• No results found

Ontwikkeling door Samenwerking

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwikkeling door Samenwerking "

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

\\server\name

PSCRIPT Page Separator

Date: 6/23/2006 45 : P143710 Time: 4:08:10 PM

P143710

P143710

(2)

Ontwikkeling door Samenwerking



















(3)

Een onderzoek naar de bijdrage van task forces aan de economische ontwikkeling van

Noord-Nederland

(4)

Auteur

Joris T. Duindam Afstudeerrichting Technische Bedrijfswetenschappen Discrete Technologie jorisduindam@gmail.com Studentnummer 1227149

Samenwerkingsverband Noord-Nederland / Adviescollege voor de Markt www.ama-online.nl

K.M.A. Kalverboer MHD Secretaris/Manager Adviescollege voor de Markt kalverboer@snn-nl.com

Rijksuniversiteit Groningen / Faculteit Bedrijfskunde www.bdk.rug.nl

prof. dr. G.J.E.M. Sanders Cluster Organisatiekunde, Faculteit Bedrijfskunde, Groningen g.j.e.m.sanders@bureau.rug.nl

dr. G. Blaauw NIKOS, Universiteit Twente, Enschede g.blaauw@utwente.nl





April 2006

(5)

Voorwoord

Beste lezer,

Hierbij presenteer ik u de verslaglegging van mijn onderzoek bij het Adviescollege voor de Markt. Dit onderzoek vormt tevens de afsluiting van mijn studie Technische Bedrijfswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Naast het feit dat deze afstudeeropdracht mij heeft geleerd een onderzoek wetenschappelijk op te zetten en uit te voeren, heeft het mij de mogelijkheid geboden om mijn persoonlijke vaardigheden op uiteenlopende gebieden te ontwikkelen. Zo leerde ik op een open wijze naar de wereld te kijken en kwam ik in gesprek met personen, in wie ik een voorbeeld zal blijven zien bij mijn verdere persoonlijke ontwikkeling. Zoals in deze scriptie zal blijken, is zowel veranderen van ingesleten gedragspatronen, als het stellen van de juiste doelen, allerminst vanzelfsprekend.

Daarom ben ik veel dank verschuldigd aan mijn begeleiding.

Karin, ik heb veel bewondering voor jouw geduld en inzet om onze Meester-Gezel relatie tot een succes te maken. Ik realiseer me dat jij mij de kans hebt geboden om mijn theoretische kennis te verreiken met kennis en ervaring vanuit “de echte wereld”. Ondanks je drukke bezigheden heb je steeds tijd voor mij vrij willen maken en stelde je je hele netwerk beschikbaar voor een jolige student die maar weinig ervaring had met interviewen. Erg veel dank voor het geduld, de betrokkenheid en het vertrouwen.

Ook wil ik mijn universitaire begeleiders, dhr. Sanders en dhr. Blaauw, bedanken dat ze mij wisten te overtuigen van een brede kijk op de wereld en voor de theoretische handvaten die ze mij hebben aangereikt om mijn bevindingen te kunnen staven. U geloofde in de relevantie van dit onderzoek en vertrouwde op mijn capaciteiten als onderzoeker, al gaf ik daar niet altijd evenveel aanleiding toe. Ik zal uw socratische ironie ten aanzien van mijn onderzoek en onze continue open dialoog, die leidde naar de fundamenten van wetenschappelijk onderzoek, niet snel vergeten.

Verder wil ik graag alle medewerkers en deelnemers van het Talentproject bedanken voor het verkrijgen van deze unieke afstudeermogelijkheid en voor de ondersteuning gedurende het traject.

Tot slot gaat er veel dank uit naar mijn vrienden, ouders, twee broers en in het bijzonder naar mijn Joanne. Jullie hebben mij door de moeilijke momenten van een eenzame scriptieschrijver geholpen en wisten deze sensitieve twijfelaar altijd weer op het rechte pad te brengen. Mijn dank hiervoor is groot.

Joris Duindam

(6)

Samenvatting

De relatieve economische achterstand van het noorden op de rest van het land lijkt negatieve gevolgen te hebben voor de economische ontwikkeling van Nederland. Daarom is het regionaal economisch beleid van de afgelopen decennia gericht op het inlopen van deze economische achterstand. Dit onderzoek gaat in op de bijdrage van task forces aan dit stimuleringsbeleid.

Om aan te sluiten bij de wensen van de marktsector, werd in 2000 het Adviescollege voor de Markt (AMa) opgericht. Het AMa kreeg binnen het huidige stimuleringsprogramma (Kompas voor het Noorden) onder andere de mogelijkheid om kansrijke initiatieven op te sporen en te onderzoeken door het instellen van task forces. Een task force wordt samengesteld door het AMa en bestaat uit experts die een extern onderzoek begeleiden naar de kansen van een initiatief voor Noord-Nederland. De task force is in de afgelopen vijf jaar veelvuldig ingezet en het concept is steeds verder ontwikkeld. De manier waarop het AMa momenteel kansen identificeert en selecteert sluit grotendeels aan bij de elementen die volgens Porter (1997) de concurrentiekracht van de regio op de lange termijn versterken. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat de experts binnen een task force het onderzoek niet alleen met inhoudelijke kennis ondersteunen. Door personen te selecteren vanuit diverse achtergronden groeien de contacten tussen de belangrijke regionale partijen (overheid, marktsector en kennisinstellingen). Ook geeft het AMa de voorkeur aan personen met autoriteit en veel netwerkrelaties. Na afronding van een succesvolle task force kunnen deze personen de resultaten uitdragen naar de buitenwereld waardoor er draagvlak onstaat voor het benutten van de onderzochte kans. Dergelijke neveneffecten zijn waardevol voor het realiseren van een initiatief en wenselijk binnen een regio waar samenwerking tussen de overheid, kennisinstellingen en marktsector moeilijk tot stand lijkt te komen. Door ook aandacht te geven aan aspecten als onderlinge samenwerking en afstemming binnen de regio biedt dit onderzoek een nieuwe kijk op regionale ontwikkeling. De handvaten hiervoor komen uit de klassiek sociale systeemtheorie (Parsons 1964), waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen vier dimensies van ontwikkeling, te weten:

1. Het formuleren en realiseren van doelen (Scope);

2. Het economisch optimaliseren van processen (Scale);

3. Het ontwikkelen van ingesleten gedragspatronen (Skill & Value);

4. Het vergroten van de onderlinge afstemming (Social Networks).

Uit interviews met bestuurders vanuit de overheid, marktsector en kennisinstellingen blijkt dat deze drie partijen verschillend denken over regionale stimulering in Noord-Nederland. Mede door de uiteenlopende inzichten lijkt de regio zich niet optimaal te ontwikkelen. Zo belemmert het de contacten tussen de drie regionale partijen (Social network dimensie), worden de stimuleringsmiddelen niet optimaal besteed (Scale dimensie) en groeien de overheid, de marktsector en kennisinstellingen onvoldoende naar elkaar toe (Skill en Value

(7)

dimensie). Tot slot blijkt het moeilijk om voor de ontwikkeling van Noord-Nederland een gemeenschappelijke doelstelling te formuleren en deze gezamelijk te realiseren (Scope dimensie).

Uit het onderzoek naar de werking van task forces wordt geconcludeerd dat het AMa concurrentieversterkende kansen identificeerd. Deze kansen worden versneld ontwikkeld door experts vanuit verschillende achtergronden mee te laten denken. Ook groeien door deze methode de onderlinge relaties rond het initiatief en wordt de onderlinge aanpassing van overheid, marktsector en kennisinstellingen gestimuleerd (Etxkowitz & Leydesdorff, 2000).

(8)

Inhoudsopgave

1. INTRODUCTIE ...9

1.1 INLEIDING...9

1.2 DE ACHTERGROND REGIONALE STIMULERING INNOORD-NEDERLAND...9

1.3 HETADVIESCOLLEGE VOOR DEMARKT...10

1.4 TASK FORCES...11

2. ONDERZOEKSOPZET ...13

2.1 INLEIDING...13

2.2 AANLEIDING...13

2.3 UITGANGSPUNTEN...13

2.4 DOEL-EN VRAAGSTELLING...14

2.5 RANDVOORWAARDEN...15

2.6 BEGRIPPENKADER...16

2.7 METHODOLOGIE...16

3. TRENDS IN DE UITWERKING VAN REGIONAAL BELEID...19

3.1 INLEIDING...19

3.2 INTEGRAAL STRUCTUURPLANNOORDEN DESLANDS(1979-1999)...19

3.3 HETKOMPAS VOOR HETNOORDEN(2000T/M2006) ...20

3.4 TOEKOMSTIGE INVULLING REGIONAAL BELEID(VANAF2007) ...21

3.5 ECONOMISCHE EN JURIDISCHE BEPERKINGEN...22

3.6 TRENDS BINNEN REGIONAAL STIMULERINGSBELEID INNOORD-NEDERLAND...22

4. THEORETISCHE INTERPRETATIE...24

4.1 INLEIDING...24

4.2 DE REGIO ALS SOCIAAL SYSTEEM...24

4.3 DE CONCURRENTIEKRACHT VAN EEN REGIO;DE DIAMANT VANPORTER...26

4.4 REGIONAAL INNOVATIEF VERMOGEN DOOR SAMENWERKING:DETRIPLEHELIX...30

4.5 ONTWIKKELEN VAN KANSEN VOLGENS HETENTREPRENEURIAL PROCESS...33

5. CONCEPTUEEL MODEL ...37

6. DE MENING VAN ACTOREN OVER REGIONAAL BELEID ...39

6.1 INLEIDING...39

6.2 ACTOREN VANUIT DE OVERHEID OVER REGIONALE STIMULERING...40

6.3 ACTOREN VANUIT DE MARKTSECTOR OVER REGIONALE STIMULERING...46

6.4 KENNISINSTELLINGEN OVER REGIONALE STIMULERING...50

6.5 INTERPRETATIE EN DISCUSSIE...54

7. INZICHT IN DE WERKING VAN EEN TASK FORCE ...60

7.1 INLEIDING...60

7.2 GEHANTEERDE DEFINITIE VAN EEN TASK FORCE...60

7.2 BESTUURDERS UIT DE REGIO OVER HETADVIESCOLLEGE VOOR DEMARKT...61

7.3 HET VERLOOP VAN EEN TASK FORCE...63

7.4 DRIE VOORBEELDCASES VAN TASK FORCES...68

7.5 INTERPRETATIE EN DISCUSSIE...77

8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...84

8.1 INLEIDING...84

8.2 SKILL&VALUE ENSOCIALNETWORK: HET CREËREN VAN DRAAGVLAK EN SAMENHANG...84

8.3 SCOPE: HET BENUTTEN VAN DE ECHTE KANSEN VOOR DE REGIO...85

8.4 SCALE: HET METEN VAN DE JUISTE EFFECTEN...86

LITERATUURLIJST...87

BOEKEN, ARTIKELEN ENWORKINGPAPERS...87

NOTITIES,BELEIDSSTUKKEN EN OVERIGE BRONNEN...87

(9)

BIJLAGE 1 CHRONOLOGISCHE LIJST VAN TASK FORCESERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.

RAAMPLAN1 TASKFORCES...ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. RAAMPLAN2 TASKFORCES...ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. RAAMPLAN3 TASKFORCES...ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. RAAMPLAN4 TASKFORCES...ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.

BIJLAGE 2 ALFABETISCHE LIJST VAN GEÏNTERVIEWDE PERSONENERROR! BOOKMARK

NOT DEFINED.

BIJLAGE 3 VOORBEELD INTERVIEWSCHEMA ... ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.

BIJLAGE 4 DE VIER MECHANISMEN BINNEN EEN SOCIAAL SYSTEEM... ERROR!

BOOKMARK NOT DEFINED.

(10)

1. Introductie

1.1 Inleiding

Het centrale thema van dit onderzoek is het van overheidswege stimuleren van de noordelijke economie door kansrijke initiatieven vanuit de marktsector te ondersteunen. De task force is het instrument dat in deze regio hiervoor ontwikkeld is. In de task force zitten experts die een initiatief inhoudelijk verder ontwikkelen en het draagvlak voor het initiatief proberen te vergroten.

In het publieke debat is er veel aandacht voor de besteding van publieke gelden aan achterstandsregio’s. Naast landelijke sturing bij regionale stimulering worden deze publieke geldstromen in steeds grotere mate bestuurd door de Europese overheid. Ook zal blijken dat kennisinstellingen en de marktsector in de loop der jaren direct betrokken zijn geraakt bij de invulling en uitvoering van regionale steun. Dit maakt het stimuleren van een regio tot een speelveld van verschillende partijen die allen een eigen belang vertegenwoordigen. De uitdaging van dit onderzoek is om in een omgeving met zeer uiteenlopende meningen over de invulling van overheidssteun de prestaties van dit instrument te evalueren.

In deze introductie zal kort worden in gegaan op de achtergrond van regionale stimulering en zal de rol van het Adviescollege voor de Markt en task forces bij regionale stimulering worden beschreven.

1.2 De achtergrond regionale stimulering in Noord-Nederland

Bij het stimuleren van micro-economische ontwikkeling in de regio, is de Nederlandse politiek te verdelen in twee kampen. Enerzijds is er een politieke stroming die sterk gelooft in de regulerende werking van de markt. Elke directe ingreep in de markt is voor hen taboe en marktwerking zou bepalend moeten zijn bij de vorming van economisch beleid. Wanneer er in een bepaald gebied een overschot is aan productiemiddelen, zullen de productiekosten vanzelf dalen, waardoor het voor bedrijven weer aantrekkelijker wordt om zich er te vestigen.

Daar tegenover staat de politieke stroming die, vanuit verschillende motieven, wel gelooft in de stimulerende werking van regionaal economisch beleid. Dit onderzoek is met deze overtuiging geschreven. Hier zullen de belangrijkste motieven binnen deze stroming wordt genoemd.

Het eerste initiatief tot economische steun voor het noorden kwam voort uit het motief van een eerlijke verdeling van de welvaart binnen Nederland. Deze ”sociaal-politieke stroming”

kwam tot ontwikkeling onder het kabinet Den Uyl (1973-1977), dat streefde naar een eerlijke verdeling van kennis, macht en inkomen. De overheid diende daarom in te grijpen als een zwakke regionale economische structuur zich vertaalde in een oneerlijke verdeling van de welvaart. Als gevolg van dit beleid werden grote ondernemingen door de overheid gestimuleerd om arbeidsintensieve productiefaciliteiten te verplaatsen naar gebieden met een ijlere economische structuur. Deze aanpak bleek succesvol, gezien de directe groei van het aantal arbeidsplaatsen in deze gebieden.

(11)

In de loop der jaren groeide de weerstand tegen het verplaatsen van economische activiteit van de natuurlijke vestigingsplaats naar achterstandsgebieden. De gedachte hierachter was dat onnatuurlijke verplaatsing van economische activiteiten ten koste gaat van de nationale economische groei. Vanuit deze gedachte ontstond een nieuw motief voor regionaal beleid, wat dhr. Van Drecht1 typeerde als de ‘efficiencydenkers‘. Deze groep bepleit dat stimulering van een achterstandsregio alleen gerechtvaardigd is als de Nederlandse economie er als geheel beter van wordt. Regionale stimulering moet zich richten op het benutten van de kansen in achterstandsregio’s en het stimuleren van nieuwe economische bedrijvigheid.

Deze gedachte heeft een sterke invloed gehad op het stimuleringsbeleid van de afgelopen decennia. Zo speelt het verwachte positieve effect op de nationale economie binnen het huidige regionale stimuleringsprogramma van Noord-Nederland een belangrijke rol.2Ook het komende beleidsprogamma, Pieken in de Delta,3 lijkt voort te bouwen op dit motief. Dit programma zal zich werderom richten op het benutten van de regionale kansen als stimulans voor de nationale economie. De nadruk zal echter liggen op het uitbouwen van de nationale sterktes binnen alle regio’s, waarbij er geen bijzondere aandacht meer uitgaat naar het inlopen van de achterstanden in ijle economische regio’s.

1.3 Het Adviescollege voor de Markt

In het huidige stimuleringsprogramma, het Kompas voor het Noorden, staat vermeld dat de beschikbare expertise van het bedrijfsleven optimaal moet worden benut bij de uitvoering van het beleid. Om het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) op dit gebied te ondersteunen werd in 2000 het Adviescollege voor de Markt (AMa) opgericht, bestaande uit zes leden, die worden bijgestaan door een secretaris-manager. De voorzitter van het college is woordvoerder en onderhoudt contacten met het bedrijfsleven, intermediaire organisaties, brancheorganisaties, werkgeversorganisaties, kennisinstellingen en politiek bestuurders. De overige leden zijn geselecteerd op basis van hun brede ervaring in het bedrijfsleven, hun uitgebreide kennis over strategische processen binnen de marktsector en hun (inter-) nationale netwerk. Door deze invloedrijke positie kunnen ze regelmatig een beroep doen op hun relaties uit het bedrijfsleven, de overheid en de politiek om zaken onder de aandacht te brengen.

Het takenpakket van het Adviescollege voor de Markt is drieledig:

1. Het geven van (on-)gevraagd strategisch advies aan de Bestuurscommissie Economische Zaken van het SNN over economische kansen in Noord-Nederland;

2. Het bedrijfsleven informeren over strategische kansen binnen de marktsector, het leggen van relaties tussen marktpartijen, kennisinstellingen en overheid rond deze kansen en verwijzen naar de mogelijkheden die het Kompas biedt bij de verdere ontwikkeling;

1Dhr. G. van Drecht, zie ook bijlage 2

2Kompas voor het Noorden, Ruimtelijk economisch ontwikkelprogramma Noord-Nederland 2000-2006, pp 8

3Pieken in de Delta, Gebiedgerichte economische perspectieven, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 2004

(12)

3. Het stimuleren en ontwikkelen van kansrijke ideeen binnen de marktsector die leiden tot nieuwe investeringen en groei van de werkgelegenheid.4

Voor deze laatste rol kan het AMa spontane initiatieven uit de markt ondersteunen door het inzetten van task forces.

1.4 Task forces5

Vanaf de start van het Kompasprogramma heeft het AMa de mogelijkheid om task forces in te zetten voor het signaleren van kansrijke innovatieve projecten en het verder concretiseren en op haalbaarheid toetsen van deze projecten. Task forces hebben een tijdelijk karakter en worden ingevuld door onafhankelijke deskundigen met specifieke kennis en netwerken rond een kansrijk thema of idee. Deze groep stuurt een extern uitgevoerd onderzoek naar de haalbaarheid van een kansrijk idee voor het noorden en komt bijeen op een aantal strategische momenten om het onderzoek te beoordelen en bij te sturen.6 Op deze wijze worden er afhankelijk van het onderwerp steeds weer andere expertise en netwerken benut.

Het algemene doel van een task force is het stimuleren van nieuwe structuurversterkende activiteiten voor de marktsector in Noord-Nederland door het onderzoeken van de haalbaarheid van kansrijke ideeën voor marktsector. Haalbare ideeën worden door een task force uitgewerkt tot concrete structuurversterkende initiatieven voor marktpartijen, kennisinstellingen of de overheid. De onderwerpen waarop task forces worden ingezet zijn grofweg te verdelen in initiatieven voor clusters van bedrijven en instellingen en initiatieven voor de ontwikkeling van gunstige randvoorwaarden voor de marktsector in het noorden.7 Voorbeelden van task forces die zich richten op clustervorming zijn:

- Sectordoorlichting Verf: Een verkenning van de haalbaarheid van clusterprojecten in de verfindustrie;

- E-Health: Een task force waarbij het identificeren en bijeenbrengen van relevante partijen uit het bedrijfsleven en de zorgsector centraal stond om zodoende innovatieve projecten te realiseren op het terrein van ICT en Zorg;

- Kennisnetontwikkeling: Een task force die de kennistransfer tussen het midden- en kleinbedrijf (MKB) onderling en tussen kennisinstellingen en het MKB stimuleerde met pilots op het gebied van methodische productontwikkeling, lichte materialen en kennisvouchers.8

Voorbeelden van task forces die zijn ingezet voor de ontwikkeling van gunstige economische

4Jaarverslag Adviescollege voor de Markt 2004

5Jaarverslag Adviescollege voor de markt 2001, 2002, 2003 en 2004 en een interne memo over het Expertpannel (29-8-2000)

6De rol van opdrachtuitvoerder kan vervult worden door zowel intermediaire organisaties (NOM, Syntens), kennisinstellingen als het bedrijfsleven

7Boersma, L., Oosterhaven, J. (2003), Beoordelingskader task forces AMa, Een onderzoek in opdracht van het Adviescollege voor de Markt, Groningen (zie ook bijlage 1)

8Zie voor meer informatie over de task forces bijlage 1

(13)

randvoorwaarden zijn:

- Noord Nederland in de informatiemaatschappij: Een open advies geschreven over de realisatie van een goede ICT-infrastructuur.

- Het Talentproject: Een concreet initiatief ter stimulering van de algemene kennistransfer tussen kennisinstellingen en het MKB.

- Logistieke netwerken: Een strategisch advies over de versterking van de logistieke netwerken in Noord-Nederland.8

(14)

2. Onderzoeksopzet

2.1 Inleiding

Na deze introductie van de opdrachtgever en een beschrijving van de achtergrond van regionaal economisch beleid in Noord-Nederland, zal dit hoofdstuk richting geven aan het onderzoek. Eerst zal de aanleiding tot dit onderzoek worden beschreven, daarna volgen de uitgangspunten, de doel- en vraagstelling en de randvoorwaarden waarbinnen dit onderzoek is uitgevoerd. Tot slot wordt aangegeven welke methoden zijn gehanteerd om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden.

2.2 Aanleiding

Eind 2006 loopt het Kompasprogramma ten einde en zal het nieuwe stimuleringsbeleid naar verwachting andere accenten gaan leggen bij het stimuleren van de marktsector. Na zes jaar ervaring binnen dit speelveld is de ervaring van het AMa dat het inzetten van task forces een effectief instrument is bij het stimuleren en ontwikkelen van kansrijke ideeën binnen de marktsector. Om de opgebouwde ervaring met dit instrument te kunnen gebruiken bij toekomstig stimuleringsbeleid, wil het AMa onderzoek doen naar de rol van task forces bij regionale stimulering. Dit onderzoek moet de deels impliciet opgebouwde kennis over de werking van task forces expliciet maken en beoogt inzicht te geven in de toegevoegde waarde van task forces bij regionale stimulering. Uit dit inzicht volgen aanbevelingen voor het vergroten van de toegevoegde waarde van task forces bij het stimuleren van de regionale economische ontwikkeling.

2.3 Uitgangspunten

De uitgangspunten van dit onderzoek geven inzicht in de manier waarop er naar het probleemveld zal worden gekeken. Zo werd in de introductie de task force omschreven als een instrument van het regionaal stimuleringsbeleid in Noord-Nederland waarbij de prestaties van de task forces worden gemeten aan de hand van de bijdrage aan de doelstellingen van dit beleid. De doelstelling en invulling van regionaal economisch beleid veranderen echter in de tijd, onder invloed van bijvoorbeeld wijzigende politieke opvattingen. Het nieuwe beleid na 2006 zal waarschijnlijk andere accenten gaan leggen bij het stimuleren van de regio.

Om bij dit onderzoek niet alleen de huidige invulling mee te nemen kan regionaal economisch beleid niet als statisch element worden gezien. Door aandacht te besteden aan de dynamiek in de invulling van regionaal beleid kunnen trends worden herkend binnen de beleidsvorming en kunnen naderende veranderingen worden meegenomen.

Uitgangspunt 1: regionaal stimuleringsbeleid wordt binnen dit onderzoek gezien als dynamisch element, dat verandert in de tijd en waarbinnen task forces functioneren.

(15)

Om dit onderzoek niet te beperken tot de bijdrage van taskforces aan de output indicatoren van het huidige stimuleringsprogramma, moet vanuit een breed perspectief worden gekeken naar de prestaties van dit instrument. Anders zou tekort worden gedaan aan de mogelijke effecten van task forces die niet direct bijdragen aan de gestelde indicatoren, maar binnen een breder perspectief wel invloed hebben op regionale economische ontwikkeling.

Uitgangspunt 2: de effecten van task forces ten aanzien van de regionale economische ontwikkeling kunnen breder zijn dat de indicatoren van het huidige stimuleringsprogramma.

2.4 Doel- en vraagstelling

Dit onderzoek moet de werking van task forces expliciet maken en inzicht te geven in de toegevoegde waarde bij het stimuleren van de regionale economie. Uit dit inzicht volgen aanbevelingen voor het vergroten van de toegevoegde waarde van task forces bij het stimuleren van de regionale economische ontwikkeling. Het regionaal beleid in Noord- Nederland vormt de dynamische context waarbinnen dit instrument moet functioneren en effecten moeten worden breder worden gemeten dan de prestatieindicatoren van het huidige stimuleringsprogramma. Hieruit moeten aanbevelingen volgen om de toegevoegde waarde van task forces voor regionaal stimuleringsbeleid te vergroten.

De praktische relevantie van dit onderzoek is tweeledig. Enerzijds wordt inzicht gegeven in de werking van het instrument door de deels impliciet opgebouwde kennis over de werking van task forces expliciet te maken. Anderzijds worden de prestaties van task forces beoordeeld vanuit een breder kader dan alleen de bijdrage aan de indicatoren van het Kompasprogramma. Met de aanbevelingen die hieruit volgen kan de werking van regionaal stimuleringsbeleid in Noord-Nederland als geheel verbeteren en in het bijzonder de bijdrage van task forces worden vergroot.

De centrale vraag die dit onderzoek tracht te beantwoorden sluit aan bij de geformuleerde doelstelling.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn er acht deelvragen geformuleerd, opgesplitst in de verschillende fasen van onderzoek.

Vraagstelling: Op welke wijze voegt een task force waarde toe aan regionale ontwikkeling en welke aanbevelingen kunnen op basis van dit inzicht worden gedaan zodat de task force de toegevoegde waarde voor regionaal stimuleringsbeleid kan vergroten?

Doelstelling: Het doel van dit onderzoek is het doen van aanbevelingen aan het Adviescollege voor de Markt gericht op verhoging van de toegevoegde waarde van task forces voor de regionaal stimuleringsbeleid. Deze aanbevelingen moeten volgen uit van het inzicht in de werking van het instrument binnen de context van het regionaal stimuleringsbeleid in Noord-Nederland.

(16)

Diagnostische fase

1. Welke trends zijn te herkennen in de beleidsprogramma’s voor regionale stimulering van Noord-Nederland? (Hoofdstuk 3)

2. Met welke theoretische modellen kan regionale ontwikkeling worden beschreven?

(Hoofdstuk 4)

3. Op welke wijze kan een task force worden beschreven? (Hoofdstuk 4)

4. Op welke wijze worden de gevonden theoretische inzichten toegepast in dit onderzoek?

(Hoofdstuk 5)

Explorerende fase

5. Hoe denken actoren vanuit de overheid, kennisinstellingen en de marktsector over de regionaal stimuleringsbeleid in Noord-Nederland? (Hoofdstuk 6)

6. Op welke aandachtsgebieden kunnen worden geformuleerd voor het stimuleren van de ontwikkeling van Noord-Nederland? (Hoofdstuk 6)

7. Op welke wijze werkt een task force? (Hoofdstuk 7)

8. In hoeverre draagt een task force bij aan regionale ontwikkeling? (Hoofdstuk 7)

Interpreterende fase

9. Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan om de toegevoegde waarde van de task force voor regionale stimuleringsbeleid in Noord-Nederland te vergroten? (Hoofdstuk 8)

Deelvragen 1 tot en met 3 beslaan de diagnostische fase van dit onderzoek, welke afgesloten wordt met een conceptueel model voor dit onderzoek. Deelvragen 4 en 6 leveren de resultaten van het empirisch onderzoek, die deels bij deelvraag 5 en 7 worden geïnterpreteerd, maar uiteindelijk bij deelvraag 8 worden vertaald naar aanbevelingen aan het Adviescollege voor de Markt.

2.5 Randvoorwaarden

De volgende randvoorwaarden worden aan dit onderzoek gesteld:

- Dit onderzoek beslaat de regio Noord-Nederland;

- De resultaten van dit onderzoek moeten relevant en bruikbaar zijn voor de opdrachtgever, te weten het Adviescollege voor de Markt;

- Het onderzoek moet relevant zijn in het kader van het afstudeertraject van de studie Technische Bedrijfswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen.

(17)

2.6 Begrippenkader

Hier volgt een korte uitleg van een aantal gebruikte begrippen bij dit onderzoek.

Regionale stimulering Alle factoren en actoren die verbonden zijn aan het regionaal-economisch beleid.

Regionale ontwikkeling Alle factoren en actoren die verbonden zijn met de ontwikkeling van een regio.

Stimuleringsbeleid Het beleid dat de overheid voert ten aanzien van het stimuleren van de economie.

Overheid Het publieke gezag op een bepaald

grondgebied.

Markt(sector) De context waarin aanbieders en afnemers

van producten of diensten tot een prijsovereenkomst komen, gericht op marktpartijen die meer dan 50% van de omzet buiten de regio verwerven (ook wel gedefinieerd als stuwende bedrijvigheid).

Kennisinstellingen Universiteiten, Hogescholen en kennis- en onderzoekscentra.

2.7 Methodologie

2.7.1 Onderzoekstypering

Uit de aanleiding blijkt dat er onvoldoende inzicht is in de invloed van task forces op de ontwikkeling van Noord-Nederland. Door de werking van een task force binnen zijn omgeving nader te verkennen moet duidelijk worden hoe task forces bijdragen aan de ontwikkeling van de regio. Aan de hand van een theoretisch kader zal de werking van task forces worden beoordeeld. Hieruit volgen aanbevelingen om de toegevoegde waarde van task forces te vergroten.

Er is gekozen voor een verkennende aanpak, omdat er bij de start van het onderzoek geen duidelijk beeld was van de mogelijke verbanden tussen task forces en regionale ontwikkeling.

De Leeuw (2000) maakt bij het verkennen van structuren onderscheid tussen een formele en een feitelijke structuur. De formele structuur is volgens hem het deel van de totale structuur dat is vastgelegd in min of meer officiële documenten. In veel gevallen verloopt niet alles zoals het formeel beschreven is. De Leeuw onderscheid daarom ook een feitelijke structuur, die beschrijft wat er werkelijk gebeurt. De feitelijke structuur kan volgens De Leeuw worden achterhaald door het waarnemen van de werkelijke gang van zaken en door het bevragen van actoren binnen de structuur. Bij de beantwoording van deelvraag 1 (Hoofdstuk 3) zal nadruk op liggen op de formele structuur van regionale stimulering. Hierbij wordt gebruik gemaakt

(18)

van de regionale stimuleringsprogramma’s van de afgelopen decennia. Dit levert meer inzicht in de rol die formeel wordt verwacht van de overheid, kennisinstellingen en de marktsector bij het ontwikkelen van de regio en vormt de eerste verkenning van het probleemveld. Bij deelvraag 5 (Hoofdstuk 6) willen we het inzicht in de feitelijke structuur van regionale stimulering in Noord-Nederland vergroten. Dit doen we door het beschrijven van de meningen van centrale gezaghebbende personen binnen de regio. Deelvraag 7 (Hoofdstuk 7) kent dezelfde insteek, maar dan specifiek gericht op de feitelijke werking van een task force.

Hiervoor zijn huidige en voormalige leden van het AMa geïnterviewd, aangevuld met betrokkenen vanuit drie verschillende task forces.

2.7.2 Onderzoeksaanpak

Voor het beoordelen van de prestatie van task forces gaat dit onderzoek uit van kwalitatieve gegevens, verkregen uit interviews en observaties. De kwantitatieve effecten van task forces in termen van bijvoorbeeld werkgelegenheidsgroei of uitgelokte investeringen zijn niet eenvoudig meetbaar te maken. Zo ziet Boersma (2003) dat dergelijke effecten van task forces afhangen van van de autonome ontwikkeling van een regionale economie en het handelen van andere actoren uit dit speelveld.9 Verder komt in de aanleiding naar voren dat het AMa geïntereseerd is in een brede verkenning van de mogelijke effecten. Het vooraf instellen van kwantitatieve prestatieindicatoren zou onvoldoende recht doen aan het verkennende karacter van dit onderzoek.

Deelvraag 1 kent een sterk beschrijvend karakter, waarin op basis van bestaande inzichten en informatie (beleidsnotities, jaarverslagen e.d.) een beter inzicht zal worden gegeven in het te onderzoeken thema. De empirische data die nodig zijn voor deelvraag 5 en 7 zullen worden verkregen op basis van semi-gestructureerde interviews. Door een aantal maanden mee te lopen met mevr. Kalverboer heb ik een indruk gekregen over de feitelijke structuur van de omgeving.10 Op basis van deze ervaringen konden we algemene thema’s formuleren die aan bod moesten komen bij de interviews. Het voordeel van een half open interview ten opzichte van meer gestructureerde interviews is dat er meer kwalitatieve informatie beschikbaar komt.

Het is echter wel van belang dat de relevante onderwerpen besproken worden, maar daarbij moet voldoende ruimte zijn voor het bespreken en scherp stellen van nieuwe inzichten.11

2.7.3 Populatie

Voor het vergaren van de empirische informatie voor de beantwoording van deelvraag 5 zijn twintig personen geselecteerd op basis van hun brede kennis van en ervaringen met dit onderwerp en op basis van de gezaghebbende rol die zij spelen of hebben gespeeld bij

9Boersma, L., Oosterhaven, J. (2003), Beoordelingskader task forces AMa, Een onderzoek in opdracht van het Adviescollege voor de Markt, Groningen

10Mevr. Kalverboer is secretaris-manager van het Adviescollege voor de Markt

11 In bijlage 2 staat een lijst met geïnterviewde personen en in bijlage 3 is de algemene opzet van het interviewschema opgenomen

(19)

regionale stimulering.12 Belangrijkste criteria bij de selectie waren een beleidsoverstijgende functie en een brede ervaring met regionale stimulering en goede spreiding in de achtergrond van personen (overheid, kennisinstellingen en marktsector). Om de feitelijke werking van task forces te verkennen, zijn bij deelvraag 7 drie task forces geselecteerd en nader onderzocht. Per geselecteerde task force is op basis van achtergrond, kennis en ervaring een selectie gemaakt uit de betrokken personen. Belangrijkste criteria bij de selectie van deze populatie was een goede spreiding van invalshoeken en een goede spreiding van kennis over het proces.

12Zie bijlage 2 voor de achtergrond van de geïnterviewde personen

(20)

3. Trends in de uitwerking van regionaal beleid

3.1 Inleiding

In de introductie kwam naar voren dat de motieven voor het stimuleren van de economische ontwikkeling van het noorden nogal verschillen. Deze verschillende politieke motieven voor regionale stimulering lijken in de loop der jaren het programma en de onderhavige instrumenten sterk te beïnvloeden. Met dit onderzoek willen we graag aansluiten bij de trends binnen regionaal stimuleringsbeleid, omdat het instrument task force dan kan worden geëvalueerd in het licht van mogelijk nieuwe ontwikkelingen. Tevens vormt dit hoofdstuk een eerste verkenning van het onderzoeksveld. In dit hoofdstuk trachten we de veranderingen in regionale ontwikkelingsprogramma’s van de afgelopen decenia nader in kaart te brengen.

Eerst zal het regionaal beleid in Noord-Nederland vanaf 1979 op hoofdpunten worden doorgenomen, met specifieke aandacht voor de veranderende rol van de overheid, de marktsector en kennisinstellingen. Daarna worden enkele economische en juridische beperkingen besproken die van invloed zijn op de uitvoering van regionaal beleid. Afsluitend zullen de ontwikkeling van de rol van overheid, marktsector en kennisinstellingen binnen de regionale programma’s worden beschreven

3.2 Integraal structuurplan Noorden des Lands (1979-1999)13

Vanaf de start van het regionale beleid, begin jaren vijftig, vormt het verminderen van de achterstand ten opzichte van andere regio’s het belangrijkste motief voor het steunen van regionale ontwikkeling. Binnen Noord-Nederland vormden de regionale werkloosheidsproblematiek en de beperkte industriële bedrijvigheid de voornaamste aandachtspunten. Vanuit dit achterstandsmotief werd in 1979 besloten tot het instellen van het Intergraal structuurplan Noorden des Lands (ISP). Het eerste programma (ISP1) kreeg als doelstelling het wegwerken van de regionale achterstand in werkgelegenheid van het noorden en de maatregelen richtten zich op het ondersteunen van de marktsector bij het behouden van arbeidsplaatsen binnen de regio. Vanaf 1986 (ISP 3) kromp het budget en ging het regionaal stimuleringsbeleid zich richten op specifieke thema’s binnen de marktsector en versterking van het regionale productie- en vestigingsmilieu.

In 1990 (ISP 4) volgde een verdere verscherping van de prioriteitsstelling binnen het regionaal beleid in Noord-Nederland. Het beleid beperkte zich tot de themavelden Midden- en Kleinbedrijf, Toerisme en Industrie, Havenverbonden Activiteiten en Agro-business. Men richtte zich niet meer op het behoud van arbeidsplaatsen voor de regio, maar een evenredige bijdrage van het noorden aan de nationale economie werd de nieuwe doelstelling. Door de instelling van marktsectorcommissies kreeg de marktsector een actieve rol bij de uitvoering van dit beleid. Deze commissies werden bezet door gezaghebbende personen uit industrie,

13Evalueren: kompas voor stimuleren, Eindrapportage inzake evaluatie, effecten en ervaringen met betrekking tot het Intergraal Structuurplan Noorden des Lands, ISP 4 en 5 in de periode 1994-1996, HdV management consultants bv, Hengeloo, 30 januari 1997

(21)

handel, politiek en wetenschap en werden ondersteund door projectmanagers, die tevens fungeerden als secretaris. Deze vertegenwoordigers van de belangrijke sectoren in het noorden bleken door hun kennis en netwerk beter in staat om signalen uit de markt te vertalen naar concrete projectideeën en konden beter en eerder weerstanden en knelpunten binnen het stimuleringsbeleid signaleren. Iedere commissie richtte zich op een specifiek themaveld, wat ervoor moest zorgen dat de beschikbare middelen gericht en effectief konden worden ingezet.

Het takenpakket van de marktsectorcommissies bestond uit het stimuleren, initiëren, ontwikkelen en selecteren van projecten ter versterking van de marktsector. Naast het vroegtijdig signaleren van relevante ontwikkelingen binnen de marktsector waren de commissies dus ook verantwoordelijk voor het selecteren, toetsen en honoreren van projectvoorstellen vanuit de marktsector, waarbij de door hen goedgekeurde projecten slechts voor een marginale toetsing aan de provinciale bestuurders werden voorgedragen.

3.3 Het Kompas voor het Noorden (2000 t/m 2006)14

In navolging van de verschillende ISP-programma’s kwam er 2000 extra geld vrij voor de economische ontwikkeling van het noorden. In het Kompas voor het Noorden is een strategie uitgewerkt om het economisch faseverschil tussen het noorden en de rest van het land in te lopen. Er is gekozen voor een integraal ontwikkelprogramma waarin stimulering van economische groei in economische kernzones wordt gecombineerd met behoud en versterking van natuurlijke- en landschappelijke waarden van de buitengebieden. Bij deze brede aanpak wordt de vitaliteit van stedelijke centra en een aantrekkelijk landelijk gebied als voorwaarde gesteld voor een evenwichtige ontwikkeling. Om de marktsector in het noorden binnen de kerngebieden te versterken, werden binnen dit deelprogamma de volgende thema’s geformuleerd:

- Verbetering van de vestigingsvoorwaarden voor bestaande en nieuwe bedrijvigheid.

- Versterking van de marktsector in Noord-Nederland.

- Versterking van het arbeidsaanbod in Noord-Nederland.

- Optimalisering van internationale transportassen en verbetering van de bereikbaarheid van kernzones.

Er was ten tijde van de ontwikkeling van dit programma binnen de landelijke politiek een sterke voorkeur voor een resultaatgerichte benadering van regionaal stimuleringbeleid. Om aan deze wens te voldoen zijn de taken van het programma zo scherp mogelijk gedefinieerd en dient de verantwoording van prestaties en resultaten zo concreet mogelijk plaats te vinden.

Verder staat binnen deze programmatische aanpak niet het proces centraal (zoals het aantal projecten en bestede middelen e.d.), maar het rendement van het proces. Daarom zijn de effecten van het programma zoveel mogelijk meetbaar gemaakt door middel van indicatoren op het niveau van projecten, maatregelen en programmadoelstellingen.

14Kompas voor het Noorden, ruimtelijk-economisch ontwikkelingsprogramma Noord-Nederland 2000 t/m 2006

(22)

Binnen het Kompasprogramma is er voor het eerst specifieke aandacht voor kennisontwikkeling binnen de regio. Kennisinstellingen worden niet direct betrokken bij de invulling en uitvoering van beleid, zoals bij de marktsector het geval is. Wel zijn er binnen dit programma maatregelen ontwikkeld die zich richten op het versterken van de kennisinfrastructuur in het noorden. Zo wordt de samenwerking tussen de verschillende kennisinstellingen gestimuleerd en zijn maatregelen gericht op het productief maken van de aanwezige kennis voor het regionale bedrijfsleven.

Ten aanzien van de participatie van de marktsector stelt het Kompasprogramma voort te willen borduren op het succes van de afgelopen jaren. Toch vindt in vergelijking tot de marktsectorcommissies een aantal veranderingen plaats. Zo kwam uit evaluaties van de ISP periode de aanbeveling om de projectbeoordeling niet langer bij de marktsector te leggen, omdat een ongelijke behandeling van aanvragen niet valt uit te sluiten.15 Daarnaast werd geconstateerd dat veel ingediende projecten de specifieke thema’s van de verschillende commissies overlappen. Daarom is binnen het Kompasprogramma gekozen voor één marktsectorraad en een specifieke adviesraad voor de agrarische sector. De marktsectorraad stond meer op afstand van de individuele projecten en moest optimaal gebruik maken van haar strategische inzicht in bedrijfsontwikkeling en regio-overstijgende marktontwikkelingen.

Het Adviescollege voor de Markt (AMa) kreeg dus meer op afstand een rol bij het ontwikkelen van nieuwe structuurversterkende initiatieven en vervulde een strategische adviesfunctie ten aanzien van het beleid van het SNN en ten aanzien van de beoordeling van projecten.

3.4 Toekomstige invulling regionaal beleid (vanaf 2007)

Het Kompasprogramma loopt tijdens dit schrijven bijna ten einde en er wordt op verschillende bestuursniveau’s gesproken over nieuw beleid voor economische ontwikkeling.

Zo ziet de Europese Commissie een verhoging van het groeivermogen van de economie als noodzakelijk om voor de toekomst een welvarende, sociale en duurzame samenleving te waarborgen. Dit wordt verwoord in de Lissabonstrategie die de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 als volgt heeft geformuleerd: ‘Europa moet de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld worden, waarbij een duurzame economische groei leidt tot meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.’16Nederland onderschrijft deze strategie en identificeert met het Nationaal Hervormingsprogramma 2005-2008 twee uitdagingen voor de Nederlandse economie, te weten het vergroten van het arbeidsaanbod en het vergroten van het innovatievermogen.

Op regionaal niveau zal het beleid zich als gevolg hiervan meer gaan richten op het benutten van de specifieke voordelen van de regio’s, in plaats van het egaliseren van regionale

15KPMG (Bureau voor Economische Argumentatie BV), ISP 5 op waarde geschat: een on-going evaluatie, Hoofddorp, 1998. Zie ook vootnoot 9

16Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2005-2008 in het kader van de Lissabonstrategie, Ministerie van Economische zaken, 21 september 2005

(23)

achterstanden. Zo stelt het Ministerie van Economische Zaken in haar beleidsnotitie Pieken in de Delta (2004) dat achterstandsgebieden in een nieuwe beleidsperiode geen uitzonderingspositie meer krijgen. Door het wegnemen van knelpunten binnen het ondernemersklimaat en het benutten van regiospecifieke kansen van nationaal belang wil het Ministerie van Economisch Zaken de uitzonderlijke groeipotentie in alle regio’s gaan benutten. Ook de samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid krijgt binnen dit beleid bijzondere aandacht.17

3.5 Economische en juridische beperkingen

Naast de trends binnen regionale beleidsvorming zijn een aantal economische en juridische variabelen van invloed op de prestaties van regionale stimuleringsprogramma’s. Zo blijkt uit de Mid Term Review van het Kompasprogramma dat een periode van laagconjunctuur direct effect heeft op de prestaties van een regionaal programma, door onder andere een verminderde investeringsbereidheid, inkrimping van grootschalige productiebedrijven en meer faillissementen.18

Ook dient er bij besteding van overheidsgelden rekening te worden gehouden met velerlei regelgeving. De landelijke en Europese richtlijnen vormen daarmee de juridische kaders waarbinnen regionale programma’s vorm moeten krijgen. Om enig inzicht te geven in de beperkingen van overheidshandelen in een private omgeving, volgt hier een korte opsomming van de belangrijkste regelgeving.

- Een verbod op willekeur, vanuit het algemene staatsrechtelijk beginsel van behoorlijk bestuur. Subsidies mogen alleen op wettelijke grondslag worden verleend waarbij de wijze waarop de gelden worden verdeeld moet zijn vastgelegd;

- De overheid moet te allen tijde voorkomen dat belangen van derden worden geschaad.

Subsidie aan het ene initiatief mag niet ten koste gaan van het andere;

- Het Nationaal en Europees mededingingsrecht en –beleid verbiedt staatssteun aan individuele ondernemers. Subsidie kan alleen worden verleend op basis van generieke regelingen of op basis van projecten die het individuele bedrijfsbelang overstijgen;

- De overheid dient zich bij het verstrekken van opdrachten te houden aan de aanbestedingsregels. Voor het aanbesteden van opdrachten dient altijd gekozen te worden uit drie of meer offertes.19

3.6 Trends binnen regionaal stimuleringsbeleid in Noord-Nederland

In dit hoofdstuk is de ontwikkeling van regionaal stimuleringsbeleid van de afgelopen vijfentwintig jaar geschetst en zijn de economische en juridische invloeden op regionale stimulering beschreven. De volgende trends zijn te herkennen in de rollen van overheid,

17Pieken in de Delta, Gebiedgerichte economische perspectieven, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 2004

18Mid Term Review Kompas voor het Noorden, ECORYS-NEI, mei 2003

19Van Drecht, G., Interne rapportage SNN: Projecten ter stimulering van de marktsector, februari 2004

(24)

marktsector en kennisinstellingen in de afgelopen vijfentwintig jaar regionale ontwikkeling.

Rol van de overheid

Het doel van de overheid ten aanzien van regionale stimulering in Noord-Nederland is in de afgelopen decenia veranderd van het wegwerken van regionale achterstanden naar het ondersteunen van regionale ontwikkelingsmogelijkheden. Hierdoor ligt de aandacht bij het opkweken van economische bedrijvigheid die bijdragt aan de nationale economische groei en neemt de sturende rol van de overheid af. Deze trend lijkt zich verder door te zetten na 2006.

Bij de toekomstige invulling van regionaal beleid lijkt aandacht voor de samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheden te groeien. De rol van de overheid lijkt zich te beperken tot het wegnemen van de knelpunten binnen de marktsector en het stimuleren regionale thema’s met een nationaal onderscheidend karakter. Tot slot zijn er velerlei economische en juridische randvoorwaarden die de rol van de overheid bij het stimuleren economische bedrijvigheid verder beperken.

Rol van de marktsector

Doordat het beleid zich meer is gaan richten op de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de regio, groeide de behoefte aan directe betrokkenheid van de marktsector en is haar invloed op het regionaal beleid in de loop der jaren gegroeid. Door input van specifieke kennis en netwerken door vertegenwoordigers van de marktsector kunnen de regiospecifieke kansen eerder worden gesignaleerd en beter worden vertaald naar projectideeën en –voorstellen. Ook blijken vertegenwoordigers uit de marktsector beter en eerder in staat weerstanden en knelpunten te signaleren bij de uitvoering van beleid. Om belangenverstrengeling te voorkomen en om meer nadruk te leggen op dwarsverbanden is bij de start van het Kompasprogramma het AMa opgericht. Het AMa ging zich breed richten op kansrijke gebieden binnen de marktsector en legt, in vergelijking tot de eerdere marktsectorcommissies, meer de nadruk op de verbindingen tussen kansrijke economische sectoren en het zoeken naar kansen met een regio-overstijgende potentie.

Rol van kennisinstellingen

Kennisinstellingen hebben lange tijd geen herkenbare rol gespeeld binnen het regionaal- economisch beleid. Pas vanaf het Kompasprogramma wordt voor het eerst de rol van kennisinstellingen genoemd bij het stimuleren van de regionale economie, al worden ze niet direct betrokken bij de inrichting en uitvoering van het beleid. In het huidige economische beleid op zowel Europees, nationaal en regionaal niveau wordt echter kennisintensieve groei als uitgangspunt genomen en ziet men een bepalende rol voor kennisinstellingen bij de invulling en uitvoering van regionaal beleid.

(25)

4. Theoretische interpretatie

4.1 Inleiding

De mondialisering van de economie heeft de afgelopen decennia geleid tot veranderingen in technologie en concurrentie, en heeft veel van de traditionele rollen van een regio weggenomen. Zo kunnen grondstoffen, kapitaal en andere productiefactoren efficiënt worden verkregen op een mondiale markt, waardoor de fysieke nabijheid van deze markten niet langer concurrentievoordeel oplevert. Toch blijkt uit de succesverhalen van onder andere Silicon Valley (Verenigde Staten), Baden Württemberg (Duitsland) en Emilia Romagna (Italië) dat geografische concentratie wel degelijk een belangrijke rol speelt binnen een mondiale economie.

In dit hoofdstuk introduceren we het Sociaal Systeem-perspectief van Parsons (1964). Door een regio als Sociaal Systeem te beschouwen, kant regionale ontwikkeling worden beschreven aan de hand van vier dimensies. Hierdoor ontstaat een breder beoordelingskader dan de huidige prestatie-indicatoren, zoals uitgelokte investeringen en verwachte werkgelegenheidsgroei. Deze vier dimensies van regionale ontwikkeling worden ingevuld met criteria vanuit het Krachtenveld van Porter (1997) en het Triple Helix Model van Etxkowitz en Leydesdorff (2000). Zo ontstaat en beoordelingskader met een breed perspectief op regionale ontwikkeling en met criteria vanuit recent en vooraanstaand onderzoek. Los van dit het sociale systeem-perspectief zal aansluitend het Entrepreneurial Process-Model worden gepresenteerd. Aan de hand van dit model zal in hoofdstuk 7 de het proces binnen een task force worden beschreven.

4.2 De regio als sociaal systeem

4.2.1 Inleiding

Veel recent onderzoek onderschrijft dat een breed spectrum aan factoren een rol speelt bij het ontwikkelen van een regio. Zo noemt Reich (1991) de grote verschillen tussen regio’s in uitwisselen van kennis als een verklaring voor de regionale verschillen in concurrentiekracht en ziet Storper (1995) de kennisuitwisseling en het lerend vermogen van regio als een kenmerk dat moeilijk te kopiëren is en dat daarmee een mondiaal blijvend concurrentievoordeel kan opleveren. Dit “lerend vermogen” van een regio bestaat volgens Morgan (1997) uit een variëteit aan gevestigde routines en sociale gewoonten die zich kunnen ontwikkelen door het effectief uitwisselen van kennis binnen een regio.

Dergelijke onderzoekers wijzen er op dat er voor het onderzoeken van regionaal economische ontwikkeling een breed perspectief nodig is en beoordeling op basis van de eerder genoemde prestatie-indicatoren niet afdoende is. Voor dit onderzoek is gekozen voor het 4S-en model van Groen (2002a en 2002b), dat is afgeleid van de klassieke Sociale Systeemtheorie van Parsons. Binnen deze sociologische benadering kan regionale ontwikkeling breder worden

(26)

belicht en kunnen ook aspecten als kennisuitwisseling en lerend vermogen worden meegenomen. Er zal eerst een korte inleiding volgen in deze benadering.

4.2.2 Theorie

Volgens Parsons (1964) bestaat een sociaal systeem uit een verscheidenheid aan individuele actoren, die elkaar beïnvloeden in een context met ten minste een fysiek- of omgevingsaspect.

De actoren binnen een sociaal systeem zijn gericht op het optimaliseren van de voldoening waarbij het handelen wordt bepaald door verschillende cultureel gestructureerde en gedeelde symbolen. Parsons’s defenitie van een sociaal systeem is zowel van toepassing op twee mensen, als op een hele samenleving. Zo kunnen op zeer veel verschillende aggregatieniveaus Sociale Systemen worden herkend. Een tweede belangrijk kenmerk is de adaptieve verandering van sociale systemen. Parsons stelt dat een Sociaal Systeem zich continu ontwikkelt onder invloed van interne en externe factoren, wat ook als leren kan worden gedefinieerd.

Binnen de definitie van een sociaal systeem onderscheidt Groen (2002b) de vier verschillende mechanismen die staan samengevat in tabel 1.20 Elk van deze mechanismen vormt volgens Groen (2002a) en Groen (2002b) een eigen type proces binnen het systeem dat elk een eigen type kapitaal nastreeft. Zijn basishypothese is dat voor het goed functioneren van een sociaal systeem alle vier mechanismen voldoende ontwikkeld moeten zijn. Concentratie op één dimensie leidt volgens hem tot een verlies aan functionaliteit. Een bekend voorbeeld van een dergelijke concentratie is een sterke focus van managers op het reduceren van kosten (Scale), wat Hamel en Prahalad (1994) managerial anorexia noemen omdat de resultaten veelal desastreus zijn.

Mechanisme Dimensie Gerelateerd aan Resource Type kapitaal

Een streven om doelen te bereiken

Scope Het creëren en realiseren van strategische doelen

Macht, autoriteit en invloed

Strategisch kapitaal

Optimaliseren van processen binnen het systeem

Scale Economische

optimalisatie

Geld Economisch kapitaal

Onderhouden van patronen

Skill &

value

Gewoontes- en patroonhandhaving

Waarden, kennis, ervaring, competenties en technologie

Cultureel/menselijk kapitaal

Interactie tussen actoren

Social network

Het interactiepatroon en proces binnen het netwerk

Contacten en relaties Sociaal kapitaal

Tabel 1 Vier mechanismen van een sociaal systeem

20De vier verschillende mechanismen van een Sociaal Systeem uitgebreid beschreven in bijlage 4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

18. Er zijn drie soorten uitzonderingen op het kartelverbod: de bagatelbepaling, de uitzondering voor efficiëntieverbeteringen en een aantal generieke vrijstellingen.

Dit onderzoek richt zich op hoe de samenwerking tussen tandartsen en mondhygiënisten momenteel wordt vormgegeven, welke taken door de tandarts worden uitgevoerd en welke door

Als er gekeken wordt naar het gebruik van BIM voor het bepalen van hoeveelheden, dan wordt er aangegeven dat het CM-team Gebouwen en Infra respectievelijk 40% en nauwelijks toepassen

Uitzonderlijk voor factor 4 vergeleken met de andere factoren is de uiterst negatieve sortering van de stelling “Klanten/inwoners hebben vaak geen sterk sociaal netwerk” (S19: -4),

Deze nota is een uitvloeisel van de wettelijke verplichting om criteria te omschrijven en vast te leggen zodat bouwplannen aan de redelijke eisen van welstand kunnen worden

Volgend op de vraag van Erfgoed à la Carte en het conceptuele kader is voor dit onderzoek de volgende hoofdvraag opgesteld: Wat zijn goede handreikingen voor de samenwerking

Onderdeel van het casusonderzoek is het afnemen van interviews met medewerkers van ziekenhuizen, die betrokken zijn (geweest) bij de ontwikkeling van een zorgpark. Met

Om de leefbaarheid en de participatie van wijkbewoners in de Berflo Es te verbeteren werkt de voor het project apart opgerichte stichting FC Twente, scoren in de wijk samen met