• No results found

ZIEK IN INDIË

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ZIEK IN INDIË"

Copied!
76
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZIEK IN INDIË

Een onderzoek naar de relatie tussen Nederlandse Indische literatuur en

medisch-wetenschappelijke bronnen betreffende tropische ziekten.

Margje de Hoog

1685856

Rijksuniversiteit Groningen

september 2012

(2)

2 Inhoudsopgave

Voorwoord 3

Inleiding 4

I: Miasma, malaria en moraal: het medische discours

Eén: Besmetting 8

Twee: Ziekte in Indië 11

Lepra 11 Malaria 15 Cholera 23 Drie: Ideologieën 29 Hygiëne en ziekte 29 Moraal 29 Rassen en ziekte 30 Seksualiteit en ziekte 32 Romans 33

II: Ziek in een vreemd land: de Indische romans

Vier: Henri Borel – Een droom 34

Het verhaal 34 Ziekte en oorzaak 34 Genezing 37 Ideologieën 40 Interdiscursiviteit 43 Conclusie 44

Vijf: Louis Couperus – De stille kracht 46

Het verhaal 46 Ziekte en oorzaak 48 Genezing 53 Ideologieën 53 Interdiscursiviteit 57 Conclusie 58

Zes: Paul Adriaan Daum – Goena-goena 60

Het verhaal 60 Ziekte en oorzaak 61 Genezing 65 Ideologieën 66 Interdiscursiviteit 70 Conclusie 71 III: Conclusie Conclusie 73 Bibliografie 76

(3)

3 Voorwoord

Alle dagen een draadje is een hemdsmouw in het jaar.

Deze wijze woorden zijn zeker van toepassing bij het tot stand komen van deze masterscriptie. Het onderzoeken en schrijven was een langdurig proces, maar inderdaad: door gestaag door te werken, kun je uiteindelijk veel bereiken. In dit geval betekent dat: het afronden van een scriptie waar ik geruime tijd mee bezig ben geweest.

Ik wil graag Mary Kemperink bedanken. Ten eerste voor de boeiende colleges, ten tweede voor al haar steun en begeleiding tijdens het schrijfproces. Zonder de colleges Literatuur en Psychiatrie zou deze scriptie er nooit zijn geweest en haar persoonlijke belangstelling en scherpe oog zijn mij en mijn scriptie ten goede gekomen.

(4)

4 Inleiding

Hier had zij niets. Hier voelde zij zich misplaatst. […] Leêg en alleen bevond zij zich, in een land, een stad, een omgeving, waar alles en alles – groote dingen, kleine dingen – hinderde haar ziel, haar lichaam, haar karakter, haar natuur.1

Het bovenstaande fragment is afkomstig uit de Indische roman De stille kracht van Louis Couperus. Het citaat geeft inzicht in de gevoelens en gedachten van de in Nederlands-Indië wonende Eva. Eva is geboren in Nederland en heeft heimwee naar haar thuisland. Ze voelt zich ontheemd en het lijkt wel of Indië haar ziek maakt. Eva is niet de enige die ziek wordt in (en door?) Indië. Ook in andere Indische romans worden Hollanders vaak ziek. Zo is Rudolf in de roman Een droom van Henri Borel ernstig ziek geworden door malaria. En ook in de roman Goena-goena vallen verschillende Hollanders ten prooi aan ziekten. Opvallend is dat in deze romans alleen de Hollanders die in Indië wonen ziek worden, terwijl de inlandse bedienden, koks en kamermeisje die dagelijks met hen in contact komen gezond blijven.

In de romans geven de auteurs soms blijk van enige medische kennis. In Een droom bijvoorbeeld worden hotels vergeleken op basis van frisse lucht en properheid. Tussen neus en lippen door wordt vermeld dat overnachten in een muffe hotelkamer de gezondheid van een malariapatiënt zeker niet zal verbeteren, gezien de vele “malaria-kiemen” die huizen in bedompte ruimtes.2 Deze visie op het ontstaan van ziekte lijkt

gebaseerd op medische kennis. De kennis is blijkbaar gepopulariseerd en in de literatuur terechtgekomen.

Zo is het dus mogelijk dat medische kennis over de besmetting met malaria door bepaalde kleine organismen in een roman als Een droom wordt genoemd. Het gaat hierbij altijd om ‘vertaalde’ kennis, die verandert doordat deze terechtkomt in een literaire omgeving. Auteurs maken deze vertaalslag door bewust of onbewust elementen weg te laten, toe te voegen, of een bepaalde kleuring aan de kennis te geven. Zo geven zij gestalte aan wat zij zien als hun wetenschappelijke waarheid. Op deze wijze verspreidt en produceert literatuur ook weer kennis, ook al heeft een auteur misschien niet een bewuste poging gedaan om iets wetenschappelijks te beweren.3

In dit artikel wordt nader ingegaan op de relatie tussen de literatuur en de medische wetenschap, vanuit één richting, namelijk die van de wetenschap naar de literatuur. Deze beide domeinen worden ook wel ‘discoursen’ genoemd. ‘Discours’ staat hier voor: “[…] een domein waarin kennis circuleert en dat gekenmerkt wordt door (anonieme) regels wat betreft het doen van uitspraken (communicatie) en door interdiscursiviteit (relaties met andere discoursen).”4 Elk discours heeft eigen regels over wat wel en niet past binnen het

discours. Ook staan discoursen niet op zichzelf. Ze zijn onderdeel van een complex van andere discoursen. Dit is het ook geval bij het medische discours en het literaire discours. Tussen deze twee discoursen is, zoals boven al is gesteld, sprake van interdiscursiviteit. Dit is een dynamisch proces, waarbij kennis constant wordt getransformeerd. Het gebruik van het concept interdiscours in dit onderzoek komt hier van pas, omdat het de

1 L. Couperus, De stille kracht, tweede druk. (Amsterdam: L.J. Veen, 1911), 151-152.

2 H. Borel, Een droom, derde druk. (Amsterdam: Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur, 1919), XI.

3 M.G. Kemperink, Gedeelde kennis: literatuur en wetenschap in Nederland van Darwin tot Einstein (1860-1920). (Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 2011), 13.

(5)

5 onderzoeker in staat stelt om twee verschillende onderzoeksgebieden met elkaar te vergelijken. Hoewel ook in de Nederlandse literatuurwetenschappelijke kringen een toenemende aandacht is voor de relatie tussen wetenschap en literatuur, is interferentie tussen het onderwerp ‘tropische ziekte’ en Indische romans nog onontgonnen gebied.

Een discours is nooit volledig neutraal. Zo is zowel het medische als het literaire discours gekleurd door verschillende visies en vanzelfsprekende waarheden, ideologieën.5

Ideologieën zijn (vaak conventionele) ideeën of visies. De conventionele ideeën worden veelal gezien als waarheid, waar het idee van een bepaalde visie uit is voort gesijpeld. Het begrip ideologie kan betrekking hebben op gethematiseerd gedachtegoed, maar ook op dit soort ‘waarheden’.6 Ideologieën zijn interessant om te bestuderen omdat elk discours zijn

eigen ideologieën heeft en deze ook in de loop der tijd veranderen. Het is interessant om te zien welke ideologieën in welk tijdperk heersen. De bestudering van medische bronnen en Indische romans kan een licht werpen op de ideologieën die rond negentienhonderd over seksualiteit, gezondheid of de positie van Nederlanders binnen Indië heersten. Omdat binnen dit onderzoek de beweging van het medische discours naar het literaire discours centraal staat, gaat het hier dus daarom om de eventuele vertaalslag en bijbehorende ideologieën van de medische wetenschap naar de literatuur.

Binnen het hier bestudeerde deel van het medische discours staan tropische ziekten centraal. Het vertrek van veel Nederlanders naar Nederlands-Indië zorgde er voor dat de medisch-wetenschappelijke interesse over tropische ziekten vergroot werd. Veel Nederlanders werden in het verre land geconfronteerd met tropische ziekten als malaria en zochten hiervoor een remedie. Hierdoor werd de medische wetenschap aangezet om haar eigen theorieën te vormen over het onderwerp ‘tropische ziekten’. In Indische romans komt het onderwerp ‘tropische ziekten’ ook regelmatig voor. Interessant is daarom om te onderzoeken welke wetenschappelijke kennis over tropische ziekten in Indië wel is overgenomen door de romanschrijvers, en welke kennis niet. Ook op ideologisch gebied is het interessant om te kijken naar de relatie tussen beide discoursen. Zijn er ideologieën over tropische ziekten uit het medische discours overgeheveld naar de Indische romans? Of zijn er in de Indische romans nieuwe ideologieën verbonden aan het medische discours?

De hoofdvraag die centraal staat in deze scriptie luidt: hoe verhoudt de verbeelding van ziekte en Indië in Indische romans zich tot het medische denken? Deze vraag leidt tot een aantal deelvragen. Allereerst: hoe wordt tropische, aan Indië verbonden, ziekte in het einde van de negentiende eeuw in het medische discours gepresenteerd en wat zijn de daaraan verbonden ideologieën? Daartoe wordt een aantal medische bronnen die tropische ziekten in Indië behandelen bestudeerd. Worden westerse mensen volgens het medische discours inderdaad ziek door Indië? En zo ja, waarvan worden zij dan ziek? Waarom worden juist Europeanen ziek en aan welke ziekten lijden ze dan?

Ten tweede: hoe wordt de relatie tussen ziekte en Indië in de romans gepresenteerd? Dezelfde deelvragen kunnen hier mutatis mutandis worden gesteld, namelijk: wat zijn de daaraan verbonden ideologieën? En worden westerse mensen volgens het literaire discours ook ziek door Indië? Waarvan en waarom worden zij ziek? En aan welke ziekte lijden ze dan? Om een antwoord te kunnen krijgen op deze vragen, is er een analysemodel

5 Kemperink, 13-15.

6 M. G. Kemperink en L. Vermeer, “Literatuur en wetenschap: een dynamische en complexe relatie. Enkele theoretische en methodologische overwegingen,” Nederlandse Letterkunde, jg. 13, nr. 1 (juni 2008): 42.

(6)

6 opgesteld aan de hand waarvan de romans worden geanalyseerd. Op basis van Literair Mechaniek worden verteltechnische aspecten geanalyseerd. De kennis van de medische bronnen is verwerkt in de vragen die worden gesteld. Logischerwijs ligt de focus van dit deel van het model op de tropische ziekten en de behandeling hiervan in de romans. Met behulp van het analysemodel kan worden vastgesteld of de presentatie en de ideologieën in de medische bronnen overeenkomsten of verschillen vertonen met de romans. Overeenkomsten zouden kunnen duiden op interferentie tussen beide discoursen.

In deze scriptie staan drie Indische romans centraal: Een droom (1899), geschreven door Henri Borel, De stille kracht (1900), geschreven door Louis Couperus en Goena-goena (1887), van de hand van Paul Adriaan Daum. Deze romans zijn geselecteerd op grond van een aantal criteria: ten eerste neemt ziekte in het werk een prominente plaats in. Zo worden in elke roman Europese personages ziek. Ten tweede spelen de verhalen zich ook allemaal in de tropische omgeving van Nederlands-Indië af. Het laatste criterium waar alle boeken aan voldoen is het jaar van publicatie. Alle werken zijn rond negentienhonderd gepubliceerd, zodat ze vergeleken kunnen worden met medische werken uit dezelfde periode.

De medische bronnen die zijn onderzocht zijn: Historische studie over lepra, voornamelijk in verband met het voorkomen dezer ziekte in Nederlandsch Oost-Indië (1898), geschreven door T. Broes van Dort, De malaria (moeraskoortsen): oorzaken, behandeling en voorbehoedmiddelen, populair voorgesteld (1900), geschreven door Coliner, Over malaria en muskieten (1901), van de hand van W.J. van Gorkom en “Kromoblanda”: over ’t vraagstuk van “het woonen” in Kromo’s groote land (1915), waarvan H.F. Tillema de auteur is.

De bronnen zijn gevonden door systematisch gebruik van verschillende zoekmachines. Alle genoemde bronnen zijn Nederlands en op één uitzondering na – het werk van Coliner – zijn zij allen ook geschreven door Nederlanders. Daarnaast hebben ze als onderwerp ziekte en genezing in relatie tot de tropen. Ook zijn de bronnen verschenen rond negentienhonderd. Naast de Indische romans en medische bronnen is er voor het onderzoek gebruik gemaakt van secundaire literatuur over tropische ziekten. Er is voornamelijk gebruik gemaakt van literatuur over de geschiedenis van het medische discours over tropische ziekten. Daar waar nodig is ook secundaire literatuur over de romans benut.

Eerst wordt het medische discours behandeld. De reeds genoemde medische bronnen worden geanalyseerd, om te kijken welk gedachtegoed de bronnen bevatten over besmetting en ziekte in Indië en of dit gedachtegoed ideologieën bevat. Er wordt in kaart gebracht welke ziekten volgens de bronnen voorkomen in Indië en of de ziekten daadwerkelijk besmettelijk zijn. Met de gegevens die verzameld zijn uit het medische discours, wordt vervolgens een analysemodel voor de Indische romans opgesteld. De romans worden geanalyseerd met behulp van het literair analytisch begrippenapparaat. Onderzocht wordt of de ideeën uit het medische discours betreffende veelvoorkomende ziekten, wijzen van besmetting, rassenverschillen, seksualiteit en occultisme ook (in gewijzigde vorm) in de romans voorkomen. Hierbij worden ook de in de romans voorkomende ideologieën geanalyseerd en vergeleken met de ideologieën uit het medische discours.

In de volgende hoofdstukken wordt de analyse van medische bronnen en Indische romans gepresenteerd. Het eerste hoofdstuk behandelt de medische bronnen. Hiervoor leidt een kort hoofdstuk de lezer in over de geschiedenis van de ideeën over besmetting. Vervolgens wordt per paragraaf één ziekte en bijbehorende bron behandeld. In de

(7)

7 daaropvolgende paragrafen worden de onderwerpen ras, seksualiteit en occultisme op basis van de medische bronnen behandeld. Bij elk onderdeel wordt de inhoud onderzocht naar een eventuele ideologische lading. In de daaropvolgende hoofdstukken worden de Indische romans bestudeerd. Elk hoofdstuk bevat de analyse van één roman, waarbij de resultaten van de bestudering van de medische bronnen als leidraad dienen. Bij elke roman wordt ook gelet op de ideologische kleuring van de ideeën in een verhaal. Centraal staat de hoofdvraag hoe de verbeelding van ziekte en Indië en Indische romans zich tot het medische denken verhoudt. Overeenkomsten en tegenstellingen worden besproken en worden geprobeerd te verklaren. In de conclusie worden de resultaten van het onderzoek verzameld.

(8)

8

I. Miasma, malaria en moraal: het medische discours

In dit hoofdstuk zal worden onderzocht welke verschillende ziekteconcepten in de medische bronnen worden gehanteerd. Worden deze concepten strikt van elkaar gescheiden, of gebruiken wetenschappers de concepten ook naast of door elkaar? Daarnaast zal dieper op een aantal ziekten die in de tropen voorkomen worden ingegaan. Er zal worden nagegaan wat volgens de bronnen de vermeende oorzaak van deze ziekten was. Ook genezing en preventie van de ziekten komen aan bod. Naast deze zaken zal de ideologische laag van de bronnen worden behandeld. Had de auteur bepaalde ‘verborgen’ visies? Om eventuele ideologieën op te merken, is het van belang weet te hebben van de ideologieën die al lang de rondte doen binnen het medische discours. Daarom zal eerst in de volgende paragraaf een korte inleiding worden gegeven op de geschiedenis van de ideeën over besmetting.

1. Besmetting

Al in de oudheid werd het volk slachtoffer van epidemieën, veroorzaakt door besmettelijke ziektes. Deze epidemieën werden toentertijd verklaard door de hand van God. De gedachte die onder de bevolking heerste, was dat ziekte een straf was voor losbandigheid en goddeloosheid. Vanaf de zeventiende eeuw was er sprake van een verschuiving: men begon in te zien dat ziekte ook via natuurlijke wegen kon ontstaan. De invloed van het goddelijke werd steeds vaker betwijfeld. Zeventiende-eeuwse wetenschappers begonnen de natuur als ziektebrenger te observeren en te onderzoeken. Nieuwe apparatuur zoals microscopen hielpen hierbij. Antoni van Leeuwenhoek maakte zijn eigen microscopen en dankzij zijn vakmanschap en zijn uitzonderlijke goede ogen deed hij grootse ontdekkingen. Zo was hij in staat om schimmels en insecten nauwkeurig te bestuderen. Zijn grootste ontdekking – en het begin van de microbiologie – was de aanwezigheid van hele kleine en eenvoudige eencellige organismen zonder celkern in water met peperkorrels: bacteriën. Ondanks al zijn onderzoek heeft Van Leeuwenhoek nooit een relatie gezien tussen zijn bevindingen en infectieziekten. Hij ontdekte dat er eigenlijk overal bacteriën te vinden waren, ook in hemzelf. En waarom zouden die bacteriën schadelijk zijn? Hij was gezond. De rol van bacteriën bij het ontstaan van infectieziekten zou pas in de negentiende eeuw een rol gaan spelen.7

Ondanks de grote ontdekkingen van Van Leeuwenhoek achtten veel zeventiende-eeuwse wetenschappers de rol die bacteriën speelden in het lichaam van een zieke niet erg groot. Epidemische ziekten werden voornamelijk verklaard door de omgeving. Onder invloed van het klimaat en de seizoenen, de vochtigheid, kosmische krachten en schadelijke dampen (miasma) die uit de aarde opstegen veranderde de atmosfeer, waardoor mensen ziek werden. Vooral miasma werden erg gevreesd. Deze dampen stegen op uit onbegraven lijken, moerassen, stilstaand water en rottend afval. Hierdoor ontstond een sterke associatie tussen ziekte, vuil en rottingsprocessen. Dit verband tussen dode stof, zoals water of modder, en het ontstaan van nieuw leven waar mensen ziek door werden, werd keer op keer ‘bevestigd’ door grote plagen.8 Tijdens deze plagen was er

meer dan genoeg materiaal aanwezig waaruit miasma konden opstijgen. Het idee van

7 A. Mooij, De onzichtbare vijand. Over de strijd tegen infectieziekten (Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2007), 15-28. 8 Mooij, 30.

(9)

9 spontane generatie uit dode stof waar men vervolgens ziek van wordt is ideologisch gezien interessant, omdat eruit blijkt dat men toentertijd dacht dat men ziek kon worden van vuil.9 De omgeving was de bron van besmetting.

Het idee dat ziekten zich door de lucht konden verspreiden werd in de zestiende eeuw al bewezen geacht, doordat bepaalde ziekten van mens op mens overdraagbaar waren, zoals syfilis, pest, schurft, pokken en mazelen. De theorie was dat de ziekten werden overgedragen door een speciale smetstof of ‘contagium’. In zijn in 1546 verschenen verhandeling over besmetting stelde de Italiaanse dichter en geleerde Girolamo Fracastoro dat er minuscule levende deeltjes waren, die zowel binnen als buiten het lichaam konden ontstaan en zich konden voortplanten. Verspreiding van deze ziektekiemen geschiedde via de lucht, maar ook via kleding, beddengoed en fysiek contact met een zieke. Toch behoorde deze kennis over smetstoffen voornamelijk tot ‘intuïtieve lekenkennis’. Het waren geen feiten die bewezen en geaccepteerd waren door het medische discours. Voor het volk maakte dit niet uit, zij waren overtuigd van de gevaren van smetstoffen en miasma en handelen hier ook naar.10

In het negentiende-eeuwse medisch-wetenschappelijke discours speelden

bovennatuurlijke invloeden en miasmatheorieën nauwelijks nog een rol. De hand van God en de kwade luchten waren vervangen door feiten en statistiek. Wetenschappers toonden het verband aan tussen sociale en sanitaire omstandigheden en ziekte en sterfte onder de bevolking. Desondanks werd er door veel artsen nog altijd een onderscheid gemaakt tussen smetstoffen (onzichtbare ziektekiemen) en besmetting door plaatsgebonden factoren, zoals miasma, klimaat of bodemgesteldheid. Grootschalige epidemieën werden door artsen doorgaans volgens deze beide theorieën verklaard.11

Rond het midden van de jaren zestig van de negentiende eeuw veranderde deze kijk op de verspreiding van ziekte, ook bij de meeste artsen. Het idee van spontane generatie werd door de wetenschapper Louis Pasteur ontkracht. Maden, insecten en andere microwezens ontstonden niet zomaar tijdens een rottingsproces, maar veroorzaakten deze processen juist. In tegenstelling tot sommige andere wetenschappers was Pasteur van mening dat het zogenaamde ‘spontane leven’ gewoon bestond uit bacteriën die in de lucht voorkwamen. Het was daarom niet meer dan logisch dat deze bacteriën zich gingen ontwikkelen in een ongesteriliseerde omgeving. Pasteur steriliseerde daarom ook zijn laboratorium benodigdheden, zodat bacteriën zijn onderzoeksresultaten niet konden beïnvloeden.12

In tegenstelling tot Van Leeuwenhoek twee eeuwen geleden legden Pasteur en andere wetenschappers wel een verband tussen bacteriën en het ontstaan van ziekten. Pasteur isoleerde de verwekkers van verschillende ziektes en probeerde hier vaccins mee te ontwikkelen om de ziektes te bestrijden. Zijn rivaal Robert Koch ontwikkelde regels om bacteriën beter te kunnen bestuderen. Deze door hem opgestelde postulaten leidden tot een enorme vergroting van de bacteriologische kennis. Men ontdekte vele verschillende soorten en vormen bacteriën en leerde in welke omstandigheden ze konden overleven. De oorzaken van tuberculose, cholera, pest, syfilis en vele andere ziekten werden ontdekt. Natuurlijk waren er ook twijfels. Verschillende wetenschappers geloofden niet in de specificiteit, waarbij elke bacterie een specifieke werking zou hebben. Sommige

9 Kemperink, 95. 10 Mooij, 31. 11 Mooij, 63-65. 12 Kemperink, 95-96.

(10)

10 wetenschappers waren van mening dat bacteriën niet de regelrechte oorzaak van de besmetting waren, maar dat ze slechts overbrengers van een smetstof waren. Anderen betwijfelden of bacteriën behalve een noodzakelijke ook een voldoende voorwaarde waren voor het ontstaan van ziektes. Men kon zich nog niet helemaal losmaken van de omgevingsfactoren, die invloed zouden hebben op de besmetting. Een deel van de vooruitstrevende wetenschappers uit de medische wereld hield (onbewust) nog vast aan oude ideeën; ideeën die niet zonder slag of stoot werden opgegeven. Wetenschappers hielden er vaak een interessante mix van oude volksideeën en moderne medische theorieën op na.13

Juist deze mix tussen oude en nieuwe ideeën is interessant om te onderzoeken. Het geeft een indruk van het medische discours dat een turbulente periode doormaakt, waarin het nieuwe werd omarmd, maar soms tegelijkertijd werd vastgehouden aan het oude. In de volgende paragraaf zal een eventuele vermenging van oude en nieuwe denkbeelden over besmettelijke ziekten in Indië aan bod komen. Tevens zal worden geanalyseerd of deze denkbeelden ideologisch gekleurd zijn.

(11)

11 2. Ziekte in Indië

De negentiende eeuw was dus een roerige tijd binnen het gebied van de bacteriologie. Nieuwe inzichten maakten het mogelijk om te zoeken naar genezings- en preventiemogelijkheden voor besmettelijke ziekten. Dit onderzoek beperkte zich niet alleen tot het eigen land. Nederlands-Indië was een belangrijke kolonie van Nederland. Veel Hollanders vertrokken naar het warmere continent en werden daar getroffen door – soms onbekende – ziekten.

In dit onderzoek zullen achtereenvolgens bronnen over lepra, malaria en cholera worden behandeld. Er zal worden onderzocht hoe men volgens het werk de ziekte kon oplopen. Lag de oorzaak van de ziekte in besmetting, of in erfelijkheid? En hoe waren de ziekten volgens de bronnen te genezen en te voorkomen? Ten slotte zal ook nog de ideologische lading van de bronnen worden onderzocht en zal worden gekeken of de auteur oude of nieuwe opvattingen had over ziekte en besmetting.

Lepra

Een bron over lepra is het werk Historische studie over lepra, voornamelijk in verband met het voorkomen dezer ziekte in Nederlandsch Oost-Indië, geschreven in 1898 door T. Broes van Dort. Zoals de titel al doet vermoeden, is het werk een verzameling van eerdere studies over lepra, waaraan door de auteur een eigen conclusie wordt verbonden. Er wordt een beeld geschetst van lepra in Indië van het begin van de zeventiende tot het begin van de negentiende eeuw. Ook komen de geschiedenis van lepra en de wijze van isolering van lepralijders in Indië aan bod. Ten slotte bevat het werk een beschrijving van de behandeling van lepra en worden er een aantal beschouwingen gegeven over de besmettelijk- en erfelijkheid van de ziekte.

Vooral het werk Verhandelinge van de Asiatische Melaatsheid enz. (1687), geschreven door W. ten Rhijne, wordt veel geciteerd door de auteur.14 Broes van Dort meent dat dit werk

een uitstekende informatiebron is betreffende lepra, in ieder geval voor de periode van 1830/1840.15 Volgens Ten Rhijne is lepra zeker een besmettelijke ziekte en moet een

“quaadaardige lucht” als oorzaak ervan worden gezien. Temperatuur speelt hierbij een minder grote rol, want de ziekte kwam vroeger voornamelijk voor in koudere landen als China en Japan, en niet in het warmere Oost-Indië. Volgens hem ligt de hoofdoorzaak van lepra in een

[…] ons noch onbekend bijzonder vergif, vergezeld „van kwaadaardige uitdampingen van het aardrijk, uit bedorven lichamen of uit mineralen, bij die uitdampingen, die wel de naeste ziekteoorzaken zijn, voegen zich dan ook nog de verstoppingen en als IJs-wordingen, (anaesthesiën)”.16

Hoewel Ten Rhijne de term niet noemt, lijkt het erop dat ook hij het ontstaan van lepra wijt aan miasma. Deze kunnen volgens hem ontstaan uit de aarde, maar ook uit dode lichamen of mineralen. De kwaadaardige dampen zijn de oorzaak van de ziekte, die er

14 Helaas valt dit werk niet meer te traceren.

15 T. Broes van Dort, Historische studie over lepra, voornamelijk in verband met het voorkomen dezer ziekte in Nederlands Oost-Indië. (Rotterdam: W.J. van Hengel en Batavia: G. Kolff & Co. 1898), 21.

(12)

12 vervolgens voor zorgt dat de bloedsomloop wordt verstoord en de ledematen gevoelloos worden en afsterven. Daarnaast dient men rekening te houden met het klimaat, jaargetijden, windrichting, het verblijf aan zee, bij moerassen of metaalmijnen. In deze streken wordt men sneller aangetast. De omgeving zorgt dus voor besmetting.17

Om besmetting met de ziekte te beperken, noemt Ten Rhijne een aantal maatregelen. Hij adviseert dat het contact met zieken en hun eigendommen zo veel mogelijk vermeden moet worden. Wanneer contact niet te vermijden is, moet men voorzichtig zijn en beseffen dat door speeksel of andere “uitvaegselen”, adem en zweet melaatsheid overgebracht kan worden. Men kan dus, naast de omgeving, ook door een soort smetstof van persoon tot persoon besmet worden. Hij is van mening dat er een aantal handelingen zijn waardoor men gauw geïnfecteerd kan raken met melaatsheid. Hij noemt het

[…] wasschen met koud water tijdens de menstruatie, het zitten op tochtige plaatsen, waardoor de bloedafvoer wordt „opgestopt en also het wel-gestelde bloed door dit onreine (wordt) besoedelt” [en] de gemeenschap gedurende de menstruatie […] Verder beveelt hij, gedeeltelijk op grond der bestaande verhoogde geslachtsdrift, scheiding van mannen en vrouwen aan, zelfs wegnemen van gezonde kinderen, vooral zuigelingen, van de geïnfecteerde ouders […].18

Het seksuele aspect en de onreinheid van de menstruatie lijkt bij deze voorschriften een grote rol te spreken. Opvallend is dat Ten Rhijne spreekt over een “verhoogde geslachtsdrift”. In zijn werk wordt niet duidelijk uitgelegd wanneer er sprake is van een verhoogde geslachtsdrift. De passage roept de vraag op of hij van mening is dat lepra een verhoogde geslachtsdrift veroorzaakt. Gezien zijn afkeuring van seks en de onreinheid van de menstruatie, lijkt Ten Rhijne dit inderdaad te suggereren. Onreinheid lijkt ook van belang bij de waarschuwing van het houden van honden en het gebruik van varkensvlees. Volgens Ten Rhijne voeden de varkens zich gewoonlijk met allerlei bedorven afval. Het is daarom volgens hem ook niet vreemd dat bij Chinezen vaak lepra voorkomt; zij zijn grote varkensvleesliefhebbers.19

Goede voeding vindt hij belangrijk, het zorgt namelijk voor meer weerstandsvermogen. Zo dient een overdaad aan verhittende of verkoelende etenswaren te worden vermeden. Verhittend voedsel zorgt namelijk voor een vermeerdering van “swarte gal” en verkoelend voedsel hindert de bloedsomloop. Het nuttigen van zure bijgerechten moet voorkomen worden, omdat zuren verstopping veroorzaken in het lichaam. Verstopping is volgens Ten Rhijne één van de voornaamste oorzaken van lepra. Om de bloedsomloop te versnellen en zo “[…] het zweeten of de ongevoelige uitwasemingen op te wekken” staat hij het nuttigen van een aantal soorten wijn, helder bier en schoon, gekookt water toe. Gemoedsrust en flink wat lichaamsbeweging worden zeer aangeraden.20

Broes van Dort prijst deze inzichten en meent dat Ten Rhijne zijn tijd ver vooruit was,

[…] omdat hij zich tegen de heerschende meening verzet dat „verstoptheit der Maandstonden, opsluijten van verouderde spenen, geborsten aderen, of andere

17 Broes van Dort, 15. 18 Broes van Dort, 14. 19 Broes van Dort, 15. 20 Broes van Dort, 15-16.

(13)

13 melancholijke vochtigheden, kinder- en Spaansche pokken, als die inslaan” enz. lepra

zouden kunnen veroorzaken. Niet dat ze er niet toe medewerken, doch deze ziekte veroorzaken kunnen zij niet „tenzij er een gift van Lazarie onder gemengt [sic] is”.21

Ten Rhijne gelooft niet dat melancholie de oorzaak van melaatsheid kan zijn en dus zijn dergelijke maatregelen om de vergiftigde lichaamssappen te beperken niet nodig. Zou melancholie wel lepra kunnen veroorzaken, “[…] dan zouden alle zwartgalligen melaatsch moeten zijn”, is zijn redenering.22 Ten Rhijne ontkent hier de oude medische leer van

Hippocrates, waarbij een onjuiste verhouding van lichaamssappen als bloed en gal nog als belangrijke oorzaak van ziekte werd gezien.

Het blijft niet alleen bij deze prijzende woorden van Broes van Dort. Hij laat zich ook goedkeurend uit over Ten Rhijne’s kritische kijk op de gebruikelijke behandeling van melaatsheid:

[…] de opmerkingen, die hij omtrent de behandeling laat volgen en waarbij hij zich omtrent de toen in zwang zijnde wijze van behandeling aldus uitlaat: „Maar men moet deze „luijden, na mijn sin, zoo geheel niet uitmergelen met vasten, purgeeren, sweten, quijlen, dat sij naar geraemtens gelijken en soeken haar dan weer schielijk met voedsame spijze en verquickende geneesmiddelen op te vullen””.23

Ten Rhijne heeft duidelijk kritiek op de vaststaande behandeling van leprapatiënten. Beproefde methoden zoals het verwijderen van lichaamssappen door onder andere zweetbehandelingen en laxeermiddelen verzwakken de zieke alleen maar. Het oplappen van deze “geraemtens” met vet voedsel en medicijnen leidt niet tot genezing. Volgens Ten Rhijne ligt dit vooral aan de manier van behandelen. Hoeveel waarde hij ook hecht aan purgeer-, kwijl-, en zweetmiddelen, dergelijke middelen zijn niet geschikt om melaatse patiënten mee te behandelen. Lepra ontstaat volgens hem immers door een bijzonder vergif, dat wordt overgedragen door de eerder genoemde “kwaadaardige dampen”. Bij deze soort ziekte is het noodzakelijk om een goed tegengif te vinden, om de patiënten te kunnen genezen. Lichamelijke verzwakking maakt het lichaam alleen maar vatbaarder voor de “venijnige dampen”.24

Naast de behandelmethodes van Ten Rhijne, noemt Broes van Dort in zijn boek ook talloze inlandse middelen, variërend van bladmengsels, vermengd met kwik en olie, tot peperkorrels, insnijden in de huid of papjes gemaakt van diverse scherpe poeders en wortels. Volgens hem hebben alle door inlanders beproefde middelen de overeenkomst dat ze bedoeld zijn om een smetstof te vernietigen door het gebruik van scherpe oliën, pappen, poeders of stoffen. Hij meent dat deze mengsels vaak overeenkomen met de methoden en medicijnen die Europese artsen gebruiken.25

Aan het einde van zijn boek, wijdt Broes van Dorst een hoofdstuk aan de eventuele erfelijkheid van lepra. Hij wil een licht schijnen op de veelbesproken kwestie: is lepra een besmettelijke (“contagieuse”) of erfelijke (“hereditaire”) ziekte? Hij constateert dat er meer lepreuze mannen dan vrouwen worden gevonden in Indië. De meeste van deze lepreuze mannen bevinden zich in de arbeidersklasse. Dit is volgens hem voornamelijk te

21 Broes van Dort, 12. 22 Broes van Dort, 12. 23 Broes van Dort, 16-17. 24 Broes van Dort, 18-20. 25 Broes van Dort, 76-77.

(14)

14 wijten aan de vorm van arbeid die de mannen verrichten: lichamelijke arbeid in de buitenlucht veroorzaakt gauw “[…] kleine huid- en slijmvliesverwondingen, die den toegang voor de microben vergemakkelijken”.26 Een aantal alinea’s verder spreekt hij over

een bacil die lepra veroorzaakt. Hij beroept zich hierbij op bekende wetenschappers, onder andere Armauer Hansen die in 1873 de bacil die verantwoordelijk is voor lepra identificeerde.27 Broes van Dort schrijft over de besmettingsomstandigheden: “Zeker

evenwel is het, dat de kansen op infectie evenzeer vermeerderd worden door slechte hygiënische en sociale toestanden, als ze verminderd worden door het nemen van maatregelen om dergelijke toestanden te verbeteren.” [cursivering Broes van Dort]28 De

aanwezigheid van de bacil wordt voornamelijk bepaald door hygiëne en sociale omstandigheden. Onhygiënische en arme mensen zullen dus eerder besmet raken.

Historische studie over lepra lijkt een werk dat tegenstrijdigheden bevat. Broes van Dort is blijkbaar bekend met het moderne gedachtegoed over het verband tussen bacteriën en ziekten. Dit blijkt uit het feit dat hij methodes van Koch citeert en diverse vooraanstaande wetenschappers noemt, die belangrijke ontdekkingen deden op het gebied van de leprabacil. Desondanks prijst hij Ten Rhijne met zijn uitstekende behandelingsmethodes, die gericht zijn op een lepravergif in het lichaam, dat wordt veroorzaakt door miasma. Hij plaatst geen vraagtekens bij de omstandigheden die Ten Rhijne ziet als de veroorzakers van melaatsheid. Desondanks bevat het laatste hoofdstuk in het boek wel kritiek op het ‘miasmatische denken’:

Tegen de bewering der anti-contagionisten, dat atmospherische en tellurische invloeden als aetiologische momenten beschouwd moeten worden, en van sommigen dat de bodem de bacillen in toestand van inertie bevat en deze slechts in het daarvoor gedisponeerde lichaam behoeven te komen om lepra te veroorzaken, kunnen ook bedenkingen worden ingebracht. Wanneer het miasmatisch karakter vaststond, dan zou iedere leproserie zulk een ophooping van virus moeten bevatten, dat er niemand gezond in kon blijven. Verder zouden degenen, die vreemd in een dergelijke leprastreek aankomen veel meer kansen op infectie hebben, analoog met hetgeen bij miasmatische ziekten wordt waargenomen. Bij lepra leert de ervaring zulks niet.29

Hier zet Broes van Dort zich wel duidelijk af tegen de bewering dat miasma voor lepra zouden zorgen. Volgens hem bestaat er geen oorzakelijk verband tussen de toestand van de atmosfeer en de aarde en het oplopen van lepra. Ook is hij het niet eens met de bewering dat de bodem bacillen bevat die in rusttoestand zijn en ‘toeslaan’ zodra zij in een geschikt lichaam terechtkomen. Als tegenargument noemt hij onder andere dat vreemdelingen in een gebied waar lepra heerst niet eerder besmet raken, zoals bij andere miasmatische ziekten wel wordt waargenomen. Bij lepra is dit niet het geval.

Men zou verwachten dat hij helemaal geen waarde hecht aan miasma, maar Broes van Dort ontkent niet dat er wel andere ziekten – naast lepra – zijn die wél worden veroorzaakt door miasma. Hij lijkt een wetenschapper die hinkt tussen twee stromingen in. Hij accepteert nieuwe ideeën, maar vindt het tegelijkertijd lastig om deze ideeën te kunnen rijmen met oud gedachtegoed. Hij lijkt zich vast te houden aan oude denkbeelden, omdat de moderne theorieën nog niet alle ziekten kunnen verklaren Een

26 Broes van Dort, 111.

27 Robert C. Hastings, Leprosy, 2nd ed. (Edinburgh [etc.]: Churchill Livingstone, 1994), 49-50. 28 Broes van Dort, 130.

(15)

15 wisselende mix van oud en nieuw gedachtegoed is het resultaat, waarbij ideeën over besmetting door miasma, vergif en bacil door elkaar en lopen.

Een aantal ideologieën spelen een belangrijke rol bij het vasthouden aan die oude ideeën. Ten eerste wordt door Ten Rhijne en Broes van Dort aangenomen dat de omgeving de mens ziek maakt, in plaats van een zieke die de ziekte overbrengt. Deze gedachte valt terug te brengen op het idee van spontane generatie, waarbij in een vuile omgeving met stilstaand water of rottend afval zich spontaan ‘ziekmakende kiemen’ vormden. Door contact met de bodem kon men zo besmet raken. Men werd dus ziek van vuil. Deze visie komt ook naar voren in het werk van Broes van Dort. Hij legt nadruk op het naleven van hygiënische maatregelen. Er moet worden gezorgd voor rein voedsel, een reine leefomgeving en een ziek lichaam moet van binnen en van buiten worden gereinigd. Zweet-, kwijl-, en purgeerbehandelingen zijn van belang om het gif en de besmettelijke dampen uit het lichaam te verwijderen, zodat de patiënt weer gezond kan worden. Bepaalde lagen uit de bevolking lopen extra risico op besmetting met lepra. Volgens Broes van Dort zijn dit mensen uit de lagere standen. Men leeft in deze lagen van de bevolking in slechte hygiënische en sociale omstandigheden. Door de smerige huizen, het slechte voedsel en het vele drinken, is het risico op ziek worden veel groter. Ziekte en vuil wordt hier dus verbonden aan sociale stand.30 Niet alleen vuil werd gezien als ziekmaker,

ook onreinheden als seks en menstrueren waren grote boosdoeners. De aandacht die Ten Rhijne heeft voor menstruatie en onthouding, laat zien dat hij dit ook als een oorzaak van lepra ziet. Seksualiteit is gevaarlijk en lepra maakt dit nog gevaarlijker, lijkt de redenering.

De visie van Ten Rhijne bevat ook sterke ideeën over ziekte en moraal. Ziekte werd van oudsher immers gezien als een straf van God voor immoreel gedrag. Wie ‘verkeerd’ had geleefd werd hiervoor gestraft. Men kan gestraft worden voor een onhygiënische leefstijl of het overmatig nuttigen van voedsel of alcohol. Ten Rhijne raadt zieken dan ook aan om zich niet te verliezen in een overdaad aan voedsel en drank. Het houden van mate is belangrijk. Het leiden van een zedeloos leven is ook verkeerd. Men kan hiervoor gestraft worden met lepra. De nadruk die Ten Rhijne legt op de scheiding van mannen en vrouwen en het verbod op seksueel contact met zieken (al dan niet tijdens de menstruatie), geeft de indruk dat hij deze zedeloze zaken een belangrijke oorzaak van melaatsheid vond.31

Al met al bevat Historische studie over lepra een divers beeld van de ziekte lepra in Indië. Hoewel het werk verschenen is in 1898, lijkt de auteur zich nog niet geheel los te kunnen maken van oude ideologieën over besmetting, waarbij men ziek kan worden door vuil te zijn, in een vuile omgeving te leven of verkeerd te leven. Hygiëne, onthouding en eten en drinken met mate worden als goede preventiemogelijkheden genoemd.

Malaria

De malaria (moeraskoortsen): oorzaken, behandeling en voorbehoedmiddelen, populair voorgesteld (1900) is een uit het Duits vertaalde brochure, geschreven door Coliner. Zoals de titel al duidelijk maakt, behandelt het werkje op begrijpelijke wijze de oorzaak, genezing en preventie van malaria. De brochure is volgens de auteur van belang, omdat de algemene ervaring is dat

30 Kemperink, 96-97. 31 Kemperink, 97.

(16)

16 in warme, vochtige streken levende Europeanen “[…] het meest door malaria worden

aangetast en dat bij hen de zware acute vormen voorkomen […]”.32

Coliner geeft in zijn inleiding een omschrijving van malaria, waarbij hij uitlegt dat malaria (letterlijke betekenis: slechte lucht) of moeraskoorts een verzamelnaam is voor alle ziekteprocessen die het zogenaamde “malariagif” als oorzaak hebben.33 Vervolgens gaat

hij in op het feit of malaria wel of niet een besmettelijke ziekte is:

Van bijzonder belang is het feit dat malaria geen besmettelijke ziekte is d.w.z. zij wordt niet van persoon op persoon overgedragen, zij wordt niet door zieken naar andere plaatsen overgebracht, zooals de cholera, de diphteritis, de typhus, enz. Zij is veelmeer een ware grondziekte en heerscht endemisch, d.w.z. zij verbreidt zich op de plaats zelf door een miasme, een microscopische kiem uit de lucht, die door de ademhalingsorganen wordt opgenomen. De ziekte kan slechts door het verblijf in een malariastreek opgenomen worden.34

Volgens Coliner is malaria geen besmettelijke ziekte, omdat malaria niet van persoon tot persoon wordt overgedragen. Naar zijn idee wordt de ziekte ook niet door de mens naar andere streken gebracht, maar heerst de ziekte endemisch. Dit betekent dat malaria voortdurend in een bepaald gebied aanwezig is, in dit geval in de grond. Men kan alleen maar ziek worden in een streek waar de grond besmet is. Via miasma worden “microscopische kiemen” verspreid, die de mens ziek maken. Hij ziet malaria dus als een ziekte die wordt veroorzaakt door besmetting via de omgeving.

Hoewel malaria volgens Coliner geen ziekte is waarbij besmetting van mens op mens plaatsvindt, is hij wel van mening dat men besmet kan raken door de grond. Hij stelt: “Geen andere ziekte is in zulk een mate van de gesteldheid van den grond afhankelijk als de malariakoorts”.35 Hij legt uit dat gebieden die af en toe onder water staan, droog

worden en waar vervolgens de natte grond sterk wordt verwarmd, grote broeiplaatsen ontstaan van het “malariagif”.36 In dergelijke gebieden wordt de afwisselende koorts

gevonden,

[…] die volgens de nieuwste onderzoekingen van Klebs en Tomassi haar ontstaan aan een in den grond zich ontwikkelenden bacil te danken heeft. Men heeft bovendien in het bloed der zieken microscopische wezens, parasieten, gevonden in den vorm van kleine kogeltjes, die in de roode bloedlichaampjes binnendringen en hen vernietigen.37

Hieruit blijkt dat Coliner de hoogte is van recente medisch-wetenschappelijke ontwikkelingen betreffende malaria. Ten eerste noemt hij de “nieuwste onderzoekingen” van een aantal wetenschappers over een bacil die zich in de grond ontwikkelt en malaria veroorzaakt. Dit strookt met het idee van malaria als endemische ziekte. Daarnaast gaat hij ook in op de “microscopische wezens” die in het bloed van patiënten zijn gevonden. Dit zijn parasieten die de mens ziek maken, door de rode bloedlichaampjes te vernietigen.

32 Coliner, De malaria (moeraskoortsen): oorzaken, behandeling en voorbehoedmiddelen, populair voorgesteld. (Plaats onbekend: Amsterdam, 1900), 9. 33 Coliner, 3. 34 Coliner, 10. 35 Coliner, 5. 36 Coliner, 5. 37 Coliner, 6.

(17)

17 Omdat men ziek kan worden door een moerassige bodem die het “malariagif” bevat, is het van groot belang om contact met stilstaand water, vochtigheid, verdamping van water en schadelijke lucht te vermijden. Voorts is het noodzakelijk om een hooggelegen huis te vinden of te bouwen, want “Hoe hoger het huis zich boven den grond bevindt,

des te geringer is het gevaar van ziekworden”.38 Daarom moet de slaapkamer ook op de

bovenverdieping zijn. Om de directe woonomgeving zo droog mogelijk te houden, moet er een gracht van maar liefst twee meter diep om het huis gegraven worden. Regen- en afvalwater wordt op deze wijze afgevoerd. Voor de mens is het slapen in de open lucht uit den boze, net als het drinken van regenwater. Dit is volgens Coliner gewoon grondwater, dat ziekmakend rottend vegetarisch afval, algen en lage dierlijke organismen bevat. Rivierwater mag wel worden gedronken, tenminste wanneer het helder is gemaakt door het te filteren.

Daarnaast waarschuwt de auteur voor een “onmatige levenswijze”, die ervoor zou zorgen dat men eerder ziek wordt.39 Onder “onmatig” lijkt de auteur alcoholisten en

drugsverslaafden te vatten. Volgens hem is namelijk de grote hoeveelheid Chinezen die aan malaria lijdt te wijten aan opium- en alcoholmisbruik. Verslaafden spenderen al hun geld aan drugs en alcohol en door het gebrek aan geld voor levensmiddelen verzwakt hun lichaam en weerstand. Dit is volgens Coliner ook de reden dat malaria veel voorkomt bij arme en niet onder de rijke Chinezen.

Naast manieren om besmet te raken, noemt de auteur ook een aantal manieren om malaria te genezen. Ten eerste moet de patiënt bij een koortsaanval bedekt worden met dekens en moet er goed worden opgelet dat de patiënt geen kou vat. De malarialijder moet kinine toegediend krijgen. Dit middel stopt de malaria aanvallen en heft de “bloedvergiftiging” op.40 Naast het toedienen van medicijnen, bieden waterbehandelingen

soms ook uitkomst. De auteur schrijft hierover: “Het kan niet betwist worden, dat er gevallen voorkomen waarin de waterbehandeling der malaria snelle en duurzame genezing brengt”. Dit houdt in dat de patiënt afwisselend koude en warme baden neemt en wordt afwreven met koude en warme doeken. Een dergelijke behandeling met koud water kan volgens Coliner ook uitkomst bieden bij het creëren van weerstand tegen malaria.

Waterbehandelingen worden in de tweede, nog te bespreken bron over malaria niet genoemd. Ook de overtuiging van Coliner dat malaria ontstaat door bacillen in de bodem en het gebruik van termen als “miasma” en “gif” doen vermoeden dat hij een verouderde visie heeft. Binnen de eind negentiende-eeuwse wetenschap is immers de aanwezigheid van malariaparasieten in het bloed van malariapatiënten bekend en wordt niet meer gesproken over miasma of gif. Interessant is dat Coliner wel bekend is met deze recente kennis. Hij vertelt over het werk van een aantal moderne wetenschappers en noemt kinine het belangrijkste geneesmiddel in de strijd tegen malaria. Opvallend is dat hij – ondanks zijn moderne kennis – kinine ziet als een geneesmiddel dat de “bloedvergiftiging” veroorzaakt door het “malariagif” opheft en niet als een geneesmiddel dat de parasieten in het bloed doodt. Ook meent hij dat het nemen van koude en warme baden malaria kan genezen, terwijl de moderne kennis waarover hij beschikt het effect van een dergelijke behandeling zou tegenspreken.

Coliner heeft dus een gemixte visie op het ontstaan, genezen en voorkomen van malaria. Deze visie lijkt ideologisch beïnvloed. Zo laat de auteur zien dat hij op de hoogte

38 Coliner, 31. 39 Coliner, 30-32. 40 Coliner, 24-25.

(18)

18 is van recente onderzoeken, maar ziet hij moerassige bodems met bacillen en miasma als de eigenlijke veroorzakers van de ziekte. De nadruk die hij vooral bij het voorkomen van malaria legt op hygiënisch leven, suggereert dat hij nog steeds vuil, stilstaand water en aarde ziet als de oorzaken van malaria. Zo mag men geen grondwater of regenwater drinken, maar wel rivierwater, dat gefilterd is en er helder uitziet. ‘Helder’ staat hier gelijk aan schoon en hygiënisch en zorgt dus niet voor ziekte. En hoewel hij het niet letterlijk noemt, moet Coliner nog geloven in spontane generatie, om zo de bacillen in de aarde te kunnen verklaren.

Naast de nadruk die Coliner legt op hygiëne om ziekte te voorkomen, keurt hij een onmatige levensstijl sterk af. “Onmatig” betekent hier vaak ook onhygiënisch, maar ook ongezond (voedsel en drinken) en zedeloos. Wie ziek wordt, heeft onmatig en dus ‘verkeerd’ geleefd.41 Vooral mensen afkomstig uit de lagere standen zijn vaak het

slachtoffer van malaria, omdat zij doorgaans verkeerd leven. De hoge standen worden volgens Coliner niet ziek, omdat zij voldoende geld bezitten om hygiënisch en gezond te leven. Hier maakt de auteur duidelijk een ideologisch verband tussen een hygiënistische visie, moraal en sociale stand.

Tot slot is de auteur ervan overtuigd dat het geografische niveau de kans op malaria vermindert. Zolang men in een huis op palen, hoog in de bergen woont, is men niet in levensgevaar. Deze gedachtegang lijkt te zijn gebaseerd op de tegenstelling tussen hoog en laag, waarbij hoog staat voor gezond en laag voor ongezond. Hoog in de bergen zit men in de frisse lucht, ver van miasma en in een huis op palen hoeft men niet te vrezen voor modderige, vuile grond en stilstaand water dat malariabacillen bevat. Ook in de tweede bron komt deze gedachtegang kort aan bod.

Dat andere werk over malaria is Over malaria en muskieten (1901), geschreven door W.J. van Gorkom en is gepubliceerd naar aanleiding van een lezing die de auteur in Soerabaia hield. Volgens hem is het werk een poging om voor literatuur te zorgen die niet autoritair van toon is en nieuwe inzichten verschaft over malaria. Het werk is een wetenschappelijke beschouwing over de oorzaak, genezing en preventie van malaria. Van Gorkom gebruikt voor zijn boek de werken van verschillende wetenschappers, om zijn lezers familiair te maken met de hedendaagse kennis over de ziekte.

Van Gorkom stelt reeds in de inleiding dat hij een werk heeft willen schrijven “[…] om een Nederlandsch-Indisch publiek van gevestigde dwaalbegrippen te kunnen genezen en nieuwe, niet waarschijnlijk klinkende inzichten ingang te kunnen doen vinden”.42 Het

lijkt een ambitieuze doelstelling. In ieder geval verschilt zijn werk in een aantal opzichten van de gids van Coliner. Zo is Over malaria en muskieten veel meer gebaseerd op het werk van andere wetenschappers die met naam en toenaam worden vermeld. Het werk bevat – naast de doorlopende vertellijn – passages waarin verslag wordt gedaan van wetenschappelijk onderzoek naar malaria. Ook bevat het tabellen met gegevens over muskietdodende middelen en gedetailleerde tekeningen van verschillende soorten muggen en de ontwikkelingscyclus van malariaparasieten in het menselijk bloed. Het geheel lijkt minder populistisch dan het werk van Coliner, maar tegelijkertijd wel geschikt voor een breed publiek.

Een ander opmerkelijk verschil met Coliner is dat hij daarnaast in krachtige bewoordingen het aandeel van miasma bij het ontstaan van malaria ontkent:

41 Kemperink, 96-97.

(19)

19 De vroegere zoogenaamde begrippen van »uitwasemingen van den bodem”,

»verspreiding van miasmen door de lucht” en zoo voort waren vage, ondefinieerbare begrippen, waaraan verder geen mensch eenige exacte voorstelling kon verbinden, eenvoudig omdat de feiten ontbraken, die deze woorden tot concrete begrippen konden verheffen. […] Sedert wij de rol, die Anopheles [de muggensoort die malariaparasieten verspreidt] speelt, nauwkeurig kennen, gevoelen wij aan deze woorden geen behoefte en zijn zoo gelukkig, in de leer der malaria tal van waasachtige door heldere voorstellingen te kunnen vervangen.43

Van Gorkom hecht totaal geen waarde aan de infectieoorzaken veroorzaakt door zogenaamde ‘uitwasemingen’ van de bodem, die zich verspreiden door de lucht. Dit zijn volgens hem maar vage verschijnselen, die niemand kan bewijzen of waar iemand zich ook maar een voorstelling van kan maken. Miasma hebben geen wetenschappelijke waarde; het zijn begrippen zonder een concrete, op feiten gebaseerde definitie. Uit deze woorden spreekt duidelijk een negentiende-eeuwse wetenschapper die alleen theorieën aanvaard wanneer deze empirisch zijn aangetoond. Het is volgens hem dan ook een geluk dat de medische wetenschap een wetenschappelijk en feitelijk correcte oorzaak van malaria heeft ontdekt. De vage ideeën over miasma kunnen nu worden vervangen door glasheldere medisch-wetenschappelijke theorieën, aldus Van Gorkom. In zijn werk neemt hij dan ook duidelijk distantie van ‘Colinerachtige werken’.

Van Gorkom ziet malaria ook als een besmettelijke ziekte, maar een groot verschil met Coliner is dat hij de oorzaak van malaria wijt aan de muggensoort Anopheles, die een parasiet bij zich draagt die malaria veroorzaakt. Hij maakt duidelijk dat er geen sprake is van een “malariakiem” of “malariagif”. De besmettelijke ziekte is volgens Van Gorkom voor de mens op drie verschillende manieren op te lopen: ten eerst zou hij gestoken kunnen worden door een besmette mug, die hem daarna infecteert met malariaparasieten. Ten tweede zou de mens besmet kunnen raken door het inademen van de overblijfselen van geïnfecteerde muggen, of door het drinken van water dat overblijfselen bevat. Hoewel de beet van een geïnfecteerde mug zonder meer voor malaria zorgt – waarvan het bewijs in de vele gedane proeven ligt – zijn besmetting door het inademen of drinken van muggenresten “[…] door de praktijk niet bevestigd. Verdere proeven en waarnemingen moeten worden afgewacht, vóór men het recht heeft, zich over dit punt met volle zekerheid uit te laten”.44 Zolang er geen empirisch bewijs is voor deze wijze van

besmetting, acht Van Gorkom deze niet relevant. Van Gorkom merkt ook op dat niet alleen contact met besmette muggen kan voor malaria zorgen. Uit onderzoek blijkt dat het inbrengen van besmet bloed bij een gezond individu zorgt voor malaria; onbesmet bloed heeft niet hetzelfde effect.45

Om malaria te genezen en te voorkomen noemt Van Gorkom zes stelregels, namelijk: [1] Bevorder de spoedige en radicale genezing van elken malaria-lijder. […] [2] Belet Anopheles, zich op lijders aan acute, chronische en recidiveerende malaria te voeden. […] [3] Vermijd in uw omgeving de aanwezigheid van malaria-lijders. […] [4] Dood alle Anopheles-muggen. […] [5] Stel u niet aan den beet van Anopheles bloot. […] [6] Houd

43 Van Gorkom, 33. 44 Van Gorkom, 23. 45 Van Gorkom, 9.

(20)

20 of breng uw lichaam in zoodanigen toestand, dat van een tot stand gekomen infectie de

minst mogelijke nadelige gevolgen worden ondervonden.46

De eerste regel is het zo spoedig mogelijk genezen van de patiënt die aan malaria lijdt. Net als Coliner schrijft Van Gorkom kinine voor, alleen vermeldt hij dat dit een specifiek geneesmiddel is, dat de parasieten in het bloed vernietigt. Het blijft niet bij het alleen toedienen van medicijnen, want volgens Van Gorkom is een goede verpleging ook van belang, die “[…] op het genezingsproces een onmiskenbaar gunstigen invloed [kan] uitoefenen”.47 Naast medicatie en goede verpleging is een ander “krachtig hulpmiddel” bij

het behandelen van een malariapatiënt de evacuatie. De fabel dat door evacuatie de parasieten uit het bloed van de patiënt verdwijnen, wordt door Van Gorkom meteen uit de wereld geholpen. Desondanks kan zelfs Van Gorkom niet ontkennen

[…] dat verwijdering van de plaats, waar de ziekte verkregen is, dikwijls als met een tooverslag de verschijnselen tijdelijk doet wijken. Evacuatie naar een „koel klimaat” is daartoe volstrekt geen vereischte. Niet de komst in een hooger gelegen oord, maar uitsluitend de verwijdering van de plaats, waar de ziekte ontstond, gaat met het plotseling verdwijnen der ziekteverschijnselen gepaard. Een wetenschappelijke verklaring van het feit is niet gegeven. Maar het staat vast.48

Hoewel de verandering van omgeving wetenschappelijk gezien geen rol kan spelen bij het genezingsproces – de parasieten blijven immers in leven – lijkt evacuatie wel een positief effect te hebben op de patiënt. Van Gorkom weidt vervolgens uit over de voordelen van hooggelegen sanatoria, waar geïndividualiseerde behandelingen en verpleging en

deskundige leiding wordt geboden. Waterbehandelingen worden niet genoemd.49

Om malarialijders aan de gevaarlijke besmettelijke en stekende muggen te onttrekken, dienen de muggen te worden verdelgd. Binnen een gezin moet de patiënt in een van muggen vrijgemaakte omgeving komen te liggen en moeten eventueel binnendringende muggen door een klamboe buiten worden gehouden. De evacuatie van een patiënt naar een malariavrij sanatorium is nog meer gewenst. Deze maatregel staat in verband met de derde stelregel: het mijden van malarialijders. Men moet, volgens de auteur, goed onthouden dat malariapatiënten besmettelijk zijn. Het is belangrijk om contact met uitwerpselen of bloed van de patiënt te vermijden. Daarnaast is het slapen in hetzelfde bed of in dezelfde kamer als de malariapatiënt uit den boze. Zelfs het verblijven in hetzelfde huis is gevaarlijk en dient dus te worden vermeden.

De vierde stelregel van Van Gorkom houdt in dat de muggen dienen te worden verdelgd. Gelukkig zijn hier genoeg middelen voor, want voordat werd ontdekt dat ze malaria kunnen overbrengen, waren muskieten al weinig geliefd. Zo vernietigen bijvoorbeeld terpentijn en petroleum de volwassen muggen, eitjes en larven. Om muggen te voorkomen dienen huis en erf schoon te worden gehouden. De aanwezigheid van muggen en ander ongedierte is volgens Van Gorkom een gevolg van slordigheid en is geheel te wijten aan de bewoners. Daarom hecht hij, net als Coliner, veel waarde aan hygiënische leefomstandigheden. Stilstaand water op het erf en in huis – poelen, bloemenvazen, gebroken flessen – moet worden voorkomen, net als mestvaalten,

46 Van Gorkom, 47-48. 47 Van Gorkom, 51. 48 Van Gorkom, 51-52. 49 Van Gorkom, 52-53.

(21)

21 vuilnishopen, stallen en dicht struikgewas. Dit worden namelijk fantastische broeiplaatsen voor muggeneitjes en –larven. In de badkamer en toiletten is het van belang om het water in beweging te houden. Ook zijn goede ventilatie en gewitte muren gewenst. Huizen moeten net als badkamers licht en luchtig zijn.50

Van Gorkom waarschuwt voor onbezonnen buren, die het met deze voorschriften niet zo nauw nemen:

Het opvolgen van deze voorschriften waarborgt alleen dan succes, wanneer men geen onvoorzichtige of onverschillige buren heeft. Onreinheid op een belendend erf kan alle maatregelen, op eigen terrein genomen, vruchteloos doen blijven. Bestaat geen Rijks-geneeskundig toezicht, dat voor de handhaving van verstandige voorschriften zorgt, dan kan men om deze reden genoodzaakt zijn, te verhuizen. Op en duur zal het alleen met behulp van staats-bemoeienis mogelijk zijn, een afdoend resultaat te verkrijgen. Waar Inlanders, Chineezen en Arabieren wonen, daar leven en vermenigvuldigen zich muskieten naar hartelust; dit is een axioma.51

Hoe goed men zich ook houdt aan de voorschriften, enige bereidwilligheid van buren is ook noodzakelijk. Het is volgens Van Gorkom daarom een goed idee om de staat een rol te laten spelen bij het schoonhouden van de directe leefomgeving. Een dergelijke instantie kan dan van bovenaf het slordige volk dwingen hun terrein rommelvrij te houden. De mate van onreinheid verschilt volgens hem ook per volk. Inlanders, Chinezen en Arabieren zijn per definitie mensen die leven in een vuile omgeving, waar muskieten zich levendig kunnen voortplanten. Hygiëne verschilt dus per ras. Blijkbaar zijn volgens Van Gorkom Europeanen de meest hygiënische mensen, die helaas veel hinder ondervinden van onhygiënische volkeren.

Om de gevreesde muggenbeten te voorkomen – voorschrift vijf – is het belangrijk om overdag bedekkende kleding te dragen. ’s Nachts kan men zich het beste beschermen met fijnmazige klamboe’s of metaalgazen voor de ramen. Ook Van Gorkom pleit voor een slaapkamer die bij op de bovenste verdieping geplaatst dient te zijn. Niet omdat men dan minder kwetsbaar is voor kwalijke dampen, maar omdat de muggen zich bij voorkeur laag bij de grond houden. Tot slot gaat hij in op zijn laatste voorschrift: het verhogen van de weerstand.

Men leven, in één woord, hygiënisch en richte zijn woning, kleeding en voeding volgens de eischen dezer wetenschap in. Speciaal schijnt het niet overbodig, er aan te herinneren, dat men ook in Indië zich tegen kouvatten dient in acht te nemen. Gelukkig zijn vele personen voor malaria immuun […]. Deze natuurlijk immuniteit nu kan door een kou tijdelijk verloren gaan.52

Wanneer men rekening houdt met kouvatten en zich hiertegen wapent en zich aan een hygiënische leefstijl houdt, is de kans om malaria op te lopen vrij klein.

In vergelijking met Coliner is Van Gorkom vastbesloten een moderne visie op het ontstaan en genezen van de besmettelijke ziekte malaria te geven. Dit blijkt uit de inleiding en de diverse passages waarin oud gedachtegoed wordt tegengesproken en een moderne visie wordt geïntroduceerd. Zo verzet de auteur zich tegen het idee van

50 Van Gorkom, 55-62. 51 Van Gorkom, 62-63. 52 Van Gorkom, 71.

(22)

22 spontane generatie. Met de ontdekking van de parasieten in het bloed van een malariapatiënt, kwam namelijk de volgende vraag op tafel: waar komen deze parasieten vandaan?

Noch in den bodem, noch in het grondwater, noch in de lucht gelukte het aan iemand, een spoor van een malariaparasiet te ontdekken. […] En hoe zouden ook de plasmodiën [beginstadium van parasieten] de buitenwereld kunnen bereiken, daar noch de uitgeademde lucht, noch de door de huid en andere organen uitgescheiden lichaamsvochten, noch eenig ander uitscheidingsproduct van den malarialijder plasmodiën of derivaten hiervan bevatten?! Vanzelf ontstaat niets.53

“Vanzelf ontstaat niets.” Voor de gemiddelde lezer was dit waarschijnlijk een revolutionair statement. Als de bodem, het grondwater, de lucht of het menselijk lichaam geen parasieten bevatten, moeten de parasieten wel uit het niets zijn ontstaan; waarschijnlijk in een vuile omgeving. Van Gorkom toont in zijn werk aan dat spontane generatie niet bestaat. Met behulp van het werk van diverse wetenschappers laat hij zien dat de parasieten worden verspreid door besmette muggen. Hij eindigt het hoofdstuk met: “[…] de natuurlijke besmetting met malaria [komt] alleen en uitsluitend door muggensteken tot stand

[cursivering Van Gorkom] […]”.54

Zoals al eerder vermeld ontkracht Van Gorkom niet alleen het idee van spontane generatie, maar ook de miasma-opvatting. Hij meent dat er geen sprake is van miasma die de mens besmetten met malaria bij aardverschuivingen of verplaatsing van grond, maar dat dit weer aan de muggen te wijten valt. Muggeneitjes worden verplaatst en omgespitte gebieden vormen vaak een perfecte habitat voor de muskieten. Geen wonder dat men daar besmet raakt. Uitwasemingen van de bodem, vuil of water zorgen dus niet voor malaria. Van Gorkom besluit met: “Ik herhaal: dat over de geheele wereld nog géén feit bekend geworden is, dat ons het recht zou geven, aan de juistheid der theorie ook maar den geringsten twijfel te koesteren”.55

Ondanks deze krachtige taal en moderne visie, lijkt Van Gorkom in sommige passages van zijn werk toch nog beïnvloed door het gedachtegoed dat hij verwerpt. Opvallend is dat net als bij Coliner zijn maatregelen om malaria te voorkomen voornamelijk bestaan uit hygiënische zaken: het witten van muren, het uitkloppen van gordijnen, het schoonhouden van de tuin, etc. Natuurlijk zijn muggen op witte muren zichtbaarder en kunnen ze zich lastig verstoppen in gordijnen die worden uitgeklopt. Desondanks focust Van Gorkom bij zijn maatregelen erg op de gevaren van vuil. Dit suggereert dat Van Gorkom nog steeds onbewust de ideologisch gekleurde opvatting heeft dat men van vuil ziek kan worden. Hygiëne is ook bij hem een belangrijke preventiemethode.

Ook brengt hij, net als Coliner, ziekte in verband met ‘verkeerd’ gedrag, sociale stand en ras. Zo wijt hij de aanwezigheid van muggen aan de slordigheid van mensen. Onreine en achteloze buren zijn dan ook de grote boosdoeners. Zij brengen de gezonde, hygiënische mensen in gevaar met hun gedrag. Van een aantal rassen – inlanders, Chinezen, Arabieren – staat vast dat zij onhygiënisch zijn en malariamuggen zich in hun directe omgeving goed kunnen voortplanten. De onderliggende boodschap lijkt te zijn dat

53 Van Gorkom, 11-12. 54 Van Gorkom, 28.

55

(23)

23 nette mensen, die goed letten op hun eigen lichaamshygiëne en leefomgeving niet ziek worden. Ook hierbij speelt hygiëne dus weer een hele belangrijke rol.

Ten slotte leeft ook bij Van Gorkom het ideologisch gekleurde idee dat leven op hoogte gezonder is dan laag bij de grond wonen. Hij en Coliner zijn het eens dat slaapkamers op de bovenste verdieping dienen te zijn. Hoewel Van Gorkom deze maatregel noodzakelijk acht, omdat muggen niet zo hoog vliegen, meent hij wel dat een evacuatie naar een ander gebied een zieke kan opknappen. Hierbij kan de ideologische tegenstelling tussen stad en natuur een rol spelen. In de bergen wordt de lucht schoner en puurder geacht dan in de stad. Er is dus sprake van een afzetting van stad tegenover de natuur in de bergen. Daarnaast bevindt men zich in de bergen hoger en dus dichter bij God. Een perfecte omgeving om te genezen dus.

Op basis van deze ideologieën kan worden geconcludeerd dat hoewel Van Gorkom zegt afstand te nemen van verouderde ideeën, hij voornamelijk op het gebied van hygiëne door deze ideeën beïnvloed blijft.

Cholera

Naast lepra en malaria was ook cholera een veelvoorkomende ziekte in Indië. Volgens H.F. Tillema overleed tussen 1901 en 1913 gemiddeld vijfendertig procent van de bevolking in de grote stad Semarang aan cholera.56 Dit schrijft hij in zijn lijvige zesdelige

reeks “Kromoblanda”: over ’t vraagstuk van “het woonen” in Kromo’s groote land. In deze reeks pleit de auteur voor hygiënischere leef- en werkomstandigheden voor voornamelijk de inlanders. Hij is van mening dat hygiëne de eerste stap is naar een dalend sterftecijfer, onder zowel de inlandse als Europese bevolking. In het rijk geïllustreerde eerste en tweede deel van de reeks schrijft Tillema over de oorzaken en gevolgen van cholera. Hij ondersteunt zijn redenering met veel statistische gegevens en citeert bekende wetenschappers. Ook bevatten beide delen de resultaten van enquêtes die hij in verschillende regio’s van Indië heeft verspreid. De enquêtes dienen een beeld te geven van de hygiënische omstandigheden in gebieden. Daarnaast ligt de focus op het verkrijgen en de kwaliteit van was-, bad-, en drinkwater. In de werken toont Tillema een grote betrokkenheid bij de leefomstandigheden van de inlandse bevolking. Hij noemt zichzelf een hygiënist en beschouwd zichzelf onderdeel van een nog jonge tropenwetenschap.57

Hygiëne en hygiënist liggen dicht bij elkaar. Hygiënisten meenden ziekte te kunnen bestrijden door te concentreren op het creëren van hygiënische levensomstandigheden.

Hoewel Tillema het woord ‘besmetting’ niet noemt, beschouwt hij cholera als een besmettelijke ziekte. Men raakt volgens hem besmet door cholerabacillen of –kiemen. Vrijwel onmiddellijk in zijn reeks distantieert Tillema zich van ouderwets gedachtegoed door de arts dr. Kuenen te citeren met de woorden:

[…] dat de tijd voorbij is, waarbij men het voorkomen van zoo veel ziekte in de tropen aan klimaatsinvloeden (warmte, groote vochtigheid en sterk licht) toeschreef. De wetenschap heeft geleerd, dat de slechte gezondheidstoestand daar te wijten is aan infectieziekten […], al werkt het klimaat in vele gevallen bevorderend op de verspreiding van dier ziekten.58

56

H.F. Tillema, “Kromoblanda”: over ’t vraagstuk van “het woonen” in Kromo’s groote land, deel I. (’s Gravenhage: Uden Masman etc., 1915-1916), 20-21.

57 Tillema, deel II, 79. 58 Tillema, deel I, 29-30.

(24)

24 Tillema ziet het klimaat dus niet als oorzaak van cholera. De warmte, vochtigheid en lichtintensiteit van Indië maken een mens niet ziek. Men wordt ziek door een infectieziekte en hoewel het klimaat de ziekte niet veroorzaakt, bevorderen en verspreiden warmte en vochtigheid de ziekte wel. Iets vergelijkbaars schrijft hij ook aan het begin van het tweede deel van zijn reeks:

Het is door deskundigen al herhaaldelijk betoogd, dat het tropische klimaat als zoodanig niet ongezond is, maar dat het de vele infectieziekten zijn, die dat schoone land van „onbegrensde mogelijkheden” tot een kerkhof maken. De groote steden vooral zijn zeer in ’t bijzonder ongezond. Verbetert men nu den gezondheidstoestand, dan zal dit odium van Indië worden weggenomen […]59

Niet alleen Tillema is van mening dat het tropische klimaat niet ongezond is. Ook ‘deskundigen’ – welke deskundigen wordt door hem in het midden gelaten – zijn van mening dat het niet klimaatomstandigheden zijn die slachtoffers eisen, maar infectieziekten. Gelukkig valt hier wat aan te doen: wanneer de gezondheidstoestand zal worden verbeterd, zal Indië een gezonder land, met minder zieken worden. Na deze hoopvolle woorden legt hij uit waarom de gezondheidstoestand zou moeten worden verbeterd en wat het te maken heeft met infectieziekten.

Tillema legt uit dat hij drie soorten infecties: een drinkwater-, rivier-, en contact-infectie onderscheid. Ondanks deze onderscheidingen, hebben de verschillende wijzen van infectie vaak met elkaar te maken of is het ene het gevolg van het andere. De belangrijkste oorzaak van cholera is de “drinkwater-infectie”, meent Tillema. Mensen worden ziek doordat zij ongezuiverd drinkwater gebruiken. De oorzaak hiervan ligt vaak bij het ‘toilet’ – een gat in de grond – en de drinkwaterput, die in de buurt van elkaar liggen. De wanden van de put bestaan vaak uit poreus materiaal. Grondwater en regenwater kunnen zich gemakkelijk vermengen met de uitwerpselen en urine uit het toilet en langzaam in de put sijpelen. Dat maakt het drinkwater gevaarlijk, want het zit vaak vol met bacillen. Tillema schrijft hierover:

Volgens onderzoekingen van den lateren tijd spelen bij het ontstaan van infectieziekten de bacillendragers een groote rol. Bacillendragers zijn menschen, die infectiekiemen in zich dragen, hetzij na een met goed gevolg doorstange ziekte, hetzij na een heel lichten aanval, […] hetzij dat ze zelfs nooit ziek geweest zijn. Met faeces en urine verlaten de kiemen het lichaam. Worden nu die excreta in water gedeponeerd of op den grond, dan blijven de kiemen in leven gedurende eenigen tijd, terwijl ze soms zelfs vermeerderen in aantal.60

Er ontstaat dus een cyclus, waarin besmette mensen anderen weer besmetten doordat hun uitwerpselen en urine bacillen bevatten die in het drinkwater terechtkomen. De ziekte kan over een breder gebied verspreid raken, wanneer de bacillen in een rivier terechtkomen.

Zowel beneden- als bovenstroom loopt de bevolking hierdoor gevaar.61

59 Tillema, deel II, 21-22. 60 Tillema, deel I, 33. 61 Tillema, deel I, 33.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De maatschappij zooals die op Java leefde, was van geheel ander karakter dan die in Engelsche gebieden, zooals de Straits, Burma, India; hetzelfde verschil

Welke ook hun oorspronkelijke vormen van maatschappij geweest mogen zijn, mettertijd hadden zij hetzelfde karakter van kasten aang~~nomeu, iu geleidelijke maal'

lndo-Germaansche taal; is het noodig te vermelden I welke lessen hare uit- stekendste beoefenaars uit de studie van het Sanskrit geput hebben? Voor- zeker niet; want zij

a. meer passagiers aan boord heeft dan het volgens het pelgrims- certificaat grootst geoorloofd aantal, of, geen pelgrimscertificaat aan boord zijnde, dan het grootste aantal dat

Bij het zoeken naar literatuur in boekvorm zijn alleen die instellingen bezocht waarvan redelijkerwijs verwacht mocht worden dat er een zekere hoeveelheid relevante

') Wij willen niet eens spreken van het nadeel dat de rechtspraak ondervin- den moet door de veelvuldige verplaatsing der Residenten of van hunne plaats- vervangers, zoodat het

voorsz Lande van Holland weederom te begeeven nog te onderhouden, maar alleenlyk ten platten Lande, aldaar deselve lien in aider stilheid onthouden sullen, sonder ten platten

Maar tot voor kort zagen wij militairen de parallel met Indië niet of in ieder geval onvoldoende.. Laten we dat hier nu eens