• No results found

CUPIDO Inde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "CUPIDO Inde"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

MUZ.

f /

De

L E Y T S E

C U P I D O

Inde

Klagende Vryers,

E N

Minnende fonéjoeyt

Vitgebeelt.

Nevens eenige

MENGEL-DIGJES,

Door

J. v. T.

T O T L E T D E N ,

By P I E T E R yander M E E R S C H , Boekverkoper op de Haarjenimer-ftwat. 1667.

(3)
(4)

O N S C H U L T

Aan mijn Compeers.

Vrome Zielen.

'kJY TEet wel 'tfalu vreemt (chynen, dat ik (even ais yyeen moedigen learus op vjaffe vlerken, of reukelojen

Phaëton,i» '(mennen van fijns Fuders hengßen) my derf onderwinden folevend' de liefde af te malen.maar, foete Fryers, feeckerük foude noyt aan dit pakje getïltt nog wijn fchoften onder jo een hß gebogen hebben; j's tk geen deernis over u gevoelde, 't Moet my jammren, dat gy onderfo vele Meysjesniet eene kundde uwe maken, niet dat ik feggen vjil dat gy tegen de her de ßoepfes van defe lieve Lammten u Schenen befeert hebt, neen, u foete backusj es fijn magtïgh genoeg om ter wranghfte bnefernen in te dringen , en u oogjes

loos genoeg om de herße Geesjes haar genegentheên af te tumnen: maar nu u hertje-.hgt nietvernoegt me: Schoonheit, tragt degunße van de Munt'godin te verhygen* opdat Sy ontrent Haar Staat-jufren u foude begunßtgen; fo tragt ick mtjnverfoeckby''twwe te voegen, oft mogelijck een voor- fpraakujaac kef oude vorderen j want, fonder liegen, {gy

moogtfo wel gebekt, en fo moy vanwefen fijn als gy ivitt) ik meen gyfult fonder n Schenen te floten die gouwe bergen niet beklimmen, vergeef het my fo ik een weinig van my n oude zedigheyt verloren heb, hftgoet Berte om vrienden behulpig te fijn heeft'er my toe gedwongen; denckende dat Soetighett met x.edtgheit niet altytßrydtg is. wfonderheit vjanneermen des avonts fijn tijt met die foete Schep fels moet doorbrengen, mem'et dan ten goede, van hem dieafanthalven blyven wil

u behulpige

Compeer^

A 2 ),v.T.

(5)

Aen ]. v. T.

Op fijn Leydfe tyfido.

7 At dat de Viyers aan u geeftigheit fijn fchuldigh,

^ Vol-lbete Jongelingh ! nu gy £b menichvuldig Haar klachte ons fielt voor: en wat de vryfters fijn Al danckbaarheit verplicht, nu gy haar fbete pyn

Stelt middel tot de imert, kan niet onkundig welen Aan die u C U P I D O komt eenmaal door te leien : Doch is u Dicht lbo vol btdroch als 't herte van De Vryers, fo fchat ick het maakfel na de Man.

M.P.

Op de

L E Y D S E C U P I D O , Van den Völgeefiigen J. v. 1,

Aat, af-gematte Minnaars! gaat U kragten nu we'er t'famen rucken :

Soo lult gy door u Vrient fijn raat, De vrugten van u arbeit plu eken:

En vlegt Hem dan van groene bladn (Tot dank,) een Krans, met A3 AAN.

De befinde Lauwren

Toe-gewefen aan den Selven,

Op Sijn E. MetYgel-digjes.

At Digter voegt de Lauwer-krans ?

Die 't loet, met 't kort en fcherp kan paren.

(Verlaad' de weet-luft, grage Mans!

Men fluit hier veel in weinig blaren.) Nu elk dit vonnis billik kent, So heeft de Lauwer-ftrijt een ent.

A. o.

G

W

(6)

D E

Klagende Vryers.

Chone Schepfels, foete dieren, In wiens aangen'aam gefigt Men fiet fo veel Ar aaltjes fwieren

Als in 't kelder Sonne-ligt:

Gy die met een foeter welen Boven 't mannelijk geilagt

Sijtbegunftigt, engeprefen ; Ja wel eer fo hoog geagt Van de grote Hemel-Goden,

Dat fy om een foete maagt Uit'er Hoff, en Hemel vloden,

Als Haar liefde heeft geplaagt;

Dit fal Jupijns-doen ons feggen, Hoe hy om Califtaa's fchoont' Te misbruicken, gaat beleggen

Dat hy een Diaan' vertoont.

Hoe hy kon fijn Ioö vinden.

En om fijn ontftoken vier Van Europa, die Hy minde,

Hem verandert in een Stier.

Dus quam hier Apollo dwalen Om fijn Daphne, uit wiens doot,- Doe Hy fou fijn-min bepalen,

Weer een groene Lauwer fproot.

Wel kont gy de Goón verwinnen ? Hoe fal dan het fwacke bloet Meefter bly ven van de finnen,

Als gy het ge welt aandoet ? Hoe fal dan een Jongman weten

Te ontflippen u geweit, Als hy nevens u gefeten

Sigh ia liefdes dool-hoff fielt?

A 3 Dog

(7)

l E T T S ï C U P I D O . Dogh MeeftrefTe van de genen

Diemen hede Vryers noemt, Waarom föuwe die'et menen

Voor u oogen fijn gedoemt ? Ei! laat ik v/at voor Haar pleiten,

Waf kan 't Ichaden ? want mijn Hert Om u al te wrede feiten

Over Haar bewogen wert.

Hier fie ik'er een gaan treuren Om dat hem die Hy bemint Niet en kan, nog mag gebeuren.

Ginder ftaat'er een, die vint Deur, en venfters toegeiloten,

En Mejuflèr agt hem niet.

Die feit 't had my noit verdroten Dat Sy my geen gunft en bied ; Had Sy my nier eer gaan vleien.

Weer eenander fugt, om dat Hy te voren Haar ging leien

Daar men wel een Roompje at, Dat heelt hem fijg. Beurs vermindert,

Och ! de Spaar-pot klin£t niet meer, En nu komt de Meit en hindert

Hem een reis te komen weer.

Deês mag Saartje niet gebeuren;

Want het Meiije mint het geit.

Die fchynt ockte moeten treuren, Om dat Alidaatje ftelt

Al'er finnen op een welen

Dat in fchoonheit tart Adoon.

c'Ander fchijn geen quaat te vrefèn, Want hy is té bij iter fchoon:

Maar het bloetje is te teder.

En de derde is te grof. t

(8)

L j s V r s E c U * % D @.

Die te out. En Die is weder Al te jong} daarom is 't of.

Egter lijnfè door u ogen Al te famen fo gewont, Dat gy fonder mede-dogen

Haar niet van u fetten kond;

Dat gy, fonder wreet te fchynen, Moet haar liefde gunftig lijn, En niet (fonder Haar te pynen,)

Tot'er leggen 't fal niet lijn.

't Is wel waar gy kunt'er leien, Soete Schepfels, in'et net : Maar niet om'er te bereien

Een verderf dat vreugt belet, Sulcke netten paffen Viflèrs,

Die het Vifje netjes fpreit Op dat hy'et fb te wiffer

In fijn lofe ftrikjes leit.

Vogelaars die mogen loeren Om het Vinkje door haar fluit Jn het Vogel-net te voeren,

Daar men 't tot fijn proi haalt uit:

Maar fo vangtmen nimmer Menfchen, v •?

Die malkander in de noot Moeten Heil, en Hulpe wenfehen,

Waarom fulje dan de Doot Niet van die u minde flutten ? Waarom fulje dan de fmert (Die hem fonder Geeft doet dutten)

Niet verligten in fijn Hert ? Waarom fult gy hem doen quynen ?

En den Yverigen Quant Als een Viandinne pynen

In fijn tere Ingewant ?

Waarom fulje Hem doen klagen, A 4

(9)

3 '.*

L 1 Y T S È 'C Ü H Ö O ,

Dat hy om u wreet gemoet, Al fijn tijt, en jonge dagen

Heen fiet glyen fonder fbet»

Sonder eens fijn Lief te ftrelen, Sonder eens door fbete trouw, . Met u als de geen te {pelen

Die hy fchat fijn egte Vrouw, Legh u netten, fiel u ftricken,

Lieve Lammren, *t ftaat n vry, Soeck op 't Vryers Hert te mickcn;

Maai' ibeA wederom, als gy Haar betovert hebt, te helpen,

Koeftert hare ibete min,

Tragt haar nieuwe brant te ftelpen, So raadt gy de haven in,

Daar gy vreugt, op vreugt fult rapen, Ei! beftaat het niet in re'en ? Hebt gy min in die gefchapen

Die eeril ibndcr liefde fcheen ; Dat gy hem komt we'er-rhih bieden

En fijn lusjes evenaart ? Wie fag oit een Moeder vlieden

Van de vrugt door haar gebaart ? Dit fijn vrugten van u fèlven,

Uit u mont, en oog geteelf, Soektlè niet do©r 't graf te delven:

Maar die, voor wiens oogh gy {peelt, Door die weder te geneien,

Toont u minnaars een gemoet Dat de wont uit u gerefèn

We'er na regt verligting doet.

Laat Tirannen menfchen drucken, Vol van grote tiranny,

Vele tot'er fiaven rucken j Houd u van die lafter vry.

(10)

1 É T T S E C U P I D O . Dit fou 't Maagden-tal bevlecken,

En haar msdedogend' aart Salmen met een wreedheit decken

Die nog Lijff, nog Leven fpaart.

Laat een * Atalante lopen :

('t Was een Nimphje, die fo veel Minnaars dé een lijck-vier kopen)

Wrede Min, is dit u deel ?

Haar mag een Hippoom' verwinnen In fijn grote lijfs-gevaar,

Maar hoe vele Minnaars vinnen Min, en graf-ftê by elkaar.

Dog en kan u niet bekoren Al'et klagen, al 't geween, Waant gy niet voor die geboren

Die u dus heeft aangebeden, -Kan haar vleien nimmer biten

Nog mijn voorfpraak nuttig fijn, E i ! fb wilt u ziel eens laten

Sijn verfagt door eige pijn.

Laat u eige jeugt niet glyen, , Nog de foete-foetigheit, Die geen bitter en kan lyen,

Maar veel vreugde tot u Ieit.

't Kanu nimmer qnalick paflen, Zijt gy viermaal fèven o u t ; Dencl hoe haart fäl my verraflen

d'Ouderdom, en ongetrout Al fijn leven lang te blyven

Is te droevig voor een Maagt, Die de naam der oude Wyven

Eer als van een Moeder draagt.

Als de kans is eens verkeken, En gy wert tot dertig Jaar, Dan en fal u niemant fmeken.

A ƒ Noit

#Defe Maagt was alleen voordegeea die haar ia lopen <K vciwon.

(11)

L E Y T S E C U P I D O « : Noiten fagmen foeter Paar

Dan die fes maal fèven telle

{Min, nog meerder,) met'ertween : Want de Viyers Geefjes hellen

Naar een Meilje hups van leen, Jong van Jaren, fchoon van wefèn,

Dit is voetfel voor de Min.

Wilje eenmaal Bruitje wefen Laat te eer u Vryerin.

Zijtgy driemaal feve Jaren E i ! dat is de regte tijt Voor de Meifjes om te paren.

Denkt hoe haait dat henen glijt Al het Ibetfte van u dagen,

Al de lufjes van u Jeugt, Daarom fiet gy iemant klagen

Die u fchat fijn hoogfte vreugt, Sla niet af, het fal u rouwen §

Want fö menig uirtje gy Suit genieten in het trouwen»

So veel (bete kofèry, So veel troetelende Lufjes,

So veel lieve vreemdigheên Sultgy vinden voor u lufjes,

Alsgy oit hebt aangebeên.

't Is de befte tijt om Minnen,

Tuilen twe,en driemaal * tien j * jaren.

En de befte Min die binnen U gordijntjes fal gefchien:

Als de nagt den dag doet wijeken, 't Sy in hitte, of in kou, Kan te regt de liefde blijcken

Tuffen Man, en Egte Vrou.

Wel mijn Schaapjes, foek die nagjcs, Op dat gy genieten meugt

(12)

L E Y T S E C U P So veel fbetigheit, dat Klagjes

Sijn verandert in een vreugt.

Vryers fijn nu waart, Vriendinnen, Slaatfe niet te haaftig af,

Op dat gy'er een rhpogt vinnen Die u 't Lyff tot Troutje gaf.

Vele heeft de doot gaan rucken In het bloeienft' van'er tijt, En ten grave neer doen bücken,

Dat veel Menfche-.vleefch verflijt.

d'Oorlog heeft'er veel verflonden, En veel Vryers fonder tal Tot in Charons boot gefonden

Die s'u noit herftellen fal.

Sijn de Knegjes nu niet vele, Daar 't van Meifjes overvloeit.

Wel fbekt gy niet mis te delen Nog als Klopje uitgeroeit, Soekt u Minnaar te behagen,

Agt haar fmeken, en geklag;

So fult gy hier na niet klagen Dat 't u niet gebeuren mag.

Sijn u finnen elders Minnen?

Heeft een ander Jong-gefèl U Gedagten, wil, en finnen ?

Schone MinnarefTen, wel Ik en wil u dan niet raden

U beminder äff te flaan, Tragt u met hem teverfadeH,

En in Liefdes bat te baan j Dog wat wilje daarom haten

Die u anders had gemeent?

Neen, gy moet ook met hem praten, Trooft hem als hy om u weent, Laat hem ook al eenfjes kuflen,

(13)

L E Y T S E C U E i ! dat doet de knegt nog goet Als Hy fo fijn Min mag bluffen

Met fijn Liefje : tragt hem fbet Van u, maar met re'en, te letten}

Houd u of'et was te laat, Dus fult gy fijn min beletten,

Door een klein en fagt gepraat.

Hoor nu, atabafter beekjes, Die fo dikwils t'fament kout Met u Nig'jes, of gefpeeltjes,

Hoe lig d'een en d'ander hout.

Hoc dat jongmans moeten treden, Hoe een Vryer dient gekleet.

Hoe dat die is hups van leden.

Hoe dat die leer geeflig weet Met een iöete meit te leven.

Hoe dat die is rijk van geit.

Hoe dat die is onbedreven, En na Maagt, of vrijfter helt.

Hoe dat, die kan handel dry ven, Hoe dat die is opgeleert.

Hoe dat die fijn lof kan ftyven, Nu hem ieder gunftig eert.

Hoe dat die fijn woort kan voeren.

Hoe dat die is fchoon en blank.

Hoe dat die loopt by de Hoeren.

Hoe die mager is en rank.

Hoe dat die gaat Bomen tellen.

Hoe dat die de Kroeg bemint.

Hoe dat die fig weet te Hellen Daar die Juffer haar bevint.

Daar die Predicant lal preken, In die Kerk, aan die pilaar, Op die banken, daar die keken

(14)

L,jE Y T S E , C U F I P 0 ? Als twe Liefjes op malkaar.

Ei! mag ik wat met u kallen Meiijes, wat een Knegje hoort Die u waardig is, fo valle

Mijn gedagten op een woort Dat ik voor de befte (paarden j

En dat is een geeftig quant, Die wel kan by Meiijes aarden,

Die befit een goet verftant, Die de Deugt fchijnt uit de ogen,

Hups, en wel-geftelt van le'en, Daar gy vryelick fult mogen

Eens me over Kermis tre'enj Kroege-loper, nog onkuifche,

Geen die twift, of rwedragt mint.

Niet te hitfig tot'et tuiflche 5 Maar waar in men alles vint

Wat een Jeugdig Knegt doet pryfèn:

So een Kerel, foete Jeugt, Wil ik u tot Vryer wyfèn,

Ja dan namaals tot een vreugt.

Weg met Rijkdom, dat niet geven Kan, dan fbrge voor de ziel, Met een Jeugdig quant te leven

(Die'er menig eer beviel Om {ijrt geeftige manieren)

Is veel beter als het gout, Dat fb menig komt t« vieren,

En daarom de Vryer trout.

Seker Schaapjes, 't moet myjammren Dat men om een hant vol goet So veel van u Jonge Lamm'ren

Siet gaan treden met een bloet, Sonder Geeft, en fonder woorden,

Met een fwaarhooft, die lijn fchat

(15)

I E Y T S E C U d'Ouders (noit verfaat) bekoorden»

Schoon'er 't Meifje tegen bat.

Daarom, Dogters, wilje minnen, Kieft een Vryer om fijn deugt, Die daar na u Jonge linnen

Door lijn geeftigheit verheugt, Die geen welen heeft van dutten,

Nog mismaakt is aan lijn leen, Magtig om u t'onderftutten

In veel tegenfpoet beftreên.

Dus falmen u Hertje pryfèn:

Is 't op Gaft, of andermaal, Yder komt op hem te wylen,

En tot lof van u Gemaal

Hoortmen andre Vrouwen wagen, Die wel eer (dat haar nu fpy t) Defer een gouwe blind-doek lagen

Op een die geen vreugde ly t, Op een dicken Drommedaris,

Op een monfter van een Man, Op een hooft dat altijt fwaar is,

En Haar niet vermaken kan.

Sieje, Juffrcn, op een voordeel, Ei J wat ftaje? mint een gaft (Frai van leen, vol geeft, en oordeel)

Die na uwe leden paft.

Kunt gy Vaders wil niet weeren, Siet hy om iet hogers uit:

Nogh u Moeders ftrafheit keren Als s'u van hem buiten fluit ? Liefde kanmen^iet befluiten,

't Is vergeefs, Acrifius Hout geen guide regen buiten,

Die lijn Dogters Kui«heit dus (So hy meende) fou befchutten

(16)

L t f t S E C U P I D O . Op een Toren, ydelheit!

Niemant kan u Liefde flutten, Die alleen in't Herte leit.

Ei J de tijt fal wel veränderen, Is u Liefde maar beftant,

Vlegt u Zieltjes door malkandren, En treet t'famen hand aan hand, Om de Min-Godin te fmeken,

In'et Choor haar toegewyt, Dat fy 's Vaders wil fal breken

Die u fbete min benijt, En u Moeders ftrafFe finnen

Wil vérandren, diehetfbet Van u heughelijcke Minne

Maar belet om 't ydel goet:

So lult gy,als Iphis, vinden Van Haar u Gebed vervult, En genieten u beminde j

(Door de Liefde ingehult) Schoner als de guide ftralen,

In den fbeten Dageraat, Om £o 't faam in Min te dwalen

Daar gy nimmer wert verfaat.

Nu Adieu mijn fmocke-bekjes, 'tlsinvryigheit gefegt Hoe gy door u tover-trekjes

Menig in een Doolhof? legt.

't Was om tijt-verdryf begonnen, Wilt gy my nu tegen gaan ? Ik geef 't fonder woortgewonnenj

Want ik mag niet langer flaan Schone Meifjes, om te kouten,

't WyfF dat wagt al na haar Man, Bog vergeeft mijn grote fouten,

Hebikutebyfter van

Maagd

(17)

L E Y T S E € ü ! I D ,0.

Maagd, en Maagde-pHgtgdprqken, Jongmans klagen dé mijn we, Blijft een quaat oit ongewroken}

So verhoort mijn kleine bé.

T>e ^Minnende fonhfieit.

V

Oorugelaet, bevleefte zielen,

(Waer in een fon, vol fchoonheit fpeelt) Doet gy fb menig Jongman knielen;

Wanneer hy fo volmaakten beek Sijn Jonge Ziel komt op te dragen,

En valt haar geeftighe'en te voet, En agtiè die fijn Jonge dagen

Door haar gevlei vertroolten moet.

Als eens haar fwacke Geefjes fugten, Wat kander dan een foete maagt Die fware dampen beter lugten ?

Daar noit een Jeugdig Vryer klaagt.

Van min in eenfaamheit te quelen, (Daar nimmer tijt fijn voortgaan reet) En in de liefde t'faam te fpelen

(Als d'ene vreugt de ander tre<St) Komt haar de Geefjes te vervoeren

Dat fyy als half ontzielt, door min Vol liefde op elkander loeren,

En agtent voor geen klein gewin

Wanneer haar mont (noit loom in 't kofèn Wen 't Jeugdig bloet in d'adren zijpt), Gevoelt den dau der ibetfte rofèn

Die op haar purp're lipjes rypt Gelijck een Neótar aan 't gehémelt,

Wanneer de foetlte foetigheit

So

(18)

L p Y T S E C U P I D O . So fmaak'lijk aan haar montje wemelt

En %iel,en Lyff gevangen leit, A^h .' mpet ik nu die foete kuljes

(Die men malkander mont, aan mont Tot voedfel van de minne-lusjes

So fagjes druót) op uefo ftont * Eens na het leven af gaan malen ?

Maar neen; wat wederhiel mijn pen?

Wie fou mijn fwacke veer bepalen?

En (fo ik mijn natuur regt ken) Ik fou de Lusjes gaande maken

Die in mijn boefem fiin, en hoe Quam ik uit fo een foet te raken;

Waar in mijn Zieltje, nimmer moe Van kullen, fig wel wil veränderen?

En ruften in mijn Afgodesj So leeft'et leven door eikand'ren,

Des Minnaars, met fijn Minnares.

Dogh nog een weinig van'et kufien:

(Want foeter heeft de Jonkheit niet Om Min'er wranghek uit te blufien)

Dan dempt een Minnaar fijn verdriet Als hy van fijn Geliefde Susje

Geniet de vryheit om Jiet foet Van kusjes, voor fijn minne-lusjes

Te plucken ; dat hem weder doet Wanneer hy fo haar lipjes drucket,

En maakt Haar gulle Montje warm, Ontluiken; Liefje, fegt hy, plucket

Veelfoentjes, ei.' weerhouuarm ! Ik leef nu in een bron van weelde,

Wel druót u lippen aan de mijn, Mijn Hertje, en wilt u verbeelde

Dat wy in een verandert fijn.

Dus heeft'et foete trecke-becken

B Meer

(19)

I E T T S ' E C U P I D O . Meer Kragt als d'all'trgrootften Helt,

Pie door fiin arm, en S waait te trecken Veel Vleeich ter neder heeft gevelt.

P e befte Krygsman leit fiin wapen Heel magteloos ter aarde neer, Wanneer Hy eens door Venus Knapen

Getart wert, om met Kling, en Speer Siin eige fwakheit te doen bliicken:

Den Oorlogs-God, hoe fier van moed.

Moet dog de Min-Goddinne wikken, En vallen voor Haar magt te voet.

Men floft niet meer op Alexander, Die vreiend' 's Konings b loet- verbant}

Een wrcden Nero, als een ander, Is door een fbet gelaat vermant.

Haar oogjes trecken wil en finnen, En boeien de genegentheên, De grootfte Weivlts-vorften minnen,

En hebben 't lieven aangebeên.

Dit doet ib menig Vryer treden Voorby, of daar fiin Noort-fter is, Om dele Minne-fbetigheden

Te fmaken, felf de duifternis

Kan Haar niet van'et Schiltwagt j^gen, Maai* loeren op de geen, die haar Kan meer als het gemak behagen •>

Dit driiftlè in een klein gevaar (Op hoop van een gefigje) henen

Door Regen, Sné, en ftorrem-wint»

(Sou 't lb een Vryer ook niet menen Die fig foo hert gedreven vint) Ligt gaat de Juffrou eens vergälte;

Of, is 't een Dicnftmeit, wel eens uit, So komt de geen die op'er pafte

Nog ligt een reis fiin loete buit

(20)

l E Y T S E C U P J D O . ïn *t avond-duifter te aanfchouvven j

En beurt dat, diere noeg betaalt

Siin fchild'ren, want Hy moet fig houwen Vernoegt, wanneer Hy maar en haalt Een Salfje voor iïin fvvacke ogen,

Dat Hy wat klaar wert van Gefigt, Is Hy tioor herder drift bewogen

Om Haar te fpr^k.-nj ock wel ligt SalSy Hem hier een weg berëien,

Als Hy hm Lief iïin dienft bied aan, Om Haar in 't duifter te geleien,

En komt Hy nevens haar te gaan, So is het nog niet al verloren,

Maar 't wagten diere noeg betaalt, Wanneer F y van iïin uitverkoren

Een gunitig woort, en Kusje haalt j Wel iou de Min Haar niet eens lonen

Die eer fo dik wils Iïin gevoert Daar Haar de Liefde quam te tronen, ?

Wat ftaat'er menig een en loert Van dele Gajes, daarie lopen

Op Marten, daar de Dogters mef Haar Moeders, ofte Meisjes copen

Jt Geen dat'ev nodig is-, ei! let Hoedatfè door de vvandel-plaatfen»

Daar menig Geeitig Meifje iit, Dejpogjesgints, en weder kaïtfe i;

Dan k jmt'er eens een heel geiit Een Jonge Dogter te ontmoeten,

En ider meent Hy is de geen Die Sy fo feefcig weet te groeten ;

Schoon datie agt geeft op niet een, Maar geen meer toeloop van dit goetje

Dan in de Kerk, daar menig quant Om Hin Meeftres, en menig blcetje

I % Kom?,

(21)

L E Y T S E C U P I D O , Komt, niet om fb een Predicant

Te horen : maar om te befchouwen De Meisjes, en hoe weinig hoort

Men dan (verru£t doördeés Jonkvrouwen) Na fo een goet, en falig woort.

Nu wy lijn alle fwacke Menfchen : Een Jongman ifs'er toegemaaót, Op dat Hy na een innig wenfchen

Nog eens aan fijn beminde raaót, Hoe fou Hy 't anders eens verkrygen

De Maagde- fchaamte duld'et niet, Dat fy, wanneer de Jongmans fwygen

Dan fellever haar dienft aanbied', Wel koment'er geen Meisjes vragen,

Verfchoon dan al haai- draven ; want Die vier moet in hjnboefem dragen,

Soekt tot Hy ee s verkoeling vant.

Ik weet wel dat ook Viyfters komen (Als iy met liefde lijn beväan)

Die voor geen Maagde-fchaamte fchromen, En halen iemant faghj es aan,

Ja bieden haar aan tot het Minnen:

Dog oordeelt niet te quaat haar doen, Gy weet wel dat men Vryers vinnen

Die ichreumen om in 't eerft fo'koen Haar Min een Dogter aan te bieden :

Maar geven blyken door het oog, Sy, liftig, kan dit haaft beipieden,

(Wiens Hert hy lang tot Min bewoog) Dus komtfè fijne fwakheit ichoren,

En fpreeót de Knegt een moet in 't LyfF:

Maar, fegt gy, Meisjes en behoren De Kncgh jes door een ftout bedryf Niet om het Ja-woort te gaan vryen j

Dog weet de Liefde die is blint,

Dies

(22)

l E T T S E C U P I D O , Dies kan de faak verfchoning lyen.

Of fchoon ook eens een Dogter mint*

Ei! wilt'et voor geen ftoutheit agten, Sy fijn al mé van vleefbh, en bloet, De Liefde heeft te grote kragten,

Wanneer die in'erboefèm woet.

Ei l ièg waar ftaat het dog verboden Dat Meisjes haar genegentheên Niet mogen tonen aan den bloden ;

Of is'et quaat, fb ifTer geert

Die Haar niet vint hier aen verlopen;

Want wat is al dat lonken van De Meisies, dan te vryen ; hopen Sy hier niet door een Vryer an Haar Zy te krygen ? en wat voordeel

Dat Haar dat Geeftig Minnen geeft, Kan die'er doen beoogt met oordeel

Befchouwen ; daarom kan miin Geeft Het voor geen meerder ftoütheit agten,

Nog misbruik in een fbete Meit, Door Hare mont, dan 't oog te vatten

Die ftadig in het Hertie kit.

Mögt Venus Haar Adonis vryen, En eer Narciflus fiin gevreên Van ib veel Nimphjes, waarom lyen

Wy dit niet in ons tyden ? neen, Geen Liefde fal'er dit mispryfen,

Men foe<a, als 't Guitje wetten ftelt, Het vonnis al voor goet te wyfèn :

Eik weet waar hem de fchoe meeft qa At.

Wel, Jonge Lieden, wilt niet (chromen Malkanderen in foetè Min,

Vol Liefde, tot een hulp te komen So wert Gy ha.aft vereent van fin.

B 5 UJon-

(23)

L Ê Y T S E C U P I D O , U Jongelingen paft het vragen,-

Ei! waarom ibuje fo een brant Om u Geliefde Sus;e dragen,

En iVvygen ? ibeö: aan dele kant U anckatje ter neer te fmytsn,

So blijft u Scheepje op de Ré:

Daar 't korfje hert is moet men byten So raaét het nog wel eens aan t w é . Bemint geen Meisje om'er fchyven,

Maa£c u geen minnaar van het gout, Hoe kin de min beitendigblyven

Als men om 't goet het Vleisje trout, Wanneer een guur en lcliick wefen

U ftadig dwerelt voor 't gefigt, So vliet de Liefde : maar geprefèn

Is ib een Kerel, die een vvigt Dat Venus kan in als geliicken,

Mag dreien op het fagte Bed.

Dog fov-kje fchoonheit by de Rücken,' En iïe je kans, 't wert niet belet;

Maar alsjre een van tween moet kicfen, Of Riikdom, of ten fcet gelaat, So ra ik {chatten te verheien

Voor 't geen bevallig voor u ftaat.

Qntzief geengrote hinder-palen, Dé Liefde is te groot van magt, En doet wel vaak een Meisje dwalen

Dat Eer, nog Staat, nog Riikdom agt,- Om Kaar beminder te genieten.

Wel tragt de angel van de Min Eerft tott'er Hertje in te ichieten

Eer gy Haar openbaart u fin, En kuntje ib een viertje ftoken, Dat ial'et Potje van haar Hert Wel doen om u in Liefde kokem

(24)

I t E Ï T S E C U P I D O;

f Sie hier een weegje om u fmert

v Seer fbet by hare te geleien, Toont u dan ruftig als een Man Die door een fbet en geeitig vleien

Een Jonge Maagt verwinnen kan.

Siit kloek, en frniit de fchaamt ter zyen, Toont u als Minnaar, die is vry, De Liefde wil geen bloóheit lyen

Wanneermen by 't Geliefde fy.

En ibecl door kragt van fbete woorden (Uit Venus oefièn-fchool gekert) Het Hert van die u eêr bekoorden

Tekrygendaargy het begeert;

Ik meen by 't uw', om daar te ruilen?

Wanneer het ruiteloos fig quelt, Om dat de Min Haar fbete luiten

Niet door u in'er Zieltje Relt.

Maaót u een Vrient van u Vriendirine, En ziit noit loom om u met vliit T er plaatiè, ook te laten vinnen

Daar u fchooh-Lief haar tijt veriliit, 't Zy in de rei van Haar gefpelen •>

Of op een andre vreemde Cuil j Laat u het foe ken niet vervelen,

Want hier door heeft'er veel de luffc In meerder vrijigheit genoten.

Als d'Oudren om u flegte Staat,.

Of om u weinig goet % floten, So kan ik u geen beter raat Dan buitenst Huis te Vryen, geven,

Soe6t Hare gunft, en toont dat Gy Ook haait wert derwaarts heen gedreven

Daar u beminde Schaapje zij.

Dog waan je niet te kunnen mallen, B 4

(25)

L E T T S E C U P I D O ^ Nog hebt de vlei-kunft noit geleert:

Maar Lieve, Knegt, wat mooghje kallen?

Wie dat de Min-Godinne eert, En tragt haar Heiligdom te vieren,

Doet fy fo foeten leven door Siin Jonge bloet,en adren fwieren,

Dat hy, die even van te voor

Scheen koelder dan de k Jude Aromen, Nu kult, en flreelt, geheel vervoert Kan nau fiin nieuwe lull betomen,

Die ftadig op 't beminde loert.

Tre toe dan : maar beleg u fak?n, U ftuk (laat fchoon, Haar wil is los, Tragt fbetjes in haar gunlt te raken,

Maar valt niet plat geliik een Os Aan 't Vryen, houd u of een praatje

Was d'ooria^.k dat gy dikwils by U blaiik.- fuiker-foete Kaatje

In 't fchemer-ligt getreden zy.

Soe£t fo haar polsje eens te talten, Siet of de Haven veilig is Om in te lopen, eer verraïlen

Men fo een Maagts geheimenis.

Siet gy voor u een plaat!) e open Loop in, en maak u Scheepje valt:

Hier fult gy 't Menlche-vleisje Kopen, Waar na g y hebt fo lang gevalt;

Dog fieje niet veel kins, en rekent Dat fy niet is voor u gemaakt,

So Kapt u anckzr, weeft niet imekent:

Maai- maacl dat haaft u fcheepje raacl De Haven uit na beter Kuiten :

Bliift daar, dog niet te ras, van daan : Houd u wat koel van Minne-luiten

Wilt gy.met blanke fchenen gaan.

Het

(26)

L Ê ï T S E C U P I D O , Het geen u meerder dient geweten

Hoe gy een Meisje Minnen fiilt;

Hoe gy, by Haar ter neer gefèten, U woorden na'er fin verguit:

Hoe gy fe fult voor u Meeftrefle Behouden, en nog tot u Bruit Verkrygen j leert hier toe de Leflën

Die W E S T E R B A A N net Haagje, uit Den Roomfen Minne-Digter, leerden,

Hy heeftfè ook voor u geftelt.

ó Man! dat u de Jeugt vereerde Na waarde , fy fou uit het velt Een Krans van Lauwerieren plucken,

Om die, met bloem-gewas vercierti Op uwen gryfen Kruin te druck m,

Dus diende W E S T E R B A A N geviert.

Die 't Haagje naar Loofduinen leide, Waar Hy (als opper-meefter van De Minne-moeder) ftof bereide,

En Ockenburg tot School-hofr" k m Van d'onbedreve Jonkheit maken,

Hier leert Hy vryen met verftant:

Wel tragt daar mê al in te raken, Op dat gy nimmer aande kant Van Liefdes oever, vol van Klippen,

Lyt Schip-breuk, nog dat u de geen Die gy bemint noit fal ontflippen,

• En treden met een ander heen.

W i l t gy ook, fchone Meisjes, wefèn Van Min'er ibetigheit voldaan, So löeil door Hem u te genefèn

Van 't geen dat uit Hem is ontffciaifc Tragt Hem in fiine Min re ft y ven:

Belonkt Siin oogjes, laat\a mont

Bf Hief

(27)

L B Y T S E C U P I D O : Hier ook in geen gebreke bly ven,

In'tgeen de Liefde dienftig vont.

Geeft, isHy blo, hem moet door d'ogenj Ja, is het nodig, fpreek hem aart, Want is u eens die Vinjc ontvlogen,

Is is met Hem U lull vergaan : Ei! fielt defchaamte wat ter neder*

Hy is ib wel als gij belalt,

Door Liefde-zelen, die Hem weder Beknopen aan u fchoonheit valt, Siin Hartje {bedt veel vreemde lagen,

Op dat hy Siin genegentheit U Minneplegtig op mag. dragen :

Maar laas! een klei ne blóheit ïeit, Ü vrees van af-flaan, hem ter fyen,

Seg, waarom fouje die u mint, En door'et oog alleen kan Vryen, Niét helpen ; als gy in u v int, Een eige piin als Hy moet voelen, Die fladig voor u oogjes Haat,

!

Ja doet'et bloet in d'adren woelen Als Hy voorby u woning gaat.

' Doet, wagt gy vrugten van u Minnen, Hem hulp, en openbaart u Hert, So fult ge 't Siin door 't uwe winnen,

En Helpen door de fïin, u fmert.

j Nu Jonge j^jgt.' 't is tiit om ruften, ' Klaas vV.kje komt, fä al na Bed,

Sou de. logge veere lüften : Als i k m v daai heb neer gelet So £ii ik na het leven dromen,

Dat voor-regt Itaat u alle vry,

Wer: maar u Maagdom niet benomen.

Nu goeje Nagt, vergeeft het my Heb ik miin eigen pïigt vergeten,

(28)

L E Ï T S E C U P I D O , De oude fiin te biïfter groen

Als ly de Minne-dingen weten Alleen met woorden af te doen.

U I T.

tSMhwe* T>igjes.

Aen Rodertioitt-

D Ódemontje , foete bekje,

i X Met u aangebore vlekje, Dat geliik een Diamant In u weien ftaat geplant;

Hefte-boeifter van veel ViyerSi Minne-ftookfter van veel Ivers,

Af-Godinne van miin Ziel:

Gun dat ik ter neder kniel, Om u fuiverheit te fmeken

Dat gy met de liefde-beken Die uit uwe oogjes vloeit,

Eens miin Jonge Jeugt befprocit;

Dat gy wilt miin innig vleien Eens een gunftig woort bereien,

Op dat ik door u geilgt Mi'i ne oogjes fie verligt, Op dat ik, miin Rodemontje \ Oorfaak van miin eerfte wontje,

Oorfaak van miin bitter-foet, Eens als Minnaar Kuflcn moet.

(29)

i ï T T $ E

C U P I D O : Aan K O D E M O N T

Op 't afvallen van Haar Koufebant.

Werd u Viyer u ontvry t, Rodemontje, dat het bantje

Van u Kousje u ontglyt ? Dat ik gare met miin Hantje

Weer wil voegen daar het hoort:

:- Agh! kon ik u hier door binden Om, miin Lief, een Zegel-woort Voor ons beider Min te vinden,

Om ons Geesjes ftaag te faam Als een tweeling te geleien,

Om miin Rodemontjesnaam Noit van Lucius te fcheien:

Maar wat fèg ik ? neen, u Hert Koelder als de koele Aromen,

Baart miin Zieltje fmert, op fmert, En miin Vrydom is benomen.

Daarom, fbete Rodemont, Laat ik eens u Koufje binden ;

Eu wilt gy de Minne-wont Van miin Jonge Ziel verbinden:

Knoopt u i-iüsjes aan de miin,

*k Wed het Bantje ial noit glyen, En gy lult veviè>- eit liin Dat men noit u Lier lal vryen.

Op haar Diamant,

Gy priiftjbegaafde Mxxgc, die fchone Diamant*

En vraagt of ik er c;t WJI een ib helder vant j O Ja, mim Ro Jëraunr, u heldere Geiigjes Behalen ver de priis^in glinlterende Ligjes*

(30)

L E Y T S E C U P I D 0.v

Op het ßen van een Stier.

Miin Herderin, miin Lieff, wat driift u van my ar Door deiè groene bomen ?

Off vreeft u fwacke Ziel de regte weiger-ftraf,

Nu gy in 't eenfaam Velt een wrede Stier liet komen?

Ei! treet niet ruggeling, het Beeft dwaalt, afgereên Van minneliicke fprongen,

En heeft fb heugelijk fiin onbefchofte leen

In 't Klaver-riicke gras, tot Venus fpel gedwongen.

Moet ik dan minder als het onvernuftig vee De minne-piin vertagten ?

Nu dat u ftraf gemoet miin lang gevoede wé Min als een Horen-beeft fiin Liefje fchiint te agten j So ftoot de horenen van u verwoede Hert

In Lucii Ingewanden,

Op dat miin Jonge Liif de Min ten proye weit, En op den Auter van u Liefde mag verbranden.

Op bet fien van een Duifje

ê

Wat ifter foeter Dier als 'tminne-lievend Duifje, Als 't altiit-Kuiïend beeft, met fiin verderen A Kuifje.

Ag! ag! miinRodemonr,eifiet haarftrekiiaan»

Op dat u Lucius een Kufje mag ontfaanj Als gy, om niet wreet te fchynen, Voegt u Kusjes by de Siinen.

Op 'f Bybeltje van Galmde.

Dit Bybeltje, dus ongegiert Van Gout, of Silver om te pronken,

Verbeek Galinde, die noit viert Pe geile tochten door haar lonken,

(31)

L E Y T S E C U P I D O , pie noit haar fuiver wefèn toit

Met ydelheén, en pronkeryèn,

Nog 't welgevoegde Lighaam moit Door 's werelts pragt, vol hoyaardyen.

En even als de waardigheit Van Gods Geheim fit inde blaren,

So wil Sy ook Godzaligheit

In 't binnenft' van Haar Ziel bewaren.

Op Haar wel Singen*

Wel hoe Galind' wat's dit ? dat gy, (tart Pan fiin Fluitje) Het Veld, en Somer-groen, door u gefeng verheugt, En door u ftera verdooft het alderlbetfte Luitje :

Ei! fegt miin Herderin, genoeg miin Jonge Jeugt Sopynelikgequelt,fbftraf in min doen klagen,

Ei I hout u Keeltje, of Teffander zngt ter neer j Gy hebt door uwe ftera miin Geesje weg gedragen,

Mint gy miin Leven, Lief, Co trooft het Lighaam wéér Dat nu, als weduwloos, de bange Ziel moet derven,

Wanneer Hy dag, en nagt is door u oog geboeit."

En wis fo fäl het rif als ziele-loos verfterven,

Nu gy door u Gelang miin laatfte vriiheit moeit,

B O E R E V R Y A G I E ,

Wyfe: Boxvoetje*

i .

Och Lïisje, men troosje, och mögt ik eens vveêr Al Kuilende bluffen miin Zieltjes begeer, Ik waagde bijganirs,

So rufbig een kants

Dat hondert bedoude u wangetjes teer.

i .

Schoon Meisje, hoe ftajel wel vvilje dan niet»

Nu

(32)

L E Y T S E C U P I D O : Nu Krelis wat fcneel is, fiin Hertjes verdriet Verligten? eenbrangd,

Salalmiinverftangd

Benemen fo gy geen verkoeling en biet.

Daaromme miin Leven! miin Liefje! mimLuft!

Miin Zieltje, bevieltje dat Krelis eens kuft Siin vlammetjes af,

So dempje miin graf

Wanneer ik foet inne u arremtjes ruft. -

Wyfe: Wert dan noitufirafgemoeti &c,

i .

Nu fal ik miin Amaril,

Onder 't fchaduw van de Linde, Eens na ib veel fugjes vinde, Op dat fy Haai- ftraffe wil

Tot Haar Mirinaar fal verandren.

Ei! waar bliif t die fbete uir Dat wy t'famen met m alkandren Stoken 't heuglük Minne-vuir ?

2 .

Sy die herder als een fleen Scheen miin fmeken aan te horen, Heeft nog eens geneigt Haar oren, En begunftigt miin gebeên,

* Om haar Thiriïs te ontmoeten, In het fchaduw-riicks groen 5

Om Haar Herder te begroeten, En hin lusjes te voldoen.

3-

Agh ! waar blijft miin Herderin?

Of he ik fè ginder komen

Onder 't groen der Linde-bomen

(33)

L E ï T S E C U P I D O . Tuffen 't loof der takjes in:

Ei! deuirisalverfchenen, En noch toeft de foete Meit, Soud 't miin Amaril wel menen 't Geen fy my heeft toegefeit.

Neen, ei neen, agh Hemel.' {iet, ƒ Agh! miin Geeft begint te vrefèn, Sou 't miin Amaril wel wefèn ? Neen, ei neen! fy is het niet, Jafyift,ikfiefènadren :

Agh! miin Zieltje wert verheugt, En het bloet ipringt in de ad'ren 5 Tuigen van een groter vreugt.

Lcvertjen.

Dit is het Leverrjen van een Mus, Ik geef het Levertjen om een Kus, Ik geef hetRodemontje:

Als ik Haar mag (geliik £y flus Dat voordeel gaf aan 't Hont) e) Eens Kuflen voor haar montje.

Aan op 't verfoeken van een Di'gje.

Klinckert.

Wat eift u heusheit van miin hant Een Digje tot u Lof te ftigten ?

Komteerft miin fwacke Geeft verligten ' Beroemde Maagt, door u verftant,

So fal ik op een hoger Trant Als Nafb van u fchoonheit Digten,

Die voor geen Griexfe Vrou moet fVigten, Schoon datfe Troyen ftaJE in bränt.

Hoe

(34)

L È Y T S E O Ü M . D Ö . Hoe gy door u Aenminnigheden,

Gepaart met Deugt, en fbete zeden*

Miin Jonge Zieltje hebt gewont.

Hue gy my piint door koele woorden, Hoe gy miin minne-fugjes hoorden,

En die noit voor geregtig vont,,,

Nogb eens aan ....»»

Gy eïft een Digje, Soete Maagt, U aanibek iteunt op rede,

Dogh niet van dat Teflander klaagt.

En hoe gy fpeelt de wrede : Want nuGy al miin gees)es doet

In fb een ./Etna blaaken;

So moet lek van u ftraf gemoet;

Of niet met alle maaken..

Op het ontmoeten van Rodemonfc

Vraagt gy wat miin y ver voert Door'et Loof der groene Elzen»

Daar 't Gevögelt kan omhelfen, En een idef Beesje loert

Onder 't fchaduw van de Linden Om fiin Wederga te vinden ?

't Is, begaafde Rodemont, , Om u ftraf heit te ontvlugten,

En in 't eenfaam bos te fugten Om de fmerte van een wont Diegy my hebt toegedreven*

En wilt geen verkoeling gevent Maar waar ik my henen wen.

Nergens kan ik u ontwiicken.

&i! laat eens een ftraaltje bliickefi

(35)

L E Y T S E C U P I D O .

Van médogen, anders ken Ik, berooft van miin Beminde, Hier nogh elders rulle vinde.

Siet hoe ider Bees)e Kuit, Yder Diertje leeft in Minne, Yder kan lijn Gaatje vinnen j

Daar ik moet, berooft van ruft, Altüt Sugten, altiit Klagen, En de Min te laftig dragen.

Wyfe: Wirt dan noit u firaf gemoet, &c*

i .

Suit Gy foete Hcrderin,

(Die miin Zieltje, en gedagttn By de uwe doet vernagten) Door een ftrafre tegeniïn, Doen oniliin beminde Klagen Uwen Minnaar vol van pyn?

Die gy in u Jonge Dagen Wik een Viandinne hin.

2.

Suit gy hem doen troofteloos Vol van ongeneugte quynen ? Ja hin Jonge Zieltje pynen En hin gans gevoeleloos ? Sal hy dan hin Jonge Leven

\VV_*de Nimphje, tot een ftraf, Moeten aan de aarde geven.

Daar de Min hem 't leven gaf ? 3- Die u als een Afgodin, Riik van net-gevoegde leden, Heeft aanminnig aangebeden.

Sal die noit opregte Min

Sien

(36)

t E Y T S E C U Sien met weder-Min belonen ? Sien met uwe gunft ge-eert ? Sien met trouwe Liefde Kronen?

Sien u haat in Min verkeert.

4.

Ei! verander, miin Voogdes, Eens u Liefdelofè finnen,

Laat miin droeve fugjes binnen t Gy en fiit geen Minnares

Die de Jongmans wilt doen werten;

Waarom wilje dan, miin Hert, Niet u wil met miine eenen, Daar fè nimmer lyden miert?

f- Immer kan een fchorte Maagt Nimmer groter lof genieten, Dan wanneer fy af laat Ichieteri Op de geen wien fy behaagt, Bliicken van medogentheden Die fy met Haar Minnaar heit, En al haar genegentheden Voor de Sine open leitj

6.

Wilt Gy nu de grootfte Deugt Die een Maagt befit, betonen, So wilt trouwe Min belonen ;

&n Gy fult miin Jonge jeugt Als ik fal u gunft: aanschouwen, Nog behoên voor ongeval,

En waj; faPer oit berouwen In die ftadig minnen fal

C 2

(37)

1 E ï t S E C U P I D O .

Wyfe: Rofiment die ïagh gedoken&c*

i .

Soete lieve Rodemontje, Rodemontje foete Maagt,

oorfaak van mi in eerfle wontje, Oorfaak dat miin Zieltje klaagt,

Oorfaak van miin bitter-fbet Dat ik om u dragen moet.

2 .

Rodemontje, ïègh een reisje, Segh een reisje, foete Meit, Waarom Gy miin Jonge Vleisje Doöi'u tere oogjes vleit?

Waarom Gy miin Zieltje fagt Tot u Liefde hebt gebragt?

3-

Immer kunt gy my noit Minrien Nog miin Liefde gunftig fiin :

Sal ik dan miin Jonge Sinnen Leien in een groter piin, Nu u Agtbaarheit, en Staat, Miin geen Vryheit toe en laat?

Neen, ik lal u egter roemen ' Voor de fchoonfte die'er leeft,

En my ongeluckig noemen Dat miin Zieltje immer heeft Op u, Schone Velt-godin!

Neer gelien uit reine Min.

r-

Ei! vergeeft my, Herderinne I Heb iku te veelmifdaan,

K Wil voor u, miin Afgcdinhe!

(38)

L E Y T S E C U ï I ßiÖ«

Bei de oogjes neder Haan, En miin onfchult tot een iben Met befchaamde Kaken doen.

Dromen is bedrogh.

Liefje 'k lag te nagt te dromen Dat ik was by u gekomen,

En my dagt ik drucle aan Uwe Lipjes menig Kusje, Tot voldoening van miin lusje :

Maar wanneer de nagt vergaan»

En de Slaap was uit miin ogen, Vond ik my te fèer bedrogen,

Sonder u, en lagh alleen : Hoor nu, fbnder lang te dralen Wil ik dit op u verhalen,

Gy, miin Lief, en anders geen, Siit de oorfäak van miin Kuffen Sonder fbetheit, laat ik bluffen

't Lusje dat ik vande nagt Heb gekregen, voor u Montje, So wert haalt miin verfe wontje

Weêrgeheelt, of wat verfagt.

Nogh ems.

Lieve Troosje' 'k wil gaan rullen Öp het logge Winter-bed, Daar u wil geen luft belet:

Maar daar ik miin foete luiten Dromend' kan onwetend' voêa.

Om die wetend' te voldoen, Als ik my in uwe ermen

Voi van Liefde, mont aan ment, C 3

(39)

L E Y T S E C U P I D O . Op een fbete avond-ftont

Sal al KufTende verwermen, En naaf 't leven beelden uit, ''t Geen my dromend' was beduit.

M I N - G E V L E I ,

Tuffchen

T E S S A N D E R ,

en

G A L I N D E3

Wyfe: Sal ik nogh langer, &c.

TefTander.

Agh ! Agh! miin Lief, miin Lief Galinde ! Miin Engelin ! ik leef in pyn,

Hoe langh lult gy miin Zieltje bjnden ? En miine Lusjes tegen fiin?

Nu fonder vreugt, miin Jonge Jeugt,

Om uwe deugt, en fchoonheit gants vergaat,

$onder dat Gy u oogjes op my Haat.

Galinde.

TefTander ! fèg, waar fiin u finnen,, Dat Gy de Liefde geeft gehoor

O m u Galinde te beminnen ? Ei! flaak u Liefde, want ik fmoor In miin gemoet, al wat het fbet

Van Venus voet, in ons benaude Hert,

Het baart voor kleine vreugt een grote Sniert TefTander.

Agh neen ! wat kan meer vreugde telen.

Dan als de Geesjes fiin by een ; En onfè Leen elkander llrelen, Om door de Minne-Toetigheên Het ongeval, dat eenmaal Tal

Ontdaan, en'al wat dat het Herte druct Weer te verdry ven, in de Min verrud?

Galin--

(40)

L E Y T S E C U P I D O . Galinde,

Geen ongeval en km my drucken Wanneer ik Min en Liefde fchuw : W a a r vontmen groter ongelucken Dan in het Minnen ? daar men nu Eens isgevriit, dan weer beniit:

Dan eens verbliit,op de ontrouw igheit Die uwen Minnaar in fiin Herte leit.

Teilander.

So moet de Minne-God ontfteken Een eeuwig knagen in miin Ziel, Indien ik fu'ivrs Minfal breken, En oit miin woort ontrouwig hiel:

Miin Afgodin J beheerfcht miin fin,

Neemt van miin Min de allergrootste blijk, Den Hemel ftraf my fö ik daar af wijk.

Galinde.

Wat blijcken fbu ik van u nemen, Ik fchat mijn Minnaar voor getrou ? Hoe kan de Liefde oit vervremen ? TefTander Man, Galinde Vrou!

Kom hier miin Luft, nu eens gekuft, Genoeg u ruft door hete pi in belet,' pluk nu de vrugten op het vreugde-Bet.

TefTander.

Kom hier, miin Engel! laat ik KufTen, U voor u fbete fuicker-mont,

Galinde leef! miin Lusjes bluften, Tot heling van miin Minne-wond.

Ei ! kom miin Hert, genees de fmert, Die in my weit door u oogjes gevoet, En geeft my eeuwig Kusjes overvloet,

C

4

NAR,

(41)

& # Y T S E C U P I D O . N A R C I S S U &' WeghCirce met u Toveryen.

Wegh Rerte-boeifter 'k wil u myen.

Weghlofe Vleierinne, ga En draag u foet een ander na:

Ik gruw voor yd'le Minne-bede.

Wegh Ziele-roverefle, heden Heb ik u lonkjes aangebeên : Maar fchrik nu voor bevalligheên, Daar Gy miin Geesjes door vermeten.

Wegh ioete oogjes, die m y drucken.

Ik ben u geile Lonkjes moe.

Wegh Zielverwinfteres, en doe Een ander in u firikjes vallen.

Wegh, wegh Sirenen, 'k vloek u allen.

Wegh Voefter-vrouwen van de Min, Ik agt/et heden geen gewin

Te gloeien door u tover-vonkjes, Wegh Venus-wigjes met u lonkjes,

Al lang genoeg hebt Gy miin Hert Gekoeftert, om te groter fmert Op miin Gedagjes af te dry ven, Ik wil niet meer gevangen blyven

Door 't ftrelen van u loet Gefigt, Miin Hert is angh voor Venus-wigt*

Siiiïpylen itompen op de adren.

Wegh Vymdinne, k fal niet nadren, Miin Ziel is fchuw voor u gewelt.

Wegh Delilaäs, wegh, gy en Knelt My niet, als Simfon, door u vleien, Sy dagt Hem in het net te leien,

Geliik ly deé, om door Haar fchoot T e fim een oorfaak van iiin doot.

(42)

L E Y T S I C U P I D © . VVegh al wat oit miin ogen flreelde,

Schoon gy wel eer veel Lusjes teelde, En bragt miin Hertje in een quaat Dat nu by my ter zyen ftaat:

Ik ben al lang genoeg bedrogen:

Schoon oit Adonis is bewogen, Nogh fal ik een Narciflus lïin Die door het vlieden foe£t de pi in Van u aanloklUen te wikken, Miin Min kan d'uvve noit geliicken,

U hoger Staat en dult'et niet Dat Gy met Gunft een lager liet.

Waarom dan fo veel lonk-gefigjes Op miin doen dalen ? ib veel fchigjes

Gedreven in miin Hertje neer;

Of hebt gy luft om u eens weer In miine fmerte te vermaken, Gy lult u eind-wit noit geraken,

Ik heb al lang u doen veragt.

Wijk, leg ik, bitter-foet, entragt Een ander aan u Ihoer te taak'len j Ik lal u liftig net ontfchaak'len,

En breken het geftrik aan tween, Ik heb de Vryheit aangebeên;

De Slavernye af-gefworen, Geen loet Gefigt lal my bekoren;

Maar fta, voor u gelonk, en al U vleien, als een Rotze pal, Op dat de lofle tover-bai'en

Die op, en voor miin oogjes wären, Door 't al te vinnig wederflaan My niet en doen te gronde gaan.

c ;

(43)

L E Y T S E C U P I D O .

Wyfe: Bolifhemm am deßrande>8cc,

i .

Soete Juffertje, miin leven!

3k Wil u geven fo veel Kusjes tot een fben, Als'erjonge Lammren alen,

Ende grafen in het Lei'tfe boter-groen.

i .

Kan ik u nog niet genoegen,

5k Sal'er voegen, fbete Schaapje, fp veel by?

Als'er in het Klaver buiten

Grasjesfpruiten, Dianier vergeeft'et my.

Agh! heb ik u ftrafFe reden 3-

Overtreden, en miin fchone beeld mifdaan?

*k Wierd door Liefde aangedreven, Om fb even u bevelen af te gaan.

So een tiit miin Zieltje queldc 4- Alsgy ftelde, en die viel my wat te lang, Want, miin Dianier! het wagten

Baart maar klagten, en valt trouwe Minnaars bang.

Klagende OE

N O N E ,

W y f e : Gejwinde Bode van de KMin

y

&c*

i .

Hoe Paris wilt gy van my heen ? Ei! verlaat my niet,

Ik fal met u in 't Scheepje treên:

Op dat een verdriet

U en my treffen fal, wanneer gy 't ongeval Der Zee

Liit, fo liit Oenone me;

Ik fal aan u ftraf delen tot in 't graf,

Want het Liif van mijn

Mort

(44)

L E Y T S E C U P I D O . Moet aan 't u w ' verbonden fijn.

2 .

Ik Tal waar u het noot-lot leit Sijn u Gefèllin,

Geen Zee, vol ongeftadigAeit, Doet mi in vafte fin

Wiicken van fb een trou, als ik aan u, als vrou Eér gaf,

Daar ik noit fäl wiicken af;

Waarom kan ik niet, fo wel het verdriet Lyden, als ik nu

Paris, kan beminnen u ?

Maar Paris door een Griexie Vrou Wat te fèer verrukt,

Wiikt van fiin pligt en fchent nin trou, Dat Oenone drukt,

Dies fy vleit, met getraan, eêr hy fcheit, méte gaen;

Maar neen,

Paris Iaat fijn Lief alleen,

Siet de zeilen vol, driift'et Scheepje dol 't Zee waart in van 't lant,

En Oenone bliift op 't ftrant.

Doe heeft fy fugtende geweent 4- Om d'ontrouwe Man

Die, herder als een rots verfleent, Sy niet houwen kan,

En fy fchelt, op de geen, die Haar quelt, en gaat heen.

© doot J

Roeptiè, eindigt defè noot:

't Graf Oenone wis, veel getrouwer is, AlsHyisgeweeft,

Pie geen ontrou* heeft gevreeft.

Aan

(45)

L E Y T S E C U P I D O ,

Aan Dianier.

Vraagt gy wat Dianier beweegt om fb te fchempen ? 't Is om Haar cige vier hier door te eer te dempen:

Want als een Vryer fiet de loopjes van de Maagt, So fiet Hy wat Kaar fchort, en wat Haar meeft behaagt

Aan Franfijn.

Franfijn, gy roept ik fal niet ligt op u verflingren;

U by-fiin haat ik, want 'k en mag u dogh niet fien, En Kom ik eens voorby, fb trilt gy door u vingren:

Maar hoor Franfijn, ik fèg, dat ièi'er nog wel tien3 Want nu ik u gevlei, en u gefmeek veragte,

Gy waart u finnen quiit fb Gy nogh op my wagte.

Van Cafper.

De drommel haal de Pry, 6 jemi! is dat fmyten?

Sei Cafper, en Hy kreeg een Klater voor een Soen, Voorfèeck:r kom ik weer, fb falie my nog byten,

't Is beft dat ik vertrek: maar Cafper hoe dus groen ? Soeft gy de Meisjes, Vaar, fb loopt niet fchoonfe byten.

Wanneer een Efel vrijt, fb fietmen die ook fmyten.

Van Piet.

Ik fta verwondert, fei Jaap Rot, dat Piet de pronkert, Die vuile Klaar de Hoer, fb vier ig mint, ja vindt, paar Hy by ider een fb uitermaten Jonckert,

En Sy van vu'ligheit fb elementig ftindr.

Maar Hoor, jaap, laar u dit niet al te wonder geven, Pe Rctk.ls luiken meeft aan vuile ritge Teven.

Vm

(46)

L Ï t T S È C U P I D O ,

Van Geert.

Geert feit de Koop is äf, en Keesje mag nu Kopen

Een Hemels-blauwe hoos, om voor fiin Scheenie ftföpéft \ Maar Geert, hoe kan dat fiin ? of reutelt u de Geeft ? Het Hylick dat is af, en 't is noit aan geweefl.

Van Jan.

Jan is te biifter mal, fprak Melis, om fiin Hert:

So is 't geen wonder dan, (ei Govert met lijn Kuiten, Dat Hy op 't Jonge Goet fo haaft verringert wert, Want groente fietmen meelt uit drek en modder fpruittii.

Van Dieuwertje.

Vraagt gy hoe Diewertje fb los is in 't geloven, Dat fy verandert om een Viyer, om een man ?

Maar hoor,de Gods-dienil daar heeft fy geen wefefl Vans Als fy daarom Haar van een Vryer moet beroven.

Op Schele Aagt.

Dits een Backus van fint Joris, Is 't een Monfter, of een Meit ? Ik geloof dat fy fb goor is

Als een rotte Kaas die weit;

Liefde fal u Hert bevangen, Wijk Gefellen, hoe dusToom

k Sal fè voor een moluk hange»

ïnmiin Besjes Kerfèboem.

i

Va*

(47)

I E Ï T S E C U P I D O .

Van Piet.

Piet had te bier geweeft, en al fiin geit verdronken, Hy wenfte dat de Kan, en niet de fchy ve klonken:

Maar doe het geit was op, fiin beursje wat geplat;

Sei Piet, de drommel haal dat Rotterdammer nat,

Öp een Pronkertje.

't Is een Knegje naar het Leven,

3t Is een Vryer hael volmaaótj tn de Minne-kun A bedreven ; Nogh wil Kaatje hem niet geven

't Woortje daar fiin Ziel na haaóh Wel wat mag het Meisje porren,

Datfè hem niet lugten kan?

Hoor Piet van de gouwe Torren, Die lö gierliik voor ons (horren,

Komt noit eenig voordeel van;

Maar de Bytjes dis ons fteken Geven Honig, fuiker-fbet 5 Daarom denéÜè, Hegte Leéken, Die m moie Kleren fteéken,

Doen geen Jeugdig Meisje goet.

'tÊedrogè Besje.

Ligte Klaartje ftreelde Pieter Naar de mode van het Hof:

Dats gefeit, met weinig lof.

't Meisje malde, 't Kneghje ftiet'er After over in'et hooi;

Juifl: komt Besje uit de Kooi*

Daarfe lagen met haar beien, En fè roept, met groot geluit, Buren, Buren, ogh. kom uit!

Helpme defè Menfe fcheien i Buren, Buren kom, ogh! ogh!

Klaar vermoort Hy, helpme togh.

(48)

ïiE'-Y T S Ê C U P I D O

Op em Verwaande Sny er.

Wat is dit voor een haan?fagt heerfchap, vraagt met oordeel Èneert fiin Agtbaarheit, Hy heeft te groten voordeel

Op al de Jufferfchap, door fiin volmaakt verftant:

Ik feg 't is Sinjoor Swik, een foet en geeftig Quant, Die al de Meisjes in fiin wedermin doet blaken.

Ik feg 't is een Poeêt, die fb veel riim kan braken In fluk van Minnery als Nafó heeft gedaan.

'k Seg 't is een Jonker met de Ridderschap belaan Die al de Snyers kan tot Edel-lieden maken,

'k Seg 't is een Handelaar in zye ftof, en Laken.

Ja Vrientfchap is-Hy dit? vergeeft miin ftouten vraag;.

Ik meende dat het was, een Snoeshaan uit den Haag.

Van Jan.

Jan heeft fiin fbete Lief fb fèer met Min be_fltens Dat Hy'er fchoonder heeft als Venus uirgekretenj

Schoon dat fy is Mifmaadt, en aan de een zy blint:

Maar, fei'er een, fy heeft haar eene oog verloren, Wel hoe! Jan, lutje? ei! befiet u uitverkoren :

Doe riep Hy, heb ik fb een vuile Pry bemint?

Wis heelt het Guitje met fiin blint-doek my bedrogen;

Ik dagt fy is volmaadt van Lighaam, en van ogen:

Nu gaatt'et beide mank. Maar hoor Jan 'k weet nog raat Is fy de mooifte niet, wat is'er aan bedreven ?

't Geen Haar aan 't vleisontbree£fc fal s'u aan Silver geven, By nagt en fieje niet dat Haar dat letfel fchaat.

BESLUIT.

Me-Vrienden hier is 't ent van Gupidötjes Schigje, Vint gy de punt wat fcherp, fb dencl het Kleine Wigjc

Is fix op fiin Geweer, wie heeft de piil vveêrftaan Die defe Kleinen Guit oit van fiin boog liet gaan.

V E E R .

(49)

L E Y T S E C U P I D O .

V E E R S E N ,

Öefihreven in mijn ^Memori-boek, wanneer ik op de vervatte Fondamenten van 'r Huis te Brit- ten flont om dietebefigtigen

y

166j. 11. Feb.

x l O e wijt de Roomfè-Mogentheên Haar ermen van den Tyber Ipreiden -,

Leert Brittens-puinhoop, Kalk, en Steen*

W a a r van Kaligula eêr leide

Het Fondament, om Jt Rooms-Gezag In Hare dvvang-magt te doen blijcken,

Wanneer Hy van den Rijn-tol plagh Sijn Room'lus Rijx-ftad te verrijcken :

Dogh wat Gebouw kon oit béftaan

Voor 't woeden van den Oceaan ? j . v, T,

Nog op 'tSelve Voorval.

Van my befchouwt den 13. February i66j«

:k V In hier voor Drittens Huis, wat as»

Het befte deel leit in de baren :

'k Sie niet waar 't Tol-huis is, maar was j, En hoe men in den Ryn kon varen.

Dit vviji'-veripreide Fondament (Het.overblijft van al die JVIuren)

Leert, dut het vyoeile dement-

Kan fteen, en Haal, en üjc verduren. A.S.

'Sï, U I T . V

(50)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is echter geen invulling gegeven aan de vraag welke andere functies het meest aangewezen zijn om die taken te vervullen die Internal Audit niet op zich kan nemen.. Deze vraag

Met de hulp van een vroom prelaat richtte zij in 1873 te Berchem-Antwerpen het instituut op van de Dochters van het Heilig Hart van Jezus, met als voornaamste bedoeling de

119. Door de werking van de Algemene Bijstandswet is de indruk gevestigd, dat de overheid de eerst aangewe- zen instantie zou zijn om te voorzien in financiele hulp- verlening.

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

Hoewel de onderneming van mening is dat deze niet-IFRS financiële maatstaven bruikbare informatie bieden aan gebruikers bij het meten van de financiële prestaties en omstandigheden

Proces en procedure ontslag beschermde werknemers.. Tips

Financiering uit bijdragen van leden zonder stemrecht.. Financiering uit bijgedragen (gratis of quasi gratis)

Hulle moet deur die kinders self onderwys word.. Die klein kind is so eg, so oorspronklik en daarby kom nog sy swakheid, sy hulpbehoewendheid en sy algehele