• No results found

Hoe verloopt de uitvoering van de studie en het onderzoek van voornoemde werkgroep (VFSIPH

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe verloopt de uitvoering van de studie en het onderzoek van voornoemde werkgroep (VFSIPH"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 321

van 16 september 1998

van de heer BART VANDENDRIESSCHE Bijzondere jeugdbijstand – Werking

In de sector van de bijzondere jeugdbijstand heerst naar verluidt grote ergernis, die onder meer te maken zou hebben met een tekort aan plaatsings- mogelijkheden, imagoverlies, overregulering, per- soneelstekort en daaruit voortvloeiende demotiva- tie. De gepaste maatregelen zouden ten aanzien van jongeren niet altijd meer kunnen worden geno- men.

Meer algemeen zou er een nijpend tekort zijn aan betrouwbare registratie van gegevens (problemen en problematieken) en aan een doelmatige samen- werking tussen belendende sectoren op welzijns- en gezondheidsvlak. Hierdoor zou de mogelijkheid om adequate hulpvormen aan te bieden voor jon- geren die door de jeugdrechtbank of door de comités voor bijzondere jeugdzorg worden geplaatst niet optimaal zijn.

Naar verluidt heeft het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH) het initiatief genomen tot een sectoro- verstijgende werkgroep hieromtrent, vooral in het licht van de moeilijkheden om karaktergestoorden op te nemen en een erkenning te krijgen van de provinciale evaluatiecommissie (1995).

1. Welke stappen heeft de minister reeds onderno- men om adequate hulpvormen aan te bieden ? 2. Op welke wijze wordt de samenwerking in net-

werk tussen bijzondere jeugdbijstand en de andere partners (algemeen welzijnswerk, centra voor geestelijke gezondheidszorg, jeugdpsychia- trie, medisch-pedagogische instellingen) aange- moedigd en georganiseerd ?

3. Hoe verloopt de uitvoering van de studie en het onderzoek van voornoemde werkgroep (VFSIPH) ? Wat zijn de krachtlijnen van haar besluiten ?

Antwoord

1. De erkende hulpverlening binnen de bijzondere jeugdbijstand werd zowel aangepast als uitge- breid.

Volgens sommigen was en is vandaag nog het tekort aan plaatsingsmogelijkheden het belang- rijkste knelpunt inzake het erkende aanbod van

de bijzondere jeugdbijstand.

Toen de huidige regering in juni 1995 aantrad, stond "een tekort aan capaciteit" zeker niet als cruciaal knelpunt op de agenda van de sector.

Wel werd, mede onder impuls van het Alge- meen Verslag over de Armoede, waarin de (te) snelle plaatsing van kinderen uit kansarme gezinnen werd bekritiseerd, aandacht gevraagd voor de groeiende vraag naar ambulante hulp- verlening.

Overeenkomstig mijn beleidsnota 1995 "Wer- ken aan netwerken" heb ik in eerste instantie bijkomende capaciteit gecreëerd in de ambulan- te thuisbegeleiding. Met een besluit van de Vlaamse regering van 19 november 1996 wer- den ruimere mogelijkheden gecreëerd om, bin- nen het globale programmatiegetal van een maximaal te erkennen capaciteit van 4.498, tot uitbreiding over te gaan. Met een ministerieel besluit van 10 juli 1997, dat steunt op een wetenschappelijk onderbouwde statistische methode, werden de capaciteitseenheden vol- gens een dynamisch programmatiemodel ver- deeld over de verschillende bestuurlijke arron- dissementen.

Vermelde besluiten lieten een nieuwe uitbrei- ding van het ambulante aanbod toe via vrijwilli- ge initiatieven tot ombouw van residentiële capaciteit. Op basis van vrijwillige initiatieven van voorzieningen probeer ik immers het ideaal model van het programmatiebesluit van 10 juli 1997 te benaderen, en dit samen met de input van bijkomende middelen. Tijdens de jaren 1995-1998 groeide het aanbod van opvang- en begeleidingsmogelijkheden met 6 %.

Er werd 115 miljoen geïnvesteerd in uitbreidin- gen en/of ombouwoperaties. Met een laatste reeks erkenningen in mei jongstleden werd de maximaal te erkennen capaciteit van 4.498 vol- ledig aangewend. Deze reeks van een capaciteit van 89 bevat onder meer ook de principiële erkenning van een nieuw begeleidingstehuis in Brussel en een nieuw onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum in Antwerpen. Hierbij mag het duidelijk zijn dat ik de signalen over een tekort aan residentiële mogelijkheden niet negeer. De erkenningen die ik heb verleend, hielden rekening met de prioritaire rangschik- king van de arrondissementen die volgens de programmatie het meest relatief onderbezet zijn. Het aanbod werd aldus voornamelijk uitge- breid in Antwerpen en Brussel/Halle-Vilvoorde.

Nog vooraleer alle verleende erkenningen effec- tief in werking zijn getreden, zijn reeds positieve

(2)

resultaten zichtbaar. Mede door een verhoging van de bezettingsgraad en een snellere doorstro- ming konden, in vergelijking met 1994, in 1997 16

% meer jongeren en hun gezinnen een beroep doen op de erkende hulpverlening.

De groei van het aanbod volstaat in sommige arrondissementen blijkbaar niet om de nog sneller stijgende vraag volledig te beantwoor- den. De vragen die momenteel worden gesteld, zijn erg gedifferentieerd ; ze hebben in belang- rijke mate betrekking op een optreden bij crisis- situaties en op een alternatief optreden bij delinquentie.

Ik plan nog dit najaar overeenkomsten af te sluiten om de hulpvormen uit te breiden en vraaggericht te differentiëren via de uitbreiding van reeds bestaande en goed lopende projecten en via nieuwe projecten. Door het afsluiten van overeenkomsten kan er snel worden ingegrepen waardoor de resultaten van de ingezette midde- len bij de cliënten, de sector zelf en bij de door- verwijzers haast onmiddellijk zichtbaar worden.

In 1999 gaan de investeringsinspanningen ver- der. Voor 1999 is in een bijkomend budget voor- zien van 95 miljoen ter uitvoering van het Vlaams intersectoraal akkoord voor de social - profitsector. Hiervan wordt 65 miljoen bestemd voor de uitbreiding van het reguliere aanbod, 30 miljoen voor projecten. Daarnaast wordt sup- plementair een bedrag van 100 miljoen uitge- trokken om de hulpverlening meer mogelijkhe- den te geven, vooral de hulpverlening bij delin- quentie en de hulpverlening aan alleenstaande minderjarigen.

Dit alles zal het knelpunt dat wordt vertaald in

"een tekort aan capaciteit" wellicht niet uit de weg ruimen. De stijgende en gedifferentieerde vraag naar hulpverlening kan de bijzondere jeugdbijstand niet alleen opvangen. Niet alleen omdat zij daartoe niet over de nodige middelen beschikt, maar ook omdat zij tegelijkertijd voor sommige vragen niet de meest aangewezen sec- tor is. Het is noodzakelijk dat ieder op zijn niveau zijn verantwoordelijkheid opneemt, dat alle betrokken sectoren en overheden worden geconfronteerd met hun opdracht inzake die veelheid en diversiteit van problemen. Het is belangrijk de verantwoordelijkheden bij de ver- schillende actoren te activeren en de posities van en interferenties tussen de verschillende sectoren vast te stellen.

In dit verband staan er twee belangrijke initia- tieven op stapel, met name de commissie ad hoc

van het Vlaams Parlement en het congres

"jeugdwelzijn" dat in het voorjaar 1999 wordt georganiseerd. Beide initiatieven kunnen voor de bijzondere jeugdbijstand een belangrijke bij- drage vormen inzake de verdere ontwikkeling en afstemming van haar hulpverleningsaanbod.

Ook de initiatieven die vanuit de federale over- heid worden ontwikkeld met het oog op een fundamentele hervorming van de jeugdbescher- mingswet, althans voorzover die betrekking heeft op de jeugddelinquentie, kunnen hierop in de toekomst een belangrijk effect hebben. Naast het door de bijzondere wet geïnstitutionaliseer- de overleg zal ik ook in bilaterale contacten met het ministerie van Justitie zoeken naar een afstemming van het beleid inzake regelgeving en uitvoering.

Het hulpverleningsaanbod van de bijzondere jeugdbijstand moet ook adequater worden via een input van bijkomende personele middelen.

In uitvoering van het reeds vermelde Vlaams intersectoraal akkoord wordt het begeleidings- kader van de residentiële voorzieningen en van de diensten voor pleegzorg uitgebreid, vooral met het oog op een versterking van het gezins- gericht werken.

2. Zoals gesteld, de bijzondere jeugdbijstand kan niet alle problemen die haar worden voorgelegd alleen aanpakken. Sommige van de problemen, zoals die van de zogenaamde "psychiatrische jongeren", sluiten ook niet aan op haar deskun- digheid. Overleg tussen de verschillende wel- zijns- en zorgsectoren wordt aangemoedigd, niet alleen via de overlegstructuren, maar ook bij- voorbeeld via criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen tot subsidiëring van projecten.

In Antwerpen, dat bij herhaling signalen van een overvraagde bijzondere jeugdbijstand uit- zendt, heb ik in samenwerking met de Stichting Welzijnszorg van de provincie Antwerpen het initiatief genomen tot een rondetafel met verte- genwoordigers van zowat alle sectoren (OCMW, algemeen welzijnswerk, Kind en Gezin, Vertrouwensartscentrum, de psychoso- ciale en psychiatrische hulpverlening, enzo- voort). Dit overleg zoekt oplossingen voor de problemen die rijzen in de bijzondere jeugdbij- stand aangaande de doorverwijzing naar, de instroom vanuit en de samenwerking met de andere welzijnssectoren.

Ik hoop dat de resultaten van de reeds vermel- de initiatieven, met name de commissie ad hoc van het Vlaams Parlement en het congres

(3)

"jeugdwelzijn", de samenwerking tussen de bij- zondere jeugdbijstand en haar partners bijko- mend zal activeren en op termijn meer zal struc- tureren.

3. Door het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap werd inder- daad het initiatief genomen om de problema- tiek van de karaktergestoorden te bespreken in een sectoroverschrijdende werkgroep.

De werkgroep, bestaande uit een zestiental per- sonen, kwam zesmaal samen in de loop van 1997 en 1998. Gezien de inhoudelijke complexi- teit van deze problematiek en gezien het sector- overschrijdend karakter, werden er mensen gevraagd vanuit de bijzondere jeugdbijstand en de gehandicaptenzorg. Vanuit de universiteiten waren de kinder- en jeugdpsychiatrie, de psy- chologie en de orthopedagogie vertegenwoor- digd. Andere vertegenwoordigers waren : de ouders, de PEC (provinciale evaluatiecommis- sie), de administratie VFSIPH, het adviescomité

"Inschrijvingen en Evaluatie".

Het eindadvies van de werkgroep werd op 31 maart 1998 door de raad van bestuur van het VFSIPH goedgekeurd. Dit advies werd mij overgezonden met het verzoek de inhoud mee op te nemen in de globale discussie over een integrale jeugdzorg.

In de loop van de maand juni 1998 heb ik het betrokken document ter toetsing voorgelegd aan de Vaste Commissie van de Gezins- en Wel- zijnsraad.

De krachtlijnen van de besprekingen in de werkgroep waren :

– de aflijning van de doelgroep "categorie 14"

met het oog op de inschrijfbaarheid bij het Vlaams Fonds, namelijk kinderen en jonge- ren met karakterstoornissen, die normaal of zwakbegaafd zijn of een lichte mentale han- dicap vertonen ;

– de organisatie van deze zorg ;

– de impact inzake het inclusief beleid en de mogelijke preventieve acties hierrond (sug- gesties).

Het VFSIPH kwam tot volgend advies.

– Voorstel om in de toekomst te spreken over gedrags- en emotionele stoornissen in plaats

van over karakterstoornissen en dat er een langdurige en ernstige beperking is die de sociale integratie belemmert.

– Het diagnostisch proces mag zich niet beper- ken tot het louter invullen van de DSM-4.

Indien een erkend team onvoldoende zicht krijgt op de problematiek, moet het een beroep kunnen doen op een gespecialiseerd team in één van de voorzieningen van het Vlaams Fonds.

Onderscheid tussen enerzijds de verwijzings- diagnose en anderzijds de behandelingsdiag- nose is noodzakelijk.

– De verwijzingsdiagnostiek (inschrijfbaar- heid, toegang tot de zorg) blijft gekoppeld aan het schoolritme en vraagt om een verrui- ming van het artikel 7 van de inschrijvings- procedure.

– Er worden voldoende deskundige teams erkend, regelmatig gespreid over de regio's en de verschillende sectoren.

– Het verstrekken van zorg-op-maat. Dit wil zeggen een vraaggestuurde zorg in plaats van aanbodgestuurde zorg, met een continuüm van ambulante tot residentiële functies (een waarborg tot naadloze overgangen).

– Aandacht hebben voor specifieke kwaliteits- criteria voor het zorggebeuren aan deze doelgroep (vb. het gezinsgericht werken).

– Aandacht hebben voor netwerkvorming en samenwerkingsverbanden.

– Aandacht hebben voor een vergroting van de personeelsformatie.

Zoals reeds werd vermeld, zal de Gezins- en Welzijnsraad deze materie behandelen, zodra de installatieprocedures van deze raad zijn afge- rond.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit is te herleiden uit opmerkingen als ‘iets te veel pr’, ‘minder informatie, liever concretere informatie dan procesmatige verhandelingen’, ‘er ontbreekt

Daarbij kijkt zij zowel naar de belangen van de patiënten die in aanmerking komen voor vergoeding van een bepaalde interventie, als naar de belangen van patiënten met

Voor de tellingen per schip geldt, dat deze in het gebied Friese Front vooral gericht zijn geweest op het tellen van Zeekoeten. Dit levert twee belangrijke beperkingen op: 1) er

In het kader van het onderzoek naar het voorkomen van Chlamydia psittaci bij wilde vogels zijn in 2013 117 vogels onderzocht, waarvan er 2 positief zijn bevonden op de

In theorie zal er zeker sprake zijn van een relatie van maisteelt met bodemdaling, maar deze heeft dan vooral betrekking op de teeltwijze en niet direct op het gewas mais..

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Een verkenning van mogelijke maatregelen voor het mitigeren en/of wegnemen van de effecten als door de kantoorontwikkeling niet volledig aan de eisen die de doelsoorten stellen

"Marble" (figuur 7) werken de middelen Plantvax en Dithane M45 het meest groeiremmend, De andere middelen verschillen weinig van de waterbehandeling.. Uit de figuren 5, 6