• No results found

Frederik van Eeden, Don Torribio · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Frederik van Eeden, Don Torribio · dbnl"

Copied!
132
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Frederik van Eeden

bron

Frederik van Eeden, Don Torribio. W. Versluys, Amsterdam 1890

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/eede003dont01_01/colofon.php

© 2017 dbnl

(2)

Aan

W I L L E M K L O O S .

(3)

Personen.

BILBONZO DE GROOTE, Koning van Cadmenië.

PALAEMON. 1 e minister-grootkanselier.

LEPIDUS, 2 e minister.

HOMARIS, 3 e minister.

AMENIAS, 4 e minister.

KOMAROP, Generaal.

HYACINTHE, Hof-poëet, part. secretaris des Konings.

LIKTEM-PACHA, gezant van Bagdad.

MILVUS, chef der politie.

JAN LOER, stille verklikker.

JANOS, volksleider.

MISPEL, winkelbediende.

DOOVE GERRIT.

WITTE KEESJE.

BRAMMETJE DANS-ALLEEN.

KLAAS MOSTERT.

DON TORRIBIO VAN TOLEDO, een toovenaar.

PRINSES JULIA, dochter van Bilbonzo.

LUCILIA, vrouw van Palaemon, 1 e hofdame.

ROSALBA, vrouw van Amenias, 2 e hofdame, ZWARTE GRIET, } vrouwen uit het volk.

BLONDE ELS, } vrouwen uit het volk.

Gerechtsdienaars, hovelingen, lakeien, soldaten, volk, enz.

Plaats der handeling: Hoofdstad van Cadmenië en een naburig woud.

(4)

Tafereel I.

Een plein in de hoofdstad van Cadmenië. Op den achtergrond Bilbonzo's paleis. Veel verkeer van volk. Op den voorgrond twee armoedig gekleede vrouwen, elk met een kind op den arm.

1 e VROUW .

Heere! Heere! wat een drukte. - Wat zou er te doen zijn, weet jij er iets van, buurvrouw?

2 e VROUW .

Gut mensch, ben jij der ook! De koning komt er langs, zegge ze. - En leeft dat schaap van je nog altijd?

1 e VROUW .

Nou, dat is er na, hoor! - Ik merk niet dat ik wat op m'n arm heb. En 't ziet zoo verschrompeld as 'n ouwe aardappel. Maar 't mot wel, 'n mens het zelf niet te eten.

2 e VROUW .

Jonge, jonge, - zegt uwe dat wel. - Sst! m'n wurmpie, suja! suja! - 't Benne booze tijjen, buurvrouw.

1 e VROUW .

Dà bennen et. En ik zeg maar, zoolang as er nog snoeshanen in zukke groote huizen

wonen as daarover,

(5)

en van gouwen borden eten en zijen kleeren dragen, terwijl eerlijke menschen hongerlijen, zoolang wordt het niet beter. Dat zeg ik.

2 e VROUW .

Net zoo! net zoo! - Wat mot zoo'n koning een bom geld hebben, - al die soldaten eten er toch maar van.

1 e VROUW .

Schandelijk, mensch! - en zoo het ie er wel duizend. En ze krijgen royaal vleesch ook.

2 e VROUW .

Duizend? - honderdduizend! - en uwe en ik hebben geen eens aardappelen voor onze tien kinderen.

1 e VROUW .

Ik heb er precies twaalf, - maar dit is nog niet gespeend. - Daar heb je Janos ook al, met z'n troepie.

2 e VROUW .

Janos! - da's een kerel, hoor! - die mot ik hooren! - die weet wat een mensch toekomt!

1 e VROUW .

Gauw, juffrouw! - daar motte we bijzijn.

Janos, Mispel, Gerrit, Witte Keesje, Brammetje Dansalleen, Griet, Els, omringd door volk.

JANOS .

Burgers van Cadmenië! - De ure is daar! - Waakt op uit uw slaap! - Waakt op! waakt op! - Het uur der wraak! het uur der vergelding! het uur der gerechtigheid!

MISPEL .

Luistert! menschen, - luistert!

JANOS .

Burgers! - brave mannen en vrouwen! - in jelui Bijbel kun je lezen dat als oudtijds

het volk van Israël

(6)

in gevaar was, - als het zuchtte in slavernij, - als het omkwam van gebrek, - als het door tirannen werd verdrukt - dan stond er een profeet op - om het volk te redden.

MISPEL .

Luistert! luistert! naar den profeet!

BRAMMETJE DANS - ALLEEN .

Zeker een die brood eet!

JANOS .

Neen! - burger! - een profeet die hongerlijdt. Honger lijd ik! - En ik ben er trotsch op - want ik lijd honger, omdat gij allen honger lijdt...

STEMMEN UIT HET VOLK .

Ja! Ja! Hij heeft gelijk.

JANOS .

Wie is er, onder u allen, - mannen, vrouwen, kinderen - wie is er onder u, vraag ik, die zich zat heeft gegeten? - wie heeft er vleesch, wie heeft er zelfs brood genoeg gehad van daag, of gisteren, of de gansche maand? Laat mij dien mensch zien!

STEMMEN .

Ik niet. - Ik ook niet.

BRAMMETJE D .- A .

Mijn maag staat al een maand in de lommerd.

WITTE KEESJE .

Ik heb 'm aan die dikkert daar

(op het paleis wijzend)

verhuurd, omdat de zijne bedorven was.

JANOS .

En ik zeg jelui! - Wie genoeg heeft, terwijl zijn evenmensch honger lijdt, is een

misdadiger - en wie zich te bersten eet, waar anderen uitteren van gebrek en krimpen

van ellende, verdient de galg!

(7)

DOOVE GERRIT .

Mooi gezeid!

STEMMEN .

Ja! - de galg! aan de galg!

Don Torribio komt op, bezijden het volk, hij tikt Klaas Mostert op den arm.

DON TORRIBIO .

Goeie vriend!

MOSTERT .

Blieft u, heerschap?

D . TORR .

Wie is die man?

MOSTERT .

Dat is Janos, de volksvriend.

D . TORR .

Is het volk zijn vriend, of hij de vriend van 't volk.

MOSTERT .

Da's weerkeerig, kameraad! - hij meent het goed met ons.

D . TORR .

Dat geloof ik wel.

JANOS .

Wat heb jelui gedaan, burgers van Cadmenië, - dat die daar de eieren zouden eten en jelui de schalen, dat die op kussens zouden liggen en jelui op steenen, dat die zich zouden warmen bij het vuur dat ze stoken met het hout van uw huizen en de kleeren van uw lijf?

D . TORR . (tot Mostert).

Die vriend spreekt goed, - vertel eens, lijdt het volk zooveel?

(8)

MOSTERT .

Dat is niet in één dag, en niet met droge oogen te vertellen, heerschap.

(D. Torr. en Mostert af).

JANOS .

Hebt gij dan gemoord of gebrand, eerlijke burgers? - zijt gij dieven of valsche munters? Het zou geen wonder zijn als gij het werdt. Wie kan zooveel ellende lijdzaam dragen. Schijnt soms de zon niet voor ons allemaal, - zijn wij anders geschapen en zullen wij anders sterven dan die, - komt een koningskind met een kroon op den kop in de wereld - en hebben de wormen respect voor een koningslijk?

BRAMMETJE .

Nou! mijn lijk zal ze niet erg meevallen, daar zullen ze wel respect voor hebben.

WITTE KEESJE .

Jij bent ook met een helm geboren, Brammetje.

MISPEL .

Luistert, menschen.

JANOS .

Groeien de kersen met een opschrift aan de boomen: - het vleesch voor de grooten en de pitten voor het volk? - Ja, burgers! ze hebben het vleesch gegeten en ons met de pitten gegooid. - Maar ik zal die pitten planten. - En hangen zullen zij, zeg ik - hangen aan den boom die er van groeit.

HET VOLK .

Janos! - Janos! - Leve Janos de profeet!

JANOS .

Ja! schreeuwt maar en noemt mij profeet. De koolstronken schijnen je te smaken,

volk van Cadmenië! - en je houdt er wel van in lompen te loopen met een

(9)

leege maag. Je bent wel goed - machtig volk! - wel edelmoedig! - wel kristelijk! - Zou je anders met je honderdduizenden zwoegen en zweeten om er honderd te laten eten en luieren? - Kijk! het is alsof een groote sterke leeuw het eten dat hij met moeite gewonnen heeft, door schoothondjes laat weghalen en zelf verhongert. - Maar je bent zoo goedhartig - niet waar? - je vindt het wel braaf om honger te lijden voor anderen, en je slaapt wel graag op de naakte planken, - is het niet, goede burgers van Cadmenië?

HET VOLK .

Neen! neen! - aan de galg! - leve Janos!

JANOS .

Richt u dan op, sterk volk! geweldige leeuw! - slaat de scherpe klauwen uit en toont de verschrikkelijke tanden! - Jankend zullen ze wegloopen, de laffe honden, want ze zijn even bang als gulzig en honderd kan je er vermorselen met één slag!

DOOVE GERRIT .

Mooi gezeid!

HET VOLK .

Ja! - sla ze dood! - Janos! Janos!

MISPEL , (liedjes uitdeelend).

Op! dappere burgers! - het uur der wrake! Leest! leest! - het lied van den profeet!

BRAMMETJE D .- A .

Nou - Keessie? hoeveel neem jij er voor je rekening?

WITTE KEESJE .

Eén voor ieder bot, dat ik aan jou tellen kan.

BRAMMETJE .

Ik net zooveel als jij borrels opkan in één zomersche namiddag.

(10)

WITTE KEESJE .

Nou, - voor ieder die jij den hals omdraait geef ik je een gebraaie kippetje met vette saus - he? wat zeg je, man?

BRAMMETJE .

Top! - Witte-Keessie, - ik zal voor de jenever zorgen.

(Milvus en gerechtsdienaars op).

MILVUS .

Uit den weg! - Plaats, hier! Plaats voor Zijne Majesteit!

GERECHTSDIENAARS .

Plaats! - Plaats!

(Zij dringen het volk op).

BRAMMETJE .

Nou! Nou! - heb maar zoo'n drukkie niet!

WITTE KEESJE .

De weg is vrij hoor! - of mot er 'n troep olifanten door?

MISPEL .

Wacht maar! - Wacht maar! tot wij eens gaan dringen.

(Het volk wijkt morrend en jouwend achteruit).

JANOS .

Goed zoo! - burgers! - goed zoo! laat je maar weg dringen in je eigen stad, als makke lammeren! - goed zoo!

MILVUS .

Wat is dat? - Wie durft er daar zijn brutale mond opendoen! - Achteruit, zeg ik! - Ruimte! voor den bliksem! - Slaat er op, mannen! - als ze niet goedschiks gaan! - ruimte!

GERECHTSDIENAARS .

Achteruit! - plaats voor den Koning!

(11)

MILVUS .

Wie zich verzet, gaat de doos in. - En luistert nu goed: - als aanstonds onze

geëerbiedigde Majesteit voorbij komt - dan roep je allemaal’ Leve de Koning! Leve Bilbonzo de Groote! - Zoo hard je kan, versta je, - en dan gooi jelui je petten in de hoogte! - mannen, let er op dat ze allen meedoen!

(Het volk staat op den achtergrond, teruggehouden door de gerechtsdienaars. Muziek. Opkomen van den Koninklijken stoet, bestaande uit een corps muziekanten, twee stadsmagistraten, - de grootkanselier Palaemon, dragende staf en beurs, - generaal Komarop met den gouden scepter, een troonhemel waaronder Bilbonzo met de kroon op 't hoofd, - aan zijn zijde Hyacinthe - daarna de overige ministers in ambtskostuum, Liktem-Pacha, gezanten, hovelingen en soldaten.

Aan weerszijden van den stoet loopen weeskinderen met palmtakken in de hand. Bij 't opkomen zwijgt de muziek).

HYACINTHE ,

(improviseerend tot den koning),

Aanschouw uw volk, grootmoedig vorst!

Van liefde en eerbied opgetogen.

De dankbaarheid straalt uit hun oogen, De juichkreet klinkt uit volle borst.

BILBONZO .

Ik hoor de goede menschen niet.

HYACINTHE .

Slechts eerbied houdt hun tong geboeid.

MILVUS , (tot het volk).

Schreeuw dan! - schreeuwen!

(12)

HYACINTHE .

Uw grootheid kwam hun oog verblinden, De vreugd waar 't hart van overvloeit, Kan nauwlijks nog een uitweg vinden.

STEMMEN UIT HET VOLK .

Leve de koning!

MILVUS .

Harder! harder!

HET VOLK .

Leve de koning! - Leve Bilbonzo!

BILBONZO , (vriendelijk wuivend).

Dank u! dank u! brave lieden.

HYACINTHE .

O ja! 't is schoon een vorst te wezen, Als vader door zijn volk bemind, Een traan staat in het oog te lezen

Van oud en jong, van grijs en kind!

JANOS , (uit het volk).

Wij hebben honger!

EEN VROUW , (haar kind opheffend).

Wij hebben honger! honger!

HYACINTHE .

Zie, hoe zij groeten, - mannen, vrouwen, De moeder heft haar zuigeling, Dat het uw grootheid zal aanschouwen,

Een blik van u tot zegening.

VERSCHILLENDE STEMMEN .

Geef ons te eten!

(13)
(14)

BILBONZO , (wuivend).

Dank u! dank u!

HET VOLK .

Brood! - brood!

HYACINTHE .

Ja groot! o groot zijt gij, mijn koning, Driewerf gezegend in uw staat, Lalá! lalá la in uw woning,

Lalá! lalá!...

(Hyacinthe blijft door improviseeren. Milvus en de geheele stoet verdwijnt in het paleis. Het volk komt weer op den voorgrond).

JANOS .

Ha! heb jelui nu genoeg gezien, burgers? - Verwacht je nu nog iets van klachten en smeekingen? - Steekt uw magere armen maar op! - Laat uw holle kaken zien en uw stervende kinderen! - Zoenhandjes kun je krijgen! - eet er maar van! - Vult uw buik aan buigingen en grijnslachjes - en houdt u warm met muziek en met het aankijken van mooie kleeren - heb je nu genoeg geleerd, burgers?

MISPEL .

Wij willen brood - of wij zullen het nemen!

STEMMEN UIT HET VOLK .

Brood! - of wij nemen het!

JANOS .

Zij willen ons geen brood geven - geeft hun steenen!

HET VOLK .

Steenen! steenen!

BRAMMETJE D .- A . (met een groote kei).

Hier! Zoo ééntje op z'n maag, da's goed voor de spijsvertering.

(15)

WITTE KEESJE .

Toe maar! - jongens - da's gezonde kost voor de heeren.

MISPEL .

In de ruiten! in de ruiten!

(Mostert en Torribio op).

MOSTERT , (tot het volk).

Hela! - hela! - wat mot dat nou! Is het jelui in den kop geslagen? - Wat ga je met die steenen doen?

MISPEL .

De ruiten in!

ZWARTE GRIET .

Gooit ze dood! - as ze niet hooren willen.

MOSTERT .

Jelui stommelingen! - zouën ze soms beter hooren als ze dood zijn? Wat voor plezier denk je van die steenen te hebben? Dacht je bijgeval dat die heeren kadetjes en karbonaden terug zullen gooien?

JANOS .

Luistert niet naar hem! - het is een verrader! - hij is omgekocht!

MOSTERT .

Neen, waarachtig - dat kun je me niet aanzien. Dan zou ik dikker in m'n baatje en in m'n vet zitten. Maar menschen! weet wat je doet! Dat is gekkenwerk! Iedere steen die je gooit, maakt twintig dooie kamaraads.

KEESJE

(gooit zijn steen weg).

Hij hêt verdomd gelijk ook!

(Milvus komt uit het paleis).

STEMMEN UIT HET VOLK .

Stil! Stil - daar komt er een.

MILVUS .

(16)

BRAMMETJE .

Stil nou Kees! - daar komen de gebraaie kippetjes.

MILVUS .

Burgers! - het heeft Zijner Majesteit onzen geëerbiedigden Koning Bilbonzo den Negentienden behaagd, mij op te dragen u zijn hooge ingenomenheid te kennen te geven met de zooeven ontvangen blijken van trouw en verknochtheid aan zijn huis.

Zijne Majesteit wenscht zijne erkentelijkheid, te staven door een vorstelijk gunstbewijs.

HET VOLK .

Hoera! - hoera!

MOSTERT .

Zie je nu wel! - De koning is een goed man.

MILVUS .

Heden middag van 2 tot 4 ure zullen aan de Oostpoort van het paleis aan elk die zich aanmeldt kaarten worden uitgereikt, tot zoover de voorraad strekt, - op vertoon waarvan den houder toegang zal gegeven worden tot de groote galerij in de eerezaal van het paleis, - van waar men zijne Majesteit heden ten vijf ure het middagmaal kan zien gebruiken.

BRAMMETJE .

Wat nou?

DOOVE GERRIT .

Wat zeit ie?

MISPEL .

We mogen hem zien eten!

(Gesis, gefluit en gejouw onder 't volk.)

JANOS .

(vooruittredend tot Milvus.)

Loonslaaf! - huurling! zeg aan den man die zich uw koning noemt - dat het volk van

Cadmenië een volk

(17)

is van vleesch en bloed - dat niet leven kan van den glans van zijn weelde en van den reuk zijner spijzen. - Zeg hem, dat het een volk is van menschen, menschen zoo goed en beter dan hij - en niet van honden, die hij de afgekloven beenen van zijn tafel kan toewerpen....

MILVUS .

Arresteert dien man!

(Vier gerechtsdienaars vatten Janos aan.)

JANOS .

Juist zoo! - geweldenaars! - arresteert mij. - Gij kunt niet beter doen voor de goede zaak!

MISPEL .

Moeten wij dat aanzien, burgers! - Moeten wij onzen besten vriend in den steek laten.

- Hulp, kamaraads, - los dien man!

HET VOLK .

Los! Los!

JANOS .

Neen! Neen! - laat ze begaan, goeie vrienden! Zonder verdrukking groeit de vrijheid niet. - Mijn koorden zullen stroppen worden voor de verdrukkers. - Vaartwel! burgers - ziet hoe het met recht en vrijheid staat, in 't goede land van Cadmenië.

(Met gerechtsdienaars af.)

MILVUS .

En nou waarschuw ik ieder van jelui, canaille! want wij maken korte metten. - Ik ken jelui! - en het eerste oproerige woord zal je ellendig opbreken.

WITTE KEESJE .

Kom es hier! - praatjesmaker - dan zal ik je een pikdraad door je neus halen en je

rondleiën as 'n paaschos.

(18)

BRAMMETJE .

Spuug maar waar je leggen wil! -

MILVUS .

Wie heeft daar iets te zeggen?

BRAMMETJE

Ik! - Brammetje Dans-alleen, - kom maar es hier as je durft, - dan zullen we samen dansen.

MILVUS ,

(onder het volk gaande).

Nu! hier ben ik - wat had je nu, hé?

GRIET .

Geeft hem een doodgooi!

WITTE KEESJE .

Daar! - dat heb ik voor je!

(Gooit hem van achteren een steen in den rug. Milvus valt voorover.)

MILVUS .

Vervloekte laf koppen! - helpt! mannen.

HET VOLK .

Hoera! trapt em dood!

BRAMMETJE , (gaat op M's rug zitten.

Hè! - nou zit ik voor 't eerst van m'n leven es zacht.

DON TORRIBIO .

Wat nu? - Wat nu? - Wat beteekent dat menschen? - met je honderden tegen één man? - dat is geen portuur, dunkt me.

GRIET .

Zeg es - waar bemoei jij je mee?

WITTE KEESJE .

Hou je der buiten, wijsneus!

BRAMMETJE

(19)

DON TORRIBIO .

Laat dien man vrij! - en gauw!

(20)

BRAMMETJE

(op M's rug).

Ja! morgen brengen!

DON TORRIBIO

(haalt een kleine dwarsfluit voor den dag).

Dan zul je dansen, vriend,

en dansen tot je neervalt - en elk ander die met één vinger dien man daar aanraakt

zal dansen, dansen zooals jij.

(Hij speelt op de dwarsfluit, Brammetje springt op en begint te dansen).

(Milvus staat op).

BRAMMETJE

(dansende).

Hei! - wel verpikt! - wat nou?

(Luid gelach onder het volk).

WITTE KEESJE .

Ha! ha! ha! - mooi, Brammetje! - mooi zoo! - 't Eten zal je niet bezwaren.

GRIET .

Jemené! - hoort 'm rammelen!

DOOVE GERRIT .

Hindert je buik je niet, Bram?

BRAMMETJE

(dansende).

Schei uit! - schei uit!

MISPEL .

Hij doet het er om!

BRAMMETJE .

Schei uit! 'k wou dat jij 't was - hou op!

(21)

(Gerechtsdienaars dringen door het volk).

(22)

GERECHTSDIENAAR .

Uit den weg! - waar is de chef? - Wat is dit voor 'n vertooning?

MILVUS .

Hou je bedaard - mannen - ik ben veilig!

GRIET . (dansende).

Ach! God! - ach moeder! - ophouën! ophouën!

(Het volk lacht).

BRAMMETJE

(dansende).

Ophouën! - O m'n kuiten - ophouën!

(Het volk lacht).

MILVUS

(tot Torribio).

Ik dank je - mijnheer - nu is het wel genoeg, - laat hen nu maar ophouden.

(Torribio houdt op met spelen. Griet en Brammetje staan stil.)

TORRIBIO .

Nu vriend - hoe is je mijn dansles bevallen?

BRAMMETJE .

He! - stikken kun je! - van duivelskunstenaars ben ik niet gediend - ik poets 'em.

GRIET .

Ik ook - gauw hoor - 'k mot er niks van hebben.

(Griet en Brammetje af, gevolgd en nagejouwd door het volk).

MILVUS

(tot agenten).

(23)
(24)

MILVUS .

Mag ik ook weten met wien ik spreek - en wie mijn bevelen durft tegenspreken?

DON TORRIBIO .

Vergeef mij - dat ik zooeven ook uw bevel niet afgewacht heb, u te redden.

MILVUS .

Ik heb u veel te danken. Zeg me uw naam, ik zal u voordragen bij den minister, voor de orde van verdiensten.

DON TORRIBIO .

Mijn naam is don Torribio, - en ik raad u, liever zelf de orde te bewaren, dat is ook

een verdienste. Mijn eenige verdienste in deze zaak is dat ik beter met kinderen kan

omgaan dan gij. Vaarwel!

(25)

Tafereel II.

Een zaal van het koninklijk paleis. - De ministers Lepidus en Homaris komen op. In ambtsgewaad.

HOMARIS .

Goeden morgen - Excellentie! hoe vaar je? - wel gerust?

LEPIDUS .

Uitstekend - dank je! - Sire nog niet bij de hand?

HOMARIS .

Ik denk het niet - of Palaemon moest al bij hem zijn.

LEPIDUS .

Ja! - die houdt er van, hem eerst zoo wat te bewerken.

HOMARIS .

Ongelukkig genoeg.

LEPIDUS .

Och! Palaemon is in den grond wel een goede man.

HOMARIS .

Je wil zeggen: boven den grond deugt hij niet veel.

LEPIDUS .

Neen werkelijk, ik houd hem voor goed, doodgoed.

HOMARIS .

Je wou hem misschien liever voor goed dood houden - wat?

LEPIDUS .

Sst! - kom! kom! excellentie, je gaat wat ver. Maar

(26)

je bent het toch met mij eens, niet waar? - wat regeeren betreft - dáárvoor is hij niet in de wieg gelegd.

HOMARIS .

Je hebt gelijk, amice! - daarentegen is hij dikwijls genoeg in de luren gelegd.

LEPIDUS .

U bedoelt - hm! - mevrouw Palaemon - niet waar?

HOMARIS .

Drommel! - weet jij daar ook al van? Hij is toch wel ziende blind. En dat door zoo'n onhandig individu als Amenias. Geen wonder dat de zaken in de war loopen.

LEPIDUS .

Apropos! - hoe staat het met die affaire van Bagdad?

HOMARIS .

Ongelukkig, waarde vriend! Palaemon wil wel alles geven, maar toch niets loslaten.

Hij draait en knoeit als een vlieg in een spinneweb.

LEPIDUS .

Dus staan misschien in 14 dagen de troepen op de grenzen?

HOMARIS .

Nu! nu! excellentie - word er niet bleek van, Palaemon heeft er wat op bedacht.

LEPIDUS .

Wat dan?

HOMARIS .

Hij zit met Liktem-Pacha te konkelen om Prinses Julia aan den Kalif uit te huwelijken.

LEPIDUS .

Och kom? - U meent het niet! - In den harem?

(27)

HOMARIS .

Wel zeker! - waarom niet?

LEPIDUS .

Och! och! - wat een zonde van de knappe meid.

HOMARIS .

Wel! - ze hebben het er best. Kussens, - sigaretten, - nargileh, - mokka, - rozenolie - wat verlangt ze meer?

LEPIDUS .

Maar het is te gek... Het arme kind wil natuurlijk niet.

HOMARIS .

Mijn waarde! - je bent te sentimenteel. - Het is immers staatsbelang. Je moet er geen romance van maken. 't Is een dood gewone zaak, een kwestie van oorlog of vrede.

LEPIDUS .

Maar de publieke opinie? - De stem van het volk?

HOMARIS .

Hoor eens Excellentie! - ik hield je voor verstandiger. Wat bedoel je daar mee? Een beetje geschreeuw van een paar kranten? Of dacht je dat het volk, het vulgus, er zich mee zou bemoeien?

LEPIDUS .

Enfin! - Ik zal mij er buiten houden. Heb je van die standjes gehoord, gisteren?

HOMARIS .

Jawel.

LEPIDUS .

Dat zou wel eens erger kunnen worden.

HOMARIS .

Poeh! - een dronkemansrelletje! Uw Excellentie

(28)

is bizonder schrikachtig van morgen. Je moet je zenuwen wat versterken. Karnemelk drinken en zoo.

LEPIDUS .

Ik gebruik tegenwoordig Engelsche gort des morgens.

HOMARIS .

Da's ook goed. He! zeg eens - heb je wel eens Jan-in-den-zak gegeten? Dat moet je eens eten. Kostelijk! - kan ik je zeggen. Met boter en stroop. In mijn jeugd aten we het elken Zaterdag...

(Milvus en Palaemon op. Milvus met den arm in een doek.)

PALAEMON , (tot Milvus.)

Ik ben zeer tevreden over de houding van u en uw manschappen. - Ik hoor dat de hoofdaanlegger van het tumult is gearresteerd.

MILVUS .

Hij zit achter slot en grendel, Excellentie!

PALAEMON .

Uitnemend. Laat hem goed bewaken. Zoo iets moet men bij den kop vatten om het meester te worden. Zoek de hoofden, mijnheer Milvus! Ik zal zorgen dat uw ijver beloond wordt. Gij zijt gekwetst?

MILVUS .

Licht gekneusd. Het volk heeft mij door een stoot in den rug op den grond gegooid.

PALAEMON .

Wat een laagheid! - Wonder dat men u niet erger heeft mishandeld.

MILVUS .

Door een vreemdeling ben ik op merkwaardige manier gered. Een beroemd toovenaar,

zegt men.

(29)

PALAEMON .

Een toovenaar? - kom! kom!

MILVUS .

Zonder gekheid, Excellentie. Een Spaansch toovenaar, - don Torribio. Hij had een feitelijk wonderbaarlijke macht over het volk.

PALAEMON .

Wel! Wel! - kunt ge dien man niet uitvinden - en hier brengen?

MILVUS .

Zeker, Excellentie, - ik vlieg op uwe orders.

PALAEMON .

Graag, mijn goede heer Milvus -

(Milvus af).

Een toovenaar! - Jongen, dat zou iets voor mij zijn. Precies wat ik noodig heb.

Een toovenaar!!

(tot Homaris en Lepidus)

. Goeden morgen, mijne heeren! - Al zoo druk in gesprek?

HOMARIS .

Staatszaken, - Excellentie! - staatszaken!

PALAEMON .

Is minister Amenias nog niet hier? Zijne Majesteit verwacht ons ten negen ure.

LEPIDUS .

Het zal hem moeilijk zijn van zijn lieve vrouw weg te komen.

PALAEMON .

Mijnheer! - te laat komen is voor elk ander verkeerd, - voor een staatsman noodlottig.

HOMARIS .

Was Amenias maar een staatsman!

PALAEMON .

Helaas! - Aha! eindelijk!

(Amenias op).

(30)

AMENIAS .

Morgen! - Excellenties! - lekker geslapen? - De Majesteit nog te bed?

EEN LAKEI

(opent de deur rechts).

Zijne Majesteit!

DE MINISTERS

(scharen zich op een rij).

Sst! - Sst!

(Koning Bilbonzo, Hyacinthe, Komarop en gevolg. De Koning draagt kroon en mantel).

K . BILBONZO .

Welkom! mijn getrouwe staatslieden!

DE MINISTERS

(buigen diep).

Goeden morgen, Majesteit!

K . BILBONZO .

Nadat wij ons heden morgen van onze legerstede hadden verheven, en door onzen vromen prediker een dankgebed laten uitspreken voor de ondervonden zegeningen, behaagt het ons het eerste uur dezes daags te wijden aan de belangen onzes dierbaren lands. - Zetten wij ons!

(Allen gaan zitten).

Wakkere geheimschrijver Hyacinthe! het lust ons kennis te nemen van den inhoud der voornaamste dagbladen. Intusschen zal zijn Excellentie Palaemon ons de staatsstukken ter teekening voorleggen.

(Terwijl Hyacinthe leest, teekent de Koning voortdurend stukken).

HYACINTHE

(leest).

Het dagblad: ‘de Zon van Cadmenië’: ‘Gisteren is Z.M. onze geëerbiedigde Koning,

in de hoofdstad aangekomen, begeleid door een schitterend gevolg. Z.M. zag er

(31)

die minzaam door Z.M. werden beantwoord. Voor 't overige.... hm!

(legt de courant neer).

‘De Wereldbol’ volksblad voor Cadmenië:

‘De intocht van Z.M. den Koning is gisteren in uitstekende orde afgeloopen. Een ontzachlijke menigte was op de been en begroette den geliefden vorst met de teekenen van kinderlijke gehechtheid... hm!

(legt de courant neer).

“De Waarheid.” Met zekerheid kunnen wij mededeedeelen dat Z.M. heden een uitstekende nachtrust genoten heeft. Als naar gewoonte gebruikte Z.M. hedenmorgen met smaak een kop chocolade....’

K . BILBONZO .

Waarde secretaris! - wees zoo goed de redactie van dit blad te kennen te geven dat zij voortaan moet trachten juistere inlichtingen te verkrijgen. Het behaagde ons hedenmorgen twee koppen chocolade te gebruiken.

HYACINTHE .

Het zal geschieden, sire!

(leest)

‘De Middagpost’. Dagblad voor Cadmenië. ‘Een aandoenlijk en treffend tooneel greep gisteren bij den intocht des konings plaats. Een blind, oud vrouwtje trachtte zich met moeite een weg door de saamgepakte menigte te banen. Ach! riep zij, ik ben tachtig jaren en zal wel spoedig sterven, maar laat mij voor mijn dood nog eens de handen kussen van mijnen dierbaren koning, dien mijne blinde oogen nimmer meer zullen zien. De wensch van het arme moedertje werd helaas niet vervuld.’

K . BILBONZO .

Dit grieft ons. - Het is onze uitdrukkelijke wil de volksliefde met minzaamheid te

beantwoorden. Mijn-

(32)

heer Palaemon, gij zult zorg dragen dit vrouwtje voor onzen troon te doen voeren.

PALAEMON .

Zonder verwijl, Sire!

(Een lakei treedt toe en fluistert met Palaemon).

HYACINTHE .

Groot zijt ge, o vorst! doch nooit zoo weinig klein, Dan wen ge vader van uw volk wilt zijn!

Dit is alles, Sire!

K . BILBONZO .

't Is wel -

(tot Palaemon).

Wat is er gaande?

PALAEMON .

Vergeef mij, Sire! - Men meldt mij dat er eene deputatie toegang verlangt, - uit het volk. Twee mannen en een vrouw, - uit den laagsten stand.

K . BILBONZO .

Welnu, men doe hen binnentreden.

PALAEMO .

Maar, Sire!

AMENIAS .

Sire! Uwe majesteit vergeet, dat zulk volk wellicht slechte bedoelingen kan hebben...

K . BILBONZO . (gestreng).

Mijnheer Amenias, - wij herinneren ons niet u toegesproken te hebben!

(Amenias buigt).

Wij zijn overtuigd slechts liefde te zullen oogsten, waar wij minzaamheid gezaaid hebben.

LEPIDUS .

Evenwel, Sire! - de voorzichtigheid gebiedt....

K . BILBONZO .

En zijt gij er dan niet, mijn getrouwe Komarop?...

(33)

GEN . KOMAROP .

Zoolang dit zwaard aan mijne zijde en deze hand niet verlamd is, Sire, zijt gij veilig!

HYACINTHE .

Doch zelfs waar helden vlieden En zwaarden gaan kapot, Zal u geen leed geschieden:

U hoedt Cadmeenje's God!

K . BILBONZO .

Zoo is het! - Laat hen intreden.

(Klaas Mostert, Griet en Witte Keesje op).

KLAAS MOSTERT .

Morgen heeren! - morgen Uw Majesteit! We komme hier, ziet u...

PALAEMON .

St! - wacht tot je wordt aangesproken...

K . BILBONZO .

Geliefde onderdanen! - wat is ulieder bedoeling?

KLAAS MOSTERT .

Uwe Majesteit moet weten - we kommen hier uit naam van het volk - en we wouën u nu er eens eigenhandig kommen vertellen wat er aan scheelt - we wouen - we wouen....

PALAEMON ,

Gauw wat! - zijner Majesteits uren zijn kostbaar.

K . BILBONZO .

Ik begrijp uwe beschroomdheid, goede lieden, en zal u ter hulpe komen. Gij wilt mij waarschijnlijk als blijk uwer gehechtheid de hand kussen, - zie hier! het is u

toegestaan!

KLAAS MOSTERT .

Ja maar!.... ja maar!...

(34)

K . BILBONZO .

Onbeschroomd! goede lieden - ik acht mijne onderdanen allen als mijne kinderen.

WITTE KEESJE .

Ja maar Majesteit! - uwe onderdanen zijn mager, weet u, net zoo mager als de mijne.

GRIET .

We lijen armoed, koning!

AMENIAS .

Zij worden onbeschaamd, Sire! ik dacht het wel.

KLAAS MOSTERT .

Ja Sire! wij lijen honger en gebrek - en -

K . BILBONZO .

Foei! schaamt u te bedelen. Gij zijt gezond en sterk en kunt werken.

KLAAS MOSTERT .

Werken! Werken! - ik doe wat ik kan. - Maar ziet u - met slechte tijen en twaalf kinderen.

HOMARIS , (tot Lepidus.)

Jongen! dat vindt je toch altijd bij die menschen.

K . BILBONZO .

Wees trotsch op die gave, man! kinderen zijn een erfdeel des hemels.

WITTE KEESJE .

Goeie morgen! koning! ik gun je zoo'n erfenisje. Zet mijn dan maar in jou testament.

PALAEMON .

Sire! - ik raad u dit volk te verwijderen.

AMENIAS .

Voorzichtig, sire! - men kan nooit weten.

(35)

LEPIDUS .

Het wordt gevaarlijk.

KOMAROP

(slaat de hand aan zijn zwaard).

Vrees niet, o vorst!

K . BILBONZO .

Bedaard, mijne heeren - ik ben onbevreesd

(tot de drie).

Goede lieden! gij vergeet dat gij voor uwen Koning staat. Na de bewijzen mijner welwillendheid is het onbescheiden nog meer te vragen. Hulpbehoevende armen onder u kunnen zich tot de bevoegde autoriteiten wenden. Ontvang echter, als blijk mijner edelmoedigheid, dezen gouden snuifdoos, versierd met mijn portret - en een gouden Bilbonzo voor elk uwer, uit mijn eigen handen. Dit zij u een aandenken aan dit gewichtig uur. Gij kunt gaan!

WITTE KEESJE

(het goudstuk bekijkend).

Motten we dat nog bewaren ook?

GRIET .

Een mooie boel!

PALAEMON .

Hebt gij Zijne Majesteit niet verstaan?

(tot den lakei).

Breng deze lieden weg.

Klaas Mostert, Witte Keesje en Griet af.

HYACINTHE .

O wel hem, die als machtig vorst Grootmoedigheid betracht!

Hij sticht een eerzuil in de borst Van 't verste nageslacht!

K . BILBONZO .

Ik erken, mijne heeren! - dat het moeielijk is met

(36)

deze ruwe, eenvoudige natuurkinderen om te gaan. - Thans bespreken wij ernstige staatszaken. Minister Homaris, hoe is de toestand van handel en nijverheid?

HOMARIS .

Handel en nijverheid, sire! verkeeren in een bloeienden toestand.

K . BILBONZO .

Minister Lepidus, hoe is de staat onzer vloot?

LEPIDUS .

Uwer Majesteits vloot, sire! is in bevredigenden staat.

K . BILBONZO .

Generaal Komarop, hoe is de geest onzer troepen?

KOMAROP .

De geest van Uwer Majesteits troepen, sire! is uitmuntend.

K . BILBONZO .

Minister Palaemon! hoe zijn onze betrekkingen met buitenlandsche mogendheden?

PALAEMON .

Uwer Majesteits betrekkingen met bevriende mogendheden, sire! zijn van den meest vriendschappelijken aard.

K . BILBONZO .

't Is wel! - wij zelven wenschen u thans een gewichtige mededeeling te doen.

PALAEMON .

Wij zijn geheel oor!

K . BILBONZO .

Het heeft ons behaagd hedennacht zeer zonderling te droomen.

ALLEN .

Aha!

K . BILBONZO .

Ik droomde, mijne heeren, dat ik mij op een eiland

(37)

bevond in den grooten Oceaan. Mijn koninklijk slot stond in het midden, omringd door weelderige bloemtuinen. Mijn gansche hofstoet was er verzameld, men schertste, danste en banketteerde. Aan alle zijde lachende gezichten, ritselende kleederen en zoete, golvende dansmuziek. Onderwijl ging ik peinzend langs het strand, loofde de goedheid mijns Scheppers en verzamelde schelpjes.

ALLEN .

Ach!

K . BILBONZO .

Doch zie! - plotseling beefde de grond onder mijn voeten. Ik zag op en bespeurde dat het gansche eiland zich bewoog. Het schudde, helde heen en weer, rees en daalde op den vloed, en schoot eindelijk met snelle vaart over de schuimende zee. Het schoone eiland, mijne heeren, was een levend, ontzachlijk zeemonster!

ALLEN , (met ontzetting).

Ah!

K . BILBONZO .

Mijn hofstoet klemde zich angstig aan mij vast. Mij duizelde. Op eens dook het ondier omlaag en de zee verdelgde paleis en tuinen. Ik zelf met eenige getrouwen, waaronder ook gij, mijne heeren, bleef dobberen op een ledig vat. Doch het monster verrees weder, hief een grooten, druipenden muil uit het water en zwolg ons allen in.

ALLEN .

Brrr! ontzettend!

K . BILBONZO .

Maar na een korte pooze van drukkende duisternis, braakte het ons ongedeerd weder

uit - en ik bevond mij op mijn legerstede.

(38)

ALLEN . (verademend)

Hê!

K . BILBONZO .

Wat dunkt u, mijne heeren? - Is dit een profetisch gezicht?

PALAEMON .

Inderdaad heeft de profeet Jonah voor eenigen tijd de eer gehad, iets dergelijks te ondervinden als door Uwe Majesteit gedroomd is.

K . BILBONZO .

Acht iemand uwer zich in staat mij dit gezicht te verklaren?

(Allen schudden het hoofd).

PALAEMON .

Sire, men heeft mij verteld, dat er zich op 't oogenblik in onze hoofdstad een Spaansch toovenaar bevindt, misschien zou die wel in staat zijn aan uw verlangen te voldoen.

Ik heb reeds last gegeven dien persoon op te sporen, - waarschijnlijk is hij al ten paleize...

HOMARIS . (tot Lepidus.)

Nu gaat het er goed uitzien! - Nu gaat hij de boel met goochelaars en kwakzalvers oplappen. Ik dacht niet dat hij zóó'n kind was.

K . BILBONZO . (tot Palaemon).

Ei! - dit wekt zeer Onze Hooge belangstelling. Wees zoo goed, dien man terstond hier te brengen.

(Palaemon af).

HOMARIS .

Sire! - vergunt Uwe Majesteit mij eene bescheiden opmerking.

K . BILBONZO .

Spreek! - mijnheer.

(39)

HOMARIS .

Minister Palaemon is een uitstekend mensch, maar hij heeft een kinderlijke neiging om aan spoken en wonderen te gelooven. Dit is een gevaarlijke eigenschap.

K . BILBONZO .

Gelooft de minister Homaris, dat wij ons door onzen grootkanselier tot staatsgevaarlijke handelingen zullen laten verleiden?

HOMARIS .

Integendeel, sire! maar het komt mij voor, dat een conferentie met spiritisten of somnambules beneden de waardigheid van Uwer Majesteits troon is.

K . BILBONZO .

Wie meent de minister Homaris, dat het best de grenzen onzer koninklijke waardigheid kan bepalen?

HYACINTHE .

Niets is den grooten vorst te klein!

Geen hoogmoed kan zijn oog verblinden!

Zelfs in het slijk, zoo vuil in schijn, Zal hij der wijsheid parel vinden!

K . BILBONZO .

Zeer schoon gezegd, mijn dichter!

(Palaemon en Torribio op.)

PALAEMON .

Ziehier den man!

K . BILBONZO .

Kom nader, mijn vriend.

DON TORRIBIO .

Wie zegt u dat ik uw vriend ben? Doet gij ook aan gedachtenlezen?

HOMARIS .

Dat is een onbeleefde klant!

(40)

PALAEMON .

Gij spreekt tegen den koning!

DON TORRIBIO .

Ja! - dat meende ik aan het hoofddeksel reeds te mogen vermoeden.

K . BILBONZO .

Stil, mijne heeren! dit is een zonderling. Laat hem begaan! Toovenaars, narren en dichters is een zekere gemeenzaamheid met vorsten gegund.

DON TORRIBIO .

Gij vergeet de vlooien, mijn vorst!

DE MINISTERS .

Sst! foei! foei!

K . BILBONZO .

Voegzaamheid! voegzaamheid!

DON TORRIBIO .

O, het zijn zeer voegzame diertjes, koning! Zij hebben u nooit gebeten, als gij er niet bij waart. Het zijn de eerlijkste van uw onderdanen. Zij hebben u nooit iets afgenomen, zonder er u kennis van te geven. Zoo zijn er niet veel. En zij lijden stellig geen honger.

Zoo zijn er óók niet veel.

K . BILBONZO .

Stil nu! - Weet gij waarvoor gij hier geroepen zijt?

DON TORRIBIO .

Jawel! - wij zullen samen een komedietje spelen. Gij speelt Nebukadnezar, ik Daniel.

K . BILBONZO , (tot Palaemon).

Gij hebt hem dus ingelicht, Excellentie?

PALAEMON .

Volstrekt niet, sire!

(41)

K . BILBONZO .

Ah! dit is verrassend. - Luister dan! ik zal u mijn droom vertellen.

DON TORRIBIO .

Neen! Neen! gij behoeft mij niets te schenken van mijn rol. Ik speel den Daniël geheel - maar ik zal u ook het gras-eten niet schenken. Luister gij! - ik zal u den droom verklaren.

K . BILBONZO .

Wel! dit is verbazend!

DE MINISTERS .

Jongen! jongen!

HOMARIS .

Afgesproken werk!

DON TORRIBIO .

Schelpjens zoeken is een goede bezigheid, doch aan den vasten wal en buiten het bereik van hongerige zeemonsters.

Iedereen en vooral een Koning moet weten waarop zijn huis gebouwd is.

Als uw huis niet op een rotsgrond maar op een slapenden walvisch staat, moet gij niet te hard dansen, opdat het groote dier niet wakker worde.

Het is veiliger op den rug van een haai in den oceaan rond te zwemmen, dan Koning te zijn van een hongerig volk.

Het slot van uw droom zal ik u uitleggen na het gras-eten. Nu is het uw beurt.

K . BILBONZO .

Dit gaat nu toch waarlijk te ver! - Onze lankmoedigheid heeft hare grenzen bereikt!

- Zoudt gij verdeeldheid willen zaaien tusschen Ons en ons geliefd

(42)

volk! - Uit onze oogen, verwaten leugenaar! terstond!

HYACINTHE , (naast den Koning zittend).

Majesteit! - pas op uw kroon!

K . BILBONZO .

O - dank u!

(zet zijn kroon recht).

DON TORRIBIO .

Omen accipio. Hoe wilt gij dat ik verdwijnen zal, o Koning?

PALAEMON , (tot een lakei).

Haal gerechtsdienaars om dezen persoon weg te voeren!

K . BILBONZO .

Gij zult mij toestemmen, mijne heeren! - dat zoo iemand gevaarlijk is in onzen staat.

HOMARIS .

Ik had het wel gevreesd, sire! - Het is een behendig kwakzalver - en wat hij verkoopt is vergif voor het volk.

LEPIDUS .

Zijn kennis was toch merkwaardig.

HOMARIS .

Kunstjes! - slimme omkooperij misschien.

HYACINTHE .

Of wel goddelooze, zwarte kunst.

K . BILBONZO .

In elk geval, mijnheer Palaemon! hadt gij dien persoon reeds eerder onschadelijk moeten maken.

PALAEMON .

Ik zal hem terstond in boeien laten slaan.

AMENIAS .

Hierop staat de doodstraf.

(43)

hem ter dood veroordeelen, zullen wij dat vonnis in levenslange tuchthuisstraf veranderen.

EEN LAKEI .

Excellentie! - de gerechtsdienaars!

(Torribio is onder het spreken der aanwezigen plotseling verdwenen).

PALAEMON .

Breng dezen man in verzekerde bewaring!

LAKEI .

Welken man, Excellentie?

PALAEMON .

Hier! - Wat? Waar is hij?

DE MINISTERS .

Wat? Waar is hij? - Weg?

K . BILBONZO .

Dit is ontzachlijk onbeschaamd!

AMENIAS .

Hier stond hij het laatst!

PALAEMON .

Hier stond hij!

(allen zoeken).

K . BILBONZO , (tot Amenias).

Wat ligt daar op den grond?

AMENIAS , (raapt het op).

Een bosje gras, sire!

K . BILBONZO .

Dat is een schandelijke spotternij!

LEPIDUS .

Het is zeer geheimzinnig!

(44)

(een deur openend).

Het dejeuner is gereed, sire!

(45)

K . BILBONZO .

Komt mijne heeren! - zoekt niet langer. Het is de moeite niet waard. Volgt mij!

(Verwijdert zich statig).

HYACINTHE , (volgt hem improviseerend).

Wat afgunst zal den luister dooven Der kroon op eedle vorstenkruin?

Wie zal het volk zijn vader rooven En beiden leiden om den tuin?

La lá la lá neen nooit! neen nimmer!

La lá la lá...

(allen af, achter elkaar in één rij).

(46)

Tafereel III.

Een groote grot. Twee zichtbare en één geheime uitgang. De laatste hoog in den rotswand, langs een verhevenheid te bereiken.

DON TORRIBIO , (alleen).

Waarom bemoei ik mij eigenlijk met deze menschen? - Honger en dwaasheid zijn ernstige dingen, ik geloof niet dat een mensch ooit zoo wijs kan worden, dat hij ze ziet zonder leed. Maar het zou mij beter staan er over na te denken, dan er mijn ouden neus tusschen te steken.

En wat beteekent eigenlijk mijn kunst? - De tijd is toch machtiger dan ik en zal het even goed doen. Al broed ik de eieren wat vlugger uit, er komen toch dezelfde kippen van.

En wat is mijn wijsheid voor deze armen? De hoogste wijsheid voor een hongerig mensch is: ‘eten!’ Wee hem die brood belooft, en wijsheid geeft, zeggende dat de tijd er wel brood van maken zal.

Al kon ik eeuwige wijsheid gieten in deze kinderen, zij kwam als zotternij weer te voorschijn. Geef een varken het kostelijkst voedsel, het wordt altijd spek.

Maar kom! - ik ben als schoolmeester opgetreden en moet mijn les uitlezen. Dezen droom heb ik gemaakt om dien halfbakken profeet uit den droom te helpen. Wij zijn beiden onwetend. Mijn onwetendheid is alleen kleiner, omdat ik de zijne ken.

(Janos op).

(47)

JANOS .

Ha! mijn redder! - dat zal u de roem der eeuwen vergelden! - Ik dank u! Ik dank u!

DON TORRIBIO .

Goeden morgen!

JANOS .

Laat mij u danken - wie zijt ge toch, wonderman? - Wie heeft u macht gegeven over menschen, - hoe springen gesloten en gegrendelde deuren voor u open? Wat zijt ge voor een wezen, hoe heet ge en vanwaar komt ge?

DON TORRIBIO .

Weet je dat niet, profeet?

JANOS .

Moet een profeet dan alwetend zijn?

DON TORRIBIO .

Ik ben Don Torribio, - ook niet alwetend. Maar ik ken uw naam en uw hart.

JANOS .

Als dat waar is, dan kent ge mijn liefde, mijn groote begeerte, mijn groote plannen.

Dan hebt ge mij niet zonder reden bevrijd, - dan zult ge ons ook verder helpen... onze heilige zaak steunen!

DON TORRIBIO .

Ik? - Een arm, vergeten filosoof? - waarmeê?

JANOS .

Met uw wonderen! - gij hebt magische krachten!

DON TORRIBIO .

Heeft dan een profeet wonderen noodig om het volk te bekeeren? En het geheim om

duizenden met zeven brooden te voeden is helaas! door den uitvinder mee in 't graf

genomen - en nog niet verrezen!

(48)

JANOS .

Don Torribio! Het volk is verstompt, versuft door jarenlange mishandeling en ellende.

Zij wantrouwen ieder als een hond, die veel geslagen is. Er is iets bizonders noodig om hen tot verzet te brengen. Zij begrijpen hun eigen best niet.

DON TORRIBIO .

En wat dan? - Moet ik tooverkunsten vertoonen, om hen te bewijzen dat gij w e l hun best begrijpt?

JANOS .

Luister! Het volk is de sterkste. In de menigte zijn meer krachten dan in honderd regeeringen. De wil der menigte zou wet, hare begeerte recht zijn, als zij maar denken kon. Ik heb hun begeerten, hun wil is de mijne en ik kán denken. Maar zij hooren mij niet, - zij volgen mij niet. Zij woelen dooreen en verdeelen hun kracht.

Leer mij nu - om des volks wille - die beken samen te brengen tot één geweldigen stroom. Leer mij teekenen doen, dat zij mij vertrouwen en met mij durven gaan op den weg tot hun heil.

DON TORRIBIO .

Goede vriend! - leer mij eerst u vertrouwen

JANOS .

Wat! kent ge mijn hart? - en meent ge dat daarin één begeerte is, die niet is de begeerte van het gansche volk?

DON TORRIBIO .

Hm! - neen - dat beweer ik niet. Maar ik neem geen liefhebbers in de leer. Ik ken dat. Ik heb er maar ondank van ondervonden.

JANOS .

Ik ben niet als de rest. Zouden mijn groote neigin-

(49)

gen in eene kleine ziel kunnen wonen? Ik draag den wil van een geheel volk - en met mijn mond zullen honderdduizenden u danken!

DON TORRIBIO .

Heel mooi! Heel mooi!

JANOS .

Als gij een menschelijk gemoed hebt, moogt ge niet weigeren - kunt ge niet weigeren.

Ik wil het brood zijn voor de hongerigen, de staf voor zwakken, de troost voor weduwen en weezen. Het is niet mijn heil dat ik vraag, maar het heil van verdrukten en ellendigen. Wie mij helpt, helpt de menschheid, wie mij verlaat, verlaat liefde en recht

DON TORRIBIO .

Ja! ja! - dat heb ik zoo niet bedacht. Hoe kon ik u deze kleinigheid weigeren! Nu dan, - gij zult mijn leerling zijn. Zie dezen ring - hij heeft wonderbare eigenschappen, - wie hem draagt, vindt bij allen onbeperkt, blinde gehoorzaamheid. Wanneer gij de hand opheft met dezen ring - kan niemand uw bevel weerstaan - elk gemoed buigt zich naar het uwe, elke wil voegt zich naar uw wil. Strek de hand uit!

(Don Torribio steekt hem met de rechterhand den ring aan den vinger en legt de linkerhand tegen Janos voorhoofd, daarna zegt hij binnensmonds en plechtig).

- Ortobolam! - Pistafrieh! - Onagrioef! -

JANOS .

Waarlijk - het wordt licht in mij. - Ik voel mij grooter, gelukkiger, duizend maal

krachtiger. Nu ben ik eerst klaar voor mijn reuzentaak. Nu voel ik mij waard gevolgd

te worden, het volk te dienen door het te beheerschen.

(50)

DON TORRIBIO .

Wel bekome het u! - Stil! - daar komt iemand. Kom hier. Dan kunnen wij hun gesprekken afluisteren.

(beiden af door den geheimen uitgang).

(Jan Loer en Milvus op.)

JAN LOER .

't Is vier uur in den morgen, chef, ze zullen wel dadelijk hier zijn.

MILVUS .

Zijn er twee uitgangen?

JAN LOER .

Twee, chef!

MILVUS .

Goed! - ik zal ze allebei laten bezetten. Kan ik mij zelf binnen verschuilen?

JAN LOER .

Dat zal niet gaan, chef!

MILVUS .

Waarschuw mij dan als ze binnen zijn - en als zij duidelijk oproerige woorden gezegd hebben. Maar wacht vooral tot Janos er is. Dien moet ik stellig hebben.

JAN LOER .

Janos? - Ik dacht dat die gevangen zat.

MILVUS .

De schavuit is ontsnapt. Niemand begrijpt hoe. De gevangenisdeuren stonden wijd open, zijn cel was leeg, er was nergens een spoor van geweld of braak - en de schildwachten zeiden, niets gezien te hebben. De kerel had er handlangers bij - dat is zeker.

De schildwachten zitten natuurlijk in de doos.

(51)

JAN LOER .

Dat waren dan toch stomme handlangers. Wie zal nou zoo'n praatje gelooven? Als ze er kennis van hadden, zouen ze wel wat anders verzinnen.

MILVUS .

Het kon niet anders. De schildwachten moeten hem gezien hebben. Zwijg jij nu maar en doe je plicht.

JAN LOER .

Jawel chef! - As ik fluit is het tijd. Pas op, ik hoor al voetstappen. Hierheen! deze uitgang!

(Milvus af. Mostert op door den anderen uitgang).

KLAAS MOSTERT .

Is Janos ontsnapt?

JAN LOER .

Ja! - gelukkig hè?

KLAAS MOSTERT .

Nou! dat weet ik niet, - ik heb ze liever niet zoo heet gebakerd.

JAN LOER .

Kom, flauwe vent, ben jij er dan met je mooie praatjes gekomme?

KLAAS MOSTERT .

Dat nou net niet. Maar die Janos komt er ook niet met z'n steenengooierij, - of het most op het schavot zijn.

(Blonde Els en zwarte Griet op).

GRIET .

Nou maar - ik weet er dan alles van - op die manier komme we niet verder - dood motten ze maar!

JAN LOER .

Net zoo, Griet! - Dat zeg ik ook.

ELS .

Weet je dat Janos los is?

(52)

JAN LOER .

Nou zal 't er op los gaan, hè?

GRIET .

Te weerga, ja!

(Mispel, Brammetje Dans-alleen, Doove Gerrit en Witte Keesje op).

MISPEL .

Weet jelui het al? - hij is vrij! hij is vrij!

BRAMMETJE .

Sakkerju! - morgen leggen we allemaal op luie stoelen.

KLAAS MOSTERT .

Of in de kist! - As je ten minste Janos zijn zin geeft.

(Er komen meer en meer samenzweerders op, met lichten in de hand).

MISPEL .

Wat had je tegen Janos?

WITTE KEESJE .

Nou! - meer geschreeuw dan wol bij dat heer!

ELS .

Laat ie nou es wat doen - as ie kan!

GRIET .

Nou hij kan meer dan jelui allemaal samen.

ELS .

Zeg es - hou je het soms met 'm?

MISPEL .

Hebt toch geduld menschen! - as de tijd daar is, kent de profeet Janos zijn plicht.

BRAMMETJE .

Nou laat ie dan opkomme....

STEMMEN .

Janos! - Janos! - waar is nou de profeet?

(53)

WITTE KEESJE .

't Is nou waarachtig tijd.. As hij los is most hij al hier zijn.

KLAAS MOSTERT .

Verlang er maar niet naar - die vent is je verderf.

MISPEL .

Wat zeg je, schoelje? - dat is gemeene jaloesie.

(geroep van verschillende stemmen dooreen).

KLAAS MOSTERT . (klimt op een verhevenheid).

Stil nou! - burgers! - stil nou! - ik ben bij den koning geweest, - burgers! - Ik weet er nou van mee te praten en burgeres Griet en burger Witte Keesje ook. - We benne afgescheept met een gouden snuifdoos en mooie praatjes - en ik kan je zeggen dat praten ons niet meer helpen zal - is 't waar of niet, Griet? Er moet gehandeld worden, - burgers! - maar laat je niet bepraten door dien Janos, - dat is een schreeuwer - een lawaai-maker. - Ik ben bij den koning geweest.

MISPEL .

Hou je mond - ezel! - je hebt den prins gesproken.

STEMMEN .

Laat hem praten - Leve Klaas! - Weg met Janos!

BRAMMETJE .

Nou Klaas! - zeg dan watte me doen motte!

WITTE KEESJE .

Jij mot maar vast voordansen, Bram!

(Gelach onder 't volk).

KLAAS .

Stil, burgers! - er mot gehandeld worden. - Janos

(54)

was een bedrieger - mij mot je maar volgen, ik ben bij den koning geweest. -

STEMMEN .

Nou wat dan?

ELS .

Maar wat motte we nou doen?

JAN LOER .

De boel in brand steken - overal!

STEMMEN .

Ja! - Ja! - In den brand er mee!

(Janos verschijnt plotseling achter Klaas Mostert uit den zijgang. Zijn gestalte is hel verlicht, zijn hand opgeheven).

MOSTERT

(omziende).

Wat is dat achter me? - 'n spook?

ALLEN .

Sst! - 't Is Janos! - Kijk 'm! - hij geeft licht!

MISPEL

(luid).

Burgers! Burgers! zie den profeet! - twijfel je nu nog?

JANOS .

Cadmeniërs! - Thans kom ik om u uit ellende en verdrukking te verlossen. Ik zal uw aanvoerder, uw leider zijn. Wie mij niet gelooft, wie mij niet volgen wil, hij ga van hier - hij ga terug naar zijn armelijk krot, naar zijn leege kasten, naar zijn hongerige kinderen.

(Stilte onder het volk).

Niemand beweegt zich? - Allen verkiezen vrijheid en overvloed met mij boven tirannie en armoede?

STEMMEN .

Ja! Ja!

JANOS .

Luistert dan! - ik zal u zeggen wat er te doen staat.

(55)

Burger Mispel! - mijn rechterhand! - zoek u tweehonderd van de dapperste burgers bijeen, en breng die heden avond, zoodra het duister is, hier. Ik zal hen wapenen en wij zullen het paleis des konings overrompelen, - begrepen?

MISPEL .

Ja, burger Janos!

JANOS .

Klaas Mostert! - op denzelfden tijd zul je zooveel mannen bijeenbrengen als je kunt, ze wapenen met al wat er te vinden is, - en de prefectuur en het stadhuis bezetten.

KLAAS MOSTERT .

Ja - burger!

JANOS .

Als dat gebeurd is, wacht je mijn bevelen.

MOSTERT .

Ja, burger - maar de soldaten?

JANOS .

Lafaard! - ben je bang voor je eigen landgenooten? - ik lach met de soldaten! Ik geef je mijn woord dat ze zich niet zullen verzetten.

MOSTERT .

Goed, burger!

JANOS .

Burgeres Zwarte Griet! jij zult met alle vrouwen en kinderen die je bijeen kunt krijgen, de stad doortrekken, het gebouw van den koninklijken schat openbreken het geheel leegplunderen - en daarna in brand steken.

ZWARTE GRIET .

Ja, burger! - asjeblieft.

(56)

BRAMMETJE .

Dat lijkt je, Griet? - hè?

ELS .

Nou, dan zullen we ons es warmen!

JANOS .

Het geroofde wordt alles bij mij gebracht op het paleis en daarna door mij onder 't volk verdeeld.

ALLEN .

Bravo! - hoera!

EEN MAN .

Mijnheer de profeet, - een woordje!

JANOS .

Ik ben burger - evenals jij. Maar spreek!

DE MAN .

Burger dan! - Ik kom uit de stad Mileka. Daar zijn tweeduizend mannen bij elkaar gekomen - die trekken hierheen naar de hoofdstad, om den koning brood te vragen.

JANOS .

Goed! goed! - burger Mostert! - neem die mannen onder je bevel en zeg wat hen te doen staat.

EEN ANDER MAN .

Burger Janos! - ik kom van 't platteland. De boeren zijn in opstand gekomen - wel tienduizend, zij komen naar de hoofdstad.

JANOS .

Goed zoo! - het gaat goed, burgers! - het land is ons! - Nu wordt het eindelijk uw beurt. - Wee de onderdrukkers!

JAN LOER .

Groote profeet! - Wat zullen we met den koning doen?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

zoolang sfeeren op sfeeren staan, een volk grensloos, dat zich van eind tot eind niet kent, zoolang met schijn van stilte door het Al de zonnen drijven, in elkanders banden

De wellevendste en mildste mensch - als hij verstandig is - laat zich niet plunderen of brutaliseeren, maar sluit zijn deur voor klaploopers of dieven die van zijn

Frederik van Eeden, IJsbrand.. ze te stellen... Eenmaal! Eenmaal vond ik ééne, eindelijk ééne, en die deed de deuren wijd open, en die wist het alles als ik, - en wij behoefden

Ik zou maar niet met hem over zijn vak beginnen, daar heeft hij een hoog woord over, en ik geloof dat hij er zooveel van weet als mijn Ulmer dog?. Frederik van Eeden,

- toon barmhartigheid door 't weigeren van wat niet veel kan zijn voor U die rijk is - maar mijn een'ge rijkdom het laatste goed van mijn berooide ziel. Frederik van

Wacht, mijn lezer, tot ge een oud ervaren droomer zijt als ik, en ge zult de angst-aanjagers, de keel-beklemmers, de potsenmakers en loer-draaiers zelf aan 't werk zien, in de

Dit zijn mijne woorden, mijn, mijn, eigen woorden, - vlekkelooze kinderen mijner vrijgestreden ziel, - hemelreine ontspruitingen van mijn schoonste binnenste, - geboren uit

Maar voor mij, voor mijn vrouw en mijn kind zijn het geen gewoone menschen. Het zijn booden, signaal-geevers, afgezanten van