• No results found

Joos Florquin, Ten huize van... 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joos Florquin, Ten huize van... 1 · dbnl"

Copied!
470
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Joos Florquin

bron

Joos Florquin, Ten huize van... 1. Davidsfonds, Leuven / Orion - Desclée De Brouwer, z.p. [Brugge]

1971 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/flor007tenh01_01/colofon.htm

© 2008 dbnl / erven Joos Florquin

(2)

Titels

Elke televisieuitzending begint met titels waarin de kijker summier inlichtingen worden bezorgd over het programma dat hij te zien zal krijgen. De lezer zal dan ook wel verwachten dat een boek waarin televisiescripts werden samengebracht, even wordt toegelicht.

Bert Leysen, de eerste direkteur van de Vlaamse Televisie, hechtte veel belang aan de kulturele taak die de televisie te vervullen had en aan de voorlichting, die ze op dat stuk kon en moest bezorgen. Hij was het die in het najaar van 1957 met het voorstel voor de dag kwam de televisiecamera's te gaan plaatsen in de woning zelf van de kunstenaar om met hem in deze karakteristieke sfeer een gesprek te voeren.

Sinds november van dat jaar is de televisie praktisch elke maand bij de een of andere vooraanstaande op bezoek geweest en na de vijf eerste rechtstreekse uitzendingen (Gerard Walschap, Isidoor Opsomer, Joris Minne, Felix de Boeck en Ernest Claes) werd overgeschakeld naar de film, die het voordeel bood dat van deze huisbezoeken telkens een blijvend dokument kon worden bewaard.

De uitgesproken bedoeling van deze gesprekken was steeds een algemeen levensbeeld te bezorgen van de bezochte prominent, de syntese dus van een leven en een levenswerk. Dit opzet bracht mee dat er naar moest worden gestreefd een zeker evenwicht te bereiken in de behandelde stof: brandende aktualiteit of delikate twistpunten werden nooit uit de weg gegaan maar binnen de toegemeten tijd was er veelal geen gelegenheid om daar nader op in te gaan, laat staan ze uit diepen. Voor zulke debatten bestaan er trouwens andere programma's.

Aan de andere kant is het dan weer nooit de bedoeling geweest van deze

televisiegesprekken een uitzending te maken voor specialisten: er werd integendeel bewust getracht een zo ruim mogelijk publiek aan te spreken. Indien

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(3)

de ernst altijd zijn deel kreeg, dan heb ik mij ook altijd ingespannen deze wat milder te maken of af te wisselen, o.m. door het inlassen van een meer speels intermezzo of van een anekdote. Ik onderschat trouwens de waarde niet van wat de Fransen ‘la petite histoire’ noemen en ik meen dat een anekdote zeer typisch kan zijn voor de persoonlijkheid van een mens.

Natuurlijk ligt het aksent in iedere uitzending niet op hetzelfde en ik geloof zelfs dat als men de scripts zou vergelijken, men er een zekere evolutie in kan vaststellen:

nu eens wordt er meer aandacht besteed aan het interieur, dan weer aan de

vormingsjaren, een andere keer aan het latere levenswerk, naargelang dit belangrijker of typisch was in de biografie van de mens en de kunstenaar of naargelang de geïnterviewde voor 't een of 't ander zelf meer belangstelling had. Ook ligt het voor de hand dat geregeld sommige zaken in de uitzending werden betrokken omdat zij het beeld konden dienen. Waar de televisie deze - vroeger ondenkbare - mogelijkheid bood elk geïnteresseerd mens en elk ander mens die er voor ontvankelijk is, op bezoek te brengen bij een vooraanstaande, heb ik getracht de kijker meer vertrouwd te maken met de mens, de kunstenaar en het werk, met de hoop dat, als de uitzending voorbij is, hij er dat van overhoudt wat ‘l'honnête homme’ van nu over het kultuurleven van zijn tijd ongeveer moet weten.

Deze gesprekken zijn geen waarachtige kopies van de uitzendingen: zij zijn veeleer te beschouwen als een prospektie van de mens en de kunstenaar en dit geschreven verslag van een eerste bezoek diende eenvoudig als leidraad voor de film. Dit betekent meteen ook dat deze tekst niet werd opgevat als een soort toneelstuk waarvan de protagonisten hun rol van buiten hadden te leren. Wel integendeel. Het spreekt trouwens vanzelf dat de uitzending zelf veel rijker was, niet alleen omdat men er ook het beeld bijkreeg maar vooral omdat de levende kunstenaar zelf het

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(4)

woord hanteerde en geregeld afweek van de voorgetrokken lijn, naar de inspiratie van het ogenblik. Aan de andere kant is het dan ook weer zo dat bepaalde met zorg in de script genoteerde uitspraken, onderwerpen of anekdoten in de uitzending zelf eenvoudig werden vergeten. Ook de verschillende interviewers (voor deze reeks:

Hubert van Herreweghen, Aster Berkhof, Emiel van Hemeldonck en Ast Fonteyne) stoffeerden de uitzending telkens met hun eigen invallen en reakties en droegen er in belangrijke mate toe bij van elke uitzending een gesprek te maken met eigen kleur.

Voor de vragen ben ik soms schatplichtig aan anderen, die ik allen moeilijk kan opnoemen. Bij de voorbereiding van het gesprek heb ik doorgaans de bestaande literatuur nagekeken en die lektuur heeft mij vaak nuttige inlichtingen bezorgd. In de antwoorden heb ik getracht in de mate van het mogelijke iets van de eigen gesproken taal van de kunstenaar vast te houden. Alle hier opgenomen scripts werden trouwens door de bezochte kunstenaars voor deze gelegenheid nog eens extra nagelezen. Wat de keuze betreft, heb ik getracht door de samenstelling een idee te geven van de variëteit van de uitzending zelf, waarin zowel literatoren als schilders, beeldhouwers en glazeniers, later zelfs wetenschapsmensen en politici aan de beurt komen. Gerard Walschap staat hier de eerste omdat hij deze reeks in 1957 stoutmoedig en briljant heeft ingezet. Hij heeft toen ook meteen ingezien hoe dit programma moest worden opgevat: grondig voorbereid en toch genoeg speling laten voor improvizatie en voor de inspiratie van het ogenblik. Hij schreef me daarover toen een brief, die ik graag als dokument publiceer, niet zozeer om het komplimentje dat ik daarin krijg als wel om ten overvloede te illustreren in welke geest ik deze interviews altijd heb trachten te maken.

Niemand zal het mij ten kwade duiden dat het laatste hoofdstuk van dit boek gewijd is aan Bert Leysen, ook al

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(5)

is dat geen ‘Ten huize van’. Het is de basisscript, die werd gebruikt voor de

herdenkingsuitzending vanuit de studio op de eerste verjaardag van zijn overlijden.

Er is nooit van Bert Leysen een biografie verschenen en het leek mij kostbaar de herinnering aan hem en aan zijn levenswerk in deze vorm vast te houden.

Voor deze laatste script heb ik velerlei bronnen aangeboord, vooral die der vriendschap en speciaal dan nog het Liber Amicorum dat ik na zijn dood heb kunnen samenstellen. Het gebeurt dan ook wel eens dat de genoemde spreker de getuigenis van meer dan een vriend of medewerker samenvat. De basisscript zelf heb ik dan nog bijgewerkt met elementen van de tekst, die op de uitzending werd uitgesproken en sommige interviews zijn zelfs zo van de band genoteerd, wat de lezer aan de stijl soms wel zal merken

1

.

Ik schroom niet te verklaren dat ik graag aan deze programma's heb gewerkt en dat ik er heel wat uit heb geleerd. Ik heb dan ook een gevoel van dankbaarheid als ik denk aan de vele mensen die ik door de televisie heb mogen ontmoeten of beter leren kennen en die mijn inzichten in grote mate hebben verruimd. Vooral bewaar ik vreugdige herinnering aan de kunstenaars bij wie ik te gast mocht zijn en waardeer ik hogelijk de vriendschap die uit deze samenwerking vrijwel altijd is gegroeid. In dit verband nog hecht ik eraan hier met biezondere erkentelijkheid twee mensen te gedenken, die ik om velerlei redenen blijf vereren en die mij tot de televisie hebben gebracht: in de eerste plaats mijn leermeester Kan. prof. dr. Paul Sobry zaliger, die in tegenstelling met de meeste intellektuelen, van in den beginne, het grote belang en de onvermoede mogelijkheden

1 In 1969 verscheen bij de Wetenschappelijke Uitgeverij E. Story-Scientia, Gent een Gedenkboek Bert Leysen, waarin mijn script voor een zeer groot deel werd overgenomen, helaas ook met de enkele foutieve gegevens, die in de oorspronkelijke gestencilde werkscript voorkwamen.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(6)

van het nieuwe medium inzag en mijn interesse in die richting heeft gestuwd. En dan mijn betreurde vriend Bert Leysen zelf, die mij in vele geanimeerde gesprekken ervan heeft overtuigd aktief aan de televisie mee te werken.

Joos Florquin.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(7)

Bij de tweede druk

De tekst in deze nieuwe uitgave werd hier en daar bijgewerkt. Volledig nieuw en ook veel uitgebreider zijn de scripts van de gesprekken met Felix de Boeck en Joris Minne. Van de eerste uitzending, die aan hen werd gewijd, bleef geen dokument over, omdat ze rechtstreeks werden uitgezonden. Daar het meer dan de moeite waard was ook van hen een levend dokument te bezitten, heb ik met hen tien jaar later een tweede maar dan gefilmde uitzending gemaakt. Voor die gelegenheid heb ik een volledig nieuwe script geschreven en het zijn deze teksten die nu in dit boek staan opgenomen. Ik heb helaas niet meer hetzelfde kunnen doen voor Ernest Claes en Isidoor Opsomer.

Veel vollediger is ook het gesprek met Frans Masereel omdat ik de tekst van het voorbereidende gesprek heb aangevuld met vele elementen uit de twee films, die ik van hem en met hem heb kunnen maken. Ik heb in die tekst geprobeerd iets te laten doorklinken van het sappige en sympatieke Gents gekleurde Nederlands, dat Frans Masereel nog altijd zeer spontaan en vlot spreekt.

Ten slotte is ook de tekst van het gesprek met Marnix Gijsen ietwat anders omdat ik voor dit boek de volledige tekst van de klankband van de bestaande film heb overgeschreven. Ik heb dat gedaan om aan eventuele belangstellenden de gelegenheid te geven na te gaan wat er in de televisieuitzending overblijft van de tekst van het voorbereidend gesprek.

Bij het klaarmaken van deze tweede druk mocht ik rekenen op de medewerking van Annie van Avermaet en Fons Fraeters. Ik stel er prijs op ze daarvoor hartelijk te danken.

Juni 1971 Joos Florquin.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(8)

Gerard Walschap

Mechelse Steenweg 243, Antwerpen

Dit is prettig kijken van zo hoog!

Ook buiten de drukte is er heel wat te zien. De Mechelse Steenweg vormt daar wat verder kruis met de Belgiëlei en de Koningin-Elisabethlei. Daar, honderd meter van hier af, is de zetel van het Provinciebestuur.

De zetel van goeverneur Declerck, ook aktief in de letterkunde.

Ja, een zeer goed essayist, gespecializeerd in de Franse letterkunde. De verlichte toren in de verte is de Bell Telephone. Het park rechts is de Harmonie en het park links de Warande.

U hebt hier werkelijk een zeer ruim gezicht en die landelijke sfeer hier zo vlakbij, in volle stad, is verrassend.

Wij wonen hier al van in februari. We weten dus al hoe het er hier uitziet in de winter, de lente, de zomer en de herfst. In de winter zit er meer tekening en perspektief in, in de lente meer tinteling, in de zomer meer volume en in

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(9)

de herfst meer kleur, maar altijd is het zo mooi dat we het seizoen waarin we zijn, het mooiste vinden. 's Avonds ook is het mooi met de verlichting van de straten en de gebouwen en vooral met de lampen van de auto's, die sierlijke bochten beschrijven in de Warande. Zo ziet men hoe mooi een stad kan zijn in de vangarmen van de zogezegde onestetische techniek.

Het moet voor u toch een grote verandering geweest zijn toen u op deze flat bent komen wonen. Als ik het goed voorheb, bewoonde u vroeger een ruim huis in de Lemméstraat. Mist u uw tuin niet, b.v.?

Ja, ik heb 27 jaar in een huis met een tuin gewoond, maar ik ben niet hovenierachtig aangelegd, ik verlang niet naar schop en rijf en hoe zou men dan een klein stadstuintje missen als men twee parken voor de deur heeft en aan de achterkant weer een ander weids uitzicht?

En voor uw hobby, handenarbeid, hebt u daarvoor plaats?

Daarvoor vindt ge overal mogelijkheid.

U bent ook voor de flat gewonnen, mevrouw?

Mevrouw: Definitief voor gewonnen. Toen de kinderen nog klein en allemaal thuis waren, zou ik hier niet hebben willen wonen, maar nu we in de week nog maar met zijn drieën zijn, is een appartement het ideaal.

En zelfs uw hond voelt zich hier weeldig. Hebt u hem al lang?

Walschap: We hebben Joy zeven jaar geleden, hij was toen nog klein, meegebracht uit San Remo in Italië, waar we met onze kinderen vele vakanties hebben

doorgebracht. Om hem niet te laten vervreemden van zijn pleegmoeder, die hem elk jaar hoopte terug te zien, blijven we de dingen

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(10)

die hij in het Italiaans geleerd heeft, zeggen in zijn moedertaal: cuccia, dammi la zampa, dall'uomo vieni qui.

U hebt hier niet alleen een magnifieke ruimte, maar daarbij ook nog prachtige oude meubelen: men zou zich ergens in de kamer van een antiek kasteel wanen. Hebt u die meubels verzameld of zijn het familiestukken?

Al de meubelen en beelden zijn door mijn vrouw verzameld: ze is er vroeg mee begonnen, want ze had al heel wat bij mekaar toen we trouwden. Een mooi stuk is die lijnwaadkist: ze heeft toebehoord aan Anna Grooten, die in de 18e eeuw abdis was van het Stift van Thorn, in Hollands Limburg. De Sint-Rochus is uit de 18e eeuw:

na vele jaren dienst in de kerk was hij ten slotte, bedekt met verscheidene lagen zwarte teer, in een tuin terechtgekomen. We hebben hem zo goed mogelijk verzorgd en u ziet dat hij het verdiende. Kijk eens hoe prachtig die kop is gesneden.

Dit is een bekend beeld van Moeder Anna, die O.-L.-Vrouw draagt, en Maria draagt op haar beurt het kindje Jezus op de arm. Men noemt zulk beeld Le rêve de Ste. Anne en er schijnen er maar zeven meer van te bestaan. Het is een massief eiken beeld.

Daar staat nog een ander eiken Lieve-Vrouwebeeld. We hebben drie Lievevrouwen uit de 17e eeuw in huis. In de 18e eeuw werden ze meestal in zachter hout gemaakt, vooral lindehout.

Wat dat is, kan mijn vrouw u beter uitleggen.

Mevrouw: Het is een oosters wandtapijt dat ik enkele jaren geleden in een openbare veiling kocht, in een lamentabele staat. Ik heb er ongeveer vier maanden bestendig aan gewerkt, natuurlijk met hulp, om het te verdoeken. Het grote doek is volledig nieuw. We hebben de figuren, allemaal in echte zilver- en gouddraad en meer dan een

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(11)

vinger dik, hoekje voor hoekje uitgesneden en weer op het nieuwe doek vastgemaakt.

Een benediktijnenwerk, maar het resultaat heeft er mij volledig voor beloond.

Is dat het bureau waar u werkt? U kunt dat niet afsluiten van de leefkamer, geloof ik. Hindert u dat niet als u aan het werk bent?

Walschap: Zo heb ik altijd het liefst gewerkt. Een beetje afgezonderd, zodat men niet tegen mijn tafel of stoel staat en toch in kontakt met het gezin. Praten, lachen, muziek hoor ik niet, maar fluisteren wel.

En dat u nog wakker aan het schrijven blijft, hebben we onlangs o.m. nog in het

‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ gezien. Verschijnt die nieuwe roman ook in boekvorm?

Is al gebeurd ter gelegenheid van de boekenbeurs. Hij ligt daar op mijn bureau. Kom maar eens kijken.

Waarover gaat het in deze nieuwe roman? De titel ‘De Française’ doet wel veronderstellen dat een vrouw er de heldin van is.

De Française is een Frans meisje dat op haar veertiende jaar door haar Vlaamse grootmoeder naar Vlaanderen op bezoek bij haar familie wordt gebracht en daar een dwepende, vererende liefde opvat voor een verre neef. Van beide zijden en om verschillende redenen wordt het sensuele totaal uitgeschakeld, maar de brieven die het meisje aan de jongen schrijft, worden onderschept en verkeerd uitgelegd. Er ontstaat een geweldig konflikt dat tragisch afloopt.

Ik heb het boek nog niet gelezen, maar ik zal niet lang wachten om het te ondergaan.

Want eens dat men u begint te lezen, wordt men meegesleurd!

Ik zal het u gemakkelijk maken. Neem dit eksemplaar maar

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(12)

mee als herinnering aan dit bezoek. Wacht, ik zal het er eerst even wat in schrijven.

Wat denkt u van die nieuwe mode een roman eerst in een tijdschrift te publiceren en dadelijk daarna in boekvorm? Het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ doet het veel en ook

‘Dietsche Warande en Belfort’ doet het af en toe. Is dat wel de taak van een tijdschrift?

Daar kan natuurlijk lang over geredeneerd en zelfs geredetwist worden en wij hebben dat in de redaktie van het N.V.T. dan ook herhaaldelijk gedaan, maar men kan toch niet ontkennen dat het N.V.T. in de loop van zijn reeds meer dan tienjarig bestaan met de romans van Marnix Gijsen, Piet van Aken, Boon, Johan Daisne en anderen een imposant beeld gegeven heeft van het Vlaams scheppend proza.

Hoeveel boeken hebt u nu al geschreven? Uw eerste was ‘Waldo’, meen ik, een vrij gepassioneerde religieuze roman. Hebt u ook dat klassieke schaamtegevoel over uw eersteling?

Dat klassieke schaamtegevoel heb ik wel voor mijn verzen. Die zou ik liever niet gepubliceerd hebben, maar over mijn proza schaam ik mij niet. Mijn eerste prozawerk was inderdaad Waldo. Hier hebt u het. Ik ben het nu niet meer eens met dat boek, maar letterkundig verloochen ik het niet, ondanks het oordeel van Jules Persijn. Toen ik de eerste vier hoofdstukken van Waldo geschreven had, bracht Jan Hammenecker ze op een goede dag naar Jules Persijn, samen met enige cahiers vol verzen van mij.

Enkele maanden later kwam Hammenecker met alles terug en zei dat Jules Persijn gezegd had: ‘Hij zal een groot dichter worden, maar van prozaschrijven heeft hij geen verstand.’

Het gevaar der voorspellingen! Is er in de rij van uw werken een dat uw lievelingskind is?

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(13)

Ja, Houtekiet.

Ik ben blij dat te horen, want ook ik hou het meest van dat boek. Hoe bent u er toe gekomen deze roman te schrijven? Het onderwerp werd deze eeuw in de Europese letterkunde verschillende keren behandeld. Knut Hamsun deed het in ‘Hoe het groeide’, Giono in ‘Regain’, Karl Heinrich Waggerl in ‘Brot’. Al deze romans verschenen voor de uwe. Is er daar enige beïnvloeding geweest?

Neen, niet de minste. Van de drie werken die u noemt, ken ik trouwens alleen Hoe het groeide. Geen enkel werk van mij is onder zulke invloed geschreven. Ik heb wel veel geleerd van drie schrijvers: Dostojevski, Hamsun en de Unamuno, maar al mijn boeken zijn onmiddellijk en rechtstreeks uit mijn innerlijk leven gegroeid. Ik heb van die kunstenaars geleerd hoe ik moest schrijven. Wat ik moest schrijven, heb ik nooit aan anderen moeten vragen.

Met het tema van Houtekiet was ik trouwens al bezig toen ik zeer jong was. Het moest toen een uitgesproken katolieke roman worden. Later is het dan de

verheerlijking geworden van de heidense mens.

Het vervolg op ‘Houtekiet’, dat u al zolang beloofd hebt, komt dat nog?

Ik hoop daarmee voor mijn zestigste verjaardag klaar te zijn.

Dat is dan voor volgend jaar. U werd geboren in 1898?

Op 9 juli en in Londerzeel.

Mag ik ook eens een misschien meer delikate vraag stellen? U hebt op een zeker ogenblik gebroken met de Kerk en in een paar weken openlijk elke godsdienstige overtuiging verzaakt. Enkele jaren later hebt u dan een van de prachtigste en meest stichtende heiligenlevens van onze literatuur geschreven. Hoe is dat mogelijk?

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(14)

Ja, ik weet het wel, velen hebben zich afgevraagd of ik bij het schrijven van Zuster Virgilia niet een beetje terugkeerde tot het geloof. Ik kan u verzekeren dat dit op geen enkel ogenblik het geval is geweest. Als men het boek aandachtig leest, merkt men wel dat de schrijver er integendeel zeer ver van af moet staan. De open

onbevangenheid tegenover geloof zowel als ongeloof kan naar mijn mening alleen door een vrijzinnige worden opgebracht als het konflikt voor hem volledig is opgelost, als hij rust gevonden heeft.

Hoe gaat u te werk om een boek te schrijven? Gebeurt dat volgens een vooropgezet plan? Schrijft u alles of tikt u misschien direkt?

Ik schrijf altijd met de hand. En zonder enig plan. Van uit een kern. Er komen regelmatig personages en gebeurtenissen die mij zelf verrassen terwijl ik ze schrijf.

Een voorbeeld: toen de oorlog van 1940 uitbrak, was mijn roman Denise op een paar hoofdstukken na af en ik heb hem laten eindigen met een tafereel uit de algemene vlucht in mei 1940. Ik herinner mij zeer goed dat ik verveeld was toen ik in Adelaïde opeens een onderpastoor nodig had. Alweer een personage meer. Hij is een van de hoofdpersonen geworden. Ik zie mijn personages duidelijker, ik ken ze beter dan werkelijk levende mensen. Een voorafbepaald plan zou mij hinderen, mijn figuren doen het mij voor, zij gaan hun eigen weg en ik volg ze.

U hebt in de laatste tijd ook voor de televisie geschreven en zelfs een paar scripts bezorgd voor het populaire programma ‘Schipper naast Mathilde’. Ik denk dat er bij onze schrijvers met naam een zeker misprijzen bestaat, speciaal voor dat genre.

Wat denkt u ervan?

Ik vind het zeer jammer dat onze letterkundigen niet voor de televisie willen schrijven.

Ik vind dat zij ongelijk hebben. Het is niet genoeg de televisie te krtizeren, iets waartoe

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(15)

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(16)

volgens mij geen reden bestaat, wij moeten trachten ze zo goed mogelijk te maken.

En van de ‘Schipper’ gesproken, ik heb nog geen enkele buitenlandse televisiereeks gezien die onze krachten te boven gaat. Als wij willen, kunnen wij van de ‘Schipper’

iets even goeds maken als van om het even welke andere reeks...

Ik geloof dat ik u al te lang in het hoekje geduwd hebt!

En ondertussen verschaalt onze wijn!

Mevrouw: Hebben de heren hun hart uitgestort? Kent u mijn dochter Carla?

O ja, van de televisie. Ik heb haar eens in ‘Vergeet niet te lezen’ gezien, toen ze geïnterviewd werd en ze de interviewer met de grootste onschuld vloerde. Weet u nog: de aap van Maurice Chevalier en de neus van Gogol! En ondertussen hebt u naam verworven als schrijfster. Hebt u dat bij uw vader geleerd, juffrouw, ik bedoel het schrijven?

Carla: Nee, ik denk het niet. Het enige dat ik van hem geleerd zou kunnen hebben, is het regelmatig schrijven, ik bedoel het urenlang 's morgens en 's namiddags werken.

Dat heb ik hem altijd zien doen, maar nooit kunnen nadoen. De enige samenwerking tussen vader en mij dateert van mijn schoolopstellen. Tweemaal heeft vader eens een opstel voor mij willen maken, omdat ik met mijn werk niet klaarkwam. Ik heb nooit zo weinig punten op mijn opstellen gekregen als voor die twee, die hij gemaakt had. Het eerste bezorgde mij vijf op tien en bij het tweede stond: ‘wel enkele goede ideeën, maar zeer slecht uitgewerkt!’ - Ze waren van mij blijkbaar beter gewend!

Daaruit heb ik dan maar afgeleid dat zijn schrijverstalent sterk overdreven moet zijn en dat ik van hem beter niets leerde!

Mevrouw: Carla heeft trouwens haar boek geschreven zonder dat vader het wist!

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(17)

Walschap: En toen ik achteraf twee opmerkingen maakte, werden die alle twee afgewezen.

Maar achteraf bent u toch gaan samenwerken, vermits papa de illustraties tekende bij ‘Niet schreien, Ouwe’. Heeft uw dochter u gezegd hoe ze de tekeningen wou of hebt u zich alleen laten inspireren door de tekst?

Vrije inspiratie natuurlijk.

Ik geloof dat u in de laatste tijd veel tekent en ook schildert. Hebt u dat portret daar gemaakt van uw dochter Carla?

O nee, dat is mijn genre niet, dat heeft mijn zoon Lieven gemaakt, die echt schilder is. Als ge van mijn werk iets wilt zien, kom dan even mee. Dat doe ik in een andere kamer...

Hier hebt ge mijn schilderijen en mijn zoon Lieven, schilder van beroep en criticus als hij mijn werk ziet. Lieven heeft akademie gedaan en heeft natuurlijk zijn eigen oordeel over mijn portretten. Het spreekt vanzelf dat ik hem geen gelijk geef.

Lieven: Over schilderkunst en schilders zijn vader en ik het gewoonlijk wel eens.

Iets anders is het wanneer wij tegenover elkaars werk staan. Als schilder heeft vader zichzelf nog niet gevonden en hij is technisch nog niet bedreven genoeg. Dat weet hij zelf ook wel.

Dat schilderen van u is anders wel een late roeping, meneer Walschap?

Min of meer. In elk geval ben ik in de laatste tijd druk gaan schilderen met een uitgesproken voorliefde voor het portret. Ik probeer het te doen zoals men het in de middeleeuwen deed: een gelijkenis en een karakterizering.

Werkt u naar het model?

Voor de portretten die ik u toon, hebben de modellen gepo-

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(18)

seerd, maar als ik er twee of drie maak, behelp ik mij met mijn eerste portret, dat ik dan weer anders probeer te schilderen.

En dat schilderen gebeurt altijd hier?

Ja, ik werk graag in deze kamer. Ik heb hier weer een heel ander uitzicht. Als ik door het venster kijk, zie ik het huis waar Kamiel Huysmans woont. Verder hou ik van het gezicht op het klooster daar, op het oude herenhuis ginder.

Ik begin te geloven dat u het ideale appartement bewoont, meneer Walschap. Maar u hebt nog meer kinderen, zijn die allemaal zo artistiek begaafd?

O nee, op de vijf zijn er maar twee die zich uitgesproken op artistiek terrein bewegen.

De anderen zijn meer exakte naturen. Ik wil ze u trouwens graag voorstellen, ze zijn voor de gelegenheid vanavond allemaal overgekomen. En dan ziet ge ook mijn kleinkinderen misschien, natuurlijk de netste kinderen, die er zijn! Zal ik voorgaan?

Graag.

Hier hebt ge Guido, die dokter is, en dat is zijn vrouw. De twee kleintjes zijn van hen. Hugo hier is in de diplomatie en Bruno studeert scheikunde te Gent. Ge ziet, dat staat nogal ver van literatuur en schilderkunst!

Inderdaad, maar het is een ideale gelegenheid om eens te vragen hoe de familie de schrijver en zijn werk ziet. Als u er tenminste niets tegen hebt. Wordt er in de familiekring over uw werk gesproken en weten uw huisgenoten wanneer u met een nieuw werk bezig bent?

Over mijn werk wordt hier in huis haast nooit gesproken, tenminste nooit in mijn aanwezigheid.

Hoe is uw man als hij aan het schrijven is, mevrouw? Lastig?

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(19)

Mevrouw: Als hij schrijft, is mijn man niet lastiger dan als hij niet schrijft. Zijn werk brengt natuurlijk mee dat hij er voortdurend mee bezig is, en dàt is wel eens lastig.

Hij hoort niet de helft van wat er gezegd wordt en dan staan wij wel eens verbaasd dat hij helemaal niets weet van iets dat lang en breed werd besproken. Hij verwijt zich trouwens zelf soms dat hij meer in zijn boeken dan met ons leeft, maar dat is misschien wat sterk uitgedrukt.

Hebt u een voorkeur voor het een of ander werk?

Mevrouw: Ik houd zeer veel van het werk van mijn man. Ik volg het sinds dertig jaar van bladzij tot bladzij terwijl het geschreven wordt. Zelfs als ik het van hem nog niet mag lezen, weet ik er van alles op te vinden om achter zijn rug eens gauw te gaan kijken. Dat wil niet zeggen dat ik van elk boek even veel houd, zelfs niet dat ik van elk boek houd. Als ik een keuze zou moeten doen, zou ik Zuster Virgilia kiezen, denk ik, maar ik houd ook zeer veel van Adelaïde, Celibaat en Trouwen.

Walschap: Zouden wij mijn werk nu niet even laten rusten en over wat onschuldiger dingen praten: b.v. over de televisie?!

Uitzending: 7 november 1957.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(20)

Ernest Claes

Washingtonstraat 163, Brussel

Mevrouw Claes: Hou nu maar een beetje op, man, hier is het bezoek en de uitzending begint.

Dag, meneer Claes.

Welkom en ga zitten.

Ik stoor toch niet te erg? Ik zie dat u aan 't werk bent.

Mevrouw: Nee, nee, wij verwachtten u toch, en 's avonds werken we gewoonlijk niet, dan lezen we boeken.

Claes: Mijn beste werkuren zijn 's voormiddags. Dan is de kop nog fris. Ik probeer iedere dag iets te schrijven.

Daar, aan dat bureau?

Neen, dat is het bureau van mijn vrouw. Ik werk nooit aan een schrijftafel of bureau.

Ik schrijf alles hier in mijn zetel, op die schrijfplank die Paul Lateur, de zoon van Stijn Streuvels, voor mij gemaakt heeft. Dat vind ik veel rustiger. Zo heb ik haast al mijn boeken geschreven.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(21)

Mevrouw: En als hij dan maar zijn pijp heeft en weet dat ik daar ergens zit dan komt de inspiratie vanzelf, niet waar, man?

Claes: Dat heb ik mij aangewend toen ik soldaat was in de ‘Compagnie Universitaire’

te Leuven, vóór 1914. Ik zat daar op mijn bed met een stuk karton op mijn knieën, en zo schreef ik mijn ‘koersen’.

En u werkt nog altijd maar door?

Werken? Ik heb nooit zoveel werk gehad als sedert ik niets meer te doen heb.

Mevrouw: Maar zijn lezingen heeft hij opgegeven. Dat werd hem te zwaar.

Ik zie dat u in een gewoon schoolschrift schrijft.

Ik vind dat praktisch. Kijk, als ge dan bij het herlezen iets moet bijvoegen of veranderen, dan schrijf ik dat op de lege bladzijde ernaast. Zo houdt alles ook beter aaneen.

Schrijft u uw boeken altijd zo met de pen?

Ik kan niet anders en dan doe ik bovendien nog moeite om schoon te schrijven. Ik moet de woorden die ik schrijf niet alleen in mijn hoofd hebben, ik moet ook voelen dat ik ze schrijf, ik moet de letters een voor een uit mijn pen zien vloeien.

U ook, mevrouw?

Mevrouw: Neen, ik schrijf alles direkt op de schrijfmachine.

Claes: Mijn vrouw is een Hollandse, ze kent beter haar taal, ze moet niet, zoals ik, soms aarzelen voor een woord of een zinswending. Ze komt uit een milieu waar altijd korrekt en beschaafd gesproken werd, en ik ben nog een van diegenen die hun middelbaar en hoger onderwijs in het Frans gedaan hebben.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(22)

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(23)

De Vlaamse studenten van nu beseffen niet hoe gelukkig ze zijn in hun eigen taal te kunnen studeren. En feitelijk is het maar normaal.

Dat zegt ook Mgr. Van Waeyenbergh, de rektor van Leuven, bij alle gelegenheden tot de Vlaamse studenten.

Werkt u hier altijd samen in deze gezellige kamer?

Zeg maar gerust: rommelkamer.

Mevrouw: Als mijn man twee dagen in een kamer verblijft, dan wordt het een rommelkamer.

Claes: En gij zegt dan telkens dat het zo gezellig is.

Mevrouw: Mijn bureau staat hier wel, maar dat gebruik ik alleen voor mijn gewoon dagelijks schrijfwerk, brieven of drukproeven en zo, maar voor mijn literair werk trek ik me terug in de kamer hiernaast, daar staat mijn schrijfmachine.

En als uw verhaal nu af is, meneer Claes, laat u het dan overtypen?

Neen, dat doe ik zelf. Ik herlees en verbeter eerst mijn geschreven tekst, en dat verbeteren betekent gewoonlijk... inkorten. Dan tik ik de tekst zelf over en daarbij ondergaat hij een tweede verbetering, omdat in een getypte tekst u sommige fouten opvallen die u de eerste maal ontgingen. Dan leest mijn vrouw het manuskript en dan gaat het helemaal persklaar naar de uitgever.

Doet u het ook zo, mevrouw?

Mevrouw: Ongeveer toch. Mijn eerste machinetekst is zo iets als een klad. Ik kijk dat zorgvuldig na en typ het dan nog eens over. Ik geloof niet dat een uitgever of een drukker ooit heeft te klagen gehad over slordige kopij van ons beiden.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(24)

U leeft dus ieder zo'n beetje in uw eigen geestelijk domein. U woont nog niet lang op deze flat?

Mevrouw: Neen, een goed jaar. Wij hebben daarvóór dertig jaar te Ukkel gewoond in de Stallestraat.

En bent u het hier nu gewend?

Mevrouw: Toch wel, al voelde mijn man zich hier in het begin een beetje verloren, wat ingesloten. Als we ergens in de stad waren en wij wilden naar huis, zei hij: ‘Kom, we gaan terug naar ons hotel’.

Claes: Wel ja, eigenlijk heeft zo'n flat toch wel iets van een hotel.

En u, mevrouw?

Mevrouw: Ik mis wel een beetje die ruime kamers en die grote tuin van ons oud huis, en het was er soms zo'n gezellige toeloop van vrienden en kennissen. Maar voor het dagelijkse leven is het hier veel gemakkelijker.

Wat is er geworden van al de boeken die u daar had?

Claes: De meeste van die boeken zijn weggegeven, bijna met karrevrachten. Er komt wat bijeen in zo'n huis aan boeken en tijdschriften in dertig jaar. En elke dag komen er maar nieuwe binnen.

Mevrouw: Wij hebben zelfs dokumenten aan het Museum van het Leger overgemaakt!

Claes: Daar komt nog bij dat ik altijd een verzamelaar geweest ben. Ik kan me moeilijk ontdoen van dingen die in mijn leven enige betekenis hebben gehad. Zo bezit ik nog haast al mijn schrijfboeken uit mijn kollegejaren te Herentals, vanaf de

‘sixième latine’, en uit de Leuvense tijd heb ik hier nog een stapel dokumenten.

Daar zijn voorzeker interessante dingen bij?

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(25)

Kijk hier eens: het oproepingskaartje voor een vergadering van Met Tijd en Vlijt te Leuven, waar ik voor de eerste keer het pasgeschreven eerste hoofdstuk van De Witte voorlas. Ik bezit zelfs nog het knipseltje uit Le XXième Siècle, waarin er door Gust van Cauwelaert verslag over wordt uitgebracht.

Dat is iets voor het Archief en Museum voor het Vlaamse Kultuurleven te Antwerpen!

Zeker, daar gaat alles naartoe. Ik heb hier ook nog het dagboek uit mijn Leuvense studentenjaren. Kijk...

Dat zijn zeker kostbare bronnen voor een nieuw boek!

Ik ben er aan bezig. Hier zie, 't is bijna klaar.

En hoe luidt de titel?

Leuven! O dagen, schone dagen. En het is opgedragen aan die van Leuven, van vroeger, thans en later!

Leuven is altijd uw grote liefde geweest, niet waar?

Altijd en nog!

Mevrouw: Als hij over Leuven begint, raakt hij niet uitgepraat. En over Mgr. Van Waeyenbergh! Aan de studenten van Leuven kan hij niets weigeren, en hij leest iedere week Ons Leven, het Leuvens studentenblad, van voor tot achter.

Claes: Ik geloof u wel. Ons Leven is het enige serieuze tijdschrift van Vlaanderen!

Mevrouw, u zegde daareven dat u ook dokumenten aan het Museum van het Leger hebt afgestaan.

Mevrouw: Ja, dokumenten, brevetten, zelfs uniformstukken en dekoraties van mijn voorouders.

Van moederskant stam ik uit een militaire familie; de van Gherts, een oud Brabants geslacht, behoorden allen

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(26)

tot de militaire kaste of waren rechtsgeleerden. Mijn overgrootvader diende met drie broers onder Napoleon de Grote. Hij alleen kwam terug uit Rusland. Na de Berezina trok hij van kerktoren op kerktoren als wegwijzer voort tot hij doodziek, uitgehongerd en verwaarloos in Boxmeer aanlandde, daar in het kasteel verpleegd werd en trouwde met de dochter des huizes. Later ontving hij onder meer de medaille van Sint-Helena:

‘Napoléon à ses compagnons de gloire’. Mijn grootvader, zijn zoon dus, was in 1870 kommandant op de citadel in Namen. Geen wonder dat ik zo'n vredelievend mens ben...

Uw voorouders stonden duidelijk aan de zijde van Napoleon?

Mevrouw: Ze stonden eigenlijk aan niemands zijde. Ze waren onder de wapens en streden dus hier in België beurtelings voor de Oostenrijker en de Fransman naargelang de een of de andere tijdelijk in Europa de lakens uitdeelde. Ze waren soldaten. Ik herinner me nog goed hoe mijn moeder vertelde dat haar grootvader, ook oud-officier in het leger van Napoleon, met wie hij eveneens naar Rusland trok, in zijn oude dag nog zei: ‘Je ferais encore le coup de feu pour le Petit Caporal.’

En uw voorouders, meneer Claes?

Dat waren allemaal boeren uit de streek van Averbode, en die vochten in de Boerenkrijg, tegen de Fransen.

Dat staat inderdaad duidelijk in uw verhaal ‘Het kerkboekske van Dictus-Ome’.

Hebt u dat kerkboekske nog waaruit uw Dictus-Ome de bladzijden scheurde om een prop te maken voor zijn voorlaadgeweer?

Helaas nee, het is vergaan in een brand in 1945.

Maar u hebt toch nog wel herinneringen uit uw ouderhuis?

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(27)

De enige erfstukken die ik uit mijn ouderhuis heb meegekregen, zijn: de rozenkrans van mijn moeder, die ik van haar dode handen heb afgenomen vóór haar lijkkist gesloten werd, en het kerkboek van mijn vader. Ik schreef dat reeds in Jeugd. Hier zijn ze, zie. De bruine vlekken op de bladzijden komen van de vingers van mijn vader. Deze maand is het 63 jaar geleden dat hij gestorven is.

Over uw vader en uw moeder hebt u veel en met grote liefde geschreven.

Het waren ook in al hun eenvoudigheid schone en grote mensen.

Mevrouw: De klok daar komt ook nog uit mijn man zijn ouderhuis, het is daarover dat hij zijn boek schreef De oude klok.

Claes: Ja, daar hangt ze. Zowat twintig jaar geleden kwam ik eens in mijn ouderhuis te Zichem, waar nu mijn zuster nog woont, en achter het varkenshok vond ik in een vuile houten bak vol rommel de stukken en brokken van onze oude huisklok, die kapotgevallen was. Het ging me door het hart. Ik heb al die stukjes bijeengeraapt en ze meegebracht.

Mevrouw: En verleden jaar heeft Erik, onze zoon, daar drie maanden lang iedere avond aan geknutseld, en daar hangt ze nu.

En ze gaat?

Mevrouw: Van tijd tot tijd, als ze er zin in heeft. Maar de juiste tijd aanwijzen kan ze niet meer. Als de grote wijzer op 10 minuten voor 11 staat, en de kleine wijzer op 3, en ze slaat 12 keren, dan is het juist vier minuten na halfzes!

Claes: Dat is niks. Als ze daar maar hangt. Iedere keer

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(28)

Gerard Walschap ...meeslepend verhaal

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(29)

Gerard Walschap ...de stamvader

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(30)

Gerard Walschap met zijn dochter Carla

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(31)

Ernest Claes

...de kunst van het vertellen

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(32)

Ernest Claes met Stijn Streuvels en Anton van Wilderode

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(33)

Raymond Brulez ...fantazie en ironie

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(34)

Raymond Brulez met zijn vrouw

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(35)

Emiel van Hemeldonck

...de Kempen, oerbeeld van de wereld

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(36)

Marnix Gijsen

...voor de televisiecamera's

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(37)

Marnix Gijsen

...gesluierde autobiografie

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(38)

Marnix Gijsen met zijn broer René Goris en mevrouw Goris

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(39)

Filip de Pillecyn

...heimwee naar jeugd en verleden

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(40)

Filip de Pillecyn ...in goede dagen

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(41)

Anton van Duinkerken ...kristelijk humanisme

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(42)

Anton van Duinkerken ...echt

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(43)

André de Ridder

...ekonomie, kosmopolitisme, expressionisme

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(44)

dat ik er naar kijk, zie ik het gezicht van mijn vaderhuis. Als ze soms stilvalt, dan is het voor mij precies of ze moet even nadenken over het verleden van de Claesen.

Mevrouw: Ook het kruisbeeld uit Ernest zijn ouderhuis hebben we nog.

Claes: Dat hangt inderdaad in de huiskamer. Het lag ook in stukjes en brokjes in die vuilnisbak. En Eric heeft ook dàt aaneengeplakt. Haal het eens, Steetje. Het is eigenaardig, hoe ouder een mens wordt hoe meer belang hij hecht aan de herinneringen uit zijn kinderjaren.

Mevrouw: Kijk hier is het, maar laat het asjeblieft niet vallen.

Is dat nu het ‘kruisefiks’ waarvoor de Witte op zijn knieën moest zitten en onzevaders lezen als hij gestraft werd?

Niet de Witte, ik!

Toen ik hierheen kwam, speelde mij een van uw teksten in het hoofd, nl. de mooie lofzang die u wijdt aan uw land en uw vader in ‘Het land en het volk’. U weet wel, dat stuk dat begint met de fiere zin: ‘Mijn Vader was een Brabantse boer...’ U zegt daar uw heimwee uit naar uw geboortestreek: ‘Mijn Vader, om mij staan de koude gezichten van de stenen gevels der huizen, liggen de harde straten van de stad... Ik sta hier als een vreemde, van mijn oorsprong weg...’

Is dat gevoel u bijgebleven? Het is mij b.v. een raadsel hoe u, die zolang reeds in deze grote stad leeft, nog altijd zo scherp en levendig het landschap en de sfeer van uw geboortestreek kunt rekonstrueren.

Ik woon inderdaad al haast vijftig jaar in de grootstad, eerst Antwerpen en dan Brussel, maar toch heb ik me nooit kunnen of willen losmaken van mijn geboorteland, het Demerland, Zichem en Averbode. Te Brussel voel ik

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(45)

mij nu nog, na 45 jaar verblijf, een vreemdeling, en ook Brussel kent mij niet. Met mijn hart ben ik ginder gebleven, bij mijn eigen volk.

Mevrouw: En geregeld gaat hij er terug heen. Als hij er een tijdje niet geweest is, begint het te knagen en moet hij weg. Hij is daar hoofdman, erehoofdman, voorzitter en erevoorzitter of lid van ik weet niet hoeveel verenigingen... Verleden jaar komt hij thuis en zegt triomfantelijk: ‘Nu heb ik goed nieuws!’ - ‘Ja, en wat?’ - ‘Ik heb een grafkelder gekregen op het kerkhof van Averbode... voor ons beiden!’

Claes: Averbode is voor mij het schoonste land van de wereld.

Is het waar dat u te Averbode kennis hebt gemaakt met uw aanstaande vrouw?

Mevrouw: Dat kwam zo. Op het eerste Groot-Nederlandse Maria-Kongres in 1910 te Averbode was ik met enkele vrienden en kennissen uit Holland meegekomen, prof. Knaapen, Albertine Steenhoff-Smulders, mijn tante Christine Vetter, Pater Ermann, Gerard Brom, Pater Borromaeus de Greeve en veel anderen. Een der schitterendste kongressen die ik ooit in dit land van kongressen heb meegemaakt.

Claes: Ja, en tegelijk had daar de grote Landdag plaats van het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond waarvan ik voorzitter was. Ik stond toen te Leuven voor mijn laatste eksamen.

Mevrouw: Ik was toen nog een jong meisje, en ik had in 't eerst een beetje vrees van die studenten. Die dronken zo veel bier, docht me.

Claes: En zij deed - of leed - aan drankbestrijding en

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(46)

daar had ik even grote schrik van. Ik kende haar ten anderen reeds van naam door enige novellen die ik van haar in tijdschriften gelezen had, onder andere in Dietsche Warande en Belfort.

U was toen reeds aan het schrijven, mevrouw?

Mevrouw: Ik behoor eigenlijk tot een schrijversfamilie en ik ben zeer jong aan het schrijven gegaan. Mijn eerste boek dateert van vóór 1914.

Uw man zoekt zijn inspiratie vaak in zijn geboortestreek, maar u meestal in het stadsleven en in de burgerij.

Mevrouw: Dat is natuurlijk, men schrijft het best als men blijft in zijn eigen omgeving, zijn eigen midden, waar men helemaal in thuis is, ook naar hart en gemoed. Dan leven de personen zoals ze in ons en om ons gegroeid zijn en er is niets gemaakts of opgeschroefds in, ze zijn natuurlijk. Ik zou geen boerenroman kunnen schrijven en ik denk mijn man evenmin wat men een ‘stadsroman’ noemt.

Meneer Claes, ik geloof dat u uw schoonste reputatie te danken hebt aan de mildheid en de genegenheid waarmee u in uw boeken de mensen voorstelt, en ook aan de humor en aan de weemoed. Maar er zijn ook wel bittere bladzijden in uw werk, ik denk bij voorbeeld aan ‘Charelke Dop’. Hoe is dat boek ontstaan?

Uit verontwaardiging, omdat ik na mijn thuiskomst uit de oorlog in 1918 zoveel schijnheilige patriotten ontmoette, die door woeker rijk waren geworden. Dat bittere gevoel kunt ge ten anderen ook terugvinden in Cel 269, in Daar is een mens

verdronken, in Jeroom en Benzamien, Clementine en zelfs in De Witte.

Van ‘De Witte’ gesproken. Velen van uw lezers vragen zich nog altijd af of de Witte eigenlijk heeft bestaan.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(47)

Ja en neen. Ik heb wel een jongen van Averbode, die ik in mijn jeugdjaren goed gekend heb en die werkelijk een doortrapte kapoen was, als type gekozen; hij leeft nu nog en velen zien hem aan als de held van mijn boek. Maar de avonturen van de Witte zijn van mij, en mijn broer Peer, van anderen, maar in hoofdzaak komen ze toch uit de fantazie van de schrijver.

Hoeveel eksemplaren zijn daar nu reeds van verspreid?

Dat weet ik niet juist. In het Nederlands alleen zo iets van 400.000, meen ik.

Het gebeurt vaak dat een schrijver met een van zijn eerste boeken een reputatie of naam krijgt, een etiket dat op hem wordt geplakt en dat hij niet meer kwijtraakt.

Ergert u dat soms niet?

Soms wel, ja. Zo is August Vermeylen de schrijver van De wandelende Jood, Felix Timmermans de schrijver van Pallieter, Hendrik Conscience de schrijver van De leeuw van Vlaanderen. Zo zou ik een hele reeks binnen- en buitenlandse schrijvers kunnen opnoemen, waaronder Nicolaas Beets met Camera obscura en Douwes Dekker met Max Havelaar. En zo ben ik de schrijver van De Witte. Erg rechtvaardig is dat niet en het ergert soms toch wel een beetje. Ik herinner me dat ik tijdens een verblijf te Spa eens een kritiek las over mij: ‘de humorist, die altijd over de brave mensen van Zichem en Averbode vertelde’. Ik dacht bij mezelf: denken ze nu werkelijk dat het zo moeilijk is een realistisch brutaal of cynisch werk te schrijven, met zogenaamde diepe psychologische grondslag? En op twee dagen tijds schreef ik dat bittere Clementine, waarvan Vermeylen beweerde dat het het beste was dat ik ooit geschreven had. Och here, ik heb nooit iets zo gemakkelijk geschreven als dat verhaal. Mijn temperament is feitelijk toch anders.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(48)

Dat komt misschien wel omdat u zo in de mens gelooft. Er zijn ook heel wat bladzijden in uw werk waarin ik een bijbelse inslag voel. Ik noem b.v. dat onvolprezen en meesterlijk dierenverhaal ‘Floere’, sommige bladzijden over uw vader, in ‘Herman Coene’...

Ik ben ook altijd een bijbellezer geweest. De bijbel ligt hier altijd naast me en er gaat haast geen dag voorbij dat ik er niet een paar bladzijden in lees. En hoe meer ik erin lees, hoe schoner ik hem vind. Bijbels hebben wij hier trouwens genoeg. Kijk maar eens naar dat eksemplaar van de Statenbijbel, daar op het bureau van mijn vrouw.

Mevrouw: Die komt nog uit de erfenis van mijn vader.

U hebt in uw leven heel wat mensen gekend. Van wie hebt u zoal de mooiste herinneringen meegedragen?

Claes: Van Mgr. Crets, de prelaat van Averbode, die een echte vader voor mij is geweest, van mijn oud-kollegeleraar Cas de Puydt en van Gust van Cauwelaert, om alleen maar een paar overledenen te noemen. En dan van Stijn Streuvels. Ik heb soms wel eens de indruk dat ik in mijn leven niet anders dan goede mensen ontmoet heb.

Ik zeg ook zoals Gust van Cauwelaert: ‘Ik geloof in de goedheid en het offer.’ De helemaal slechte mens bestaat niet.

U bent ook een goed conferencier en u kunt zeer boeiend vertellen. Dat is een grote kunst!

Vijftig jaar lang, jaar op jaar, bijna zonder onderbreking, heb ik inderdaad

voordrachten gehouden, in Vlaanderen, in Holland, in Duitsland en Zwitserland. Ik denk aan die tijd altijd met voldoening terug. Ik zou er een boek over kunnen schrijven.

Toch vooral in Vlaanderen.

Natuurlijk. Met die voordrachten heb ik vooral kunnen

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(49)

waarderen wat het Davidsfonds in de laatste halve eeuw voor ons volk op kultureel gebied gedaan heeft. Dat gaat boven alle lof.

Mevrouw: En nog elke dag krijgt hij aanvragen om lezingen te houden in binnen- en buitenland.

Wat is het geheim dat daar achter zit?

Claes: Geen geheim, alleen mensenkennis en ik zou zeggen: liefde voor zijn evenmens. Als ik aan het spreken ben, lees ik in de ogen van de mensen wat ik moet zeggen.

Schrijft u gemakkelijk?

Wel, noch het een noch het ander. Dat hangt af van het onderwerp, van de dag, en ook wel van de stemming. Als ik tijd vind om elke dag twee bladzijden te schrijven, ben ik zeer tevreden, maar dan moet het goed zijn. Het is niet alleen een kwestie van te kunnen schrijven, het is voor een groot deel ook een kwestie van het te doen, van te werken, van die onverklaarbare tegenstand in u te overwinnen die in u opstijgt om de dingen die ge in uw hoofd hebt neer te schrijven. Alle schrijvers kennen dat.

Onverklaarbaar, zegt u?

Ja, het is net of er in uw geestelijk wezen zich iets verzet tegen het wegschrijven, tegen het weggeven van wat ge in u draagt, tegen de krachten waarover ge beschikt.

Daar worden zo vele schone verhalen gedroomd en verdroomd, die nooit geschreven werden.

Mevrouw: Ja, hij vertelt ze wel eens aan ons, maar verder komt hij niet.

En hoe zit het bij u, mevrouw? Schrijft u gemakkelijk?

Mevrouw: Ja, ik schrijf gemakkelijk: het is een bescheiden gave, waarvoor ik dankbaar ben. Ik schrijf evenwel niet

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(50)

veel en dat vind ik zelf gelukkig. Het feit dat een werk ook altijd in mijn geest gegroeid en voltooid is voordat ik het verhaal of de roman neerschrijf, of beter gezegd typ, dat zo al niet alle gebeurtenissen dan toch de personen mij als levende wezens voor ogen staan, maakt dat zelfs die passages, welke soms moeilijk zijn, voor mij uit zichzelf schijnen voort te vloeien en het vastleggen vereenvoudigen.

Wat spreekt u het meest aan in het werk van uw man?

Mevrouw: Ik houd het meest van de schone weemoed die erin ligt, de weemoed die elk mens eigen is, maar die men zelden in zijn troostende eenvoud onder woorden ziet gebracht of zonder duidelijke woorden begrijpt. En dan van zijn natuurlijke humor, een geestigheid, die niet gemaakt is, maar werkelijke humor, werkelijk geest is.

En van welk van zijn werken houdt u het meest?

Mevrouw: Het beste acht ik Jeugd als groot werk. De heiligen van Zichem beschouw ik als een kleine parel, maar ik denk dat Floere, het fluwijn het beste is wat mijn man ooit geschreven heeft. Ofschoon wij elkanders werk heus niet overdreven hoog aanslaan, geloof ik toch dat op dit gebied, zelfs in de buitenlandse literatuur niets hiermede vergeleken kan worden of althans, dat Floere nooit overtroffen is en het ook niet licht zal worden.

Ik hoor u dat graag zeggen over ‘Floere’. Hoe is dat boek tot stand gekomen, meneer Claes?

Ik ken die beestjes van in mijn kinderjaren en ik heb er vaak jacht op gemaakt. Ik begon er op een schone dag aan te schrijven, maar toen het half af was, bleef het om de ene of andere reden zes maanden liggen en ik vergat het zelfs. Later kreeg ik het toevallig weer in handen en dan heb ik het in één zwiep afgemaakt.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(51)

Dat verhaal eindigt met de dood van Floere. De dood speelt een niet geringe rol in uw werk. Ik denk aan Pastoor Campens, Herman Coene, Wannes Raps, Victalis van Gille en nog meer. Maar de dood is in uw werk nooit een straf, meen ik.

Neen, ik zie die als de voltooiing van het leven. Ik zie in de dood op zichzelf ook niets afschrikwekkends.

Van welk van uw werken houdt uzelf het meest?

Moeilijk om op te antwoorden. Van allemaal evenveel, geloof ik. Het zijn allemaal mijn geesteskinderen, en van zijn zwakste kinderen houdt men dikwijls het meest.

Het is natuurlijk dat men in het ene werk wat meer van zijn hart legt dan in het andere.

Wat treft u het sterkst in het werk van uw vrouw?

Binnen haar vlotte en rijke taal, de diepe ontroering die er van uitgaat en die ze door zeer eenvoudige woorden weet uit te drukken. Ik geloof niet dat er in Vlaanderen iemand dat doet zoals zij. Ik ontdekte dat reeds in het eerste verhaal dat ik van haar las, vóór ik haar kende. Zij kent het vrouwenhart tot in zijn diepste plooien.

Van welk van haar werken houdt u het meest?

Van Vrouwen zonder betekenis. Ik vind dat ze nergens de goedheid en het offer van de vrouw zo in het licht heeft gesteld.

En uzelf, mevrouw?

Mevrouw: Mijn voorkeur gaat naar Als de dagen lengen.

Het is wel iets eigenaardigs, zo twee schrijvers, man en vrouw. Kan men bij u van wederzijdse beïnvloeding spreken?

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(52)

Helemaal niet. Ik lees het werk van mijn vrouw als het af en uit is en persklaar ligt voor de uitgever. Van haar kant doet zij hetzelfde. Wel lees ik wel eens iets voor. Ik heb een zeer sterk gevoel voor het ritme en de harmonie van een zin, en die voel ik sterker aan als ik hardop voorlees.

Men noemt u vaak een heimatschrijver. Wat denkt u daarvan?

Dat zijn woorden zonder zin. Wij zijn in Vlaanderen allemaal heimatschrijvers, Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Gerard Walschap enz. Is men meer heimatschrijver als men over de mensen van een dorp schrijft dan wanneer men schrijft over de mensen van een stad? Sillanpää, Knut Hamsun, Balzac, Hendrik Conscience, het waren in de grond allemaal heimatschrijvers. Hoofdkwestie is hoe men een onderwerp behandelt, niet het onderwerp of de plaats zelf. Vergeet daarbij niet dat het onze zogenaamde heimatschrijvers zijn, die Vlaanderen enige naam hebben gegeven in het buitenland.

Mevrouw: Door een mode in de literatuur hebben wij ons nog nooit laten beïnvloeden.

Claes: En nu weet ge genoeg. De televisiekijkers hebben nu allemaal ons gezicht gezien, en ik vind het jammer dat ik nu ook hun gezicht niet eens zien kan.

Mevrouw: Je mag niet te veel vragen, man. Kom, nu ga ik u ons klein gezin eens voorstellen, ze zitten in de huiskamer.

Is Kiki daar ook bij?

Mevrouw: Natuurlijk. Maar 't is nu Erik, alleen voor ons blijft hij Kiki. Kijk daar zijn ze. Mag ik voorstellen? Dat is mijn schoondochtertje, Renée, mijn grote lieveling.

Mevrouw Claes junior dus. Wat denkt u zoal over dat boek dat uw schoonvader over uw man geschreven heeft? Bezit

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(53)

Erik nog veel kwaliteiten die zijn vader hem als kind toeschreef?

Mevrouw Claes jr.: Hij is nog geen haar veranderd, en hij wil nog altijd geen sla eten! Ik had Kiki reeds gelezen vóór ik hem leerde kennen.

En wat dacht u erover?

Mevrouw Claes jr.: Hetzelfde als alle schoolmeisjes: wat een lief ventje!

En denkt u dat nu nog?

Mevrouw Claes jr.: Ja, zo toch min of meer!

Erik: Heu...

Claes: En dat is Paula, of Polly, mijn kleinkind en mijn grote lieveling.

Lees jij de boeken van grootvader, Paula? Welk boek lees je het liefst?

Paula: Peter en Polly, want dat is mijn geschiedenis.

Claes: En dat is onze trouwe Madeleine, die al bijna 40 jaar ons huishoudentje bereddert en in elkaar houdt. En ze is een verwoede lezeres.

Dag, juffrouw Madeleine. Vindt u het aangenaam zo bij twee schrijvers te leven?

Madeleine: Wel, meneer Claes heeft u daarop reeds het antwoord gegeven. Ik kwam hier 40 jaar geleden, om voor drie maanden wat te helpen in het huishouden, en ik ben er nog altijd, en ik ben volstrekt niet van plan ooit te veranderen, dus...

Claes: En hier is nu Kiki in hoogst eigen persoon.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(54)

Wel, meneer Claes junior, of Kiki, wat denkt u over het boek dat uw vader over u geschreven heeft?

Erik: Wat ik erover denk? Dat het gevaarlijk is zo'n papa te hebben, die al uw kindergeheimpjes op straat brengt!

Maar dat heeft u toch een zekere reputatie gegeven?

Erik: En of! Maar of ze goed is, is wat anders! Kiki is een klasboek geworden, ook in de Waalse scholen. De jongens en de meisjes die daarin woorden moeten leren en vertalen, en er allerlei ‘explications’ bijkrijgen, die zeggen na enkele weken: ‘Die vervelende bengel hangt ons de keel uit.’

Dat is het lot van alle helden, meneer Claes. Dat moet u een troost zijn!

Claes: En hier is mijn oudste vriend van Leuven, Piet Heuvelmans. Bijna een stuk van de familie.

Dag, meneer Heuvelmans. Ernest Claes vernoemt u dikwijls in zijn boeken, vooral in zijn laatste werk ‘Ik was Student’. U bent dus samen soldaat geweest ook?

Piet Heuvelmans: Ja, in de ‘Compagnie Universitaire’ te Leuven, de dapperste kompagnie van het hele Belgische leger. En in bijkomende orde waren we ook samen germanist.

Was de toestand in het leger en in de studentenwereld van die tijd werkelijk zoals Ernest die beschrijft?

Piet Heuvelmans: Absoluut. Nest schreef natuurlijk dat werk in de eerste plaats om een leesbaar boek te schrijven, en daarom speelt hier en daar zijn fantazie ook wel een rol. Maar wat hij schrijft over de kazerne, het kamp, het soldatenleven is echt van het begin tot het eind. Hij heeft er goed aan gedaan dat boek te schrijven, al zijn oud-kameraden zijn er hem dankbaar voor. Het is nu vijftig jaar dat we elkaar

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(55)

kennen en wij zijn altijd trouwe vrienden gebleven, niet waar, Nest?

Claes: En we zullen het blijven tot de laatste dag.

Uitzending: 6 februari 1958.

Ernest Claes overleed te Ukkel op 2 september 1968.

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(56)

Raymond Brulez

Micaralaan 92, Ouderghem-Brussel

Hebt u het gemakkelijk gevonden?

Toch wel. U had me gezegd dat het vlakbij het Hertoginnedal was. Ik geloof wel dat ik een straatje ben omgelopen, maar het is hier zo een aangename buurt, zo vlakbij het bos en met zoveel prettige huizen dat ik er niets van gemerkt heb. Men ziet dat u een specialist bent in ‘woningen’.

Overdrijf niet, of de kijkers gaan denken dat ik een kapitalist ben! In feite heb ik voor de eerste keer in mijn leven een eigen woning en ik deel ze dan nog met mijn getrouwde dochter, die de bovenverdieping bewoont. We wonen hier nog maar een goed jaar.

En het huis te Borgen? Om een van uw woningen te noemen...

Was mijn ouderlijk huis, maar ikzelf heb altijd in een gehuurd huis gewoond.

Ik heb daar buiten gekeken naar het glasraam, maar ik kon

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(57)

de tekening niet duidelijk zien. Het leken wel schilden te zijn.

Ja het is een soort syntese van deze woning. Onderaan hebt u het schild van Blankenberge, mijn geboorteplaats. Het tweede schild is dat van Brugge, waar ik een groot deel van mijn leven heb doorgebracht en vanwaar mijn vrouw is. Centraal is het de Vlaamse leeuw, omdat ik Vlaming ben. Het volgende schild is dat van Hollands Limburg, vanwaar mijn schoonzoon geboortig is, en het bovenste schild is zijn familiewapen: a Campo. Het is Frans van Immerseel die het glasraam heeft gemaakt.

Tiens, Van Immerseel. Ik zou zijn stijl er niet in herkend hebben. Maar de schilden laten natuurlijk niet veel speling toe. De kleuren zijn anders mooi en zeer harmonisch verdeeld. Heel het raam lijkt mij een zinrijk verbindingsteken tussen de twee verdiepingen.

Dat is het ook. Terwijl u nu toch al aan het kijken bent, moet u ook dit eens bezien.

Het is een houtsnede, die aan Hitler heeft toebehoord. Nic Bal, die in 1945 oorlogskorrespondent was in Berlijn, heeft ze mij meegebracht. Hij vond ze in de Reichskanzlei.

Ook al is er, laat ik zeggen, een smaakje aan, het is wel mooi, typisch als Duitse houtsnede en de tekst lijkt me ook erg Duits.

Ik heb binnen nog een paar dingen van dat genre. Als u mee wil komen, laat ik ze even zien.

Graag. Mag ik nog eerst vragen van wie dat beeldje hier is, die baadster?

Ik zou zeggen: een verraste baadster! Het is van Antoon Vriens, u weet wel, de twee grote beelden bij het Kongressenpaleis zijn ook van hem. Zal ik voorgaan?

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(58)

Dat is zeker het hart van het huis, want ik zie boeken staan!

Het is de woon- en zitkamer en deze hoek dient inderdaad als bureau.

Dus hier schrijft u uw boeken.

Wel sinds een jaar schrijf ik hier. Mijn laatste boek, Het mirakel der rozen, dateert van 1955 en werd nog in de Nijverheidsstraat geschreven. En nu...

Bent u met nieuw werk bezig, of is mijn vraag indiskreet?

Helemaal niet. Feitelijk ben ik met niets konkreets bezig. Alleen vage ideeën en projekten, die met de tijd misschien vorm zullen krijgen. Mijn enige literaire aktiviteit op dit ogenblik zijn artikels voor tijdschriften.

Ik geloof dat u wel langzaam moet werken. Ik herlas gisteren uw ‘Verschijning te Kallista’ - ik zie het daar staan; mag ik het nemen? - en ik vond het kolofon karakteristiek: ‘Het concept van “De verschijning te Kallista” dagtekent van 4 december 1933. Het eerste hoofdstuk werd geschreven in 1944; de overige in de zomer van 1949.’ - En dan een typische reaktie voor u: ‘Lof zij de Goden en

Godinnen’. - Dat is bijna 16 jaar eer het boek er was. Hebt u geen last om een tema weer op te nemen als u het zolang hebt laten liggen?

Het is niet omdat ik het laat liggen, dat ik er niet aan denk. De omstandigheden en het toeval spelen bij het schrijven een grote rol.

Uw eerste roman was ‘André Terval’?

Ja. Hij staat hier ook op de plank met eigen werk. Hij is precies een typisch voorbeeld hoe het uitgangspunt van een boek aan de schrijver vaak geschonken wordt door het toeval. Zekere dag, het was in de zomer van 1915, zie ik een

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(59)

afbeelding van een schilderij van Watteau: L'indifférent. Ik moet het hier ergens hebben. Een elegante page wandelt onbezorgd rond in een park. Plots ontvonkte in mij de vraag: Hoe zou die jongeling gereageerd hebben, had hij in de 20e eeuw, in de jaren kort voor de Eerste Wereldoorlog, geleefd? En rond deze vraagkern schaarden zich de materialen die sinds lang in mijn verbeelding lagen te wachten. Ze bouwden het psychologisch portret op van de vooroorlogse individualist, de nihilist, de op-het-randje-af anarchist: een mentaliteit die niet zeldzaam was onder sommige jongeren die geestelijk gevoed waren geweest met de eerste opstellen van August Vermeylen, waarin nog zoveel misprijzen voor de staat en de samenleving was uitgesproken. Ik dacht aanvankelijk aan een karakterschets in de trant van de Portretten van de Fransman La Bruyère. Maar weldra achtte ik het nodig deze geestesgesteldheid van volstrekte afzijdigheid tegenover alles en tegenover iedereen, te verklaren door een reeks voorafgaande ontgoochelingen op verschillende gebieden.

Zo werd een intrige nodig...

Het beschrijvend gedeelte lijkt nogal overwegend in deze roman.

Dat is ook zo, maar dat was nog wel eigen aan mijn tijd. Daarbij was het ook wel nodig om de evokatie mogelijk te maken van zee en strand, van de badstad in de zomer en in de winter. Aldus gezien, krijgt dit boek wellicht de betekenis van een dubbel vaarwel: enerzijds, zoals ik reeds zegde, aan een bepaalde vooroorlogse mentaliteit, anderzijds aan iets dat eveneens weldra teloor zou gaan: ik bedoel het innig natuurgevoel, dat dank zij Herman Gorter en Jacobus van Looy, Streuvels en Gezelle, triomfen had gevierd.

Hoe werd uw eersteling, die men wel eens een moderne ‘Ernest Staas’ noemt, ontvangen?

Vermeylen heeft hem zo genoemd. Wel, het boek werd

Joos Florquin, Ten huize van... 1

(60)

geschreven in de periode 1916-19 en pas in 1930 zou een uitgever zich er over ontfermen, dank zij de tussenkomst van Urbain van de Voorde. Het onthaal bij pers en publiek was niet zo warm dat ik erover opgetogen zou zijn geweest: maar ook niet zo weerbarstig dat ik voorgoed de literatuur vaarwel zou hebben gezegd. Eén ding zat mij echter nogal dwars: tal van recensenten schreven en insinueerden dat deze eersteling een autobiografische roman was, wat niet de waarheid was. Het voornemen om later een echte autobiografie te schrijven, dus de cyclus Mijn woningen, werd aangewakkerd door het verlangen deze verkeerde voorstelling van zaken eens recht te zetten, niet in vier regels maar in vier boekdelen!

Was ‘André Terval’ uw allereerste literaire prestatie?

O nee. In mijn boek Het huis te Borgen verhaal ik hoe ik er toe kwam een gedicht te schrijven. Het heette Het wagengesternte en was wanordelijk, onbeholpen van rijm en metrum. Te dien tijde waren deze gebreken nog geen bewijzen van

oorspronkelijkheid. Ik stuurde het vers naar Willem Kloos, die mij het ding prompt terugstuurde zonder een woordje uitleg...

Hebt u dan nog gedichten geschreven?

Geprobeerd toch en met verrassingen. Een Hollands tijdschrift had een fragment uit mijn memoires overgedrukt, waarin ik vertelde dat ik eens gepoogd had een sonnet te schrijven op de avondster, maar nooit verder geraakt was dan het eerste kwatrijn.

Hierop schrijft een dame uit Brussel naar het tijdschrift: ‘Dit, naar meneer Brulez beweert, onvoltooid gebleven sonnet, kunt u voltooid en integraal van zijn hand geschreven, lezen in mijn “Album de poésie”... Twintig jaar geleden toen ik nog een bakvisje was, praatte ik wel eens over een halfvolgroeide tuinhaag met de auteur van André Terval, die mij het genoegen deed dit sonnet

Joos Florquin, Ten huize van... 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En veel mensen, vooral veel Hollanders, komen - ja, ik heb een beetje meer sukses in Nederland dan in Vlaanderen - die komen, ik zal niet zeggen op bedevaart, maar als ze in

Ja meneer, toen mijn jongens het huis uit gingen, zeiden ze tegen me: Moeder, je hebt altijd voor ons gezorgd, wel bedankt, dat hoeft nou niet meer, je mag nou helemaal alleen

Ze heeft al vader en broeder verloren en haar zwaarste argument is dan: Hector, je moet niet gaan want je bent mijn vader en moeder en broeder, want je bent mijn man in de bloei van

Mensen die niet om een speciale reden naar de schouwburg gaan maar omdat ze een avond uit willen, moeten geboeid worden want anders verlangen ze alleen maar naar de pauze of ze

Dit betekent zeer zeker dat ik gebroken heb met mijn milieu als invloedssfeer, als haard van verstarde burgerlijke opvattingen; maar het betekent niet dat ik mijn ouders verloochen,

Laten we daar maar vlug over heenglijden, want dat is het zwartste jaar in mijn leven geweest: kunst brengen in de provincie is ook niet alles en als je dan met een koppige

Op hoge leeftijd heeft ze buitenlandse reizen gemaakt waarvan mijn vader altijd had gedroomd, - want zijn verste reis was Namen en de boorden van de Maas geweest.. Wat mij het

Ik vertegenwoordig misschien wel een gedachte, zou ik zeggen, die daar leven aan geeft, maar Bond zonder Naam voor mij, dat zijn die duizenden, tienduizenden, ik zou bijna zeggen