• No results found

REGELING VAN DE INHEEMSCHE RECHTSPRAAK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "REGELING VAN DE INHEEMSCHE RECHTSPRAAK"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INHEEMSCHE RECHTSPRAAK

I N RECHTSTREEKS BESTUURD GEBIED

(STAATSBLAD 1932 No. 80)

VAN TOEPASSING IN EEN DEEL VAN D E GEWESTEN:

TAPANOELI, SUMATRA'S WESTKUST, BENKOELEN, PALEMBANG, DJAMBI, R I O U W EN ONDERHOORIG- H E D E N , Z U I D E R - EN O O S T E R A F D E E L I N G VAN

BORNEO, MANADO, CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN EN D E MOLUKKEN

T O E G E L I C H T

NAAR O F F I C I E E L E B E S C H E I D E N

DOOR

J. W. J. WELLAN

ARCHIVARIS VAN HET Z U I D - S U M A T R A - I N S T I T U U T

H. VEENMAN & ZONEN — WAGENINGEN — 1933

(2)

0038 5631

(3)
(4)
(5)

VAN D E I N H E E M S C H E R E C H T S P R A A K

I N R E C H T S T R E E K S B E S T U U R D G E B I E D

(6)
(7)

INHEEMSCHE RECHTSPRAAK

I N RECHTSTREEKS BESTUURD GEBIED

(STAATSBLAD 1932 No. 80)

VAN TOEPASSING IN EEN DEEL VAN DE GEWESTEN:

TAPANOELI, SUMATRA'S WESTKUST BENKOELEN, PALEMBANG, DJAMBI, R I O U W EN ONDERHOORIG- H E D E N , Z U I D E R - EN O O S T E R A F D E E L I N G VAN

BORNEO, MANADO, CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN EN DE MOLUKKEN

T O E G E L I C H T

NAAR O F F I C I E E L E B E S C H E I D E N

DOOR

J. W. J. WELLAN

ARCHIVARIS VAN HET ZU ID-SUM ATR A - I N S T I T U U T

H. VEENMAN & ZONEN — WAGENINGEN — 1933

(8)
(9)

De „Regeling v a n de Inheemsche r e c h t s p r a a k in een deel v a n het rechtstreeks bestuurd gebied, waar de bevolking is gelaten in het genot v a n h a a r eigen rechtspleging", afgekondigd in S t a a t s - blad 1932 no 80, zal — n a a r ondersteld wordt — b i j toepassing in de practijk aanleiding t o t vele moeilijkheden geven.

Eensdeels, wijl — zonder toelichting — uit den tekst v a n dit S t a a t s b l a d niet altijd en niet overal de bedoeling en de strekking v a n de verschillende artikelen te lezen valt, anderdeels, wijl de bij dit S t a a t s b l a d behoorende tabellen niet op practisch gebruik zijn ingesteld.

Ten einde a a n deze bezwaren tegemoet te komen, zijn in dit werk :

I. Onder de artikelen aangegeven:

1. de door den Directeur v a n J u s t i t i e in zijne „Memorie v a n A n t w o o r d " a a n den Volksraad

x

) en in de zittingen v a n den Volksraad

2

), waarin het ontwerp dezer ordonnantie behandeld werd, gegeven toelichtingen;

2. de gronden waarop de aangenomen a m e n d e m e n t e n be- rusten.

I I . wat de tabellen a a n g a a t :

1. de in tabel A opgenomen Algemeene Verordeningen:

a. gesplitst in die, welke voor a l l e Buitengewesten, en die,

welke voor e n k e l e gewesten gelden;

b. alfabetisch gerangschikt naar de s l a g w o o r d e n , die

de hoofdidee van die verordeningen aangeven.

2. de tabellen B en C, b e v a t t e n d e : de artikelen, respectieve- lijk v a n het tweede en het derde boek v a n het Wetboek

1) ( O n t v a n g e n 3 J u l i 1931.) V o l k s r a a d . Z i t t i n g s j a a r 1 9 3 1 - 1 9 3 2 . O n d e r - w e r p 2 4 , S t u k 1.

2) H a n d e l i n g e n 1 2 / l - ' 3 2 , 56e V e r g a d e r i n g , p . 1 6 1 0 - 1 6 2 3 ; 1 6 / l - ' 3 2 , 59e V e r g a d e r i n g , p . 1 6 6 2 - 1 6 7 3 ; 1 8 / l - ' 3 2 . 60e V e r g a d e r i n g , p . 1 6 7 6 - 1 6 9 1 ; 1 9 / l - ' 3 2 , p . 1 6 9 4 - 1 7 0 8 .

(10)

van Strafrecht van toepassing op personen aan de rechts- macht van den inheemschen rechter onderworpen, nader toegelicht naar den hoofdinhoud van die artikelen.

3. een algemeen register samengesteld op de tabellen A, B en C, welk register eene opgave bevat van de misdrijven en overtredingen die strafbaar zijn volgens eene Algemeene

Verordening of een artikel van het Strafwetboek.

De daarin niet genoemde misdrijven en overtredingen behooren te worden berecht volgens het adatrecht. *) Het lag oorspronkelijk in de bedoeling deze toelichting te be- perken tot de drie gewesten van Zuid-Sumatra ( D j a m b i , Pa- l e m b a n g en B e n k o e l e n ) , uit overweging echter, dat door eene kleine aanvulling ook de andere streken waarop deze ordonnantie van toepassing is ( T a p a n o e l i , S u m a t r a ' s W e s t k u s t , R i o u w en O n d e r h o o r i g h e d e n , de Z u i d e r - en O o s t e r a f d e e l i n g v a n B o r n e o , M a n a d o , C e l e b e s en O n d e r h o o r i g h e d e n en de M o l u k k e n ) mede hiervan profijt konden trekken, werd aan eene algemeene bewerking de voorkeur gegeven.

J. W. J. WELLAN,

Archivaris van het Zuid-Sumatra-Instituut.

!) Zie intusschen sub 5 en 6 van artikel 3.

(11)

B i z .

Inleiding 5 I n h o u d 7 Lijst v a n afkortingen 8

Regeling v a n de Inheemsche r e c h t s p r a a k 9 Tabel A (Algemeene verordeningen v a n toepassing op per-

sonen a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen rechter

onderworpen) 45 I. Algemeene verordeningen v a n toepassing in alle B u i -

t e n g e w e s t e n 45 I I . Algemeene verordeningen v a n toepassing in enkele

B u i t e n g e w e s t e n 54

Benkoelen 54 Zuider- en Oosterafdeeling v a n Borneo 55

Celebes en Onderhoorigheden 55

Djambi 56 Manado 57 Molukken 57 P a l e m b a n g 58 Riouw en Onderhoorigheden 59

S u m a t r a ' s W e s t k u s t 59

Tapanoeli 60 Tabel B (Artikelen v a n het tweede boek v a n het Wetboek

v a n Strafrecht v a n toepassing op personen a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen rechter onderworpen) 61 Tabel C (Artikelen v a n het derde boek v a n het Wetboek v a n

Strafrecht v a n toepassing op personen a a n de rechts-

m a c h t v a n den inheemschen rechter onderworpen). . . . 67

Alfabetisch register op de tabellen A, B en C 71

(12)

Amend.

Benk.

Born. Z . 0 Cel.

Dj-

H a n d . Volksraad L a m p .

Man.

Mem. v a n Antw.

Mol.

P a l . Riouw Sum. W.

T a p . Strafwbk.

A m e n d e m e n t . Benkoelen.

Zuider- en Oosterafdeeling v a n Borneo.

Celebes en Onderhoorigheden.

D j a m b i .

Handelingen v a n den Volksraad.

De Lampoengsche Districten.

Manado.

Memorie v a n antwoord (ontvangen 3 Juli 1931) Volksraad. Zittingsjaar 1931-1932. On- derwerp 24, Stuk 1. Regeling inheemsche r e c h t s p r a a k in rechtstreeks b e s t u u r d gebied.

Molukken.

P a l e m b a n g .

Riouw en Onderhoorigheden.

S u m a t r a s ' W e s t k u s t . Tapanoeli.

Wetboek v a n Strafrecht.

(13)

EEN DEEL VAN HET RECHTSTREEKS BESTUURD GEBIED, WAAR DE BEVOLKING IS GELATEN IN

HET GENOT VAN HAAR EIGEN RECHTSPLEGING

§ 1. Algemeene bepalingen Artikel 1

Gehandhaafd blijft de inheemsche rechtspraak in :

a. de onderafdeeling Padanglawas van de afdeeling Padang Si- dempoean; de afdeeling Bataklanden, met uitzondering van het gebied der tot de onderafdeeling Baroes behoorende Koeria's Moedik, Ilir, Sorkam kanan en Sorkam kiri; en de afdeeling Nias met uitzondering van de onderafdeeling Batoe- eilanden, v a n h e t g e w e s t T a p a n o e l i ;

b. de Mentawei-eilanden, behoorend tot de afdeeling Padang en Ommelanden; en de onderafdeeling Korintji van de afdeeling Painan v a n h e t g e w e s t S u m a t r a ' s W e s t k u s t ;

c. h e t g e w e s t B e n k o e l e n buiten de hoofdplaats;

d. h e t g e w e s t P a l e m b a n g buiten de hoofdplaats;

e. h e t g e w e s t D j a m b i buiten de hoofdplaats;

ƒ. het gebied van het voormalig sultanaat Lingga Riouw en Onderhoorigheden v a n h e t g e w e s t R i o u w en O n d e r h o o - r i g h e d e n ;

g, de onderafdeeling Boven-Mahakam van de afdeeling Sama- rinda; en de onderafdeeling Pasir van de afdeeling Zuid- Oostkust van Borneo v a n h e t g e w e s t Z u i d e r - en O o s t e r - a f d e e l i n g van B o r n e o ;

h. de voormalige rijken Gorontalo, Bone, Limboto, Boalemo en Attinggala en het gebied der tot het landschap Kaidipan Besar behoord hebbende negorijen Imana en Gentoema v a n h e t g e w e s t M a n a d o ;

», het voormalige landschap Laikang en het voormalige land-

schap Goa met uitzondering van het district Soediang (onder-

afdeeling Maros, afdeeling Makassar) en het district Aroeng-

(14)

keke (onderafdeeling Djeneponto, afdeeling Soenggoeminasa) v a n h e t g o u v e r n e m e n t C e l e b e s en O n d e r h o o r i g h e - d e n ;

j . de onderafdeeling Boeroe ; op de tot de onderafdeeling Banda behoorende eilanden Teoen, Nila en Seroea; in de onderaf- deeling West-Ceram, Amahai, Wahai, Oost-Ceram, Ceram Laoet en Ceram, Kai-eilanden, Zuid-Nieuw-Guinee en Kisar van de residentie Amboina v a n h e t g o u v e r n e m e n t d e r M o l u k k e n .

A. Tegelijkertijd werd bij I van Staatsblad 1932 No 80 ingetrokken:

a. het bepaalde onder „eerstelijk" in de ordonnantie van 17 April 1889 (Staatsblad no 95), houdende bepalingen omtrent het rechtswezen in het rechtstreeksch gouvernementsgebied binnen de afdeeling G o r o n t a l o ;

b. het bepaalde onder l.a. van de ordonnantie van 10 December 1889 (Staatsblad no 257), houdende bepalingen omtrent het rechtswezen en de hoofdelijke belasting in het voormalig leenrijkje A t t i n g g a l a ; c. voor de in artikel 1 onder I I I opgesomde gebiedsdeelen: de ordon-

nantie van 11 Januari 1905 (Staatsblad no 43), houdende bepalingen, waardoor de Indische Regeering in de gelegenheid zal worden gesteld om kennis t e nemen van doodvonnissen, gewezen door de rechters o.m. in die streken van Nederlandsch-Indië, waar de inheemsche be- volking in het genot is gelaten van hare eigene rechtspleging;

d. de ordonnantie van 6 September 1906 (Staatsblad no 402), houdende de buiten toepassing verklaring voor de inheemsche bevolking der M e n t a w e i - e i l a n d e n (afdeeling Padang en Ommelanden) van het reglement tot regeling van het rechtswezen ;

e. de ordonnantie van 1 December 1906 (Staatsblad no 498), houdende een regeling ten aanzien van het rechtswezen onder de Inlandsche en met deze gelijkgestelde bevolking in enkele gedeelten van het ge- west T a p a n o e l i in verband met de veranderde administratieve indeeling van bedoeld gewest en met de toevoeging daaraan van eenige Bataksche landschappen;

/. de ordonnantie van 10 Maart 1908 (Staatsblad no 231), houdende de bepaling, dat de inheemsche bevolking der onderafdeeling B o v e n - M a h a k a m voorshands in het bezit blijft van hare eigen rechts- pleging en dat deze rechtspleging geschiedt onder de leiding en het toezicht van den betrokken Europeeschen bestuursambtenaar;

g. artikel 2 van de ordonnantie van 10 Maart 1908 (Staatsblad no 234), houdende regeling van het rechtswezen in Zuid-Nieuw-Guinee;

h. de ordonnantie van 17 Maart 1908 (Staatsblad no 255), houdende een voorziening ten aanzien van de uitoefening der rechtspleging onder de inheemsche bevolking van het regentschap L a i k a n g ;

*'. de ordonnantie van 23 Maart 1908 (Staatsblad no 269), houdende een voorziening ten aanzien van de uitoefening der rechtspleging onder de inheemsche bevolking der afdeeling P a s i r ;

-ƒ. de ordonnantie van 3 November 1910 (Staatsblad no 574), houdende een voorziening ten aanzien van de uitoefening der rechtspleging onder de inheemsche bevolking van het landschap Go a met uitzon- dering van de bevolking van de gedeelten van dat landschap uit- makende de districten Soediang en Aroengkeke ;

(15)

k. de ordonnantie van 9 Januari 1913 (Staatsblad no 21), houdende een regeling van het rechtswezen onder de inheemsche bevolking binnen het gebied van het voormalig Sultanaat L i n g g a - R i o u w en Onder - hoorigheden;

l. artikel 1 van de ordonnantie van 21 Februari 1916 (Staatsblad no 207), houdende een regeling van de rechtspraak over de inheemsche bevolking van de negorijen I m a n a e n G e n t o e m a na de inlijving daarvan bij het rechtstreeksch bestuur van het Gouvernement van Nederlandsen-Indië ;

m. de ordonnantie van 9 September 1916 (Staatsblad no 582), houdende de bepaling op welke plaatsen de rechtspraak over de inheemsche bevolking in het gewest A m b o i n a geschiedt volgens de aldaar gel- dende Volksinstellingen en gebruiken ;

n. de ordonnantie van 8 J u n i 1922 (Staatsblad no 405), houdende een voorziening ten aanzien van de uitoefening der rechtspleging onder de inheemsche bevolking in de onderaf deeling K o r i n t j i ;

zooals deze ordonnanties sedert zijn gewijzigd en aangevuld.

B. Tevens werd bij II, Staatsblad 1932, No 80 het Rechtsreglement Bui- tengewesten gewijzigd als volgt :

1. I n artikel 30 worden:

t e n e e r s t e :

de zinsneden onder A, b en c, gelezen als volgt:

5°. in de gewesten P a l e m b a n g e n D j a m b i ter gewestelijke hoofd- plaats wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan vijftig gulden en buiten de gewestelijke hoofdplaats wan- neer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan honderd gulden;

6°. in het gewest B e n k o e l e n wanneer het onderwerp in geschil eene waarde heeft van niet meer dan honderd gulden ;

t e n t w e e d e :

voor de volgende drie zinsneden, de letters, d, e en / vervangen door b, c en d :

t e n d e r d e :

onder B de woorden aanvangende met „indien" tot het slot, vervangen door de woorden: indien de onder a en b bedoelde strafbare feiten zijn gepleegd door Inlanders en Vreemde Oosterlingen.

2. Artikel 45 wordt gelezen:

Met uitzondering van de zaken, waarvan de kennisneming aan andere rechters is opgedragen, oordeelen de landraden in eersten aanleg : A. over de burgerlijke rechtsvorderingen ingesteld:

a. tegen Inlanders in de gewesten Sumatra's Westkust, Tapanoeli en Benkoelen;

b. tegen Inlanders en Vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen in de vorige gewesten.

B. Over alle misdrijven en overtredingen gepleegd door Inlanders en en Vreemde Oosterlingen.

3. Artikel 102 vervalt.

C. Mem. van Antw. p. 7-8.

1. Overwogen wordt of ook voor Groot-Atjeh, Singkel, de Pinoehlan- den en Bali en Lombok tot toepasselijk verklaring van deze rege- ling met intrekking van de huidige ordonnanties kan worden over-

(16)

gegaan, terwijl dan mede de regeling van de zelfbestuursrechtspraak kan worden ter h a n d genomen.

2. De streken, die thans reeds een eigen ordonnantie hebben, kunnen naderhand desgewenscht in dit artikel worden ingevoerd.

3. I n drie gewesten berust de handhaving van de inheemsche recht- spraak niet op een afzonderlijke ordonnantie doch op het reehts- reglement buitengewesten, te weten Benkoelen, Palembang en Djam- bi. Nu ook voor die gewesten de handhaving van de inheemsche rechtspraak is opgenomen in artikel 1 van deze ordonnantie, kwamen zij onder het algemeen voorbehoud, vervat in artikel 1 van genoemd rechtsreglement te vallen, zoodat de ten opzichte van die gewesten in de artikelen 30, 45 en 102 vervatte speciale voorzieningen konden worden geschrapt.

Artikel 2

(1) Bij deze inheemsche r e c h t s p r a a k worden de bepalingen bij of k r a c h t e n s deze ordonnantie vastgesteld, in acht genomen.

(2) Op voorschriften, die niet in het S t a a t s b l a d v a n Neder- landsch-Indië of in de J a v a s c h e Courant zijn afgekondigd, m a g daarbij niet worden gelet.

Mem. v. Antw., <p. 9 : Artikel 2 dient als schakel tusschen artikel 1 en de overige bepalingen van deze ordonnantie en tevens als algemeen in- leidend voorschrift. De be teekenis van de ordonnantie op de inheemsche rechtspraak en hare uitvoerings- of aanvullingsvoorschriften als de eenige middelen om van het adatrecht afwijkende regelen bij deze rechtspleging te stellen, is daarmede dadelijk voorop gezet. H i e r m e d e i s e e n e i n d e g e m a a k t a a n d e b e s t a a n d e p r a k t ij k v a n c i r c u l a i - r e s e n b e s t u u r s b e v e l e n .

Artikel 3

(1) Op de a a n deze inheemsche r e c h t s p r a a k onderworpen be- volking zijn toepasselijk:

1. het a d a t r e c h t , voorzoover niet in strijd met de, in de volgende n u m m e r s v a n dit artikel toepasselijk verklaarde, voorschrif- t e n ;

2. de algemeene verordeningen, vermeld in de bij deze ordonnan- tie behoorende Tabel A ;

3. de artikelen v a n het t w e e d e boek v a n het wetboek v a n straf- recht voor Nederlandsch-Indië, vermeld in de bij deze ordon- nantie behoorende Tabel B ;

4. de artikelen v a n het d e r d e boek v a n het wetboek v a n straf- recht, vermeld in de bij deze ordonnantie behoorende Tabel C ; 5. de verordeningen van gewestelijke en plaatselijke besturen

tenzij het tegendeel daarin is bepaald ;

6. de verordeningen v a n Inlandsche g e m e e n t e n ;

(17)

7. het eerste boek v a n h e t wetboek v a n strafrecht voorzoover v e r b a n d h o u d e n d m e t in dit artikel genoemde wettelijke strafbepalingen ;

8. alle n a de inwerkingtreding v a n deze o r d o n n a n t i e afgekon- digde algemeene verordeningen, voorzoover h a r e toepasse- lijkheid uitdrukkelijk is bepaald.

(2). De inheemsche rechters zijn niet bevoegd kennis t e n e m e n v a n door overigens a a n h u n n e r e c h t s p r a a k onderworpen personen gepleegde misdrijven omschreven in de titels I, I I , I I I en I V en de artikelen 153bis t . m . 166, 207 en 208 v a n h e t 2de boek v a n het wetboek v a n strafrecht.

(1) Mem. van Antw. 1, p. 4 : De vraag of en in hoeverre het gouverne- mentsrecht met name het wetboek van strafrecht, behoort toe- passelijk te zijn, is t o t een oplossing gebracht door de splitsing van het wetboek in een aantal artikelen, die n i e t als zoodanig behoeven te gelden, omdat het adatrecht met eigen middelen de daarbij betrokken belangen voldoende beschermt, en de andere artikelen, die buiten de groep van het adatrecht zelf zijn gelegen en als over- heidsvoorschriften w e l voor letterlijke toepassing in aanmerking komen ;

2. Idem, p. 9 : Artikel 3 vindt zijn oorsprong o.m. in de noodzake- lijkheid geen onzekerheid te laten nopens de vraag, welke verorde- ningen op personen aan de inheemsche rechtspraak onderworpen van toepassing zijn, en de differentiatie van het Wetboek van Straf- recht in artikelen die w e l zelfstandig van toepassing moeten,zijn en artikelen die naast het adatrecht n i e t behoeven te gelden, als- mede in de verdeeling van rechtsmacht (zie paragraaf 2), waarvoor de in dit artikel gemaakte onderscheidingen den grondslag beoogen te vormen.

De onder 2, 3 en 4 genoemde onderscheiding van het Wetboek van Strafrecht in „adatartikelen''. die niet als zoodanig gelden, omdat zij reeds hun aequivalent in het adatrecht hebben, doch waarvan alleen de straf kan worden toegepast, en „printah-artikelen" die berusten op door het gouvernement geformuleerde verboden, is zoodanig getrokken, d a t men zeker kan zijn, d a t overal de niet ge- noemde artikelen een parallel in een adatdelict vinden. Bij twijfel werd het voorschrift t o t de printah-artikelen gebracht. Deze onder- scheiding is op de grensgebieden uiteraard eenigszins willekeurig.

Dit nadeel weegt echter geenszins op tegen het groote voordeel, d a t op deze wijze de rechter zich bij de berechting van de verreweg het veelvuldigst voorkomende strafbare feiten (doodslag, diefstal, enz.) met zelfvertrouwen op het hem bekende gebied van adatdelicten bewegen kan, en zich niet afhankelijk behoeft te gevoelen van dikwijls onvoldoende begrepen wetshanteering door den leider der rechtbank.

(2) Amend. Burger c.s. Hand. Volhsraad 19/1-32, p. 1694 : H e t tweede lid 1) van artikel 3 werd bij dit amendement ingelascht. De toelich- ting daarop luidt: „De indieners van het amendement zijn van

x) Bij dit amendement werd voorgesteld na artikel 3 e e n n i e u w a r t i k e l in te lasschen. I n St. 1932 no 80 is het evenwel als t w e e d e l i d van artikel 3 opgenomen.

(18)

„oordeel dat de berechting van de hier bedoelde misdrijven tegen

„de veiligheid v a n den Staat, de waardigheid van Koning en Gou-

„verneur-Generaal, bevriende staten en h u n vertegenwoordigers,

„voorts die betreffende de uitoefening van staatspliehten en staats- r e c h t e n en gericht tegen het openbaar gezag [misdrijven omschreven

„in de titels I, I I , I I I en IV en de artikelen lö3bis t/m 166, 207 en

„208 v a n het 2de boek v a n het W. v. S.], behooren te worden voor- ,,behouden aan den gouvernementsrechter omdat het hier betreft

„de bewaking van belangen van hooger orde dan die der locale sfeer

„der inheemsche rechtspraak, en alleen de gouvernementsrechter

„geheel voldoet aan de eischen van deskundigheid, welke een deugde- l i j k e behandeling van de hier bedoelde zaken waarborgen."Amend, aangenomen, p . 1696.

Aanteekening :

a. Vergeten werd na aanneming van dit amendement tevens Tabel B te wijzigen. Bij de toepassing van dit Staatsblad behoort men er dus op aandachtig te zijn, d a t de artikelen: 104 t/m 163, 164/165, 166, 207 en 208 v a n Tabel B vervallen zijn.

b. De a l g e m e e n e v e r o r d e n i n g e n v a n t o e p a s s i n g o p p e r s o n e n , a a n d e r e c h t s m a c h t v a n d e n i n h e e m s c h e n r e c h t e r o n d e r - w o r p e n , vermeld in T a b e l A, sub ten tweede, werden in dit werk gerangschikt: Ie naar die verordeningen, welke in alle Buitengewes - ten, en 2e naar die, welke slechts in enkele gewesten (met vermelding dier gewesten) v a n toepassing zijn. Binnen deze omraming werden zij naar de slagwoorden alfabetisch gerangschikt.

c. D e a r t i k e l e n v a n h e t t w e e d e e n d e r d e b o e k v a n h e t W e t b o e k v a n S t r a f r e c h t v a n t o e p a s s i n g o p p e r s o n e n a a n d e r e c h t s - m a c h t v a n d e n i n h e e m s c h e n r e c h t e r o n d e r w o r p e n , o p g e s o m d i n d e T a b e l l e n B e n C, werden in dit werk nader om- schreven, terwijl

d. bovendien hieraan eene alfabetische lijst werd toegevoegd der slag- woorden v a n alle in de T a b e l l e n A, B en C vermelde algemeene verordeningen en artikelen.

§ 2. Toekenning van rechtsmacht

Mem. van Antw., p. 10 : I n beginsel is het stelsel gekozen, d a t d e ge- h e e l e r e c h t s p r a a k o v e r d e I n l a n d s c h e b e v o l k i n g aan den in- heemschen rechter behoort te worden toevertrouwd. Zie intusschen de artikelen 13 en 22.

Artikel 4

(1) Personen, die een w e r k o v e r e e n k o m s t h e b b e n a a n g e g a a n op den voet v a n de koelieordonnanties, zijn a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen r e c h t e r o n t t r o k k e n .

(2) H e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r beslist of personen, die anders d a n ingevolge de o r d o n n a n t i e v a n 11 A u g u s t u s 1928 (Stbl. no 341) een w e r k o v e r e e n k o m s t h e b b e n a a n g e g a a n op den voet v a n de voorschriften vastgesteld onder „ t e n t w e e d e " v a n de o r d o n n a n t i e v a n 3 October 1911 (Stbl. no 540) a a n de r e c h t s - m a c h t v a n den inheemschen rechter zijn o n t t r o k k e n .

(19)

(!) Hand. Volksraad 59e Verg. 1932, p. 1664: Contractkoelies onder poenale sanctie blijven onder de gouvernementsrechtspraak. Argu- menten daarvoor: 1. dat die contractkoelies altijd vreemdelingen zijn in de streek, waarin zij werken; 2. dat zij tezamen wonen op die ondernemingen, die geheel buiten het volksleven staan en daar door de poenale sanctie worden vastgehouden; 3. dat zij zich niet met de bevolking van de betrokken streek vermengen.

(2) Mem. van Antw., p. 11 en Hand. Volksraad, 59e Verg. 1932, p. 1664 : H e t komt niet gewenscht voor zulks ook dwingend voor te schrijven voor de vrije ondernemingsarbeiders, die zich meer in de plaatselijke samenleving bewegen. Met het oog op de uiteenloopende plaatselijke omstandigheden verdient het de voorkeur de vraag, of deze arbei- ders door den gouvernementsrechter dan wel door den inheemschen rechter zullen worden berecht, afhankelijk te stellen van een nadere beslissing door het hoofd van gewestelijk bestuur.

Artikel 5

H e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r kan, zoo d a a r t o e dringende gronden zijn, bepaalde personen of groepen v a n personen geheel of gedeeltelijk a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen rechter o n t t r e k k e n .

Hand. Volksraad, 59e Verg. 1932, p. 1664: De bevoegdheid van het hoofd van gewestelijk bestuur om b e p a a l d e p e r s o n e n of g r o e p e n v a n b e p a a l d e p e r s o n e n geheel of gedeeltelijk aan de rechtsmacht van den inheemschen rechter te onttrekken moet zeer eng worden opgevat. Daartoe mag alleen worden overgegaan bij de aanwezigheid van dringende gronden. Die dringende gronden zullen in hoofdzaak daarin bestaan, dat in het betrokken gebied ondanks de artikelen 16 en 22, geen behoorlijke rechtbank is samen te stellen. Als voorbeeld werd in de Memorie van Antwoord (p. 11) genoemd een b a l l i n g ; men kan erbij ook denken aan enkele h a n d e l a r e n in nog primitieve streken.

De regeling wordt echter niet achteraf bij een voorkomend geval, maar vooraf bij regeling door het hoofd van gewestelijk bestuur getroffen.

Hand. Volksraad 60e Verg. 1932, p. 1689 : Wanneer in een gewest be- paalde personen zijn, die aan de bevolking zijn ontgroeid en om zich heen een niet voldoende eigen groote groep vinden om een rechtbank te vormen, geeft artikel 5 de mogelijkheid om dergelijke personen geheel of gedeeltelijk aan de rechterlijke macht van den inheemschen rechter te ontrekken.

Heeft zich ten gevolge van de ontwikkeling en den vooruitgang een groote groep van andere dergelijke personen gevoegd, dan is in meerdere artikelen, zooals o.a. in artikel 16 de gelegenheid gegeven die groepen zelf in de rechtspraak te betrekken, door ze als leden in de rechtbank op te nemen. Daarmede wordt dan weer aan de wenschen en de behoef- ten van dergelijke personen tegemoet gekomen, omdat zij dan terecht staan voor een rechtbank, die zich in hun toestand kan verplaatsen.

Dat is een automatische aanpassing aan het peil, waarop de adatrecht- spraak ten gevolge van de voortschrijdende ontwikkeling behoort te staan.

Artikel 6

De rechters v a n het L a n d (en de in artikel 134 lid 2 v a n de

Indische Staatsregeling genoemde godsdienstige rechters) nemen

(20)

kennis v a n de zaken, welke bij of k r a c h t e n s deze o r d o n n a n t i e a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen r e c h t e r zijn o n t t r o k k e n .

Mem. van Antw., p. 12 : Dit artikel is duidelijkheidshalve als comple- ment v a n de voorafgaande voorschriften opgenomen.

Artikel 7

Personen, a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen r e c h t e r onderworpen, die m e t personen, niet a a n die r e c h t s m a c h t onder- worpen, in dezelfde z a a k als gedaagden of v e r d a c h t e n b e t r o k k e n zijn, s t a a n t e r e c h t voor den g o u v e r n e m e n t s r e c h t e r .

Artikel 8

Bij samenloop v a n strafbare feiten, t e n aanzien w a a r v a n de d a d e r voor een deel onderworpen is a a n de r e c h t s m a c h t v a n den inheemschen rechter, voor een a n d e r deel a a n die v a n een a n d e r e n rechter, is de g o u v e r n e m e n t s r e c h t e r bevoegd.

Amend. Burger c.s. : Bij dit, in de vergadering van 19 Januari 1932 aan- genomen amendement (Hand. Volksraad 61e Verg., p . 1699), werden de a r t i k e l e n 7 e n 8 oorspronkelijk luidende:

Artikel 7 : Personen, aan de rechtsmacht van den inheemschen rechter onderworpen, die met personen, niet aan die rechtsmacht onderworpen, in dezelfde zaak als gedaagden of verdachten betrokken zijn, staan ieder voor hun eigen rechter terecht, tenzij berechting van hun zaak daardoor onmogelijk zou worden, in welk geval de aan de rechtsmacht van den in- heemschen rechter onderworpenen daaraan zijn onttrokken.

Artikel 8 : Bij samenloop van strafbare feiten, t e n aanzien waarvan de dader voor een deel onderworpen is aan de rechtsmacht van den inheemschen rechter, voor een ander deel aan die van een anderen rechter, blijft de inheemsche rechter voor zijn deel bevoegd,

gewijzigd als hierboven aangegeven. De toelichting op het amendement luidde als volgt :

„De indieners v a n het amendement hebben bezwaren tegen de behan- d e l i n g van eenzelfde zaak voor den inheemschen rechter en den gouver-

„nementsrechter zooals in de artikelen 7 en 8 van de ontwerp-ordon-

„nantie wordt voorgesteld, zulks op grond van de moeilijkheden, die

„zij verwachten tengevolge van de afwijkingen tusschen het formeele

„en het materieele recht, dat toegepast wordt door den inheemschen

„rechter eenerzij ds en den gouvernementsrechter anderzijds.

„Daar de personen, onderworpen aan de rechtsmacht van den g°uver-

„nementsrechter, niet voor den inheemschen rechter kunnen terecht

„staan en bij samenloop van strafbare zaken de inheemsche rechter m e t

„bevoegd is d a t gedeelte, d a t niet aan hem is voorbehouden, aan zich

„ t e trekken, zijn de indieners van oordeel, dat in hier bedoelde gevallen

„van connexiteit en samenloop alleen de gouvernementsrechter bevoegd

„kan worden geacht."

(21)

„ H e t gewijzigd ontwerp art 7 1) komt niet tegemoet aan de bezwaren

„van de indieners, omdat zij zich niet met de handhaving van het be-

„ginsel der splitsing kunnen vereenigen."

Artikel 9

(1) Geschillen v a n bevoegdheid, gerezen tusschen inheemsche rechters en zelfbestuursrechters, in eenzelfde gewest, worden, voor zoover de m e t de zelfbesturen gesloten c o n t r a c t e n zulks t o e l a t e n , beslist door het Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r , zoolang niet een beroepsrechter is aangewezen.

(2) Alle a n d e r e geschillen v a n bevoegdheid, waarbij een in- heemsche r e c h t e r is b e t r o k k e n , worden, indien een andere a u t o - riteit bij algemeene verordening niet is aangewezen, beslist door den Gouverneur-Generaal.

De woorden „zoolang niet een beroepsrechter is aangewezen'' voor- komende in het eerste lid van dit artikel werden toegevoegd door aan- neming van het gewijzigd amendement van Mook c.s. (p. 1700, Hand.

Voïksraad 61e Verg.), nadat de Directeur van Justitie verklaard had (p. 1699), dat het in de bedoeling lag „zoo spoedig mogelijk een recht- bank of een gerecht voor de regeling van die geschillen van bevoegdheid aan te wijzen''. De toelichting op dit amendement luidde als volgt:

„Ofschoon het opdragen van de beslissing inzake geschillen van be-

„voegdheid tusschen rechters aan het administratief gezag in de be- ,,staande omstandigheden onvermijdelijk schijnt, zoo is het toch zeer

„wenschelijk te achten, d a t bedoelde functie zoo spoedig mogelijk aan

„een orgaan van de rechterlijke macht zelf wordt overgedragen, hetzij

„aan een rechter (rechtbank of gerecht) als zoodanig, hetzij aan een

„rechterlijke autoriteit (b.v. den voorzitter van een landraad of raad van

„justitie). De voorgestelde aanvulling spreekt die wenschelijkheid u i t . "

[Zie ook artikel 25].

§ 3. De rechtbanken en gerechten Artikel 10

De r e c h t s m a c h t der inheemsche rechters wordt uitgeoefend d o o r :

a. rechters v a n inheemsche r e c h t s g e m e e n s c h a p p e n ; b. godsdienstige r e c h t e r s ;

c. andere r e c h t b a n k e n en gerechten.

1) Naar aanleiding van dit amendement was artikel 7 van dit ontwerp als volgt gewijzigd: „ H e t Hoofd van gewestelijk bestuur stelt regels vast omtrent de berechting van personen, die aan de rechtsmacht van den in- heemschen rechter onderworpen zijn en die met personen, niet aan die rechtsmacht onderworpen, in dezelfde zaak als gedaagden of verdachten betrokken zijn. met inachtneming zooveel mogelijk van het beginsel, dat- deze personen ieder voor hun eigen rechter terechtstaan". Nota van wijzi- gingen. Voïksraad. Zittingsjaar 1931-1932. Onderwerp 24 — stuk 3 A.

2

(22)

Mem. van Antw., p. 13 : Artikel 10 geeft het algemeen inleidend artikel voor de rechterlijke organisatie. Artikelen 11, 12, 13 en 14 houden een nadere bepaling in van de onder o, J en c van artikel 10 genoemde rechters.

Artikel 11

De inheemsche r e c h t s g e m e e n s c h a p p e n , w a a r a a n r e c h t s m a c h t wordt gelaten of toegekend, worden aangewezen door h e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r , m e t a a n d u i d i n g t e v e n s v a n de personen of categorieën v a n personen die de r e c h t s p r a a k uitoefenen.

Mem. van Antw., p. 13: I n streken, waar het onzeker mocht zijn, of en in hoeverre v a n inheemsche rechtsgemeenschappen moet worden ge- sproken, wordt dus tevens door het hoofd van gewestelijk bestuur als de meest deskundige autoriteit beslist. Van belang is het onderscheid tusschen rechters v a n inheemsche rechtsgemeenschappen en de onder c van artikel 10 vermelde andere rechtbanken en gerechten 1), niet alleen omdat daardoor de werkelijkheid beter is geteekend, maar ook, omdat ten aanzien v a n bevoegdheidsafbaking, procesrecht, bestemming v a n proceskosten enz. wezenlijke verschillen moeten mogelijk zijn.Daarom worden de rechters van inheemsche rechtsgemeenschappen meermalen als zoodanig in de ordonnantie vermeld, vooral teneinde het hoofd van gewestelijk bestuur te hunnen opzichte een ruimere bevoegdheid te geven dan ten aanzien van andere rechters.

Artikel 12

(1) Godsdienstige r e c h t s p r a a k b e s t a a t alleen d a a r w a a r die r e c h t s p r a a k n a a r a d a t r e c h t v a n de inheemsche r e c h t s p r a a k deel u i t m a a k t .

(2) Zij w o r d t uitgeoefend door de door het a d a t r e c h t of— voor zooveel noodig — door h e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r a a n - gewezen godsdienstige r e c h t e r s .

Mem. van Antw.,p. 5 : Wanneer in streken met inheemsche rechtspraak het adatrecht de berechting van bepaalde geschillen door Mohamme- daansche godsdienstbeambten meebrengt, behoort aan deze afzonder- lijke rechtspraak een wettelijke plaats te worden ingeruimd.

Artikel 13

(1) De inrichting en de samenstelling v a n de andere recht- b a n k e n en gerechten worden zooveel mogelijk in overeenstem- ming m e t adatrechtelijke v e r b a n d e n en r e c h t s g e m e e n s c h a p p e n en m e t andere voorschriften v a n a d a t r e c h t door het Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r m e t i n a c h t n e m i n g v a n de bepalingen dezer o r d o n n a n t i e geregeld.

1) Rechtbanken zijn colleges, gerechten, eenmansr echter s.

(23)

(2) H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur kan, wanneer de nood- zakelijkheid blijkt, de berechting v a n de strafbare feiten, vermeld in de in artikel 3 onder 2 t o t 5 en 8 genoemde verordeningen, geheel of gedeeltelijk opdragen a a n een gerecht, b e s t a a n d e uit een g o u v e r n e m e n t s a m b t e n a a r als alleen rechtsprekend rechter, onder zoodanige waarborgen als hij noodig mocht achten.

( 1 ) Hand. Volhsraad, 59e Verg., p. 1669 : De inrichting van de rechtspraak betreft de vraag, welke soorten rechtbanken er zullen zijn: de kleine rapat, de groote rapat en dergelijke, terwijl de samenstelling ziet op het formeeren van iedere rechtbank afzonderlijk: de kleine rapat is samengesteld uit zooveel leden met een leider, de groote rapat uit zooveel leden, enz.

(2) Idem. De inheemsche rechtspraak kent deze nieuwe figuur in Su- m a t r a niet. Men moet deze nieuwe figuur bepaald zien als een nood- bevoegdheid. I n die streken, waar met geen mogelijkheid een adat- rechtbank is samen te stellen die ten aanzien van bepaalde zware delicten competent kan worden geacht, moet men wel grijpen naar een noodregehng en dan lijkt de gegeven regeling de beste, beter, dan aanstonds terug te vallen op de gouvernementsrechtspraak, omdat bij de groote afstanden in het Oosten van den Archipel, dit ook voor de justiciabelen weer groote bezwaren kan medebrengen.

Idem, 61e Verg., p. 1701 : Hieronder kunnen zoowel misdrijven als over- tredingen vallen.

De delicten, waarvan de berechting kan worden overgedragen aan den alleensprekenden rechter zijn dus in de eerste plaats overtredingen. I n de gouvernementsrechtspraak zijn overtredingen voor het overgroote deel ter berechting gesteld door het landgerecht en in de buitençewesten het magistraatsgerecht. Er is dus geen bezwaar tegen, dat deze groep van delicten wordt berecht door een eenmansrechter. Dit zal als regel worden neergelegd in de verordeningen van het hoofd van gewestelijk bestuur ter regeling van de adatrechtspraak en zal geen moeilijkheden geven. Er zijn echter streken, de meer primitieve streken, waar een dergelijke eenmansrechter in de adatrechtspraak niet is te vinden en het dus noodig is daarvoor tijdelijk een substituut te geven. Het hoofd van gewestelijk bestuur wijst dan een ambtenaar aan, die deze overtredingen berecht, geheel parallel aan wat voor de gouvernementsrechtspraak bestaat.

De misdrijven zullen in de overgroote meerderheid der streken normaal berecht kunnen worden door den adatrechter doch in de primitieve streken, m het Oosten van den Archipel, zal het voorkomen, dat de adatrechter niet geheel competent is voor dergelijke misdrijven, dat die te veel van hem zullen vergen. Dan heeft nadere sorteering plaats van misdrijven, die aan de adatrechtbank kunnen worden overgelaten en een overschot, dat in meer ontwikkelde streken, waar gouvernements- en adatrechtspraak naast elkaar staan, wellicht eenvoudig bij de gouver- nementsrechtspraak zou kunnen worden ondergebracht. I n deze ont- wikkelde streken is daaraan echter geene behoefte; daar kan men de adatrechtspraak zoo samenstellen, dat zij voor de geheele taak berekend ï s . I n d e p n m i t i e v e g e b i e d e n , w e l k e d e z e b e p a l i n g o p h e t o o g h e e f t , is de gouvernementsrechtspraak ver weg en daarom werd het beter gevonden, de mogelijkheid te scheppen, daar dan een afzonder- lijken eenmansrechter in te stellen, die ook deze misdrijven kan afdoen.

Men zou kunnen vragen of het dan niet mogelijk is dezen eenmans- rechter een paar bijzitters te geven, zoodat het toch een soort rechtbank

(24)

wordt, doch de Regeering heeft gemeend in deze niet aan den schijn te moeten offeren. De rechter zal in dergelijke gevallen een bestuursambte- HeT betreft hier een hoogst uitzonderlijke bevoegdheid die niet zal worden gehanteerd, dan juist in streken, waarvoor zij is bedoeld.

Mem. van Antw., p . 10 : De Begeering heeft m beginsel aangenomen, d a t z o o v e e l m o g e l i j k d e g e h e e l e r e c h t s p r a a k o v e r d e I n l a n d s c h e b e v o l k i n g a a n d e n i n h e e m s c h e n r e c h t e r b e h o o r t t e

w o r d e n t o e v e r t r o u w d . , De aan een al te consequente doorvoering van dezen regel verbonden

bezwaren zijn door practische regelingen ondervangen.

MeiTmagniet verwachten, dat de r e c h t e r s d e r k l e i n e i n h e e m s c h e r e c h t s g e m e e n s c h a p p e n en de l a g e r e m h e e r n s c h e r e c h t e r s binnen afzienbaren tijd hun gezichtsveld zoo zullen kunnen verruimen, dat zij geschikt worden voor rechtspraak over anderen dan volksge- n o t e n en voor rechtzaken, waarvoor begrip van wettelijke bepalingen andere dan die, vervat in verordeningen van Inlandsche gemeenten, noodig is. Daarom wordt de rechtsmacht dezer lagere rechters onder letter c in lid 1 van artikel 22 in den even aangeduiden zm beperkt.

De aangevoerde bedenking geldt echter in het algemeen met voor de hoogste inheemsche colleges. Bij deze kan een meer ontwikkeld eel dei hoofden worden betrokken, aan wie rechtspraak m andere dan de enge mheernsche verhoudingen als regel zeer wel kan gorden toevertrouwd.

Het is echter niet mogelijk deze hoogere colleges te belasten met de be- reciting van allerhande overtredingen van strafbepalingen m het derde boek van het wetboek van strafrecht en in vele administratieve bepa- lingen vervat. Daarvoor is een eenmansr echter aangewezen, bij wien

oef rip <L kennis van adatprivaatrecht en adatstrafrecht met een eerste vefeischte is, doch aan wien de toepassing van wetboekartikelen en ordonnantievoorschriften kan worden overgelaten.

?n deze behoefte voorziet artikel 13 lid 2. De voorzichtigheid gebiedt deze voorzorg niet tot overtredingen te beperken, aangezien het onge- twijfeld ten voorkomen, dat de toepassing van bepalingen van, het tweede boek van het wetboek van strafrecht, de daarmede samen- hangende bepalingen van het eerste boek, e.d.g. ook bn hoogere rech- ters — al gaat artikel 22 lid 1 onder c ook van de gedachte uit, dat zulks als regel niet het geval zal zijn — op onoverkomelijke bezwaren stuit Het if niet wel mogelijk den magistraat, als gouvernementsrechter, te

"dien einde in te voegen. Daartoe toch zou o.m. het onderling verband der geheele rechtspraak en het toezicht van de doofden van gewestehjk bestuur tot schade van de justiciabelen te loor gaan; ook zou het veelal ïiractisch onmogelijk zijn de berechting van verschillende zaken op de Tomst van S e T m a g i t r a U te doen wachten (men denke aan een eilanden- rijk als de Molukken, enz.). Vandaar dat genoemd artikel 13 de op- lossing zoekt m de evêntueele instelling van een gerecht desnoods uit een gouvernementsambtenaar samengesteld, dat de t a a k krngtide hier bedoelde strafbare feiten te berechten en als zoodanig is ingevoegd m het Ä v a n A T r â T lCg - 0re A tien streken zal af zonderlijk moeten worden beshst, welke ambtenaren of hoofden M voor ^ z e r e c h t z a a k

Ätt g ^^^

ten aanzien van hun rechtsverhoudingen te weinig deskundigen rechter zouden moeten terecht staan.

!) [Hoofden? I n art. 13(2) staat „Gouvernementsambtenaar'-.]

(25)

I n o v e r t r e d i n g s z a k e n (uitgezonderd de in tabel C niet genoemde overtredingen) alsmede in die s t r a f z a k e n , waarvan hem bij uitzonde- ring krachtens artikel 13 lid 2 de berechting is opgedragen, is de boven- genoemde eenniansrechter de bevoegde autoriteit.

I n a l l e a n d e r e z a k e n spreken de inheemsche rechters recht met:

a. zoodanige competentie-bepalingen, d a t : handhaving van aangewe- zen strafbepalingen — behoudens de reeds vermelde noodregeling — en berechting van zaken, waarbij uitheemsche Inlanders betrokken zijn (vide echter letter d) wordt opgedragen aan de hoogste inheem- sche colleges in eersten aanleg;

6. zoodanige bepalingen op de samenstelling van die colleges, dat de deskundigheid ook in zaken, waarin uitheemschen betrokken zijn, wordt gewaarborgd;

c. de mogelijkheid, dat voor groote groepen uitheemschen, een afzon- derlijk college wordt opgericht ;

d. onttrekking van zeer speciale groepen uitheemsche Inlanders aan de inheemsche rechtspraak.

Artikel 14

Voor bepaalde zaken of groepen v a n zaken k u n n e n bijzondere r e c h t b a n k e n of gerechten worden aangewezen.

Hand. Volhsraad, 59e Verg., ps. 1669 en 1670 : Bedoeld zijn in de eerste plaats en in hoofdzaak permanente instellingen, maar de rechtbanken ad hoc moeten mogelijk blijven voor enkele plotseling (voornamelijk in het Oosten van den Archipel) voorkomende gevallen.

Artikel 15

(1) Zoo mogelijk wonen een of meer volkshoofden v a n partijen of beklaagden de zittingen bij als lid, raadgever of medewerker.

(2) I n d i e n de door een der partijen of beklaagde beleden gods- dienst afwijkt v a n dien der rechters en m e t de rechtsverhouding in geding v e r b a n d houdt, woont zoo mogelijk een geloofsgenoot v a n die partij of beklaagde de zitting bij als lid, raadgever of medewerker.

(3) De r e c h t b a n k e n en gerechten zijn steeds bevoegd, zoo- danige raadgevers en medewerkers t o t deelneming a a n de recht- spraak op te roepen als door het a d a t r e c h t wordt gevorderd.

x

)

Artikel 16

I n d i e n niet t o t de inheemsche bevolking behoorende personen bij een rechtszaak betrokken zijn, worden aan de r e c h t b a n k e n of gerechten zoodanige leden, medewerkers of raadgevers toege- voegd, d a t de deskundigheid v a n den rechter zooveel mogelijk is gewaarborgd.

l) [Zie art. 44]

(26)

Mem. van Antw., p. 13 : Artikelen 15 en 16 waarborgen een zoo groot mogelijke deskundigheid van den inheemschen rechter, en werken daar- door er toe mede aan den inheemschen rechter een ruime rechtsmacht toe te staan.

Hand. Volksraad, 61e Verg., p. 16 : Waar wordt gesproken van de

„inheemsche bevolking" wordt daar altijd mede bedoeld de inheemsche bevolking van het betrokken rechtsgebied.

Artikel 17

(1) H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur bepaalt, welke inheem- sche rechters worden geleid door een door hem a a n te wijzen g o u v e r n e m e n t s a m b t e n a a r .

(2) Hij stelt tevens v a s t wat onder het leiding geven wordt v e r s t a a n .

Hand. Volksraad, 59e Verg., p. 1670 : Het hoofd van gewestelijk bestuur heeft de vrijheid de rechtbanken buiten een zoodanige leiding te houden.

Idem, p. 1667: Deze gouvernementsambtenaar kan een rechtskundig ambtenaar of een rechterlijk ambtenaar zijn.

Mem. van Antw., p. 3 : Op de d e s k u n d i g h e i d van de bij de inheemsche rechtspraak te benoemen ambtenaren zal naar vanzelf spreekt in het bijzonder worden gelet. Zoowel van de bestuursambtenaren als van de rechterlijke ambtenaren zullen vooral diegenen in aanmerking komen, die van toewijding voor en kennis van adatrecht en taal der bevolking blijk geven.

Artikel 18

H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur regelt zoo noodig de wra- king, verschooning of uitsluiting v a n rechters op grond v a n h u n bijzondere betrekking t o t partijen of beklaagde of t o t de zaak in geding.

Artikel 19

H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur is bevoegd bij gemotiveerd besluit de inheemsche rechters of leden der inheemsche rechts- colleges t e schorsen. Hij regelt dan zoo noodig de wijze, w a a r o p in de r e c h t s p r a a k nader wordt voorzien.

§ 4. De volstrekte en betrekkelijke bevoegdheid der rechters Artikel 20

H e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r regelt met inachtneming

v a n de bepalingen dezer ordonnantie de volstrekte en betrekke-

lijke bevoegdheid der inheemsche rechters in zijn gewest, alsmede

(27)

de gevallen, waarin v a n de uitspraken der inheemsche rechters bij hoogere rechters in beroep k a n worden gekomen.

Mem. van Antw., p. 14 : Het hoofd van gewestelijk bestuur is geheel vrij gelaten ten aanzien van de competentie der rechters tot berechting van die delicten, die geen parallel in het wetboek van strafrecht hebben.

Artikel 21

Bij de vaststelling v a n de bevoegdheid der rechters wordt zooveel mogelijk rekening gehouden met het a d a t r e c h t . H e t be- paalde bij artikel 47 wordt daarbij in acht genomen.

Mem. van Antw., p. 14 : Het bepaalde bij artikel 47 is hier in herinnering gebracht, omdat de bestaande praktijk, ook ten aanzien van de in- heemsche rechtspraak, scherper dan wenschelijk is, tusschen strafzaken en burgerlijke zaken onderscheidt. Tegen een onnatuurlijke splitsing van één zaak in een s t r a f z a a k (waarbij aan den delinquent een straf wordt opgelegd) en een b u r g e r l i j k e zaak (waarin een vordering tot vergoeding of het verrichten van een andere adatprestatie, door een be- nadeelde ingesteld, wordt behandeld) behoort in de eerste plaats bij de competentie-omschrijving te worden gewaakt.

Artikel 22

(1) Door het Hoofd van gewestelijk bestuur a a n t e wijzen hoogere rechters zijn m e t uitsluiting v a n andere inheemsche rechters bevoegd kennis t e nemen :

a. v a n rechtszaken, waarin niet t o t de inheemsche bevolking

behoorende personen partij of beklaagde zijn;

b. v a n rechtszaken, waarin door hem a a n te wijzen categorieën

a m b t e n a r e n , volkshoofden of rechtsgemeenschappen partij of beklaagde zijn;

c. v a n de strafbare feiten, vermeld in de in artikel 3 onder 2 t o t 5 en 8 genoemde verordeningen.

(2) Slechts zeer geringe zaken v a n de in lid 1 genoemde cate- gorieën k u n n e n bij uitzondering aan lagere rechters ter berechting worden opgedragen.

(3) De in lid 1 bedoelde hoogere rechters zijn ook bevoegd kennis te nemen v a n de onder a en b genoemde rechtszaken, in- dien niet t o t daar genoemde groepen behoorende personen mede bij de zaak betrokken zijn.

Mem. van Antw., p. 14 : Artikel 22 bevat de waarborg, dat alleen hoo- gere inheemsche rechters recht zullen spreken in zaken, waarin niet- inheemschen betrokken zijn, alsmede in die waarbij strikte toepassing

(28)

van wetboekartikelen te pas komt. Mocht intusschen de laatstbedoelde taak, bij uitzondering, ook den hoogeren rechter nog te zwaar zijn, dan kan door toepassing van artikel 13 lid 2 een uitweg worden gevonden [zie daarbij].

Artikel 23

Lagere rechters k u n n e n zaken, die t o t h u n bevoegdheid be- hooren, met instemming v a n partijen of beklaagde a a n hoogere rechters overdragen.

Mem. van Antw., p. 14: Hierin kan een nuttig correctief gelegen zijn op mogelijk te algemeene en daardoor hier of daar op het adatrecht niet voldoende aansluitende uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 24

Minnelijke schikkingen, buiten de rechters om t o t s t a n d ge- komen, hebben de k r a c h t d a a r a a n door het a d a t r e c h t toegekend.

Mem. van Antw., p. 14: Artikel 24 bedoelt te waarschuwen tegen het misverstand, dat deze procesregeling op de kracht van buitengerechte- lijke minnelijke schikkingen invloed zou hebben.

Artikel 25

Geschillen v a n bevoegdheid tusschen inheemsche rechters binnen een [één] gewest worden beslist door het Hoofd v a n ge- westelijk bestuur, zoolang niet een beroepsrechter is aangewezen.

Mem. van Antw., p. 14 : Artikel 25 is een aanvulling op artikel 9 [zie de toelichting daarbij].

§ 5. Het toe te passen recht Artikel 26

(1) De inheemsche rechters passen het in artikel 3 v a n deze ordonnantie genoemde recht toe, voor zoover de h a n d h a v i n g d a a r v a n niet a a n h u n r e c h t s m a c h t o n t t r o k k e n is.

(2) I n d i e n rechtsregels ontbreken, d a n wel indien de toepas- sing v a n een rechtsregel t o t een beslissing zou leiden in strijd m e t de eischen der menschelijkheid, spreken de inheemsche rechters recht als goede m a n n e n n a a r billijkheid.

(3) N i e m a n d mag gestraft worden voor een feit dat, t e n tijde d a t het begaan werd, noch n a a r a d a t r e c h t , noch n a a r een op hem toepasselijk wettelijk voorschrift strafbaar was.

(1) Zie artikel 2 en § 2. Toekenning van rechtmacht.

(2) Mem. van Antw., p. 15: W a t onder ,,de eischen der menschelijk- heid" moet worden verstaan, is soms duidelijk genoeg doch somtijds

(29)

onvermijdelijk afhankelijk van het subjectieve inzicht des rechters.

Toch kan de restrictie niet worden gemist; het is niet bekend en niet goed denkbaar, dat van een soortgelijke bevoegdheid ooit mis- bruik werd gemaakt.

Artikel 27

(1) Bij de berechting v a n delicten naar a d a t r e c h t k u n n e n de inheemsche rechters, n a a s t of instede v a n de door het a d a t r e c h t gevorderde maatregelen, de straffen v a n artikel 10a v a n het wetboek v a n strafrecht opleggen.

(2) De in artikel 10 onder c bedoelde inheemsche rechters gaan bij het opleggen v a n een straf als in lid 1 genoemd, h e t m a x i m u m , hetwelk in een wettelijke strafbepaling is bedreigd tegen h e t a a n het misdrevene meest nabijkomende feit, zoo min mogelijk t e boven.

(3) H e t Hoofd v a n gewestelijk bestuur bepaalt t o t welk maxi- m u m de rechters der inheemsche rechtsgemeenschappen straffen als in lid 1 genoemd k u n n e n opleggen.

Artikel 28

I n d i e n inheemsche rechters een in lid 1 v a n het vorige artikel genoemde straf opleggen, zijn de artikelen 11 t o t en m e t 34 en 47 v a n het wetboek v a n strafrecht toepasselijk behoudens de vol- gende bepalingen:

a. indien de rechter niet heeft onderscheiden tusschen gevange-

nisstraf en hechtenis, bepaalt de a m b t e n a a r , belast m e t de t e n uitvoerlegging v a n de straf, zooveel mogelijk a a n de h a n d v a n het wetboek v a n strafrecht, den a a r d der opgelegde vrijheid- straf;

b. de vervangende vrijheidstraf is altijd hechtenis.

Mem. van Antw., p. 15 : Artikelen 27 en 28 leggen verband tusschen de, naar adatrecht berechte „dagelijksche" delicten en de onmisbaar ge- worden vrijheidsstraf uit het wetboek van strafrecht voor Neder - landsch-Indië 1) . I n twee opzichten vooral zal de bestaande praktijk:

toepassing van het wetboek van strafrecht zonder meer, door de na- leving van de nieuwe voorschriften worden verbeterd.

Vooreerst is niet meer voorgeschreven dat het wetboek van strafrecht tot „richtsnoer" moet worden genomen. Die opdracht zou te weinig en te veel zeggen en kan beter achterwege blijven. De vrijheidstraf moet kunnen worden opgelegd (alsmede de doodstraf en de geldboete) doch overigens heeft de vaststelling van aard en gewicht van het misdrevene naar adatrecht plaats. Geen aandacht behoeft meer te worden besteed

1) Artn 11 t/m 37. Titel I I . Straffen; Art. 47 Vermindering der straf- baarheid.

(30)

aan qualifieaties die noodzakelijk gewrongen zijn en veelal (ook door de rechters) onbegrepen moeten blijven.

I n de tweede plaats zal bevorderd worden, dat het delict in vollen om- vang door de rechters wordt behandeld en dat het — thans te veel ver- waarloosde — onderlinge verband van alle reacties (die ten voordeele van den gelaedeerde, die voor de gemeenschap en eventueel een straf uit het Wetboek van Strafracht) op betere wijze wordt gelegd.

Hand. Volhsraad, 59e Verg., p. 1671 : [In het eerste lid van artikel 27]

wordt gesproken van „door het adatrecht gevorderde maatregelen", niet van „adatstraffen". Gedacht is hierbij aan het geven van een heilmaal- tijd om de gemoederen, die door het betrokken feit geschokt zijn, weer t o t rust te brengen. D a t de overtreder of misdadiger een persoonlijke straf ondergaat, is in vele gevallen niet voldoende volgens den a d a t ; daarnaast is een zoenoffer noodig, waarvoor een bepaalden vorm door den rechter wordt aangewezen. I n zulke gevallen moeten adatmaat- regelen mogelijk blijven, die den vrede in de maatschappij doen terug- keeren, al is daarnaast een straf, hetzij volgens het wetboek, hetzij vol- gens den adat opgelegd.

Artikel 29

De inheemsche r e c h t e r is bevoegd, bij strafrechtelijke vervolging v a n een jeugdig persoon, den schuldige t e r beschikking v a n de Regeering t e stellen, zonder toepassing v a n eenige straf, in welk geval artikel 46 v a n het wetboek v a n strafrecht voor Neder - l a n d s c h - I n d i ë *) toepasselijk is.

Artikel 30

I n d i e n bij een r e c h t s z a a k b e t r o k k e n personen zich t e n aanzien v a n het onderwerp in geschil onderworpen h e b b e n a a n h e t Europeesch p r i v a a t r e c h t , b e p a a l t de inheemsche rechter, zoo- veel mogelijk in o v e r e e n s t e m m i n g m e t de bedoeling v a n partijen, d a a r v a n de rechtsgevolgen.

Mem. van Antw., p. 12 en 13 : De Regeering acht het niet verantwoord in streken met inheemsche rechtspraak voor de Inlandsche bevolking de gelegenheid te openen om zich door de bepaalde vrijwillige onder- werping te onttrekken aan den inheemschen rechter en den gouverne- mentsrechter bevoegd te maken. I n meer dan één opzicht staat de laatst- bedoelde rechter zoo ver buiten het bereik v a n hem, die zich vrijwillig onderwierp, dat deze aan een weinig scrupuleuze wederpartij bijna steeds weerloos is overgeleverd, indien een transactie t o t een geschil leidt. De rechtsmacht van den gouvernementsrechter in t e schakelen in gevallen van vrijwillige onderwerping komt daarom bepaald onraadzaam voor.

Idem, p. 15 : Hooger [zie hierboven het aangehaalde van p . 12 en 13]

werd reeds aangeteekend, dat het, als gevaarlijk en nadeelig voor de economische zwakken, niet verantwoord kan worden geacht om de mogelijkheid te openen, zich door onderwerping aan het Europeesch

1) Plaatsing in een opvoedingsgesticht, ter opvoeding toevertrouwen aan een in N.-I. gevestigd bijzonder persoon.

(31)

privaatrecht aan den inheemschen rechter te onttrekken. Aangezien het nu bovendien meer en meer onzeker wordt, welke functie de vrij- willige onderwerping in de sfeer der gouvernementsrechtspraak ver- vult (dikwijls alleen onttrekking aan de bepalingen op de executie van vonnissen in het Inlandsch Reglement), terwijl binnen de sfeer van de inheemsche rechtspraak uiteraard voldoende kennis van het Europee- sche recht ontbreekt om van een plicht t o t toepassing daarvan iets te verwachten, ligt het voor de hand om voor te schrijven, dat de rechter, indien zulk een onderwerping in een aan hem voorgelegde rechtzaak heeft plaats gehad, de gevolgen daarvan, naar de, geoorloofd bevonden, bedoeling van partijen vaststelt.

Het instituut der vrijwillige onderwerping is ook elders nog niet t o t rust gekomen; het behoort daarom niet dan met groote voorzichtigheid in de sfeer der inheemsche rechtspraak te worden ingevoerd.

Hand. Volksraad, 59e Verg., p. 1671 : Onderwerping aan het Euro- peesoh recht is mogelijk krachtens artikel 131, 5e lid der Indische Staats- regeling (St. 1912) x) d.i. de uitdrukkelijke onderwerping, en bij over- eenkomst kan iedereen zich onderwerpen aan bepaalde regels van het Europeesch recht. Men kan afspreken, dat koop of verkoop, huur of verhuur, de levering van bepaalde goederen, geregeld zullen zijn volgens de bepalingen van het burgerlijk recht en op dergelijke gevallen heeft dit artikel betrekking.

Idem, 60e Verg., p. 1690 : Onderwerping aan het Europeesch recht kan op verschillende manieren geschieden. De eerste is de officieele, waarbij de belanghebbende, hetzij bij notarieele acte, hetzij op andere wijze officieel verklaart, zich te onderwerpen aan het Europeesch privaat- recht voor het geheel of voor een gedeelte, of voor een bepaalde rechts- handeling. Maar wanneer een niet aan het Europeesch privaatrecht onderworpene, b.v. een wissel teekent of een ordebiljet, dan wordt er over onderwerping aan het Europeesch privaatrecht in het geheel niet gesproken, maar met die handeling onderwerpt de betrokkene zich toch aan een onderdeel ervan.

§ 6. De opsporing van strafbare feiten en de voorloopige hechtenis Artikel 31

(1) De hoofden v a n plaatselijk b e s t u u r zijn bevoegd op den voet v a n het bepaalde in afdeeling X X I v a n titel 1, Hoofdstuk I I I v a n het R e c h t s r e g l e m e n t Buitengewesten onderzoek t e doen n a a r strafbare feiten, begaan door a a n de r e c h t s m a c h t v a n inheemsche rechters onderworpen personen.

(2) Zij k u n n e n a a n h u n ondergeschikte a m b t e n a r e n der alge- meene politie o p d r a g e n n a a r zoodanige feiten op den voet v a n het b e p a a l d e in den eersten titel v a n bovengenoemd hoofdstuk een onderzoek in t e stellen.

1) De op dit artikel berustende ordonnanties zijn in die gedeelten van Nederlandsch-Indië, waar de Inlandsche bevolking gelaten is in het genot van hare eigene rechtspleging, in zooverre toepasselijk als hiermede be- staanbaar is.

(32)

Artikel 32

(1) I n d i e n een feit volgens een wettelijke strafbepaling straf- b a a r is m e t gevangenisstraf v a n t e n hoogste vijf j a r e n of een z w a a r d e r e straf of indien het feit v a l t in de t e r m e n v a n de a r t i - kelen 282 l a a t s t e lid, 296, 303, 335, eerste lid onder l o , 351, eerste lid, 353, eerste lid, 372, 378, 459 en 480 v a n h e t wetboek v a n strafrecht voor N e d e r l a n d s c h - I n d i ë , d a n wel oplevert mede- plichtigheid a a n of poging t o t de feiten in dit artikel vermeld, is het hoofd v a n plaatselijk b e s t u u r tijdens het vooronderzoek en de inheemsche r e c h t e r bij de berechting bevoegd den d a d e r in voorloopige hechtenis t e stellen.

(2) H e t Hoofd v a n gewestelijk b e s t u u r k a n de inheemsche r e c h t e r s aanwijzen, die de bevoegdheid hebben een niet in hech- tenis genomen beklaagde, die na de gedane oproeping niet t e r t e r e c h t z i t t i n g verschijnt in hechtenis t e doen stellen.

(3) De genoemde a u t o r i t e i t e n zijn bevoegd den b e t r o k k e n e n a h e t stellen v a n geldelijke of persoonlijke borgstelling in vrij- heid t e stellen of t e l a t e n .

Mem. van Antw., p. 15 : De beide artikelen onder deze paragraaf opge- nomen zijn een weerspiegeling v a n hetgeen reeds thans veelal oorbaar wordt geacht en practisch geschiedt.

Een bepaald voordeel is te zien in de bepaling van artikel 32, waardoor een wettelijke waarborg tegen misbruik van preventieve hechtenis zal worden ingevoerd.

§ 7. De rechtspleging

Mem. van Antw., p. 16 : Bij het opstellen [van § 7] heeft eenerzijds een streven naar soberheid, anderzijds de behoefte aan het opheffen v a n bestaande onzekerheid t o t richtsnoer gestrekt.

Weggelaten is de aanwijzing, dat bij de rechtspleging het Rechts- reglement Buitengewesten t o t „richtsnoer" moet worden genomen.

Vooreerst bestaat op deze plaats tegen dien term hetzelfde bezwaar, als bij de artikelen 27 en 28 werd genoemd, nl. dat hij of niets ôf te veel zegt en voorts is juist op het stuk van procesrecht meer en meer duidelijk geworden, dat naar Westersch model geformuleerde rechtsregelen te kort schieten bij een doelmatige hanteering van het inheemsche ge- woonterecht.

Ter vervanging van de evenbedoelde aanwijzing zijn voorts eenige op voorzichtige en soepele wijze geredigeerde artikelen opgenomen, die, aansluitende bij wat omtrent adatprocesrecht geleidelijk aan bekend is geworden, aan de ambtenaren, die met het toezicht op, en de leiding van de inheemsche rechters zullen worden belast en niet steeds gelegen- heid en tijd hebben zich zelfstandig van den aard v a n het adatproces door studie en waarneming op de hoogte stellen, t o t onmisbaren leidraad zullen kunnen strekken. Ook al dragen de in deze paragraaf geformu- leerde regelen veelal meer een negatief dan een positief karakter, zij hebben in elk geval het voordeel, dat zij den rechter of leiding gevenden

(33)

ambtenaar telkens inscherpen, dat hij niet gebonden is door règlements - formaliteiten en op den in de ordonnantie aangewezen grondslag den weg zal hebben te zoeken in het adatproces.

Artikel 33

(1) De rechtspleging geschiedt n a a r a d a t r e c h t , voorzoover zij niet bij of k r a c h t e n s deze o r d o n n a n t i e wettelijk is geregeld.

(2) O n t b r e k e n rechtsregels, dan h a n d e l t de r e c h t e r zooals door h e t belang der zaak wordt gevorderd.

Mem. van Antw., p. 16 : „Het belang der zaak'' leek in dit procesrechte- lijk verband een juistere formuleering dan de ten aanzien van het ma- terieele recht gebezigde uitdrukking „als goede mannen naar billijk- heid"'. „De zaak" sluit in, dat de processueele gelijkheid van partijen vóór alles richtsnoer zijn moet.

Artikel 34

(1) Beklag bij den r e c h t e r behoeft niet meer t e b e v a t t e n d a n een u i t e e n z e t t i n g v a n de feiten en een verzoek om rechtsherstel of verklaring v a n r e c h t .

(2) I n d i e n m e t het beklag nopens rechtskrenking, n a a r het oordeel v a n den rechter, zonder aannemelijke reden zoo lang is getalmd, d a t het onderzoek v a n de zaak of het verleenen v a n rechtsherstel d a a r d o o r ernstig is bemoeilijkt, k a n de rechter de k l a c h t bij vonnis afwijzen.

(3) I n d i e n b u i t e n de gevallen v a n hooger beroep het beklag een zaak betreft, reeds door een r e c h t e r bij vonnis beslist, wordt de zaak alleen wederom in behandeling genomen, indien d a a r t o e n a a r het oordeel v a n den r e c h t e r voldoende aanleiding b e s t a a t . Mem. van Antw., p. 16 : Lid 1 keert zich tegen de opvatting als zoude een eischer ook jegens inheemsche rechters den plicht hebben, de rechtsfei- ten en het gevorderde in zijn eisch te stellen, instede van te mogen vol- staan met een aanwijzing van het materieele gebeuren naar aanleiding waarvan hij een — overigens aan den rechter overgelaten — rechtsherstel verzoekt.

Lid 2 geeft, in afwijking van het Europeesche verjaringsbegrip, den rechter vrijheid om een „oude" zaak in behandeling te nemen dan wel af te wijzen, wanneer het onderzoek van de zaak of het verleenen van rechtsherstel door onnoodig uitstel ernstig is bemoeilijkt, zulks in over- eenstemming met meermalen geconstateerd adatrecht.

Hand. Volksraad, 59e Verg., p. 1671 : Het adatrecht als zoodanig, kent geen verjaring, maar wel een regeling, zooals in dit lid is neergelegd.

Mem. van Antw., p. 16 : Lid 3 stelt den inheemschen rechter vrij tegen- over een beroep op gewijsde zaak.

Het is, naar adatrechtelijke opvattingen, evenmin verdedigbaar den rechter te dwingen steeds opnieuw voorgebrachte zaken wederom in behandeling te nemen, als hem te gelasten elke zaak — welke aanneme- lijke reden voor herbehandeling ook moge worden aangevoerd — terug te wijzen, omdat er reeds eenmaal vonnis gewezen is.

(34)

Artikel 35

(1) De rechtspleging en de beraadslaging geschieden in het openbaar, tenzij het Hoofd v a n gewestelijk bestuur anders be- paalt.

(2) De plaats der terechtzitting k a n worden bepaald in ver- b a n d met den a a r d der te behandelen zaak en de woonplaats v a n partijen en getuigen.

Mem. van Antw., p. 16 : De openbaarheid van terechtzitting en beraad- slaging is somtijds een krachtige waarborg tegen omkooping of knoeie- rijen.

Artikel 36

(1) De rechter stelt in alle zaken een zelfstandig en volledig onderzoek n a a r de feiten in.

(2) Geen bekentenis of andere verklaring mag worden afge- dwongen.

(3) I n iederen s t a n d v a n het geding k a n de rechter t r a c h t e n partijen t o t een schikking te brengen; een voor den rechter ge- troffen schikking wordt bij vonnis bekrachtigd.

Mem. van Antw., p. 16 en 17 : Artikel 36 houdt het voorname beginsel in, dat de inheemsche rechter geenszins lijdelijk is, doch een actieve handelende rol in het proces heeft te vervullen, die uiteraard niet zoover mag gaan dat lid 2 zou geschonden worden.

Lid 3 bevat de herinnering aan den plicht van den rechter te trachten partijen tot een schikking te brengen. De praktijk heeft geleerd, dat van zulk een poging t i j d e n s het onderzoek meer te verwachten is dan van een aan het onderzoek v o o r a f g a a n d voorstel van den rechter.

Artikel 37

Anders d a n t o t bescherming v a n h u n belangen wordt geen recht gedaan jegens personen die niet zelve, of in h u n n e vertegen- woordigers naar a d a t r e c h t , behoorlijk zijn opgeroepen.

Mem. van Antw., p. 17 : A r t i k e l 37 voorkomt, dat ten laste van een niet opgeroepene een vonnis, waarbij een prestatie of een straf wordt opgelegd, wordt uitgesproken. Oproeping in den persoon van een ver- tegenwoordiger naar adatrecht moet als voldoende worden aanvaard.

Artikel 38

(1) Zaakwaarnemers k u n n e n v a n de terechtzitting worden geweerd, indien de rechter zulks t o t ontdekking v a n de waarheid noodig a c h t .

(2) De rechter is steeds bevoegd de persoonlijke verschijning

(35)

v a n partijen te bevelen ook al treden vertegenwoordigers of gemachtigden voor haar op.

Mem. van Antw., p. 17 : Lid 1. Een voorschrift in dezen geest kan niet gemist worden, aangezien het karakter van verscheidene inheemsche rechtbanken en gerechten niet toelaat, dat door zaakwaarnemers een domineerende rol op de terechtzitting wordt gespeeld; de plicht t o t actief onderzoek op den rechter gelegd m a a k t voor hem de bevoegdheid onontbeerlijk aan vertroebelende invloeden een einde te maken, onder andere door c.q. aan zaakwaarnemers den toegang tot de terechtzitting te ontzeggen.

Artikel 39

Tijdens het proces k a n de rechter op verzoek of uit eigen be- weging andere personen dan de oorspronkelijke beklaagde of partijen bij het geding betrekken, alsmede verandering of ver- meerdering van het beweerde of gevorderde toelaten, tenzij daar- door rechtmatige belangen te zeer zouden worden benadeeld.

Mem. van Antw., p. 17 : A r t i k e l 39 geeft de bevoegdheid tijdens het proces in de vordering de noodig geachte veranderingen te brengen en andere dan de oorspronkelijk als beklaagde of partij optredende perso- nen in het proces te betrekken.

Artikel 40

(1) Bij de beoordeeling v a n de getuigenverklaringen let de rechter zorgvuldig op alle omstandigheden, die op de geloof- waardigheid der getuigen invloed k u n n e n hebben en op de be- teekenis van, met een getuigenverklaring overeenstemmende, zichtbare teekenen.

(2) Alleen wanneer het a d a t r e c h t zulks bepaaldelijk toelaat, is het wraken of het verschoonen van getuigen mogelij kr

Mem. van Antw., p. 17 : A r t i k e l 40 noemt als omstandigheid, waarop bij de beoordeeling van getuige-verklaringen naast alle andere in het bijzonder behoort te worden gelet, de waarteekens (boekti, tanda). De reden van deze opzettelijke vermelding ligt in het speciale, in het Wes- tersche recht niet in die mate bekende, karakter van zulke zichtbare teekens. Lid 2 bedoelt weer te waken tegen onnoodige invoering in het inheemsche proces van elders bekende instituten.

Artikel 41

(1) Getuigen worden voor het afleggen v a n h u n n e verklarin- gen niet beëedigd, tenzij het a d a t r e c h t zulk een beëediging vooraf mocht vorderen.

(2) Zij worden n a het afleggen v a n h u n n e verklaringen be-

ëedigd, indien de rechter d a a r t o e aanleiding aanwezig acht, hetzij

tezamen m e t gedingvoerenden, hetzij afzonderlijk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

waarin informatie staat over het stijgingspercentage van grafieken bij een logaritmische schaalverdeling. De bevolking groeide in de beschreven periode bij benadering exponentieel.

De inheemsche staten noch de bevolking van het rechtstreeks bestuurd gebied zouden wenschen dat Engeland zich terug trok; zij voelen zich veilig onder Engeland's

Mij kwamen althans geene gevallen ter oore van misbruiken, hetzij door ouders, hetzij door verzorgers van de hun toever- trouwde macht over het kind of diens ver- mogen gemaakt,

Wanneer ingevolge het bepaalde in arti- kel f&gt; van het in het vorig artikel genoemd Reglement, een tot de gemelde bevolking behoorende man het kind, door hem ver- wekt bij

partijen voorkomen zijn aanleiding, dat door de Cantanale Administratie een besluit wordt uitgevaardigd waarin maatregelen worden aangekon- digd om de danswoede te

De grootste groepen met een migratieachtergrond heb- ben hun ‘roots’ in Europa, de huidige en/of voormalige Nederlandse gebieden overzee (Indonesië, Suriname, Antillen), Turkije

Mesu Per direct Afdoen: staat enerzijds in het raadsvoorstel en is anderzijds bevoegdheid van de raad. 8/14