Spelling Blok 2
De Regels
Je schrijft de samenstelling met –en als:
Het hele woord een zelfstandig naamwoord is (het woordenboek) én
het eerste woord een zelfstandig naamwoord is (1ste deel = het woord) én
het eerste woord alleen een meervoud op –en heeft (woord = alleen woorden)
Je schrijft de samenstelling met –e als:
Het hele woord een géén zelfstandig naamwoord is (reuzeleuk)
of
het eerste woord een géén zelfstandig naamwoord is (rodekool)
of
het eerste woorden géén meervoud op –en heeft (asperge = asperges dus aspergesoep)
of
het eerste woord ook een meervoud op –es heeft (groenten = of groentes of groenten dus groenteman)
of
het eerste woord geen meervoud heeft
(rijst = rijstepap, tarwe = tarwebrood, gerst = gerstepap) of
het eerste woord naar iets of iemand verwijst waar er maar één van is (Koninginnedag, maneschijn, zonnebank, zonnestraal)
of
één of beide woorden in de samenstelling géén betekenis heeft (apekool, bruidegom, hagedis)
Je schrijft een tussen –s als:
je deze ook uitspreekt (dorpsplein)
Als het tweede woord van de samenstelling begint met een s of een z, schrijf je vaak ook een tussen –s.
Ook al hoor je deze niet apart.
(dorp + straat = dorpsstraat)
Spelling Blok 2
De Regels
Je schrijft de samenstelling met –en als:
Het hele woord een zelfstandig naamwoord is (het woordenboek) én
het eerste woord een zelfstandig naamwoord is (1ste deel = het woord) én
het eerste woord alleen een meervoud op –en heeft (woord = alleen woorden)
Je schrijft de samenstelling met –e als:
Het hele woord een géén zelfstandig naamwoord is (reuzeleuk)
of
het eerste woord een géén zelfstandig naamwoord is (rodekool)
of
het eerste woorden géén meervoud op –en heeft (asperge = asperges dus aspergesoep)
of
het eerste woord ook een meervoud op –es heeft (groenten = of groentes of groenten dus groenteman)
of
het eerste woord geen meervoud heeft
(rijst = rijstepap, tarwe = tarwebrood, gerst = gerstepap) of
het eerste woord naar iets of iemand verwijst waar er maar één van is (Koninginnedag, maneschijn, zonnebank, zonnestraal)
of
één of beide woorden in de samenstelling géén betekenis heeft (apekool, bruidegom, hagedis)
Je schrijft een tussen –s als:
je deze ook uitspreekt (dorpsplein)
Als het tweede woord van de samenstelling begint met een s of een z, schrijf je vaak ook een tussen –s.
Ook al hoor je deze niet apart.
(dorp + straat = dorpsstraat)