deelnemer iets voelt, den spoorman gaat het spoorbedrijf ter harte, anders dan bij vele industrieën.

Maar al had een erkenning van het goed recht der onderhoorigen tot verzet schadelijk gewerkt op het bedrijf, ja op de welvaart van het geheele land, - zou dat een reden mogen heeten om die erkenning tegen te gaan?

Gaat dan in ons land de stoffelijke welvaart boven gerechtigheid?

Weer en weer wordt er door de machtigen in den lande, door onze regeering, op gewezen hoe de welvaart, de voorspoed, de rust van den staat werd bedreigd door deze woeling. Maar ik vraag of bij deze menschen welvaart en rust de hoogste bekommering geven? Of zij dan niets anders erkennen dat boven rust en welvaart gaat?

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(18)

Als er waarlijk onrecht geschiedt in Nederland, moet dat dan maar zoo blijven, terwille van rust en voorspoed?

Is dit de beschouwingswijze van een Christelijk volk?, van een Christelijke regeering?

Maar niemand heeft bewezen en niemand kan bewijzen dat de welvaart van ons land waarlijk zou geschaad zijn door een erkenning van het goed recht der

onderhoorigen om in gezamenlijk verzet te komen.

Vrees is het, enkel vrees - die hier werkzaam is. Men vreest een macht die men niet kent en die men onbeteugeld en beteugelbaar waant.

Men luistert naar de onzekere en niet altijd bezadigde taal der woordvoerders, men acht de arbeiders tot allerlei roekeloosheid en geweldpleging in staat.

Maar is deze vrees, zich uitend in omvangrijke voorzorgsmaatregelen van militair geweld, niet beschaamd? Wat had de spoor-arbeider, ondanks alle maatregelen, niet voor onheil kunnen aanrichten, - en wat is er inderdaad gebeurd? Niets, hoegenaamd niets. Alleen de overheden hebben een paar manslagen op hun geweten, - de arbeiders gedroegen zich met volkomen zelfbeheersching.

Is het dan redelijk, van deze menschen, na hun nederlaag, nog weder buitensporige of wraakzuchtige daden te verwachten?

Inderdaad zijn het àl te doorzichtige vóórwendsels, die worden gebezigd. Men spreekt van misdadig opzet, waar geen misdaad is, - van aanranding van openbare orde en gezag, waar niets anders is geschied als een demonstratie, nog binnen de perken der bestaande orde, ten gunste van onbillijk en wederrechtelijk aan band

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(19)

gehouden medeleden der maatschappij, - van anarchistische woeling, daarmede de gedachte opwekkend aan allerlei boosaardige daden, aan moord en geweld, terwijl van een dergelijk anarchisme geen sprake is en zoo er al onder de arbeiders dit woord genoemd wordt, dit geen andere beteekenis heeft dan een bepaalde wijsgeerige richting, die de overmacht van mensch over mensch afkeurt - hetgeen in waarheid ook met de Christelijke beginselen overeenkomt.

De eigenlijke beweegredenen, die achter deze voorwendsels schuilen zijn deze:

dat een spoor-staking uiterst onaangenaam wordt gevonden door de geheele bevolking, en dus zeer impopulair is - hetgeen echter niets bewijst tegen haar goed recht;

dat de machtigen in den lande verschrikt zijn door een ernstige poging tot machtsverplaatsing, en zich daarmede in hun positie bedreigd voelen - zonder dat dit echter insluit dat hun macht rechtvaardig en de bedoelde poging onrechtmatig zou zijn.

Er zijn omstandigheden die middelen rechtvaardigen, die in de gewone

maatschappelijke orde ongeoorloofd heeten. Er zijn m.a.w. daden van oorlog en daden van vrede. En er zijn rechtvaardige oorlogen.

Dit is, naar ik meen, algemeen erkend.

En gesteld nu, dat er werkelijk zijn bedreven feiten, in strijd met de bestaande rechts-orde, - hetgeen men b v. volhoudt ten opzichte van de contract-breuk der spoorwegstakers, en ten opzichte van het geheimzinnige der

voorbereidings-maatregelen, het samenzwering-achtige der poging, - komt dan niet in de eerste plaats de

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(20)

vraag, of men hier te doen heeft met gerechtvaardigde oorlogsdaden, gepleegd door een onrechtmatig verdrukt deel der natie?

Voortdurend wordt er door Dr. K

UYPER

en de zijnen geschermd met de woorden

‘revolutie’, ‘anarchie’, ‘misdadige aanranding van 't gezag’, - met duidelijk speculeeren op den ongunstigen klank dier termen, zonder dat de vraag ‘of er dan nooit rechtmatige aanranding geweest is van een onrechtvaardig gezag’, wordt toegelaten.

Zijn wij Nederlanders het er niet allen over eens, dat onze aanranding van 't gezag van Filips II rechtmatig was, al bracht zij ellende en bloedstorting, - omdat wij een onrechtvaardig verdrukt deel waren van het Spaansche rijk?

Waarom wordt deze vraag dan, in dit geval, voortdurend achterwege gelaten?

Is dit wellicht omdat de beantwoording ervan voor Dr. K

UYPER

uiterst hachlijk zou worden?

Niets anders heb ik nog gezien, van hem, of van al diegenen, liberalen of

conservatieven, die het in deze met hem eens waren, dan een zich wegschuilen achter klinkende woorden.

Niemand zag ik moedig doordringen tot in het eigenlijke moreele wezen van het vraagstuk

Ook Jezus, dien wij, zoo niet voor den Zoon Gods, dan toch voor een zeer moreel mensch houden, heeft het gezag aangerand, - heeft daden gepleegd waardoor hij volgens de wetten zijns lands vervolgbaar en strafbaar was. Waarom dan acht een regeering, die de navolging van Jezus als hoogste wet openlijk erkent, het voldoende een daad ‘revolutionair’ te noemen om haar

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(21)

te veroordeelen? Hebben wij niet alle recht te vragen wat dan het onderscheid is tusschen een goede en een slechte revolutionaire daad?

Ja, al hadden alle stakers tegen de wet gehandeld, zelfs de doodstraf verdiend, - zouden wij niet mogen volhouden dat dit alleen voor geen Christen voldoende reden tot veroordeeling kan zijn, aangezien de Leider aller Christenen zichzelf door zijn onwettige handelingen den doodstraf op den hals heeft gehaald?

Was het niet het Calvinisme zelf, dat zich van de Luthersche hervormingsrichting onderscheidde door de erkenning van een rechtmatig verzet tegen onrechtvaardige overheden?

Maar dit is het ongeluk, in dezen strijd voor recht en goede zede, dat de voornaamste aanvaller als voornaamste verdediger tegenover zich vindt eene partij, die dwaaselijk het scherpste wapen verwerpt en de sterkste stelling heeft verlaten.

De reactie vindt als verdediger van het bedreigde menschenrecht alleen tegenover zich de sociaal-democratie, met haar verouderd materialisme, haar verwerping van een absoluut recht, haar moraal-loosheid en sofistische dogmatiek. Hier tegenover heeft zij, zich beroepend op het gezond verstand der natie, makkelijk spel. En men ziet ook hoe zij met een taktiek, te listig en te opvallend om aan enkel intuïtie en volkomen oprechtheid te doen gelooven, steeds gebruik maakt van die zwakheden der verdediging, om sociaal-democratie, godloochenarij, materialisme, anarchie, wanorde en geweldpleging door elkander te halen en als te vereenzelvigen met het socialisme, in waarheid de ver-

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(22)

hevenste, moreelste, vroomste en meest met Jezus' leer overeenstemmende geestesbeweging der menschheid.

Het is bedroevend te moeten lezen de halfslachtige, weifelende verdediging van het bedreigde recht, door de woordvoerders der sociaal-democratische partij. Zij hebben welsprekendheid en handigheid genoeg, maar zij missen ten eenenmale de diepte van wijsgeerig inzicht en het vaste rechtsbesef, dat alleen onoverwinlijk maakt, waardoor zij alleen in staat zouden zijn den wortel van het groote conflict bloot te leggen.

Beschuldigd van ‘opruying’, erkennen zij, dat opruying in dit geval een misdrijf zou zijn geweest, maar ontkennen het misdrijf te hebben gepleegd, omdat hun leerstellingen het aanranden eener bestaande orde afkeuren.

Maar hier juist, door weifelende en onzekere moraal, laten zij hun eenig houdbare sterkte varen.

Wanneer het Recht wordt aangerand door de bestaande orde, dan is het plicht voor den moreelen mensch - den getrouwen volger van Jezus - die orde aan te randen.

Zoo gevoelden en naar dit gevoel handelden alle strijders voor recht en vrijheid, in de eerste plaats onze om hun heldenstrijd zoozeer geroemde voorvaderen.

Ik ben geen materialist, geen godloochenaar, en wanneer men onder anarchie verstaat het willen opheffen van alle overheid, dan ben ik zeer zeker ook geen anarchist - maar ik beweer, in het aangezicht van Dr K

UYPER

en al zijn wetten, dat het plicht is voor den zedelijken, Christelijken mensch, te handelen in strijd met de bestaande rechtsorde, daar waar die orde

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(23)

in strijd is met het Recht, en dat het dus een goede en zedelijke handelswijze kan zijn, iets te doen wat onze wet kenmerkt en bestraft als misdrijf.

De moedige handhaving eener hoogere moraal tegenover de rechts-verkrachting onzer overheden heb ik met smart gemist in de pleidooien voor de van ‘opruying’

beschuldigden.

Niemand heb ik een vasten toon van innerlijke rechts-bewustheid hooren aanslaan.

Maar hoe kon dit ook, waar de Marxistische leerstellingen in het meest vóórlijke deel onzer natie dat rechts-bewustzijn, als van geen beteekenis, hebben verduisterd of weggeredeneerd? Welk een treurig figuur maakte niet

VAN DER

G

OES

in zijn apologie vol achterlijke en omzichtige spitsvondigheden En de

studeerkamer-reactionnair

VAN

D

EYSSEL

, die met een benepen stemmetje het

‘Socialisme’ een ‘verkeerde geestesrichting’ noemt, maar den dwaler te goeder trouw wel minzaam wil vergeven

1)

.

Noch talent, noch geleerdheid kan ons behoeden voor de verzwakking van ons rechtbesef. Het eenzijdige, parasitaire leven en de massaal-suggestie verblinden den mensch voor feiten van onrecht, zoo gruwelijk en in 't oog loopend, dat de

onbevooroordeelde, die er vóór staat met open oogen, niet anders denken kan of de machtigen onzer samenleving zijn dóór-en-dóór dwaas of dóór-en dóór boosaardig.

Als onze kinderen in het leger dienstnemen, moeten

1) In de XXe Eeuw van Juni 1903.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(24)

zij doen wat hun ‘superieuren’ zeggen. Bevelen nu die ‘superieuren’ dat zij een onschuldig man, die tegen een duldeloos slaven-leven in verzet komt, zullen dooden dan moeten zij dit doen, al strijdt het met hun geweten.

Hieraan is geen ontkomen. Onze kinderen moeten dienen, en als 't hun gezegd wordt, moeten zij dooden, willens of niet.

Ik ben in 't geheel geen Tolstoyaan en acht het beter te vechten, om dood en leven, dan toe te geven aan diepgevoeld onrecht

Maar juist daarom zeg ik, als de zaak zoo staat, dat een zoogenaamd vrij mensch kan gedwongen worden een manslag te plegen tegen zijn geweten, dat dan verzet en aanmaning tot verzet, of dat dan ‘opruiing’ heet of niet, een heilige plicht is voor de vromen en rechtvaardigen.

Orde is noodig en tucht is noodig. Ei ja, zeker, dat geef ik gaarne toe. Maar ook vrijheid des gewetens is noodig, ja noodiger dan deze.

En de orde en tucht, die wij er thans op nahouden, miskent en doodt de vrijheid des gewetens.

Ze wil geen gewilligen uit inzicht, ze wil gedweeën uit vrees. Ze wil geen samenwerkende makkers, ze wil heeren en slaven. Ze eerbiedigt niet het heilig recht van elken mensch om over zijn eigen daden te beschikken, ze verlangt blinde onderwerping aan een eenmaal vastgesteld onschendbaar gezag.

Welk gezag is onschendbaar? Het gezag van Dr. K

UYPER

of van Koningin W

ILHELMINA

?

Bij lange niet. G

OD

's gezag is onschendbaar en dat alleen.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(25)

En wat is Gods gezag? Het gezag van Waarheid en Recht, omdat God de Waarheid en het Recht is. En dat gezag erkennen wij in ons eigen gemoed door God's stem in ons, door ons vrije geweten.

Wee hem daarom, die het vrije geweten aanrandt, want hij is de ware aanrander van Gods gezag, het alleen onschendbare!

En wee dan ook hen, die komen met een geërfden, klinkenden naam of met een meerderheid van vele stemmen en uit dien hoofde zich een onschendbaar gezag aanmatigen. God zal hen die onschendbaarheid bitterlijk verleeren.

Geen oude adels-stamboom, geen verpletterende volksmeerderheid kan het zegel geven van Waarheid en Recht. De oudste stamhuizen zijn voor afbraak verkocht en geen meerderheid zoo groot, of de kritiek eener kleine minderheid heeft haar kunnen ondermijnen.

Onder den invloed eener alles beheerschende maatschappelijke leugen, eener massaal-suggestie, beweren onze gezagslieden, dat er gelijk recht is voor arm en rijk, dat de arbeid en de arbeider ‘vrij’ is, en dat ieder loon krijgt naar verdienste, voor zoover dat in menschelijk vermogen ligt.

Volgens de handhavers onzer maatschappelijke orde wordt er dus niet door den eenen mensch gewoekerd op den ander, heerscht er niet de verhouding tusschen menschen en menschen als tusschen meesters en slaven, bestaat er geen

onrechtvaardige en duldelooze wanverhouding tusschen loon en werken.

Of, zeggen zij, waar dit alles zoo is, daar is Gods ordonnantie en niet menschelijk onrecht er de oorzaak

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(26)

van - en valt er dus voor ons gezagslieden niet in te grijpen.

Nu, hoe deze menschen dit overeen brengen met de vreeselijke feiten waartusschen ze dagelijks rondwandelen - en of ze bewust of onbewust liegen, dat mogen ze voor God en hun geweten verantwoorden, maar voor mij en velen met mij maakt deze sofisterij het woord dezer lieden waardeloos, hun waarheid en rechtvaardigheid onvoldoende om hen als handhavers van het hoogste maatschappelijk gezag te eerbiedigen.

Maar beter een slechte wet dan geen wet, beter een gebrekkige orde dan wanorde.

Daarom worde de bevoegdheid der onderhoorigen in onze maatschappij, om zich tegen de bestaande orde te verzetten, gemeten naar hun vermogen om een betere orde in te voeren.

Dat dit vermogen tot nog toe ontoereikend is gebleken, kan niemand ontkennen.

Hun nederlaag was verdiend, niet door gebrek aan goed recht, maar door gebrek aan kracht.

Men kan hun eerste grootsche poging tot verovering der vrijheid toejuichen,

bewonderen en van harte steunen - men moet tevens erkennen, dat zij een glorierijke overwinning minder waard waren dan hun tegenstanders een smadelijke nederlaag.

Want waarlijk niet door Dr. K

UYPER

's pralend wapengekletter, niet door het malle vertoon van inderhaast uit hun bedrijf gehaalde en met uniform en geweren

toegetakelde kereltjes, met moeite zoet-gehouden door poppenkast en krentenbroodjes, mopperende en allerlei ongelukken met hun wapentuig aanrichtende, - niet door het geestdriftig

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(27)

verweer, voorwaar, maar door innerlijke zwakte der in verzetkomenden is de bedreigde macht voorloopig gered.

Mijn voornaamste indruk in de eerste stakingsdagen was die van de zwakheid, weifeling en kleinzieligheid der heerschende partij. Er was geen forsch, zelfbewust optreden, - geen eerbied afdwingende krachts-ontwikkeling om het verzet in de opkomst te fnuiken, - er was een angstvallig afwachten en een allertreurigst werken met de laagste middelen, vleierijen, bedreigingen, kuiperijen en bedrog - zooals b.v.

het uitdeden en toezeggen van geld, het heen en weer rijden met leege treinen, enz.

Bij slot van rekening kwam deze zwakke houding het voordeeligst uit. Zonder den schijn van barbaarschheid en ergste dwinglandij, zonder ergernis-wekkende daden van geweld, arrestaties en dergelijken, die allicht de publieke opinie aan 't wankelen zouden gebracht hebben, - kwam alles voor de reactie op zijn pootjes terecht. Maar waarachtig niet uit slimme berekening en waardige zelfbeheersching!

Nooit heeft de massa van onderhoorigen een schooner kans gehad. Alleen hun innerlijke zwakte, hun wankelmoedigheid, hun eigen vrees en desorganisatie bracht de nederlaag in hun gelederen.

Op de plaats waar ik den strijd medemaakte en waar geen lafheid was en geen paniek ontstond, daar was de indruk van de zwakke overheden en het armzalig verweer zóó sterk, dat ik tot mijn verbazing aan de mogelijkheid van een overwinning begon te gelooven - totdat de débacle daarbuiten meer en meer bekend werd. Hadden de mannen overal gestaan als dáár, geen Dr. K

UYPER

voerde thans meer het bewind in Nederland,

1)

De strijd deed mij denken aan die van twee honden,

1) Waarmede ik eenvoudig bedoelde dat hij had moeten aftreden. Niet - zooals men insinueerde - dat de regeeringsvorm zou veranderd zijn. (1908).

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(28)

die grommend tegenover elkaar staan, maar eigenlijk geen van beiden durven en een anderen kant gaan uitkijken, alsof ze er geen zin meer in hebben.

Er is niet moedig en tot het uiterste gestreden, behalve door enkelen, die voor 't geheel moesten bloeden. De eigen vrees, niet de moed der tegenstanders heeft het arbeidersleger overwonnen.

Gedemoraliseerd door voorafgaande kuiperijen, omkooping, bedreiging en beloften kwam er aarzeling en weifeling in de gelederen, de broodvraag was te machtig, - de vrouwen, de dominees, de priesters ondermijnden de karakter-vastheid - stuk voor stuk dropen de mannen af, tot een sauve-qui-peut begon.

Uitdrukkelijk had ik vóór de stakingsdagen den arbeiders voorgehouden, dat zij niet konden rekenen op een volslagen triomf. En vooral dit, dat zij bij den mooist denkbaren uitslag van den strijd zelf het meest verlegen zouden staan met hun succes.

Want de arbeiders hebben nog maar weinig ondervinding van administratieve en productieve organisatie, en zouden onmiddellijk genoodzaakt zijn geweest als overwinnaars aan hun overwonnelingen eerbiedig te verzoeken hun zaken te administreeren, daar zij dat zelf niet kunnen.

Maar daarom zou een overwinning der arbeiders in alle opzichten heilzaam zijn geweest, vele misverstanden met één slag hebben weggevaagd en geleid hebben tot beter waardeering van weerszijden.

Beide partijen hadden een toontje lager gezongen, tot oneindig voordeel voor de toekomst der maatschappij. Terwijl nu, door de smadelijke nederlaag, de opkomende fierheid en het zelfvertrouwen der onderhoorigen bijna hopeloos is geschokt, de aanmatiging en opgeblazenheid

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(29)

der overmachtigen is toegenomen, de wrok en verbittering blijft voortleven, de misverstanden niet zijn opgehelderd maar nog verduisterd, - en niemand, noch onder de overwinnaars, noch onder de verslagenen, in ernst kan gelooven dat deze strijd beslissend is geweest.

De waarheid is niet nader aan 't licht gekomen, maar dieper versmoord. De atmosfeer is niet gezuiverd, maar broeiender geworden.

De overwinnaars, die een oogenblik iets voelden van het wankele en betwistbare hunner macht, konden dat gevoel weer overstemmen door de wederzijdsche

gelukwenschen met de van-zelf-sprekende overwinning.

Terwijl in de arbeiders-massa, hoezeer vernederd en beschaamd, toch de overtuiging niet is gedood, dat zij hadden kunnen overwinnen.

‘Het had gekund!’ dat broeit en woelt nog in hun harten en hoofden. Dat gloeit nog in de blikken waarmee ze de laffen en gedweeën, de onderkruipers en hiele-likkers nastaren.

Niet zoozeer de macht hunner tegenstanders hebben zij ervaren, maar hun eigen zwakte en vrees. Aan hun bange en flauwe kameraads wijten zij het ongeluk van hun gezinnen, niet aan de macht hunner heeren.

En waarlijk, ik moet het hun toegeven, ‘het had gekund!’

Eén groot veldheer onder hen, één organiseerend genie, één man, één enkel man die beide legers kende, de lamzalige, schuld-bewuste heerscher-partij, de

lichtbewogen, snel-vertrouwende en even snel weer wantrouwende arbeidersmassa, - die een paar jaren het groote conflict had voorzien (zooals niemand gedaan heeft) en deugdelijke voorbereidende maatregelen had getroffen, en de slag zou raak zijn geweest - zoo raak

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(30)

als die van 31 Januari, maar dan in 't hart. Even zeker geloof ik dit, op grond van wat ik van den strijd gezien heb, als dat de boerenkrijg tot een ander einde zou gebracht zijn als D

E

W

ET

van den aanvang af de hoofdleiding had gehad.

De arbeiders zouden zelf meest van al verlegen hebben gestaan met hun triomf.

Ze zouden misschien als verheugde, willige kinderen hun slavenjuk met meer geduld dan te voren hebben opgenomen - maar ze zouden gezegepraald en de wereld verbaasd hebben - want een waarlijk sterken tegenstander hadden zij niet.

Het was iemand die 't weten kon, die mij zeide, dat de regeering noch den smaad van 31 Januari, noch de eer van 11 April heeft verdiend.

En toch durft zij zich verheffen op haar zegepraal, en smalen op de ‘misdadigers’, die zij zoo ferm mores heeft geleerd.

Nu zal ze aan 't onderzoeken gaan of er soms grieven zijn geweest, bij geval.

‘Er zijn geen grieven!’ werd mij toegevoegd door het gedelegeerde lid van den raad van administratie der H. IJ. S.M.R.

VAN

H

ASSELT1)

. En toen ik daar waarschijnlijk eenigszins raar van opkeek, werd ik gesommeerd, met gebiedend uitgestoken wijsvinger: ‘Noem er een!’

Nu, als men iemand, aan de Hollandsche zeekust staande, toevoegt: ‘Er zijn geen zandkorrels!’ en, bij zijn verbaasden blik, daarop laat volgen: ‘Wijs mij er een!’ dan staat het gehoor geven aan deze sommatie gelijk met het slaan van een gek figuur.

1) In de directie-kamer van het gebouw der H. IJ S.M., Droogbak te Amsterdam, op Zaterdag 11 April 1903, 's middags 1.30.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(31)

Kan men dan in ernst iets van den grond nemen en zeggen: ‘Hier, meneer, dit is een zandkorrel!’? Men heeft nog alle kans, dat men tot triomfantelijk antwoord krijgt:

‘Mis, dit is een stukje schelp!’

Maar ik was zoo naïef en liet mij overdonderen, het eerste beste geval opnoemend wat mij te binnen schoot, van een machinist die onrechtvaardig straf gehad had, welke straf als zoodanig was erkend, doch niet goed gemaakt, - en wat antwoordt het brutale heertje, nog eer ik had uitgesproken, met denzelfden gebiedenden wijsvinger: ‘Die is hersteld!’

‘Die is hersteld!’ op goed geluk, zoo maar, in 't blinde weg, nog eer ik naam of plaats genoemd had. Men moet maar durven. Of was de man zichzelven van gejaagdheid niet meester?

Er zijn geen grieven! - de allerlaatste was net precies hersteld. Hoe trof het zoo toevallig? De heele staking was dus mosterd na den maaltijd. Het laatste zandkorreltje was juist van de Noordzeekust opgestoft Stoffer en blik stond nog in den hoek.

Ik herinnerde mij een stuk van P

ROF

. P

EKELHARING

in de Vragen des Tijds van Maart 1903. Daarin was sprake van ‘moordende diensten’, van ‘afgebeuld personeel’, van 24 werkuren achtereen en méér! van steeds weer terzijde gelegde en onverhoorde klachten!

O, maar dat stond in ‘De Seingever’ van 16 Dec. 1896. Dat is alles uit den barbaarschen vóórtijd In April 1903 waren er geen grieven meer. De aller-allerlaatste was juist zooeven hersteld. Het gedelegeerd lid heeft het me zelf gezegd, met zijn wijsvinger op mijn borst. Jhr.

VAN DER

W

IJCK

was er bij en kan 't getuigen.

Maar dan begrijp ik ook waarlijk niet, wat de regee-

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(32)

ring dan nog met die enquête vóór heeft. Gaan ze nu toch het gansche strand afzoeken, als het gedelegeerde lid gezegd heeft dat er geen zandkorrels meer liggen? Is dat geen roekeloos verspillen van 's Lands tijd en geld?

Zoo juist krijg ik een stukje van 't enquête-verslag onder de oogen

1)

. Pater W

EYERS

is aan 't woord:

‘In 't algemeen is het socialisme de oorzaak der ontevredenheid bij het spoorwegpersoneel.’

Zie je, als de aandeelhouders ook socialisten waren, dan werden ze óók ontevreden.

Maar die zijn tevreden, omdat ze braaf zijn en niets van 't socialisme willen weten.

‘Die grieven bestaan wel...’

Wat nu, pater? En het gedelegeerd lid zegt...,

‘.... in het idee van de menschen’....

A zoo! in het idee, dat komt uit. Het zijn dus maar ideale grieven, die hinderen niet

‘Maar ze begrijpen te weinig dat die toestanden in het belang van de Maatschappij en van de veiligheid moeten worden gehandhaafd.’

Och ja, het zijn ook maar domme arbeiders, die verbeelden zich nog dat een goed gevoed, goed gekleed,

1) In ‘De Telegraaf’ van 5 Oct.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(33)

goed uitgerust, niet overwerkt en niet ontevreden personeel beter is voor 't belang van maatschappij en veiligheid, dan het tegenovergestelde. Zulke ezels.

Luister, welke toestanden dan volgens Pater W

EYERS

moeten worden gehandhaafd, in belang van Maatschappij en veiligheid:

‘Een wegwerker heeft f 5.64. en langs de lijn Leiden-Woerden geven de boeren een arbeider f 8. - en toch gaan de menschen, indien ze kunnen naar de Maatschappij voor ongeveer f 6. - omdat ze dan niet des zomers van 's morgens drie tot 's avonds negen behoeven te werken.’

Wie praat er nu nog van grieven? - Vijf gulden vierenzestig cent in de week, en dan hoef je nog niet eens van 's morgens drie tot 's avonds negen te werken? - Wat een hemel!

Waar moet het toch heen, - durven die menschen waarachtig nog al klagen? Dat is met recht God verzoeken.

‘De menschen kunnen in den tijd waarin wij leven geen voldoend loon ontvangen.’

O edele pater! vindt ge dat loon niet voldoend? Gunt ge ze waarachtig nog meer?

Maar de tijd is te slecht. Door 't socialisme waarschijnlijk.

‘Maar de Maatschappijen kunnen hiervoor niet aansprakelijk gesteld worden.’

Natuurlijk niet, die uitgemergelde lichamen kunnen zich immers ook niet bedruipen.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(34)

‘Bijv. de Staatsspoorweg-Maatschappij keert jaarlijks f 800.000 netto winst uit....

U zegt?!!!....

‘en als daarvan af moest 1 millioen voor verhooging van bezoldiging, dan bleef er niets voor de aandeelhouders over....

't Is waarachtig waar! dan kwamen ze precies twee ton te kort, de stumperts. Je moet het maar bedenken. Daar is niets tegen in te brengen.

‘en deze hebben toch ook recht op eenig dividend.’

Zeker, Eerwaarde, recht hebben ze en gelijk heb je, en als ik nog niet wist, waarmee je dat Oranje-Nassau-lintje verdiend hebt, dan weet ik het nu!

Acht tonnen netto-winst, en vijf gulden vierenzestig centen voor den wegwerker.

Vergeet daarbij niet de vrijbiljetten, de ziekenfondsen en pensioenfondsen, de 600 vierk. M. grond (die bewerkt worden in den vrijen tijd van de aandeelhouders, niet waar?) - en erken dat wij hier een toestand hebben zoozeer in 't belang van

Maatschappij en veiligheid, zoo ideaal grievenloos inderdaad, dan men niet weet waarover zich meer te verbazen, over de goddeloosheid van het socialisme dat nog ontevredenheid durft zaaien, of over de overdreven nauwgezetheid der regeering, die nog een commissie benoemt om in allen ernst uit grieven-zoeken te gaan.

Maar nu de enquête er toch is, wensch ik er 't mijne toe bij te dragen. Een vrijwillige bijdrage, wie weet of

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(35)

ik óók niet een lintje krijg. Veel moeite behoefde ik anders niet te doen. Klamp maar iemand van het ondergeschikte spoorpersoneel aan, maar een eerlijke, deugdelijke en zelfstandige. Een van die soort, die hart heeft voor zijn werk en zelfstandig kan optreden, een arbeider van het beste gehalte, stipt, ijverig en ordelievend.

Op dit oogenblik zult ge daarvoor het beste terecht kunnen bij de ontslagen stakers, die in 't ‘belang van Maatschappij en veiligheid’ op straat zijn gezet.

Of is het soms niet waar dat na de April-staking de stoornissen in 't verkeer in 't oogloopend zijn toegenomen? Nooit, zoolang ik per spoor reis, kwamen de treinen zoo vaak over tijd als in de laatste maanden. Een abonnements-reiziger tusschen Amersfoort en Bussum heeft opgemerkt dat trein 911 in drie weken éénmaal op tijd is geweest, en meestal 40 tot 70 minuten te laat.

En hebben de directies niet zelf in een rondschrijven aan de chefs gesproken van den ‘Jan Salie-geest’ die in het personeel was gevaren en niet langer geduld kon worden

1)

.

A ha! daar hebt ge nu uw vriendjes, uw zoete jongens, beweldadigd met pluimpjes en gratificatiën. Ge dacht Jan Content bij u gehouden te nebben, maar 't blijkt Jan Salie te zijn. Uw Bonden van Orde zijn als een gebroken riet om op te steunen, en de uitgeworpen socialisten, die zaaiers van ontevredenheid die in 't belang van 't bedrijf er uit moesten, zij blijken uw beste krachten geweest te zijn.

Ziehier dan enkele getuigenissen van een der ont-

1) Gepubliceerd in ‘Het Volksdagblad’ van 29 Sept. 1903.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(36)

slagenen, voor wiens waarheidsliefde en degelijkheid ik insta.

Ik begon mijn loopbaan als blokwachter op een tractement van f 1.40 per dag. Ik moest daarvoor het volgende doen: Voor meer dan honderd treinen de seinen op veilig te stellen, door middel van twee bloktoestellen, 3 telegraaf- en 2 telefoontoestellen. Voorts het nauwkeurig opschrijven van het juiste tijdstip dat de treinen passeerden, stationnement hadden en van een vorig station vertrokken. Daarbij had ik nog te bedienen een loket voor dóórgaande plaatskaarten, doch daar de veiligheid hoofdzaak was, om uit de gevangenis te blijven, gebeurde het dikwijls, door de te vele

werkzaamheden, dat er geld te kort kwam, zoodat wij van de f 1.40 per dag nog moesten bijpassen. Onze woning kostte f 2. - per week, en geld bijleggen was ons zwaar.

Verzoek om toelage of kwijtschelding van de kosten leidde tot niets. Viel men zijn superieuren hierover dikwijls lastig, dan was men ‘brutaal’ en had men niet genoeg ‘achting’. Dat ik niet veel achting voor mijn superieuren had is waar, maar ik liet het nooit blijken, omdat ik te goed begreep dat er discipline en orde moet zijn bij 't spoor, in de tegenwoordige samenleving, om misbruik te voorkomen.

Maar het is b.v. gebeurd, dat de Parijsche sneltrein, no. 9, kwam aanvliegen en ik nog tijdig bemerkte, dat er een rangeerende trein aankwam op spoor, dat de sneltrein moest berijden. Den laatsten te doen stoppen was het werk van een oogenblik. Doch de stationschef meldde later in zijn rapport mij den trein te hebben doen stoppen, hoewel hij er niets van had gezien. Het gevolg was dat de chef de eervolle vermelding en gratificatie kreeg, die mij toekwam.

Een andere keer wordt mij door een waarnemend chef een helsch leven gemaakt, omdat ik een trein ophield door niet op veilig te stellen, terwijl er nota bene nog een andere trein, no. 1145, zich op het baanvak bewoog, waarlangs de wachtende trein moest passeeren.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(37)

Dergelijke dingen deden de achting voor superieuren niet rijzen. Soms trof men er wel een dronken!

Toen ik eindelijk, na zwaren arbeid, verhoogd werd en overgeplaatst naar een klein plaatsje, begon de chef mij al dadelijk te vertellen, dat hij de baas was en ik mij naar zijn bevelen had te gedragen (alsof ik dat nog niet wist). Hoe vreemd keek ik echter op, toen ik hem op 't volgende betrapte.

Op een station heeft de chef vrij brandstof en materiaal, waarvoor een bedrag wordt afgehouden van het tractement. Deze chef was tevens voorzitter van een kerkgenootschap, en zijn zoon had een hooge functie bij de gemeente. En nu gebeurde het menigmaal, dat 's avonds na tien uur, de vader chef met den zoon gemeente-ambtenaar vrachten brandstof van de Maatschappij, de woning van den laatstgenoemden binnendroegen. Ik bemerkte ook, dat er pondjes paling werden gestuurd aan opzichter Die en inspecteur Die.

Als men dan later zag, dat er een goede kennis of familie-lid van die paling-gevers een baantje kreeg, waar een ander veel moeite voor heeft, dan bracht men een en ander natuurlijk met elkaar in verband.

Na alweer ruim drie jaar, zonder straf, te hebben gediend, werd ik verplaatst met promotie. Doch in plaats van beter toestanden aan te treffen werd het nog treuriger. Op 't station Halfweg werd onmenschelijke arbeid vereischt, n.l. het rangeeren gedurende de suikercampagne, van ongeveer 400 beladen en ledige wagens door 6 à 7 man. Dit heeft naar men zegt, het leven van een assistent (Frankfort) gekost. De dienst was van dien aard dat een mensch er zeker vroeger door sterft. Een rangeerder (Houtzager) kon zijn dienst niet volhouden en moest, op advies van den dokter, een andere betrekking waarnemen. Maar dan kreeg hij maar 1.25 in plaats van 1.50, en het gebrek van zijn gezin dreef den man weer tot zijn vorige werk, alle kans loopend door zijn hartkwaal het den een of anderen dag er bij neer te moeten leggen.

[Er moet natuurlijk gezorgd worden dat die tonnen

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(38)

bij elkaar komen, waar de aandeelhouders op zitten te wachten. Die mogen toch óók wel wat hebben, zegt heeroom.]

De diensten zijn er 12 uur, dag- en nachtdienst. De nachtdienst zonder rust-uren of eenige vergoeding, ofschoon het voor de huismoeder duurder uitkomt. 12 uur nachtdienst, aldoor loopende en springende onder en door de waggons heen, is onmenschelijk. Des morgens loopen de menschen dan ook slingerend van vermoeienis naar huis, met uitpuilende oogen en doodskleur op 't gelaat.

[Daar behoeven we ons niets van aan te trekken, niet waar heeroom? - 't is maar in 't idee van de menschen.]

Deze diensten werden ook van mij gevergd, op die wijze, dat ik drie weken achtereen nachtdienst had te vervullen en de week daarop dagdienst, zonder ook zelfs tijdens de dagdienst gelegenheid te krijgen één uur naar huis te gaan om te eten. Lust om iets te doen, zich met het huisgezin in te laten is geheel verdwenen, men is in 't kort gedemoraliseerd. En waar men overal nachtarbeid met hooger loon krijgt uitbetaald, zoo is daarvan bij de H.S.M.

geen sprake. Deze diensten waren, zoo ik zeg, ondragelijk en vroeg ik daarover een onderhoud aan bij den inspecteur ***, wien ik den toestand blootlegde en beleefd vroeg daarin verbetering te brengen of mij te verplaatsen, daar zulk een dienst met den besten wil niet was vol te houden.

En wat kreeg ik tot bescheid? ‘Dat hierin geen verandering kon worden gebracht...

[Natuurlijk niet, wat moest er van de aandeelhouders terecht komen? Die menschen moesten toch óók leven!]

... en hij dreigde mij met minder loon te zullen betalen wanneer ik per se wilde overgeplaatst worden.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(39)

Wat er toen in mij omging laat zich denken, doch als man van plicht nam ik den dienst naar behooren waar, met de idee voor oogen: thans is er één uitweg: ‘vereenigen’ en van dat oogenblik sloot ik mij aan bij de Nederl.

Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel waarvoor ik heb gestreden en gevallen ben.

[Welk een aardige verrassing, niet waar,

VAN

H

ASSELT

? hier te bespeuren hoe gij door uw aartsvaderlijke zorgen zelf socialistische vereenigingen tot stand hebt helpen brengen. Zooals gij mij zelf zeidet, gij meent het waarlijk goed met de menschen.

Uw methoden van opvoeding zijn wat bar, wat spartaansch, maar de resultaten zijn uitstekend. Zonder u was deze man misschien nog geen socialist. Maar nu is 't een deugdelijke, dat beloof ik u, dank zij uw patriarchale school.]

Doch ik wil u nog eenige feiten noemen uit mijn onmiddellijke ervaring.

Adjunkt-Inspecteur A. had toezicht op het seinhuis, doch door nonchalance wordt trein 3905 op verkeerd spoor veilig gegeven, zonder kennisgeving of machtiging van den betrokken chef. Genoemde trein zou onvermijdelijk in botsing zijn gekomen met een anderen trein, doch nauwelijks werd dit door mij gemerkt of ik leg nog bijtijds een wissel om, waardoor de botsing wordt voorkomen. Daar deze fout ook voor een deel ten laste komt van A., worden alle pogingen in 't werk gesteld om hiervan geen rapport te maken, waardoor een gratificatie voor mij vervalt. Een te grooter onrecht, als men weet dat voor het minste foutje, dat het mindere personeel wel eens begaat, dadelijk wordt gestraft. Zoo gebeurde het dat er veel werd ontvreemd uit de waggons en het personeel hiervan werd verdacht. Het geluk wil dat ik iemand, buiten het personeel, op heeterdaad betrap Hiervoor wordt door de Maatschappij een premie van f 25 uitbetaald, zooals bij uitgevaardigde dienstorder is bepaald. Ik heb er nooit iets voor ontvangen.

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(40)

[Er kwam zeker f 25 aan 't dividend tekort.]

Dat hindert nu wel niet maar 't is toch geen recht.

Art. 113 A.R.D. regelende de rust en arbeidstijden van het personeel, wordt in 't geheel niet meer gehandhaafd. De Rijksopziener belast met het toezicht op veiligheid enz, komt zelden of nooit bij het mindere personeel om inlichtingen, om te vragen of zij klachten hebben of zoo iets, niets van dit alles.

[Dat hoeft ook niet. ‘Er zijn geen grieven!’,zegt

VAN

H

ASSELT

.]

Zoo ziet b.v. het drinkwater dikwijls zoo wit als melk, terwijl er verscheiden malen jonge kikvorschjes in zijn gevangen.

[Die grief is hersteld! - of ze behoort tot de patriarchale opvoeding.]

De lokalen voor 't mindere personeel bestaan òf uit hokken, òf ontbreken geheel. De rangeerders hebben langen tijd doorgebracht in een onverwarmd lokaal, en kregen eindelijk een hok, in verbinding met het lampen-lokaal, dus steeds vol oliestank. De rangeerders van 't goederenterrein beschikken over een hok van 2 vierk. M. oppervlakte.

[Hersteld, alles hersteld! - of het heeft aartsvaderlijk goede bedoeling.]

Zoo liep trein 1937 N.C.S. op stilstaande waggons door verkeerden wisselstand. Trein 803 op verkeerd spoor, doordat de wissels verkeerd waren getrokken en men voorgaf dat het signaal niet op veilig gesteld kon worden, wat evenwel in de wissel zat; gelukkig dat de sneltrein 209 juist binnen was, of ze hadden elkaar zóó in 't zand gereden. Trein 216 komt binnen en er

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(41)

staat een losse machine op 't spoor. Trein 1944 wordt op verkeerd spoor veilig gezet. Trein 542 komt binnen op 't hoofdspoor waar men nog druk aan 't rangeeren is. Alles, alles in den doofpot, - en er is nog zooveel!

[Die toestanden moeten gehandhaafd, zegt heeroom, in 't belang van Maatschappij en veiligheid. Dat begrijpen de domme arbeiders zoo niet.]

De chef belast de overwegwachters met het schoonmaken van lantaarns, hoewel de wet voorschrijft dat ze geen afleidende werkzaamheden mogen verrichten. Hoe vaak gebeurde het immers niet dat er menschen of rijtuigen onder den trein raakten door het te laat sluiten van de boomen.

En dan het geknoei met die fonden....

Hola! daar komen we op gevaarlijk terrein. Als we over 't knoeien met fondsen wilden beginnen dan hadden we te lang werk, dan werd mijn enquête te uitvoerig en verspeelde ik misschien mijn lintje

Mij dunkt voor de wederwaardigheden van één van de 12000 is het voorloopig al wèl!

En deze man heeft niet gestreden uit zelfzuchtige motieven. Hij was na jaren inspanning het ergste te boven, hij had het betrekkelijk goed.

Hij was zoo dwaas, Christelijke heeren, zoo dwaas, zich nog het lot aan te trekken van die ondergeschikten, die lager geplaatsten, wier ellende hij gedeeld had. Daarom staakte hij mede, - al hoefde hij 't voor zichzelf niet te doen - om hen niet in den steek te laten, om voor hun recht en vrijheid op te komen.

Ik meen dat dit behoort tot die soort dwaasheid, die wijsheid is in Gods oogen.

Maar onze Christenen denken daar anders over. En helaas, mijn enquête heeft zich ook moeten uitstrekken tot het nagaan van het loon

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(42)

dat door onze Christelijke maatschappij op deze en dergelijke daden is gesteld.

Als lid van het Landelijk Comité tot ondersteuning der Slachtoffers van de groote staking heb ik eenige gegevens verzameld omtrent den toestand waarin de

overwonnenen van dien strijd thans nog verkeeren.

Nu wordt mijn geschrift zeer naargeestige, eentonige, onpleizierige lectuur Leg het maar weg, brave en fatsoenlijke heer of dame, ge hebt nu uw kwartje er voor betaald en daarmee uw verregaande vergevensgezindheid en barmhartigheid reeds getoond. Van dat kwartje gaan misschien wel drie stuivers naar de slachtoffers. Drie stuivers is veel voor een beleedigd gemoed, dat op 31 Januari zijn jarige tante in Weesp niet heeft kunnen bezoeken, en van 6 tot 12 April in de penarie heeft gezeten over den geschokten handel, de mogelijke klappen in de papieren, en de bij ongeluk afgaande infanterie-geweren. Het zij niet van u gevergd nu nog al die narigheid tot het einde door te lezen. Gooi maar weg, en ga een reisje maken om wat op te frisschen.

De sporen zijn veilig, de onruststokers zijn er uit,

VAN

H

ASSELT

en Pater W

EYERS

zorgen voor de veiligheid. Er zijn geen grieven. Welgevallig kunt ge uit uw

coupéraampje neerzien op de ploegen wegwerkers, wisselwachters, seinhuis-wachters, en wat er verder zwoegt en slooft om u veilig bij uw jarige tante of naar Monte-Carlo te brengen.

Het spoorbedrijf is thans een idylle geworden, alles pais en vree en boter tot den boôm.

Wij hebben dan eenige vragen gesteld. Hoelang de staker in zijn bedrijf gewerkt had? Welke pogingen hij had aangewend weer in dienst te komen? Hoe de huiselijke toestanden waren? Hoe 't met de huur der

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

(43)

woning stond? Met het leenen van geld en beleenen van kleederen, huisraad enz.?

Of er gebrek was aan 't allernoodzakelijkste? Wat de totaalontvangen steun was sints 26 April.

Namen kan ik niet noemen. Wonderlijk genoeg is er nog meer schaamte bij hen, die het leed lijden dan bij hen die het toebrengen. En alles kan ik niet afdrukken.

Maar ik geef fragmenten uit de brieven die wij ontvingen.

‘dat wij met acht monden wekelijks de laatste 5 weken f 3, - zegge driehonderd centen hebben te verteren, daaronder begrepen de steun van het Land. Comité en het Comité tot steun voor kindervoeding en ik kan u met waarachtige waarheid verklaren, dat ik, man, vrouw en mijn zes nog jeugdige en lieve kinderen in 't fatsoen gebrek aan voeding, kleeding en schoeisel, in 't geheim, buiten ieders weten, in de laatste acht weken lijden.’

‘tengevolge van uw schrijven (van 7 Augustus) bericht ik u dat ik van mijn woning zal worden afgezet, alhoewel het na Dinsdag nog acht dagen kan duren, maar waarheen?.... een woning wordt mij door de huisbazen geweigerd.

Al dien tijd heb ik niets verdiend. Het meeste lijfgoed, kinderkleeding, is naar de bank van leening verhuisd. Enkele meubelstukken zijn uit de hand verkocht. Mijn dochtertje loopt er beroerd bij, het was zeer braaf wanneer het kind een paar schoenen kreeg, leeftijd 12 jaar Het ziekenfonds is gedurende die 17 weken door een ander betaald, en de steun welke ik heb gehad bedraagt nimmer meer dan 4 en meestentijds 3 ½, nu laat zich de verdere toestand genoegzaam denken.

Aan de heeren van het Steun-Comité.

Mijnheer, daar wij ons verplicht voelen u onzen toestand te schrijven, mijn man is met de April-staking

Frederik van Eeden, Studies. Vijfde reeks

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar veel meer dan naargeestigheid, vrees ik trivialiteit in kunst. En trivialiteit acht ik meer dan somberheid het gevaarlijkste pestgif dat onze negentiende eeuwsche kunst

Daar kan onder meer aan toegevoegd worden, dat het door Mannoury zelf uitvoerig verdedigde onder- scheid tussen 'indicatieve' en `volitioneel-affectieve' begrippen sommige niet

De hoofdzaak is conventie, - maar niet alles. Als gij in ‘een Liefde’ van Jozef spreekt, gebruikt gij woorden die hij zelf gebruiken zou. De impressie die de lezer krijgt, is

Frederik van Eeden, Studies.. Dit in slaap maken, - het hypnotiseeren - is zeer eenvoudig. Men laat den patient eenigen tijd staren, hetzij op een of ander voorwerp, hetzij in de

Frederik van Eeden, Studies.. kunt voeden en kleeden van eigen bodem, hebt gij werkkracht om niet, let wel! om niet. En de heeren, al geven ze 't schandelijkste hongerloon aan

Frederik van Eeden, Studies.. En daarbij hebben wij het inzicht dezer teegenstrijdigheid. Ieder mensch leeft met een onverwoestbaar gevoel van zijn eigen belangrijkheid. Hij voelt

Ik zou maar niet met hem over zijn vak beginnen, daar heeft hij een hoog woord over, en ik geloof dat hij er zooveel van weet als mijn Ulmer dog?. Frederik van Eeden,

- toon barmhartigheid door 't weigeren van wat niet veel kan zijn voor U die rijk is - maar mijn een'ge rijkdom het laatste goed van mijn berooide ziel. Frederik van