• No results found

Inspectierapport. De Blokhut (BSO) Bakheide CB Beesel. Registratienummer In opdracht van gemeente: Datum inspectie:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inspectierapport. De Blokhut (BSO) Bakheide CB Beesel. Registratienummer In opdracht van gemeente: Datum inspectie:"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inspectierapport

De Blokhut (BSO) Bakheide 2 5954 CB Beesel

Registratienummer 264417136

Toezichthouder: GGD Limburg-Noord In opdracht van gemeente: Beesel

Datum inspectie: 19-11-2020 Type onderzoek: Jaarlijks onderzoek

Status: Definitief

(2)

2 van 33

Inhoudsopgave

Het onderzoek ... 3

Onderzoeksopzet ... 3

Beschouwing ... 3

Advies aan College van B&W ... 3

Observaties en bevindingen ... 4

Registratie, wijzigingen, administratie en naleving handhaving ... 4

Pedagogisch klimaat ... 5

Personeel en groepen ... 9

Veiligheid en gezondheid ... 12

Accommodatie ... 14

Ouderrecht ... 18

Overzicht getoetste inspectie-items ... 21

Registratie, wijzigingen, administratie en naleving handhaving ... 21

Pedagogisch klimaat ... 21

Personeel en groepen ... 22

Veiligheid en gezondheid ... 24

Accommodatie ... 26

Ouderrecht ... 26

Gegevens voorziening ... 29

Opvanggegevens ... 29

Gegevens houder ... 29

Gegevens toezicht ... 29

Gegevens toezichthouder (GGD) ... 29

Gegevens opdrachtgever (gemeente) ... 29

Planning ... 29

Bijlage: Zienswijze houder kindercentrum ... 31

(3)

Het onderzoek

Onderzoeksopzet

Dit onderzoek is uitgevoerd op grond van artikel 1.62 lid 2 van de Wet kinderopvang. Het betreft een aangekondigd jaarlijks onderzoek.

Het rapport dat voor u ligt betreft een eerste volledig jaarlijks onderzoek op alle kwaliteitseisen uit de Wet Kinderopvang.

Beschouwing

Deze beschouwing beschrijft de resultaten bij het uitgevoerde onderzoek na registratie. Na de feiten over het kindercentrum volgen de inspectiegeschiedenis en de belangrijkste bevindingen.

Deze worden in het rapport per voorwaarde uitgewerkt.

Feiten over buitenschoolse opvang (BSO) De Blokhut:

BSO De Blokhut is gevestigd in een blokhut waar ook jeugdvereniging Jong Nederland gebruik van maakt. De BSO ligt in een bos- en natuurrijke omgeving en beschikt over een grote buitenruimte.

In de blokhut hebben kinderen de beschikking over meerdere ruimten op de begane grond en de bovenverdieping. De BSO beschikt over maximaal 30 kindplaatsen en wordt geleid door een vaste beroepskracht. Momenteel is er één stamgroep actief.

Inspectiegeschiedenis:

 09-01-2019: onderzoek voor registratie. Er werden geen bezwaren geconstateerd om te kunnen starten met exploitatie van de BSO;

 14-05-2019: onderzoek na registratie. Er werd aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Bevindingen op hoofdlijnen:

Op basis van het onderzoek, dat is uitgevoerd door de GGD Limburg-Noord, blijkt dat BSO De Blokhut niet aan alle in dit rapport getoetste eisen die vanuit de Wet kinderopvang worden voorgeschreven voldoet. Er zijn overtredingen vastgesteld op de volgende onderdelen:

pedagogisch beleid, pedagogische praktijk, eisen aan ruimtes, klachten en geschillen.

Voor een nadere inhoudelijke uitleg zie de toelichting bij het betreffende item in dit rapport.

Advies aan College van B&W

De toezichthouder adviseert het college om te handhaven conform handhavingsbeleid.

Handhaven op de volgende onderdelen:

Domein Pedagogisch klimaat; items pedagogisch beleid en pedagogische praktijk;

Domein Accomodatie; item eisen aan ruimtes;

Domein Ouderrecht; item klachten en geschillen.*

*Verzachtende omstandigheden:

Hoewel de houder te laat is met het aanleveren van het klachtenjaarverslag, is deze tijdens de inspectie wel ontvangen van de houder. De overtreding kan niet ongedaan worden gemaakt. De houder dient echter wel alert te blijven om in de toekomst een eventueel klachtenjaarverslag tijdig aan te leveren bij GGD Limburg-Noord.

(4)

4 van 33

Observaties en bevindingen

Registratie, wijzigingen, administratie en naleving handhaving

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

Een houder mag geen kindercentrum starten voordat de GGD een inspectieonderzoek heeft uitgevoerd. Als de gemeente besluit dat de houder mag starten, komt de locatie in het Landelijk Register Kinderopvang. Wanneer er wijzigingen zijn, is de houder verplicht om deze door te geven.

De administratie moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Ook moet de houder verplichtingen uit eventuele handhaving op tijd zijn nagekomen.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Administratie

Schriftelijke overeenkomst

Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een kindercentrum en de ouder. Dat blijkt uit een tweetal steekproefsgewijs opgevraagde contracten tussen ouders en kinderopvangorganisatie.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarde voldaan.

Gebruikte bronnen

 Schriftelijke overeenkomst(en) (2 contracten)

(5)

Pedagogisch klimaat

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

De houder moet een pedagogisch beleid hebben. In het pedagogisch beleid beschrijft de houder duidelijk hoe hij zorgt voor verantwoorde kinderopvang. Verantwoorde kinderopvang betekent: Het bieden van emotionele veiligheid, het stimuleren van de persoonlijke en sociale vaardigheden en de overdracht van waarden en normen. Ook beschrijft hij onderwerpen zoals de indeling en grootte van de groepen, de inzet van beroepskrachten, het mentorschap en het wenbeleid.

De houder is er verantwoordelijk voor dat de beroepskrachten handelen volgens het pedagogisch beleid.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Pedagogisch beleid

Werken conform het pedagogisch beleid

De houder beschikt over een pedagogisch beleidsplan BSO van augustus 2020. In de praktijk constateert de toezichthouder dat er niet volledig wordt gewerkt conform het pedagogisch

beleidsplan met betrekking tot de beschreven visie ten opzichte van het participerende-zelfstandige kind, binnenspeelruimtes en de inrichting daarvan. Dat blijkt onder meer uit de volgende passages:

"We stellen de volgende eisen aan de ruimte:

1. De ruimte is veilig en vertrouwd: Ieder kind wil zich op de BSO herkend en gewaardeerd voelen.

Kleine dingen zoals een eigen postbakje of speelmateriaal mogen laten staan om er de volgende keer mee verder te gaan, doen er toe. We willen kinderen een gevoel van betrokkenheid geven door hun te laten meedenken en te laten meepraten met het maken van plannen voor de ruimte. Zij zullen zich hierdoor eerder vertrouwd voelen met de ruimte en meer zorg voor de ruimte hebben. De sfeer in de ruimte heeft ook te maken met zich

vertrouwd voelen. Met een verzorgde ruimte die er mooi uit ziet willen wij de kinderen de boodschap geven: jij doet er toe, jij komt hier een paar keer per week en we willen dat jij je hier thuis voelt.

2. De ruimte moet uitdagen en stimuleren:Kinderen doen spelenderwijs nieuwe ervaringen op. Ze zoeken grenzen en uitdaging. Wij willen ook met de ruimte de kinderen stimuleren om zich te ontwikkelen. We proberen de ruimte te verdelen voor activiteiten die om rust vragen en voor activiteiten die drukte,lawaai en beweging met zich mee brengen. Met de aankleding van de ruimte willen we rust en drukte benadrukken. We kijken vanuit de ooghoogte van het kind.

3. De ruimte is flexibel en stabiel: Met de ruimte spelen we in op de belevingswereld van de kinderen. Hierdoor is het nodig om flexibel met de ruimte om te kunnen gaan. Het is echter belangrijk de basisinrichting van de ruimte zo veel mogelijk stabiel te houden. Dat geeft kinderen houvast. We veranderen altijd in overleg met de kinderen: het is hun ruimte. Vervolgens geven we kinderen uitleg over de verandering en helpen hen opnieuw de weg te vinden: waar ligt het speelmateriaal nu, hoe gaan we hier mee om, zijn er nieuwe regels of afspraken?"

en

"Binnen de Blokhut zijn wij gericht op het aanbieden van workshops en activiteiten

die aansluiten en door hen zelf zijn aangedragen. Het samen of alleen spelen gaat verder dan spelen: vanuit het spelen bereiden wij het kind op een creatieve, uitdagende manier voor om zijn

(6)

6 van 33 school te maken.Het moeten wat vaak op school aan de orde is wordt bij ons mogen. Regels zijn bij ons afspraken die wij met elkaar maken. Bij de Blokhut zijn de kinderen en de pedagogisch medewerkers één TEAM: Together Everyone Achieves More"

Relatie beleid en praktijk:

Met name de vet gedrukte onderdelen in de hierboven geciteerde tekst zijn niet als zodanig in de praktijk terug te zien.

Verantwoorde buitenschoolse opvang

Het pedagogisch beleid bevat een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan aspecten van verantwoorde buitenschoolse opvang, bedoeld in artikel 2 van het Besluit kwaliteit kinderopvang. De houder benoemt de vier pedagogische doelen en koppelt deze aan concrete handelswijzen van beroepskrachten en benaderingen in de praktijk.

Signaleren en doorverwijzen

De houder beschrijft de wijze waarop bijzonderheden in de ontwikkeling van het kind of problemen worden gesignaleerd en ouders worden doorverwezen naar passende instanties voor verdere ondersteuning.

Mentorschap

De houder beschrijft de wijze waarop de mentor de verkregen informatie over de ontwikkeling van het kind met de ouders bespreekt en de wijze waarop aan de ouders en het kind bekend wordt gemaakt welke beroepskracht de mentor is van het kind.

Werkwijze, omvang en leeftijdsopbouw basisgroep

De houder beschrijft de werkwijze, omvang en leeftijdsopbouw van de basisgroepen.

Wennen

De houder beschrijft in het pedagogisch beleid de wijze waarop kinderen kunnen wennen aan de (nieuwe) basisgroep waarin zij zullen worden opgevangen.

Drie-uursregeling

De houder beschrijft de concrete momenten waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal aanwezige kinderen, alsmede ook de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de beroepskracht-kindratio. In

een overzicht heeft de houder geconcretiseerd op welke momenten men afwijkt.

Verlaten basisgroep

De houder beschrijft de aard en de organisatie van de activiteiten waarbij kinderen de basisgroep kunnen verlaten. Dit kan onder meer tijdens vakanties aan de orde zijn.

Afname van extra dagdelen

De houder beschrijft het beleid ten aanzien van het gebruik kunnen maken van buitenschoolse opvang gedurende extra dagdelen.

Taken stagiairs

Het pedagogisch beleidsplan bevat een beschrijving van de taken die stagiairs op het kindercentrum kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid.

Groepen groter dan 30 kinderen

Deze voorwaarde is niet van toepassing. De BSO beschikt over maximaal 30 kindplaatsen.

(7)

Meertalige opvang

Deze voorwaarde is niet van toepassing. Op deze voorziening is geen sprake van meertalige opvang.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat in de buitenschoolse opvang conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

(art 1.49 lid 1 en 2, 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Pedagogische praktijk

De toezichthouder heeft gebruik gemaakt van het Veldinstrument observatie pedagogische praktijk 4 - 13 jaar (www.rijksoverheid.nl).

Het veldinstrument is ingedeeld naar de vier pedagogische doelen die zijn benoemd in de memorie van toelichting bij de Wet Kinderopvang. Deze basisdoelen zijn:

 het waarborgen van emotionele veiligheid;

 het bieden van mogelijkheden voor kinderen tot ontwikkelingen van persoonlijke competentie;

 het bieden van mogelijkheden voor kinderen tot ontwikkeling van sociale competentie;

 socialisatie; het overdragen van waarden en normen.

Observatie praktijk

De observatie heeft op een donderdagmiddag plaatsgevonden, er waren in totaal 13 kinderen en twee beroepskrachten aanwezig.

Hieronder volgt een samenvatting van waarnemingen die opgedaan zijn tijdens de inspectie:

Tijdens de observatie van de pedagogische praktijk door de toezichthouder blijkt dat de sfeer op de BSO onrustig is. Na het positief enthousiaste gezamenlijke eetmoment verspreiden de kinderen zich door het gebouw. Vanaf dat moment ziet de toezichthouder vooral kinderen die zich vervelen en wat doelloos door het gebouw rondlopen of rennen. Een kind zit met de mobiele telefoon van een beroepskracht op de trap naar 'Tik-Tok filmpjes' te kijken en is omringd door 5 andere

kinderen die aandachtig meekijken. De beroepskracht verklaart altijd in de buurt te blijven en geeft aan dat de kinderen van haar voor beperkte tijd wel vaker naar Tik-Tok filmpjes mogen kijken of het spelletje BrawlStars mogen spelen. Ze kijkt echter niet doorlopend mee om te waarborgen dat kinderen geen voor hun leeftijd ongeschikte inhoud te zien krijgen.

Gedurende de BSO-tijd zoeken de kinderen de beroepskrachten op en zij reageren positief op elkaar. De beroepskrachten praten vriendelijk en rustig met de kinderen, voeren wat

opruimwerkzaamheden uit en spreken kinderen aan. Ze geven uitleg wanneer iets niet mag en waarom het niet mag. Daarbij zijn zij zich bewust van hun voorbeeldfunctie en hanteren de algemeen aanvaarde normen en waarden. Voorbeelden: dank je wel zeggen, netjes met spullen omgaan, niet te wild met elkaar spelen, enz.

Een groot deel van de kinderen komt echter niet tot spel, zijn snel afgeleid en vertonen 'druk gedrag'; ze praten luidruchtig, duwen en trekken aan elkaar, praten door elkaar heen, maken onderling ruzie en lopen of rennen wat verveeld door de ruimten etc. De beroepskrachten

corrigeren hen, maar voorkomen niet dat ze dit meerdere keren moeten doen. Gedurende de hele observatie blijft de sfeer in de groep bij tijden onrustig (veel luid geroep en wild spel).

(8)

8 van 33 voor kinderen om zich even individueel terug te trekken of rustig iets te kunnen doen zonder te worden gestoord. Daar komt bij dat de huidige inrichting en gebruik van de binnenruimtes niet passend is (zie onderdeel: accommodatie en inrichting). Buiten het zolderkamertje is geen enkele ruimte voor de BSO ingericht.

Vanuit de theorie wordt een relatie gelegd tussen individuele plekken en storend/verveeld gedrag:

"Individuele plekken zijn plekken waar kinderen alleen of met z'n tweeën kunnen zijn; dat geeft privacy. Er blijkt een relatie tussen spelgedrag en individuele plekken: naarmate er meer individuele plekken zijn neemt storend gedrag af. Individuele plekken leiden ertoe dat kinderen meer alleen of met een vriendje spelen. Daardoor is er minder storend gedrag en verveling."

(Bron: Hoekstra, Van Liempd & De Kort, 2006)

Samenvattend:

Uit de observaties die gedaan zijn op 19-11-2020 blijkt dat de huidige inrichting en het gebruik van de ruimtes van negatieve invloed zijn op de pedagogische praktijk. In de praktijk blijken tevens in het pedagogisch beleid opgenomen beschrijvingen niet altijd terug te zien. Er zijn geen gerichte workshops of activiteiten en je rustig ergens terugtrekken gaat niet. De kinderen lopen immers constant door alle (BSO)ruimten van het gebouw. Meerderheid van de ruimten zijn niet ingericht voor BSO-opvang. Er wordt geobserveerd dat hierdoor diverse malen geen leuk spel ontstaat; er is met name veel ruw en luidruchtig spel te zien. De sfeer in de groep is meerdere keren deze

middag onrustig en niet ontspannen te noemen.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

In het kader van het bieden van verantwoorde buitenschoolse opvang, draagt de houder van een kindercentrum er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

a. op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt

geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

b. kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

c. kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en

vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden;

d. kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

(art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 11 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Gebruikte bronnen

 Interview (beroepskrachten)

 Observatie(s) (op de groep)

 Pedagogisch beleidsplan (BSO, versie augustus 2020)

 GGD inspectierapport BSO De Schatrovers d.d. 05-11-2019

 Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar

(9)

Personeel en groepen

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

Binnen de buitenschoolse opvang is het verplicht om de kinderen op te vangen in vaste

basisgroepen. Er moet voldoende personeel op elke groep zijn. Hoeveel beroepskrachten nodig zijn, is afhankelijk van het aantal kinderen en hun leeftijd.

Elke beroepskracht moet een geldig diploma hebben en ingeschreven staan in het Personenregister Kinderopvang. Een pedagogisch beleidsmedewerker begeleidt de beroepskrachten in hun werk.

In de basisgroepen spreken de beroepskrachten Nederlands met elkaar en met de kinderen.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang Bestuurders

Alle bestuurders (3) zijn met een geldige verklaring omtrent het gedrag gekoppeld aan de houder, zo blijkt uit de uitgevoerde VOG-verificatie.

Beroepskrachten

De twee vaste beroepskrachten die op deze voorziening werkzaam zijn staan in het

personenregister kinderopvang ingeschreven met een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG) en zijn gekoppeld aan de houder. Dit geldt ook voor de drie binnen 't Rovertje werkzame pedagogisch coaches.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Opleidingseisen

Beroepskwalificatie pedagogisch medewerker

De twee vaste beroepskrachten die op de BSO worden ingezet beschikken over een passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk, namelijk SPW3 en SPW.

Beroepskwalificatie pedagogisch beleidsmedewerker/coach

Alle drie de pedagogisch beleidsmedewerkers/coaches beschikken over een voor de

werkzaamheden passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk en worden in 2020 als coach ingezet. De derde

pedagogisch beleidsmedewerker coach heeft in mei 2020 haar kwalificatie behaald.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Aantal beroepskrachten en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires

Ten tijde van de inspectie voldoet de beroepskracht-kindratio aan actuele wet- en regelgeving. Er zijn op dat moment 13 kinderen aanwezig onder begeleiding van 2 beroepskrachten.

(10)

10 van 33 Ook uit een steekproef van presentielijsten en het personeelsrooster over week 45 en 46 van 2020 blijkt dat de houder voldoende beroepskrachten inzet voor het aantal kinderen in de groep. Bij deze beoordeling is ook rekening gehouden met de leeftijden van de aanwezige kinderen.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers Berekening minimale ureninzet

De houder beschikt op peildatum 01-01-2020 over 11 locaties en in totaal 19,2 fte aan medewerkers. Dat leidt tot de volgende berekening:

 Pedagogische beleidsontwikkeling/implementatie = 11 x 50 uur = 550 uur op jaarbasis beschikbaar;

 Coaching pedagogisch medewerkers = 19,2 FTE x 10 uur = 192 uur beschikbaar.

Op basis van 34 medewerkers is dit gemiddeld 5,65 uur per per medewerker.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarde voldaan.

Stabiliteit van de opvang voor kinderen Opvang in basisgroepen

Op deze BSO worden maximaal 30 kinderen van 8-13 jaar opgevangen in één basisgroep.

Mentor

Aan ieder kind is een mentor toegewezen. De mentor is een beroepskracht van het kind en bespreekt, indien wenselijk, de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders. Tevens is de mentor voor de ouders en het kind aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en het welbevinden van het kind. Zowel de ouders als de kinderen zelf hebben een formulier ontvangen met daarop de naam van hun mentor en verdere inhoudelijke informatie over de rol en positie van deze mentor. De toezichthouder heeft deze formulieren van de houder in een eerder stadium reeds ontvangen.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Gebruik van de voorgeschreven voertaal

De aanwezige beroepskrachten spreken met de aanwezige kinderen de Nederlandse taal gecombineerd met de Limburgse streektaal.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarde voldaan.

Gebruikte bronnen

 Interview (beroepskrachten)

 Observatie(s) (op de groep)

 Personenregister Kinderopvang

 Website

 Diploma('s)/kwalificatie(s) beroepskrachten

 Overzicht personen die over een VOG moeten beschikken

 Presentielijsten (week 45 en 46 van 2020)

 Personeelsrooster (week 45 en 46 van 2020)

(11)

 Pedagogisch beleidsplan (BSO, versie augustus 2020)

 Diploma/kwalificatie pedagogisch beleidsmedewerker(s)

 Overzicht inzet pedagogisch beleidsmedewerker(s)

(12)

12 van 33 Veiligheid en gezondheid

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

De houder moet zorgen voor veilige en gezonde opvang. Hiervoor heeft de houder vastgelegd wat de risico’s zijn voor de veiligheid en gezondheid van kinderen. Ook beschrijft de houder: wat hij doet om risico’s klein te houden, hoe de kinderen met kleine risico’s leren omgaan en hoe

beroepskrachten handelen als er toch iets gebeurt. En de houder besteedt aandacht aan het risico op grensoverschrijdend gedrag.

De houder betrekt medewerkers bij het maken van dit veiligheid- en gezondheidsbeleid. De houder zorgt ervoor dat de beroepskrachten handelen volgens het beleid.

Er is een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de houder moet de kennis en het gebruik van deze meldcode bevorderen.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Veiligheids- en gezondheidsbeleid

De houder beschikt over een actueel veiligheids- en gezondheidsbeleid voor bso De Blokhut dat ertoe moet leiden dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd.

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich brengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de voornaamste risico's ten aanzien van:

- veiligheid;

- gezondheid;

- grensoverschrijdend gedrag.

Plan van aanpak

De houder verwijst per geïnventariseerd risico naar algemene rubrieken in de huisregels veiligheid en gezondheid waarin preventieve maatregelen worden benoemd. De houder beschrijft in het beleid de handelswijze indien deze risico’s zich verwezenlijken. Voor urgente actiepunten wordt door de houder een apart actieplan opgesteld dat volgens de houder direct uitgevoerd zal worden.

Omgang met kleine risico's

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een beschrijving met voorbeelden waarop kinderen wordt geleerd om te gaan met risico’s waarvan de gevolgen voor de veiligheid en gezondheid van kinderen beperkt zijn en welke derhalve niet zijn aan te merken als voornaamste risico's met grote gevolgen betreffende veiligheid en gezondheid en als risico op grensoverschrijdend gedrag.

Inzichtelijkheid van het beleid

In het veiligheids- en gezondheidsbeleid is verder opgenomen hoe de houder er zorg voor draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid inzichtelijk is voor de beroepskrachten. Medewerkers en ouders kunnen het beleid op locatie inzien en worden middels onder meer de nieuwsbrief over wijzigingen geïnformeerd.

Achterwachtregeling

De houder beschrijft een achterwachtregeling voor situaties indien slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, ook in het geval van afwijking van de beroepskracht-kindratio.

(13)

Eerste Hulp Bij Ongelukken (EHBO) bij kinderen

De houder draagt er zorg voor dat er gedurende de opvang altijd ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen. Uit controle van de EHBO-aan kinderen certificaten van de twee vaste beroepskrachten blijkt dat zij gekwalificeerd zijn voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen conform de in de Regeling Wet kinderopvang aan deze kwalificatie gestelde nadere regels.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

De houder heeft een meldcode kindermishandeling (protocol kindermishandeling) vastgesteld, welke voldoet aan de inhoudelijke eisen uit de Wet kinderopvang, waarin ook het afwegingskader is verwerkt.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Gebruikte bronnen

 Beleid veiligheid- en gezondheid (locatie de Blokhut januari 2020)

(14)

14 van 33 Accommodatie

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

De binnenruimte en de buitenruimte moeten groot genoeg zijn. Ook zijn de ruimtes voor de kinderen veilig en toegankelijk. De inrichting van de ruimtes stimuleert de kinderen om te spelen.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Eisen aan ruimtes Binnenspeelruimte

De BSO maakt gebruik van een drietal ruimtes:

Ruimte 1: 35,3m²

Ruimte 2 (bovenverdieping): 42,8m² Ruimte 3 (grote zaal): 94,8m²

In totaal is er 172,9m² aanwezig waar er minimaal 105m² is vereist voor de opvang van 30 kinderen. Het uitgangspunt is dat de BSO beschikt over ten minste 3,5m² binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. Daar wordt aan voldaan.

Tijdens de inspectie is het buiten slecht weer. Het is koud en het regent waardoor de kinderen binnen spelen. Door deze situatie valt het de toezichthouder op dat in deze situatie enkel de bovenverdieping (zolderkamertje) passend is ingericht (foto's A en B). De overige ruimten zoals de grote zaal (foto C) en een andere ruimte (ruimte 1; foto D) zijn grotendeels leeg en daardoor niet passend ingericht voor het gebruik door BSO-kinderen. In de grote zaal zijn enkel in een hoek een aantal op elkaar gestapelde tafels aanwezig, verder niets. In ruimte 1 enkel wat tafels, stoelen en krukken.

Inrichting bovenverdieping / zolderkamertje

(15)

Inrichting bovenverdieping / zolderkamertje

Grote zaal

(16)

16 van 33 Grote zaal

Ruimte 1

Een dergelijke situatie is op 05-11-2019 reeds eerder bij een andere BSO-voorziening van de houder vastgesteld, die ook met een andere vereniging wordt gedeeld. De houder heeft daarop destijds actie ondernomen. De houder had met die kennis en ervaring kunnen inschatten dat de situatie bij deze BSO daaraan identiek is en ook hier aanvullende actie (passende inrichting van alle binnenspeelruimtes) noodzakelijk is. Tijdens de inspectie beamen de beroepskrachten dat enkel de bovenverdieping beschikt over passende inrichting. Eén van de beroepskrachten geeft aan dat het lastig is om de andere ruimten voor de BSO in te richten omdat het gebouw ook door een andere vereniging wordt gebruikt. Ze vindt dat "erg jammer". De toezichthouder constateert dat het gebrek aan (passende) inrichting een negatieve invloed heeft op de pedagogische praktijk (zie onderdeel pedagogische praktijk). Ook vanuit de theorie wordt het belang van een passende inrichting voor kinderen in de BSO leeftijd benadrukt:

"Als een ruimte te open is en er geen duidelijke activiteitenplekken zijn, gaan activiteiten door elkaar lopen. Dit leidt tot botsingen en onrust; kinderen kunnen nergens rustig met hun eigen spel bezig zijn. Als er verschillende speelplekken zijn om met de hele groep, met een klein groepje of

(17)

alleen te spelen, geeft dit de mogelijkheid om te kiezen, Kinderen zullen elkaar minder storen."

(Bron: Van Liempd & Hoekstra, 2002)

en

"Als er weinig variatie in de ruimte is, dan neemt de sterkste groep de speelruimte in bezit, waardoor veel kinderen in de verdrukking komen." (Bron: Caminada, 1996)

Buitenspeelruimte

De BSO beschikt over een zeer ruime, aan het gebouw aangrenzende buitenruimte. Deze buitenruimte bevindt zich zowel om het gebouw heen als er direct langs. Daar ligt namelijk een groot grasveld. Aan de overkant van de straat ligt een bosperceel. Er is meer dan voldoende buitenspeelruimte aanwezig om ten minste 3m² vaste buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind aan te kunnen bieden.

De binnen- en buitenruimtes waar kinderen gaan verblijven gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, zijn veilig en toegankelijk in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. Er zijn afspraken met jeugdclub Jong Nederland gemaakt over het gezamenlijk gebruik. De ruimte op de bovenverdieping wordt als uitvalsbasis gebruikt en is ingericht met onder meer een bank, een bak met strips, kasten met knutselmateriaal, een prikbord met tekeningen en kaarten, een centrale tafel met krukken en een kast met gezelschapsspellen. Daarnaast is er divers materiaal aanwezig voor buitenspel. De overige twee ruimtes zijn niet ingericht.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden

opgevangen, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 19 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Gebruikte bronnen

 Interview (beroepskrachten)

 Observatie(s) (op de groep)

 Pedagogisch beleidsplan (BSO, versie augustus 2020)

 Informatie beschikbare buitenruimte

 Binnen- en buitenruimtes

 Pedagogisch kader kindercentra 4-13 jaar

(18)

18 van 33 Ouderrecht

De houder moet aan de volgende eisen voldoen:

De houder moet ouders informeren over een aantal onderwerpen, zoals: het pedagogisch beleid, de groepsgrootte, het aantal beroepskrachten per groep, de opleidingseisen van beroepskrachten, het veiligheids- en gezondheidsbeleid en de klachtenregeling. Ouders hebben adviesrecht over een aantal onderwerpen binnen de opvang.

De houder laat de ouders en het personeel weten waar zij het inspectierapport kunnen vinden.

Hieronder staat de beoordeling van de toezichthouder met een beschrijving van wat er bekeken, gelezen en/of besproken is.

Informatie

De houder informeert ouders over het te voeren beleid. Dit gebeurt bij de intake-gesprekken, middels de website, posters, een nieuwsbrief, een prikbord en telefonisch. Op de website staan daarnaast vele documenten waaronder het pedagogisch beleidsplan, diverse formulieren, klachtenregeling, veiligheids- en gezondheidsbeleid en de meldcode kindermishandeling.

De houder brengt middels de klachtenregeling op de website, de mogelijkheid om geschillen voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Oudercommissie

Reglement oudercommissie

De houder beschikt over een reglement oudercommissie 'OC De Blokhut 2019'. Dit reglement voldoet aan de inhoudelijke vereisten.

Oudercommissie

BSO De Blokhut beschikt nog niet over een oudercommissie. Er is inmiddels wel een ouder als voorzitter actief maar er zijn minimaal twee ouders nodig om van een oudercommissie te kunnen spreken. Betreffende ouder sluit daarom aan bij de centrale oudercommissie van kindercentrum 't Rovertje waardoor de belangen van de locatie toch worden behartigd en advies kan worden gegeven aan de houder.

Conclusie:

Er wordt aan de getoetste voorwaarden voldaan.

Klachten en geschillen Klachtenregeling

De houder treft een regeling voor de afhandeling van klachten over:

- een gedraging van de houder of bij de houder werkzame personen jegens een ouder of kind;

- de overeenkomst tussen de houder en de ouder.

De regeling is schriftelijk vastgelegd, voorziet er in dat de ouder de klacht schriftelijk bij de houder indient en dat de houder:

- de klacht zorgvuldig onderzoekt;

- de ouder zoveel mogelijk op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling;

- de klacht, rekening houdende met de aard ervan, zo spoedig mogelijk wordt afgehandeld;

- de klacht, uiterlijk zes weken na indiening bij de houder, wordt afgehandeld;

(19)

- de ouder een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel op de klacht verstrekt;

- in het oordeel een concrete termijn stelt waarbinnen eventuele maatregelen zullen zijn gerealiseerd.

Geschillencommissie

De houder van 't Rovertje is per 24-11-2015 aangesloten bij een door de minister van Justitie en Veiligheid erkende geschillencommissie voor het behandelen van:

a. geschillen tussen houder en ouder over:

- een gedraging van de houder of bij de houder werkzame personen jegens ouder of kind;

- de overeenkomst tussen de houder en de ouder.

b. geschillen tussen houder en oudercommissie over de toepassing en uitvoering van het wettelijk adviesrecht.

Geschillen

De houder overlegt een klachtenvrij-certificaat van de geschillencommissie kinderopvang. Hieruit blijkt dat er geen klachten/geschillen zijn geweest over het jaar 2019.

Interne klachten

De houder overlegt een 'Jaarverslag klachten kindercentrum 't Rovertje 2019' waaruit blijkt dat er in 2019 een vijftal klachten door ouders bij de houder zijn ingediend.

Het betreffende klachtenjaarverslag ontvangt de toezichthouder na opvraag van gegevens ten behoeve van de jaarlijkse inspectie (op 18-11-2020).

In het jaarverslag zijn de vereiste onderdelen opgenomen:

- een beknopte beschrijving van de klachtenregeling;

- informatie over de wijze waarop ouders zijn geïnformeerd over de klachtenregeling;

- het aantal en de aard van de behandelde klachten per locatie;

- de strekking van de oordelen en de aard van de getroffen maatregelen;

- het aantal en de aard van de door de geschillencommissie behandelde geschillen, betreffende ouders of de oudercommissie. Het jaarverslag is niet herleidbaar tot natuurlijke personen tenzij het de houder zelf betreft en bevat geen adresgegevens, uitgezonderd het kindercentrum dat is

gevestigd op het woonadres van de houder die een natuurlijke persoon is.

Indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, dient de houder het jaarverslag klachten voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder toe te zenden en het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders te brengen. Dit heeft de houder verzuimd. Het

klachtenjaarverslag is pas op 18-11-2020 na opvraag door de toezichthouder ontvangen.

Uit bovenstaande constatering(en) / bevindingen blijkt dat aan de volgende voorwaarde niet is voldaan:

De houder van een kindercentrum zendt, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, het jaarverslag klachten voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

(art 1.57b lid 8 en 9 Wet kinderopvang)

Gebruikte bronnen

(20)

20 van 33

 Reglement oudercommissie (OC De Blokhut 2019)

 Overzicht samenstelling oudercommissie

 Klachtenregeling (2016)

 Jaarverslag klachten ('t Rovertje 2019)

 Aansluiting geschillencommissie

 Eerdere inspecties binnen kindercentrum 't Rovertje

(21)

Overzicht getoetste inspectie-items

Registratie, wijzigingen, administratie en naleving handhaving

Administratie

Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een kindercentrum en de ouder.

(art 1.52 Wet kinderopvang)

Pedagogisch klimaat

Pedagogisch beleid

Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan. De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat in de buitenschoolse opvang conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

(art 1.49 lid 1 en 2, 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van verantwoorde buitenschoolse opvang, bedoeld in artikel 11 van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop bijzonderheden in de ontwikkeling van het kind of problemen worden gesignaleerd en ouders worden doorverwezen naar passende instanties voor verdere ondersteuning.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop de mentor de verkregen informatie over de ontwikkeling van het kind met de ouders bespreekt en de wijze waarop aan de ouders en het kind bekend wordt gemaakt welke beroepskracht de mentor is van het kind.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de basisgroepen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop kinderen kunnen wennen aan een nieuwe basisgroep waarin zij zullen worden opgevangen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 2 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal

aanwezige kinderen, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de beroepskracht-kindratio. De afwijkende inzet van het minimumaantal beroepskrachten op grond van de beroepskracht-kindratio kan op de dagen van de week verschillen, zij het dat de afwijkende inzet niet per week verschilt.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang)

(22)

22 van 33 Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de aard en de organisatie van de activiteiten waarbij kinderen de basisgroep kunnen verlaten.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van het beleid ten aanzien van het gebruik kunnen maken van buitenschoolse opvang gedurende extra dagdelen.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het pedagogisch beleidsplan bevat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de taken die beroepskrachten in opleiding, stagiairs en vrijwilligers in de buitenschoolse opvang kunnen uitvoeren en de wijze waarop zij hierbij worden begeleid.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 3 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang)

Pedagogische praktijk

In het kader van het bieden van verantwoorde buitenschoolse opvang, draagt de houder van een kindercentrum er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

a. op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt

geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

b. kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

c. kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en

vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden;

d. kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

(art 1.49 lid 1 en 2 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 11 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Personeel en groepen

Verklaring omtrent het gedrag en personenregister kinderopvang In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:

a. de houder of voorgenomen houder van een kindercentrum;

b. de personen die op basis van een arbeidsovereenkomst met de houder of met een

uitzendorganisatie tijdens opvanguren werkzaam zijn dan wel zullen zijn op de locatie van een onderneming waarmee de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

c. de personen die op basis van een andere overeenkomst met de houder structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie waarmee de houder exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;

d. de personen die uit hoofde van hun functie toegang hebben of zullen hebben tot informatie over de kinderen die worden opgevangen;

e. de personen van 18 jaar en ouder die op het woonadres waar een kindercentrum is gevestigd hun hoofdverblijf hebben of zullen hebben dan wel die structureel tijdens opvanguren aanwezig zijn of zullen zijn op het kindercentrum, gevestigd op een woonadres.

(23)

Voor zover het natuurlijke personen betreft is eenieder als bedoeld in de onderdelen a tot en met e ingeschreven in het personenregister kinderopvang.

(art 1.50 lid 3 Wet kinderopvang)

Na inschrijving van een persoon als bedoeld in artikel 1.50 derde lid van de wet in het

personenregister kinderopvang en na koppeling met de houder van een kindercentrum kan de persoon zijn werkzaamheden aanvangen.

(art 1.48d lid 3 en 1.50 lid 4 Wet kinderopvang)

Opleidingseisen

Beroepskrachten beschikken over een passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk.

Een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang beschikt daarbij over een bewijsstuk waaruit blijkt dat hij de Duitse, Engelse of Franse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken beheerst op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader (ERK) voor talen.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9a lid 1 en 2 Regeling Wet kinderopvang)

Pedagogisch beleidsmedewerkers beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao Kinderopvang en cao Sociaal Werk.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 15 lid 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; 9a lid 3 Regeling Wet kinderopvang)

Aantal beroepskrachten en eisen aan de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires De houder van een kindercentrum zet voldoende beroepskrachten in voor het aantal kinderen dat wordt opgevangen, met dien verstande dat:

- de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een basisgroep wordt bepaald op grond van tabel 2 in bijlage 1, onderdeel b, bij het besluit kwaliteit kinderopvang en de daarbij behorende rekenregels;

- Indien kinderen bij een activiteit zoals beschreven in het pedagogisch beleidsplan de basisgroep verlaten, leidt dit niet tot een verlaging van het totaalaantal minimaal op of, indien de activiteit buiten het kindercentrum plaatsvindt, vanuit het kindercentrum in te zetten beroepskrachten, ten opzichte van de situatie direct voorafgaand aan de activiteit;

- in afwijking hiervan op grond van het Besluit kwaliteit kinderopvang art.16 lid 4 minder beroepskrachten zijn ingezet.

(art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 16 lid 1, 2, 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers

De houder van het kindercentrum zet de pedagogisch beleidsmedewerker voor het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden en de totstandkoming en

implementatie van pedagogische beleidsvoornemens voor het vereiste aantal uren in. Het minimaal aantal uren inzet wordt jaarlijks bepaald op grond van de rekenregels in het besluit.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 17 lid 1 en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Stabiliteit van de opvang voor kinderen

Bij buitenschoolse opvang vindt de opvang plaats in basisgroepen. Een kind wordt opgevangen in één basisgroep. De maximale grootte van de basisgroep wordt bepaald op grond van tabel 2 in

(24)

24 van 33 Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen. De mentor is een beroepskracht van het kind en bespreekt, indien wenselijk, de ontwikkeling van het kind met de ouders. Tevens is de mentor voor de ouders en het kind aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en het welbevinden van het kind.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 18 lid 5 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Gebruik van de voorgeschreven voertaal

De Nederlandse taal wordt als voertaal gebruikt. Daar waar naast de Nederlandse taal de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. In afwijking hiervan kan meertalige buitenschoolse opvang worden verzorgd conform de definitie en in overeenstemming met de voorwaarden die daarvoor gelden.

(art 1.50 lid 2 en art 1.55 lid 1 en 3 Wet kinderopvang)

OF

Er wordt naast de Nederlandse voertaal mede een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder van een kindercentrum vastgestelde gedragscode.

(art 1.55 lid 2 Wet kinderopvang)

Veiligheid en gezondheid

Veiligheids- en gezondheidsbeleid

De houder van een kindercentrum heeft voor elk kindercentrum een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder draagt er zorg voor dat er in de buitenschoolse opvang conform het veiligheids- en

gezondheidsbeleid wordt gehandeld.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

De houder of voorgenomen houder van een kindercentrum stelt het veiligheids- en

gezondheidsbeleid schriftelijk vast en verstrekt dit bij de aanvraag tot exploitatie. De houder evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum. Daarna houdt de houder het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor draagt dat het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de beroepskrachten een continu proces is van het vormen van beleid, implementeren, evalueren en actualiseren.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder a Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de risico’s die de opvang van kinderen van het desbetreffende kindercentrum met zich meebrengt, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:

- de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de veiligheid van kinderen;

- de voornaamste risico’s met grote gevolgen voor de gezondheid van kinderen;

- het risico op grensoverschrijdend gedrag door beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers, overige aanwezige volwassenen en kinderen.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder b Besluit kwaliteit kinderopvang)

(25)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een plan van aanpak waarin in concrete termen is aangegeven welke maatregelen binnen welke termijn zijn respectievelijk worden genomen, teneinde deze voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid, gezondheid en het risico op grensoverschrijdend gedrag in te perken en de handelswijze indien deze risico’s zich verwezenlijken.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder c Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een beschrijving in algemene zin van de wijze waarop kinderen wordt geleerd om te gaan met risico’s waarvan de gevolgen voor de veiligheid en

gezondheid van kinderen beperkt zijn en welke derhalve niet zijn aan te merken als voornaamste risico’s met grote gevolgen betreffende veiligheid en gezondheid en als risico op

grensoverschrijdend gedrag.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder d Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat een concrete beschrijving van de wijze waarop de houder van een kindercentrum er zorg voor draagt dat het actuele veiligheids- en

gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn voor de beroepskrachten, beroepskrachten in opleiding, stagiairs, vrijwilligers en ouders.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder e Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat, indien van toepassing, een concrete beschrijving van de wijze waarop de achterwacht is geregeld indien er met inachtneming van de beroepskracht- kindratio of bij het afwijken van de inzet van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van de beroepskracht-kindratio, slechts een beroepskracht op het kindercentrum aanwezig is.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 3 onder f en art 16 lid 5 en 6 Besluit kwaliteit kinderopvang)

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen conform de in de Regeling Wet kinderopvang aan deze kwalificatie gestelde nadere regels.

(art 1.49 lid 1 en art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 13 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang; art 9b Regeling Wet kinderopvang)

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

De houder van een kindercentrum stelt voor het personeel een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

De door de houder voor het personeel vast te stellen meldcode bevat ten minste de volgende elementen:

a. een stappenplan, inhoudende een omschrijving van de stappen voor het omgaan door het personeel met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

b. een afwegingskader op basis waarvan het personeel het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling weegt en dat het personeel in staat stelt te beoordelen of sprake is van dusdanig ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling, dan wel van een vermoeden daarvan, dat een melding is aangewezen;

c. een toebedeling van verantwoordelijkheden aan de diverse personeelsleden bij de stappen van het stappenplan, inclusief vermelding van de functie van degene die eindverantwoordelijk is voor

(26)

26 van 33 kennis en vaardigheden van personeel vereisen;

e. specifieke aandacht voor de wijze waarop het personeel omgaat met gegevens waarvan zij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden.

(art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 Wet kinderopvang; art 14 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Het door de houder van een kindercentrum in de meldcode vastgestelde stappenplan bevat ten minste de volgende stappen:

a. het in kaart brengen van de signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

b. collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis) of een deskundige op het gebied van letselduiding;

c. een gesprek met de ouders en, indien mogelijk, het kind;

d. het toepassen van het afwegingskader, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

e. het beslissen over:

- het doen van een melding, en

- het inzetten van de noodzakelijke hulp.

(art 1.51a lid 1, 2, 3 en 5 Wet kinderopvang; art 14 lid 1 onder a en 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Accommodatie

Eisen aan ruimtes

De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden

opgevangen, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 19 lid 1 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Een kindercentrum beschikt over ten minste 3,5m² binnenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 19 lid 2 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Een kindercentrum beschikt over ten minste 3m² vaste buitenspeelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind. De buitenspeelruimte is bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum. In het geval een buitenspeelruimte niet aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van het kindercentrum en voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar.

(art 1.50 lid 1 en 2 Wet kinderopvang; art 19 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Ouderrecht

Informatie

De houder van een kindercentrum informeert de ouders en eenieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid zoals beschreven in artikel 1.48d tot en met 1.57d van de wet.

(art 1.54 lid 1 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum informeert ouders en personeel over het inspectierapport door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen op een gemakkelijk vindbare plaats. Indien geen website aanwezig is legt de houder een afschrift van het inspectierapport ter inzage op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

(art 1.54 lid 2 en 3 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum brengt de mogelijkheid om geschillen aan de

geschillencommissie voor te leggen op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

(art 1.57c lid 2 Wet kinderopvang)

(27)

De houder van een kindercentrum informeert de ouders nadrukkelijk over de tijden waarop er minder beroepskrachten worden ingezet dan vereist is op basis van het aantal aanwezige kinderen, alsmede de tijden waarop in ieder geval niet daarvan wordt afgeweken en wordt voldaan aan de inzet van het minimaal aantal beroepskrachten op grond van de beroepskracht-kindratio.

(art 1.50 lid 2 Wet kinderopvang; art 12 lid 4 Besluit kwaliteit kinderopvang)

Oudercommissie

De houder van een kindercentrum heeft voor de oudercommissie, tenzij er op grond van artikel 1.58, tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, zes maanden na registratie een reglement oudercommissie vastgesteld.

(art 1.46 lid 2, 1.58 lid 2 en 1.59 lid 1 Wet kinderopvang)

Het reglement voor de oudercommissie omvat in ieder geval regels omtrent:

- het aantal leden;

- de wijze waarop de leden worden gekozen;

- de zittingsduur van de leden.

(art 1.59 lid 2 Wet kinderopvang)

Het reglement voor de oudercommissie bevat geen regels omtrent de werkwijze van de oudercommissie.

(art 1.59 lid 3 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum wijzigt het reglement voor de oudercommissie na instemming van de oudercommissie.

(art 1.59 lid 5 Wet kinderopvang)

Er is, zes maanden na registratie, een oudercommissie ingesteld die tot taak heeft de houder van een kindercentrum te adviseren over de onderwerpen in artikel 1.60 van de Wet kinderopvang.

OF

De verplichting tot het instellen van een oudercommissie geldt niet omdat het een kindercentrum betreft waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen en de houder van een kindercentrum zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen.

(art 1.58 lid 1 en 2 Wet kinderopvang)

Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn geen lid van de oudercommissie.

(art 1.58 lid 5 Wet kinderopvang)

De leden van de oudercommissie worden gekozen uit en door de ouders van wie de kinderen in het kindercentrum worden opgevangen.

(art 1.58 lid 4 Wet kinderopvang)

Klachten en geschillen

De houder van een kindercentrum zendt, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, het jaarverslag klachten voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de toezichthouder en brengt het verslag gelijktijdig op passende wijze onder de aandacht van de ouders.

(art 1.57b lid 8 en 9 Wet kinderopvang)

(28)

28 van 33 De houder van een kindercentrum treft een regeling voor de afhandeling van klachten over:

- een gedraging van de houder of bij de houder werkzame personen jegens een ouder of kind;

- de overeenkomst tussen de houder en de ouder.

(art 1.57b lid 1 Wet kinderopvang)

De regeling is schriftelijk vastgelegd en voorziet erin dat de ouder de klacht schriftelijk bij de houder van een kindercentrum indient en dat de houder:

- de klacht zorgvuldig onderzoekt;

- de ouder zoveel mogelijk op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling;

- de klacht, rekening houdende met de aard ervan, zo spoedig mogelijk afhandelt;

- de klacht, uiterlijk zes weken na indiening bij de houder, afhandelt;

- de ouder een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel op de klacht verstrekt;

- in het oordeel een concrete termijn stelt waarbinnen eventuele maatregelen zullen zijn gerealiseerd.

(art 1.57b lid 2 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat, indien een jaarverslag klachten vereist is omdat er in het betreffende jaar klachten bij de houder zijn ingediend, over elk kalenderjaar in het eerstvolgende kalenderjaar voor 1 juni een jaarverslag klachten wordt opgesteld. In het jaarverslag wordt ten minste opgenomen:

- een beknopte beschrijving van de klachtenregeling:

- informatie over de wijze waarop ouders zijn geïnformeerd over de klachtenregeling;

- het aantal en de aard van de behandelde klachten per locatie;

- de strekking van de oordelen en de aard van de getroffen maatregelen;

- het aantal en de aard van de door de geschillencommissie behandelde geschillen, betreffende ouders of de oudercommissie.

Het jaarverslag is niet herleidbaar tot natuurlijke personen tenzij het de houder zelf betreft en bevat geen adresgegevens, uitgezonderd het kindercentrum dat is gevestigd op het woonadres van de houder die een natuurlijke persoon is.

(art 1.57b lid 2 onder e en f, 4, 5, 6 en 9 Wet kinderopvang)

De houder van een kindercentrum is aangesloten bij de Geschillencommissie Kinderopvang voor het behandelen van:

a. geschillen tussen houder en ouder over:

- een gedraging van de houder van een kindercentrum of bij de houder werkzame personen jegens ouder of kind;

- de overeenkomst tussen de houder en de ouder.

b. geschillen tussen houder en oudercommissie over de toepassing en uitvoering van het wettelijk adviesrecht.

(art 1.57b, 1.57c lid 1 en 1.60 Wet kinderopvang)

(29)

Gegevens voorziening

Opvanggegevens

Naam voorziening : De Blokhut

Aantal kindplaatsen : 30

Gegevens houder

Naam houder : Stichting kindercentrum 't Rovertje

Adres houder : Sint Jozefweg 30

Postcode en plaats : 5953 JN Reuver

Website : www.rovertje.nl

KvK nummer : 41063957

Aansluiting geschillencommissie : Ja

Gegevens toezicht

Gegevens toezichthouder (GGD)

Naam GGD : GGD Limburg-Noord

Adres : Postbus 1150

Postcode en plaats : 5900 BD VENLO

Telefoonnummer : 088-1191200

Onderzoek uitgevoerd door : JP Brizzi

Gegevens opdrachtgever (gemeente)

Naam gemeente : Beesel

Adres : Postbus 4750

Postcode en plaats : 5953 ZK REUVER

Planning

Datum inspectie : 19-11-2020

Opstellen concept inspectierapport : 06-01-2021

Zienswijze houder : 19-01-2021

Vaststelling inspectierapport : 21-01-2021 Verzenden inspectierapport naar houder : 21-01-2021

(30)

30 van 33 gemeente

Openbaar maken inspectierapport : 28-01-2021

(31)

Bijlage: Zienswijze houder kindercentrum

Zienswijze inspectierapport De Blokhut 19-11-2020 Aan GGD Limburg Noord

t.a.v. Jean-Peter Brizzi Postbus 1150

5900 BD Venlo

Van Kindercentrum ‘t Rovertje St. Jozefweg 30

5953 JN Reuver Datum: 19-01-2021

Beste heer Jean-Peter Brizzi,

Met dit schrijven wil ik u onze zienswijze geven op uw beoordeling vanuit de inspectie:

BSO de Blokhut voor kinderen van 8-12 jaar is gevestigd in het gebouw van Jong Nederland Beesel.

In het gebouw heeft de BSO 1 ruimte geheel tot eigen beschikking. Deze ruimte is ingericht volgens de eisen die wij stellen aan de ruimte, zoals beschreven in het rapport:

(32)

32 van 33 kinderen samen tot creativiteit voor hun spel in de beschikbare ruimte met de beschikbare

materialen, zoals de tafels en stoelen. Regelmatig worden benodigde materialen erbij gezocht of zelf gemaakt. Waarbij de pedagogisch medewerkers reageren op en reageren naar de kinderen indien nodig of soms deelnemen aan de activiteit.

Ten tijde van de inspectie zaten een aantal kinderen volop in een zelfverzonnen Sinterklaasspel.

Inderdaad een spel met druk gedrag, luidruchtig, discussies en wild. Een spel verdeeld over meerdere ruimtes.

Een aantal andere kinderen waren met de mobiele telefoon van de Blokhut Tik-tok filmpjes aan het bekijken. De pedagogisch medewerkers hebben afspraken met de kinderen gemaakt hoe ze met Tik-Tok en BrawlStars om kunnen gaan. Beiden worden als gezamenlijke activiteit ingezet en om ook op dat gebied het kind te laten ontdekken en zich te laten ontwikkelen, binnen de gemaakte afspraken.

Ten tijde van de inspectie zijn met name deze activiteiten waargenomen, die naar ons inziens een vertekend beeld geven van de BSO.

Onderstaande foto geeft een beeld van een pizzarestaurant. Een groepje had pizza’s geverfd, een menukaart gemaakt en het restaurant ingericht. De gasten kwamen en het lekkers werd

geserveerd.

De volgende foto laat een rotonde zien. Van stoelen werden auto’s met nummerborden gemaakt.

Helaas waren er overtredingen en werd de politie in het leven geroepen en een rechtbank in de andere ruimte van de Blokhut.

(33)

De twee foto’s illustreren welke activiteiten de kinderen zelf organiseren en ontwikkelen.

De vaste pedagogisch medewerker van de Blokhut zit juist in een overgangsfase van groei met grotere kindbezetting en een tweede pedagogisch medewerker. Dit zijn we op aan het pakken hoe hier mee om te gaan in de verschillende ruimtes, met de activiteiten en het pedagogisch handelen.

Naar aanleiding van de inspectie gaan we onze visie op de Blokhut (bijlage) dieper uitwerken omdat deze manier van werken verder gaat dan de basis die in het pedagogisch beleidsplan beschreven.

Zodat het niet afhankelijk is van de pedagogisch medewerker die op dat moment werkt. Ten tijde van de inspectie was de vaste pedagogisch medewerker niet aanwezig en hebben twee

pedagogisch medewerkers die een stuk minder bekend waren met de groep de BSO gedraaid.

Vanuit het inspectie onderzoek zijn we gestart met overleggen met de pedagogisch medewerkers en gaan we een aanvullend plan ontwikkelen voor de visie van de Blokhut. Een doorontwikkeling van de Blokhut vanuit het Pedagogisch beleidsplan BSO beschreven om verder te werken aan een gezamenlijke groepsdynamica met een positief pedagogisch klimaat in de beschikbare ruimtes van de Blokhut.

Als laatste willen we nog toevoegen dat de klachtenrapportage in juni 2020 is opgesteld en op de website geplaatst is.

De constatering dat verzuimd is de klachtenrapportage voor 1 juni op te sturen aan de

toezichthouder is terecht. Dit is inderdaad er tussendoor geglipt, mogelijk gezien in deze periode de heropening van de scholen (corona) veel aandacht vroeg. We zullen zorgen dat dit komend jaar niet alleen tijdig op de website maar ook tijdig aan de toezichthouder wordt toegezonden.

Namens kindercentrum ’t Rovertje Janine Smit, manager DO en BSO

Alice Schrömpges, staffunctionaris Kwaliteit en Pedagogisch beleid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor

De houder van een kindercentrum draagt er zorg voor dat er gedurende de buitenschoolse opvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor