• No results found

Chiropcontact jaargang 23 editie 4

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Chiropcontact jaargang 23 editie 4"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Chiropcontact

23 e jaargang nummer 4 - december 2017

(2)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Inhoud

2 Inhoud

Inhoud ... 2

Voorwoord: Uitdagingen ... 3

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen. ... 4

Onderzoek naar de activiteit van vleermuizen langs enkele waterlopen in Damme ... 14

Recensie Batbox Griffin ... 17

Recensie SM3BAT en SM4BAT FS ... 19

Zwermonderzoek in het Fort van Ertbrand ... 21

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017. ... 27

Belgische vleermuizenstudiedag, 18 november 2017: de presentaties staan online! ... 36

Vlaamse investeringen voor de bescherming van vleermuizen ... 37

Pareltjes van waarnemingen(.be) ... 39

Nog een Letse ruige dwergvleermuis ... 41

Nieuws uit de wetenschap ... 42

Aankondigingen Wintertellingen ... 47

LEGO-vleermuis ... 49

Abonneren op Chiropcontact: ... 50

Contactgegevens Vleermuizenwerkgroep Natuurpunt ... 50

Bijdragen Chiropcontact en deadline ... 50

(3)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Voorwoord: Uitdagingen

3 Voorwoord: Uitdagingen

Kris Boers

Ik heb het in de afgelopen voorwoorden nog niet dikwijls over het bestuur gehad.

Twee jaar geleden begonnen we met een nieuwe groep – bestuur zoals dat officieel heet - weer geregeld samen te komen. ‘Weer’ omdat het een tijdje geleden was dat dit gebeurde. Intussen hebben we het over heel wat onderwerpen gehad: windturbines, kappen van bomen, de nacht van de vleermuis, projecten in de heel brede zin van het woord, chiropcontact, samenwerkingen met Vlaamse overheid en andere organisaties,… Dat er heel wat leeft rond de werkgroep en

vleermuizen(bescherming), blijkt wel uit de lijst ‘te bespreken dingen’; we hebben nog agendapunten voor verschillende jaren klaar staan. Dat op zich is fantastisch nieuws – vleermuizen en bescherming van vleermuizen leeft binnen heel wat sectoren op één of andere manier. En binnen de werkgroep zijn er heel wat vragen over de organisatie, samenwerking en communicatie, wat een grote betrokkenheid aangeeft. Maar het stelt ons wel geregeld voor uitdagingen om op deze vragen een passend antwoord te bieden. Soms verschillen de meningen binnen de werkgroep heel erg en is het niet makkelijk om een gulden middenweg te vinden, soms wordt heel snel een standpunt verwacht en botsen we op het feit dat iedereen dit doet binnen zijn vrije tijd.

De groep die het gewestelijke bestuur vormt is open. Dus: wie graag mee wil denken over

voorgaande thema’s en oplossing wil helpen zoeken is altijd welkom. Leuk dat de afgelopen twee jaar er ook enkele mensen bij zijn gekomen.

Maar enkele mensen hebben de afgelopen maanden ook besloten dat zo’n bestuursfunctie niet meer de manier is waarop ze zich willen inzetten voor vleermuizen en de werkgroep. We willen David, Frank, Sven en Ann alleszins heel erg bedanken voor hun inzet en bijdrage de afgelopen jaren!

Na twee jaar vonden we het hoog tijd om eens een (lange) avond uit te trekken om gezellig bij te praten, nieuwe mensen binnen de werkgroep te leren kennen, jullie een aantal vragen voor te leggen die ons of anderen bezighouden en iedereen de kans te geven ons vragen te stellen (wat trouwens steeds kan, daarvoor moet je niet op zo’n avond wachten). We hopen hier na de wintertellingen een avond voor te kunnen organiseren. Wanneer dit verder uitgewerkt is en de locatie gekend, hoor je zeker nog van ons. We hopen alleszins om er veel bekende en minder bekende gezichten te zien.

Los hiervan wens ik iedereen veel plezier met de honderden wintertellingen de volgende maanden.

Vergeet vooral ook niet tijdens en na een dag in de koude en vochtigheid samen te gaan opwarmen en plezier maken in een cafeetje in de buurt.  Een verwerking van de resultaten van de

wintertellingen van de afgelopen 25 jaar kan u lezen verderop in deze Chiropcontact.

Tot ergens ten velde hopelijk, Kris Boers

(4)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

4 Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

Pierrette Nyssen

Vertaling en bewerking: Kris Boers, Bob Vandendriessche

Bij vleermuizen vormen wintertellingen een van de belangrijkste inventarisatie- en monitoringmethodes in België sinds het einde van het ringwerk omstreeks het midden van de vorige eeuw. Dat er al heel lang wintertellingen uitgevoerd worden, op een manier die door de jaren heen redelijk gelijk gebleven is, laat ons toe om een belangrijke gegevensreeks op te bouwen. Eigenlijk is het zowat de enige gegevensreeks met zo’n omvang en over zo’n tijdsspanne die beschikbaar is voor het afleiden van populatietendensen bij vleermuizen in België.

Een rapport van het Europees milieuagentschap (EMA).

In 2013 publiceerde het EMA een rapport met daarin een analyse van wintertelgegevens uit negen Europese landen (https://www.eea.europa.eu/publications/european-bat-population-trends- 2013/at_download/file). België had toen om verschillende redenen niet de kans om deel te nemen, maar dat heeft ons niet verhinderd om enkele analyses uit te voeren op de telreeksen uit Wallonië en die te vergelijken met de Europese resultaten (zie Echo des Rhinos n°82 : http://www.natagora.be/plecotus/fileadmin/Plecotus/Echo/EDR82.pdf). Het EMA is deze oefening opnieuw gestart in 2017, dit keer met veel meer landen, waaronder België. Het rapport dat de

« European bat population trends » wil presenteren, is voorzien voor 2018. Voor die gelegenheid zijn dankzij een samenwerking tussen de overheden en studiewerkgroepen van de verschillende regio’s en gewesten alle beschikbare Belgische wintergegevens samengebracht. De analyse ervan gebeurde, op vraag van het EMA, met het softwarepakket TRIM (statistisch model) voor een periode van 24 jaar, van de winter van 1992/1993 tot en met die van 2015/2016.

Zin om nog wat dieper te graven

Vertrekkend daarvan, ontstond de wens voor een wat diepgaandere analyse van de Belgische gegevens. De doelstelling was meervoudig. Eerst en vooral zorgt het loutere werken met de gegevens ervoor dat fouten en leemtes in de databank ontdekt worden (ontbrekende gegevens, onverwachte aantallen van een bepaalde soort, fouten in de namen van soorten of telsites, enz…). Dat laat toe om fouten te corrigeren, leemtes waar mogelijk aan te vullen, met als resultaat een kwalitatief betere databank. Het hoofddoel van deze analyse was vervolgens om een stand van zaken op te maken over de wintertellingen en er populatietendensen uit af te leiden op Belgische schaal. Dit artikel is ook een vorm van wederdienst voor de vele mensen die de wintertellingen sinds jaar en dag uitvoeren. Tot slot is een kleine werkgroep opgericht met vleermuizenspecialisten uit de drie gewesten in de hoop om de gegevens op een zo wetenschappelijk mogelijke manier en met de best mogelijke statistische modellen te interpreteren, verwerken en publiceren (via een artikel in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift bv.). Dit werk is nog in volle gang, de resultaten hieronder mag u dus lezen als een eerste globale presentatie en beschouwing van de cijfers.

(5)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

5

Een stand van zaken van de wintermonitoring bij vleermuizen in België Een toename van het aantal getelde vleermuizen

Grafiek 1 geeft het totaal aantal getelde vleermuizen per winter voor alle sites, enerzijds voor Wallonië en anderzijds voor Vlaanderen (Brussel inbegrepen). We stellen bijna winter na winter een netto stijging vast, zowel in Wallonië als in Vlaanderen. Op dit moment bereiken we aantallen in grootteorde van 15.000 in elke regio. Een totaal dus van ongeveer 30.000 getelde vleermuizen in winterslaap voor gans België. Diezelfde grafiek onthult meteen een duidelijke invoerfout van gegevens voor Wallonie tussen 2005 en 2008, klaarblijkelijk volledig toe te schrijven aan het ontbreken van de tellingen in de Sint-Pietersberg voor die periode. NB: De gegevens in kwestie zijn intussen aangevuld, een goeie zaak!

Grafiek 1: Het totaal aantal getelde vleermuizen per winter per regio doorheen de jaren.

Een stijgend aantal bezochte winterobjecten

Grafiek 2 geeft het aantal bezochte winterobjecten in de twee regio’s. Ook hier is de toename duidelijk en klaarblijkelijk -logischerwijs- nauw gelieerd aan de toename van het totaal aantal getelde vleermuizen elke winter. De laatste jaren worden gemiddeld zo’n 600 sites geteld in Vlaanderen (incl.

Brussel) en zo’n 400 sites in Wallonië, in totaal dus een duizendtal in gans België. De curve in Wallonië in het begin van de bestudeerde periode - ttz het begin van de jaren 1990- staat dicht bij nul, wat de vraag stelt naar de beschikbaarheid van de monitoringgegevens die indertijd vooral werden verzameld door medewerkers van het KBIN. Een andere mogelijke hypothese is dat de tellingen in Wallonië eigenlijk pas echt goed op gang gekomen zijn op het einde van de jaren 1990, op het moment dat de tellingen in Vlaanderen al een tijd goed liepen.

(6)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

6

Grafiek 2: Het aantal bezochte sites per winter per regio doorheen de jaren.

De monitoringgeschiedenis in Vlaanderen en Walonië : twee verhalen

Grafiek 3 geeft het aantal sites weer volgens het aantal winters waarin er geteld is gedurende de onderzochte periode. Enerzijds zien we een regelmatige opvolging (vaak jaarlijks) van een klein aantal objecten gedurende vele jaren, en anderzijds is er een groot aantal objecten dat in al die tijd soms maar één of twee keer bezocht is. In het zuiden van het land zijn er duidelijk veel meer van die ‘one shot’-bezoeken zijn dan in het noorden. Misschien is de aanwezigheid van meer dan 1000 natuurlijke grotten in Wallonië daarvoor de verklaring? Vlaanderen heeft dan weer een groter aantal objecten dat al sinds het begin van de onderzochte periode geteld wordt. Die duidelijk verschillende scenario’s hebben elk hun eigen bijzonderheid: de langdurige opvolging van een relatief vast aantal objecten (in Vl.) is vooral bruikbaar om populatietrends op lange termijn uit te destilleren, terwijl die meer verspreide puntsgewijze aanpak (in Wall.) toelaat om de verspreiding van soorten meer gebiedsdekkend in kaart te brengen, en een ruimere keuze creëert wat betreft de objecten die dan toch langduriger opgevolgd worden.

Grafiek 3: het aantal sites verdeeld volgens het aantal winters waarin er geteld is, per regio.

(7)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

7

Grafiek 4 : soortenrijkdom in de objecten, het is te zeggen : het aantal sites verdeeld volgens het aantal soorten dat er is waargenomen.

Hoe de categorie « niet gedetermineerd » de analyse bemoeilijkt

Grafiek 5 (hieronder) geeft het percentage niet gedetermineerde vleermuizen (Myotis sp. + Chiroptera sp.) weer, en dat is heel verschillend voor Vlaanderen en Wallonië !

De lijn in Vlaanderen is al ruim 20 jaar relatief vlak rond de 4 %, uitgezonderd een piek voor de winter van 2007/2008 te wijten aan het verlies van de telformulieren van het Fort van Brasschaat (het totale aantal getelde vleermuizen was gekend en is genoteerd als Chiroptera sp.). Die lage vlakke curve getuigt ook van een regelmatige en volgehouden inspanning sinds vele jaren! In Wallonië daarentegen, toont de eerste helft van de periode (voor de ‘put’ die te wijten is aan het verhaal Sint-Pietersberg zoals hierboven uitgelegd) een percentage niet-gedetermineerde vleermuizen rond de 50 % ! Zelfs al zijn de oorzaken gekend (gigantische objecten, hooghangende vleermuizen, zwakke zaklampen, geen verrekijkers, weinig tellers,…), dit maakt het uiteraard erg lastig om trendanalyses te berekenen.

Doordat het aandeel gedetermineerde vleermuizen plots zo sterk toeneemt in de loop van de beschouwde periode, levert dit uiteraard een netto overschatting op voor alle trends gemeten op schaal van één soort. Om betrouwbare trends te berekenen, moest dit probleem opgelost worden.

(8)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

8

Zowat de enig mogelijke oplossing bestond erin de gegevens van deze 6 objecten in Wallonië volledig weg te laten : De steengroeve van Malogne in Bergen en de 5 objecten in de Sint-Pietersberg (Lanaken boven, Lanaken beneden, de grote groeve van Caestert, de grot Loulou en de spoorwegtunnel Lanaken-Emael). Door die 6 objecten weg te laten uit de dataset bekomen we een redelijke graad van determinatie die vooral ook meer stabiel is doorheen de jaren (grafiek 5B). De keuze daarvoor was desondanks niet vrijblijvend omdat deze objecten, ook wel de « mammoetobjecten » genoemd,

‘toevallig’ ook de grootste gekende winterpopulaties in Wallonië herbergen (meer dan 7000 dieren in totaal). Het is spijtig om de gegevens van de grootste objecten niet te kunnen gebruiken omwille van de gebrekkige kwaliteit ervan tot zo’n 15 jaar geleden! Laten we hopen dat we de determinatiegraad die we sinds een 10-tal jaar bereikt hebben, kunnen houden, zodat we binnen nog eens 10 jaar kunnen terugvallen op een dataset van 20 jaar met een goeie determinatiegraad, ook voor de

« mammoetobjecten ».

Grafiek 6A : Aantal gegevens (winter x object) per soort

Grafiek 6B : Het opgetelde aantal waargenomen dieren per soort voor alle winters samen.

(9)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

9

Analyse van trends : de eerste voorlopige resultaten

Om trends af te leiden uit de datasets, moesten een aantal keuzes gemaakt worden. Wat betreft de soorten zit het zo: de twee soorten Grootoren (Plecotus) zijn gegroepeerd als taxon Plecotus sp. (de aantallen zijn dus opgeteld). Idem voor de drie soorten Pipistrellus en de drie kleine Myotissen : Myotis mystacinus, Myotis brandtii et Myotis alcathoe. Wanneer één object meerdere keren per winter bezocht is, is het maximaal aantal getelde dieren per soort weerhouden voor die winter. Om de trend per soort te berekenen hebben we enkel data gebruikt uit objecten waar de soort gedurende die 24 jaar minstens twee verschillende winters waargenomen is. Voor de trendberekening zijn twee compleet verschillende statistische modellen gebruikt (voor de kenners : TRIM en GLMM met Poisson- verdeling) kwestie van de resultaten van die twee modellen te kunnen vergelijken. Bijkomende analyses met behulp van andere modellen en andere parameters zijn voorzien om uitgetest te worden… maar laat ons in afwachting daarvan al eens zien wat dat geeft!

In België

Grafiek 7 geeft de trends voor de verschillende soorten weer (Myotis en Chiroptera zijn de ongedetermineerde individuen) van de beide modellen (TRIM en GLMM). De x-as geeft de vermenigvuldigingsfactor weer die je moet toepassen op de aantallen van het ene jaar om de aantallen van het volgende jaar te bekomen. Zo geeft een trend van 1.05 aan dat we elk jaar 5% meer dieren hebben dan het jaar voordien (x1.05). Een populatie van 100 dieren in jaar 1 wordt dus een populatie van 105 dieren in jaar 2, van 110.25 in jaar 3, 115,76 in jaar 4, 121.55 in jaar 5 enz. Een trend groter dan 1 geeft met andere woorden een stijging aan van het aantal dieren, een trend gelijk aan 1 geeft een stabiele populatie weer en een trend kleiner dan 1 is duidt op een dalende populatie.

Hierboven: grafiek 7, trends in België

(10)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

10

Voor België zien we bij quasi alle soorten een stijgende trend, welk ook het gebruikte model is. Zelfs als we verschillen zien tussen de verschillende statistische modellen zijn de globale resultaten gelijkaardig. Dit versterkt de conclusie alleen maar: het aantal getelde dieren in de door ons opgevolgde winterobjecten stijgt in de periode van de laatste 25 jaar. De soorten waarvoor deze stijging het grootst is in België zijn Myotis emarginatus (ingekorven vleermuis) en Myotis bechsteinii (bechsteins vleermuis), gevolgd door Myotis nattereri (franjestaart) en Rhinolophus hipposideros (kleine hoefijzerneus). TRIM classificeert deze soorten in de categorie ‘strong increase’, behalve de bechsteins vleermuis die, zoals de meeste andere soorten, in de categorie ‘moderate increase’ belandt.

Twee soorten vertonen een minder zekere trend : Barbastella barbastellus (mopsvleermuis) en Eptesicus serotinus (laatvlieger). De aanwezigheid van deze soorten in ondergrondse objecten is echter anekdotisch. Plecotus sp. (grootoorvleermuizen) blijkt stabiel op Belgische schaal.

In Vlaanderen en Wallonië

Grafieken 8 en 9 illustreren de berekende trends voor Wallonië en voor Vlaanderen + Brussel. In beide regio’s zijn de trends gelijkaardig aan de Belgische, al zijn er nuances. De aantallen van Myotis nattereri (franjestaart) lijken sneller te groeien in Wallonië terwijl die van Myotis emarginatus (ingekorven vleermuis) een sneller stijgende trend vertonen in Vlaanderen. Myotis daubentonii (watervleermuis), die in België en Vlaanderen een voorzichtig stijgende trend vertoont, heeft in Wallonië een erg onzekere trend… Verdere analyse zal nodig zijn om conclusies te trekken voor deze soort. De trend van Plecotus (grootoren) loopt in Vlaanderen parallel aan die van België - voor beide is er een stabiele trend. In Wallonië zien we echter een lichte toename. De analyse levert alleszins interessante gegevens op, en laat toe om te vergelijken. Dit doet in ieder geval veel vragen rijzen!

Hierboven: Grafiek 8, trends in Wallonië

(11)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

11

Hierboven: Grafiek 9, trends in Vlaanderen Een te nuanceren stijgende trend!

Ook al moeten de statistische modellen nog geperfectioneerd worden, toch geven de resultaten van de wintertellingen van vleermuizen in ondergrondse verblijfplaatsen in België sinds 1992-1993 duidelijke stijgende trends weer voor de meeste vleermuissoorten! Dat betekent echter niet dat alles tiptop gaat met de populaties; je moet de trends in perspectief zien, en juist interpreteren…

Welke systematische fouten (biases) en onzekerheden zitten er ondanks alles in de gegevens?

Belangrijk om nog eens te onderstrepen is dat niet voor alle soorten een trend kan berekend worden op basis van de resultaten van onze wintertellingen. Een aantal vleermuissoorten, zoals de dwergvleermuizen, Eptesicus- en Nyctalus-soorten hebben niet de gewoonte om ondergronds te overwinteren. De trends die voor deze soorten berekend werden, zijn met andere woorden absoluut niet representatief voor wat er in werkelijkheid gebeurt. Dat geldt ook voor de mopsvleermuis, de Bechsteins vleermuis en andere boombewonende soorten waarvoor het moeilijk is om in te schatten in welke mate de aangetroffen aantallen in ondergrondse winterobjecten representatief zijn.

Voor alle soorten, dus zelfs voor soorten waarvan we aannemen dat ze vooral ondergronds overwinteren, geldt bovendien ook de vraag welk deel van de individuen echt zichtbaar is en dus geteld

(12)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

12

kan worden. We moeten dus uiterst voorzichtig zijn met het beoordelen van de absolute aantallen om een uitspraak te doen over de grootte van de populaties.

Verder zijn er nog enkele andere onvermijdbare, systematische fouten in dit soort gegevens. Bij de interpretatie van de resultaten is het daarom belangrijk dat men die in gedachten houdt. Eén van de belangrijkste is zonder twijfel de verbetering van de kwaliteit van de gegevens dankzij beter materiaal (sterkere lampen, verrekijkers, gebruik van ladders en spiegels om verder verstopte dieren te vinden).

Een soortgelijke verbetering zien we ook bij de waarnemers die steeds beter getraind zijn om goed verstopte dieren te vinden en dieren steeds beter te kunnen determineren (dit dankzij opleidingen, toegankelijkere determinatietabellen, begeleiding,…). Verder vergroot de (menselijke) capaciteit zodat steeds meer groepjes op pad zijn die ook voldoende tijd voorzien voor een degelijke controle; dit verhoogt uiteraard ook de kwaliteit van de gegevens. Hoewel deze biases absoluut bestaan, is het jammer genoeg niet mogelijk om ze te meten. Wel lijkt het zeker dat de stijging die we waarnemen in de cijfers niet alleen hierdoor kan verklaard worden.

Een ander gegeven waarmee we rekening moeten houden is het effect van verblijfplaatsen (artificieel voor het grootste deel, maar niet uitsluitend) die steeds interessanter worden voor vleermuizen. Dit komt vooral doordat ze beetje bij beetje verbeterd worden om de vleermuizen meer geschikte omstandigheden te bieden. Daarbij kan het gaan om het plaatsen van (buiten)deuren en extra wegkruipmogelijkheden, interne compartimentering, de vochtigheid verhogen,… Door deze geschiktere omstandigheden kan het zijn dat steeds meer individuen worden aangetrokken naar deze sites. Deze dieren - of een deel ervan - werden vroeger misschien niet opgemerkt omdat ze op andere plaatsen overwinterden dan degenen die we kunnen opvolgen. Denken we maar aan boomholten, spouwmuren, riolen,…

Tot slot zijn er nog enkele parameters die eerder wat variatie in de gegevens brengen, maar niet noodzakelijk een systematische fout veroorzaken: het waarnemereffect (de ene waarnemer is niet noodzakelijk even goed in het vinden en determineren van vleermuizen als de andere), het weer (dat een belangrijke rol speelt op bijvoorbeeld de aanwezigheid van minder veeleisende soorten in ondergrondse sites, of op de plaats en zichtbaarheid van de dieren binnenin de overwinteringsplaats), de datum van de controle (omdat het aantal dieren in een overwinteringsplaats wijzigt gedurende de winter) en het deel van de overwinteringsplaats dat geïnventariseerd werd (niet van alle overwinteringsplaatsen wordt elk jaar hetzelfde deel bezocht; dit is afhankelijk van de beschikbare tijd en het aantal beschikbare mensen, van hun fysieke en technische mogelijkheden, van de delen van de site die toegankelijk zijn - bijvoorbeeld door het waterpeil - of voor welke delen men een grondplan heeft,…).

Aangezien globaal genomen deze biases ertoe bijdragen dat de trends sterker stijgen, is het misschien wel terecht om ons zorgen te maken over de soorten waarvan de aantallen stabiel zijn of slechts geleidelijk stijgen (watervleermuis, grootoorvleermuizen,…).

Even uitzoomen om de zaken in perspectief te plaatsen

De geanalyseerde periode, waarin de trends duidelijk in stijgende lijn gaan, is deze van de laatste 25 jaren. Als we in gedachten houden dat de daling van de vleermuispopulaties halverwege de vorige eeuw is begonnen, en dat in deze periode zowel de grootte van de populaties als hun verspreidingsgebied aanzienlijk uitgebreider waren dan degene die we vandaag kennen, komen de

(13)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Monitoring van vleermuizenpopulaties in België aan de hand van wintertellingen.

13

trends van hierboven in een ander licht te staan. De groeipercentages die we nu waarnemen, zijn veel kleiner dan de indrukwekkende afnamepercentages in het verleden. Bovendien blijft ook de staat van instandhouding, zowel op niveau van de populatieaantallen als op hun verspreidingsgebied, kritiek voor een aanzienlijk aantal soorten. Een doorgedreven en continue inspanning voor de bescherming van vleermuizen blijft dus absoluut gerechtvaardigd en noodzakelijk.

Langs de zijde van de bedreigingen is het wel interessant om vast te stellen dat bepaalde factoren die een zware impact hebben gehad op de populaties dezer dagen zijn verminderd. Dat lijkt bijvoorbeeld het geval voor pesticiden. Die zijn sterk geëvolueerd van totaalpesticiden zoals DDT naar producten die zeker nog schadelijk zijn, maar alleszins met een impact die al heel wat genuanceerder is. Er zijn echter wel nieuwe bedreigingen bijgekomen de laatste decennia: windturbines, steeds toenemend verkeer, verstedelijking, intensivering van de landbouw,… Buiten Europa zien we zelfs populaties van soorten die echt in vrije val zijn, waarbij zelfs het risico bestaat op een totaal uitsterven. White-nose- syndrome, zoals in Noord-Amerika, is een voorbeeld van een razendsnelle ontwrichting van de fragiele ecologische evenwichten. Ook dat soort bedreigingen valt niet uit te sluiten. Onze goede resultaten zijn in die zin zeker verrassend te noemen als je deze algemene achteruitgang van de biodiversiteit in West-Europa en de wereld beschouwt.

Om met een positieve noot te eindigen, laten we vooral genieten van de vastgestelde trends voor onze vleermuispopulaties. Ze zijn mogelijk het teken dat alle beschermingsmaatregelen van de afgelopen jaren nodig en effectief waren… Laat het ons vooral aanmoedigen om verder te doen op de ingeslagen weg, en de inspanningen nog te vergroten. Hopelijk bevinden de vleermuizenpopulaties zich dan op een dag terug in de gunstige staat van weleer.

Dankwoord

We kunnen dit artikel uiteraard niet beëindigen zonder alle personen (voornamelijk vrijwilligers) te bedanken die bijdragen of bijgedragen hebben om deze gegevens bijeen te brengen. Zonder hen zouden we dit soort analyses niet kunnen maken. Alles samen betekent dit maanden of zelfs jaren veldwerk in de kou en het donker, in vochtige en soms modderige omstandigheden. Gelukkig maakte de menselijke warmte tussen de collega’s heel veel goed… Verder zijn de gegevens die hier gepresenteerd werden het resultaat van een samenwerking tussen veel personen in België en het buitenland. Graag bedanken we Gilles San Martin die de gegevens statistisch heeft verwerkt en Quentin Smits, Ben Van der Wijden en Kris Boers om de gegevens van Wallonië, Brussel en Vlaanderen bijeen te brengen. Tot slot nog een dikke dank u wel voor de verschillende Vlaamse, Waalse, Nederlandse en Franse vleermuisliefhebbers (die zichzelf hier wel zullen herkennen) voor de voorbehandeling van de gegevens en de discussie over de resultaten.

(14)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Onderzoek naar de activiteit van vleermuizen langs enkele waterlopen in Damme

14 Onderzoek naar de activiteit van vleermuizen langs

enkele waterlopen in Damme

Marc Van De Sijpe

Het open weidegebied rond Damme, doorkruist met vaarten en sloten, en met talrijke bomenrijen en kleine landschapselementen is een interessant vleermuisgebied. Natuurlijk zijn de typische

bossoorten in zo’n gebied afwezig maar de soorten van open landschappen gedijen er goed.

Op het grondgebied van de gemeente kennen we intussen meerdere zomerkolonies, waaronder een kleine kolonie meervleermuizen (Vandendriessche 2017), een grote kolonie rosse vleermuizen in een populier langs de Damse vaart (63 uitvliegende volwassen vrouwtjes begin juni) en minstens twee kolonies gewone dwergvleermuizen (waarvan één in Damme centrum met zo’n 100 dieren). In het najaar zijn ook elf paarplaatsen van ruige dwergvleermuizen bekend in populieren langs de Damse vaart en het Schipdonkkanaal.

Tussen 12 april 2017 en 16 juni 2017 heeft een automatische detector Wildlife acoustics SM4 een tournee gemaakt in Damme. De detector heeft tijdens 52 lente- en zomernachten opnamen verzameld, een kleine 47000 in totaal. Alle opnamen werden manueel geanalyseerd en in Excel verwerkt.

De meeste nachten stond de detector langs de oevers van een grote waterweg, namelijk langs de Damse vaart, de stadswallen van Damme en het Schipdonkkanaal. Enkele nachten trok de detector ook de open weilanden in om daar langs smallere watergangen en sloten post te vatten.

De 52 nachten vertegenwoordigen in totaal 27101 minuten die potentieel beschikbaar zijn voor de vleermuizen tussen zonsondergang en zonsopkomst.

(15)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Onderzoek naar de activiteit van vleermuizen langs enkele waterlopen in Damme

15

De gewone dwergvleermuis, hoe kan het ook anders, was de meest actieve soort over het geheel bekeken. Tijdens 11118 minuten was de soort actief (41%). Tijdens sommige nachten was de gewone dwergvleermuis enorm actief met geregistreerde activiteit tijdens ca. 80% van het totaal aantal beschikbare minuten tussen zonsondergang en zonsopkomst. Vooral de brede waterwegen met hoge bomen erlangs scoorden goed, maar ook langs smallere sloten in de open weiden verder van de bomenrijen vandaan is de gewone dwergvleermuis tijdens sommige nachten heel actief.

Na de gewone dwergvleermuis volgen de ruige dwergvleermuis (activiteit tijdens 6155 minuten, 23%), de watervleermuis (5077 minuten, 19%), de meervleermuis (1523 minuten, 6%), de rosse vleermuis (1370 minuten, 5%) en de laatvlieger (259 minuten, 1%). Daarnaast werden nog enkele opnamen gemaakt van grootoorvleermuizen (vooral in de weilanden en minder langs de brede waterwegen), baardvleermuizen en franjestaarten. De meervleermuis was het meest actief in april en mei, en vooral langs de brede waterwegen. De soort gaat regelmatig jagen boven de stadswallen van Damme, zoals ook al met manuele detectors werd vastgesteld een jaar eerder door David Galens en Marjan Speelmans. Maar ook boven smallere watergangen in de open graslanden verder van de brede waterweg vandaan heeft de detector enkele opnamen van meervleermuizen kunnen doen, waaronder ook enkele met feeding buzzes. Ook watervleermuizen gaan boven die smallere sloten foerageren. Dit onderzoek met een automatische detector kon aantonen dat de meervleermuis ook in Vlaanderen gaat foerageren in graslanden in de buurt van brede waterwegen, ook al is de soort veel actiever boven de brede waterwegen zelf.

Het volledige rapport kan je downloaden op Researchgate :

https://www.researchgate.net/publication/320475214_Vleermuisonderzoek_met_een_automatisch e_detector_in_Damme_in_de_periode_april-juni_2017

Referenties:

Haarsma, A-J. 2006. Nederland ‘meer’vleermuisland! Omgaan met meervleermuizen in het landschap.

Brochure Zoogdiervereniging VZZ en de Universiteit Leiden.

Kapteyn, K. 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Uitgave in samenwerking met Provincie Noord-Holland, Noordhollandse Zoogdierstudiegroep en het Noordhollands Landschap. Schuyt & C.o., Haarlem.

Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers. 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. KNNV Uitgeverij, Utrecht.

Van De Sijpe, M. 2016. Monitoring van de activiteit van watervleermuis en meervleermuis langs het Schipdonkkanaal in Oostkerke tijdens de zomer van 2016. Chiropcontact 23(1), blz. 9-24.

Vandendriessche, B., F. Verhaeghe & M. Van De Sijpe. 2017. Meervleermuis ‘Sterre’ wijst de weg naar superzeldzame kraamkolonie bij Damme. Natuurbericht 26 mei 2017.

Verkem, S., J. De Maeseneer, B. Vandendriessche, G. Verbeylen & S. Yskout. 2003. Zoogdieren in Vlaanderen.

Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Natuurpunt Studie & JNM Zoogdierenwerkgroep. Mechelen en Gent.

(16)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Onderzoek naar de activiteit van vleermuizen langs enkele waterlopen in Damme

16

Voute, A.M. 1972. Bijdrage tot de oecologie van de meervleermuis, Myotis dasycneme (Boie, 1825). Dissertatie Rijksuniversiteit Utrecht.

http://waarnemingen.be

(17)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Recensie Batbox Griffin

17 Recensie Batbox Griffin

Joris Everaert

Merk en type Batbox Griffin

Type detector Als wandeldetector, alsook tussendoor als extra automatische detector Type geluiden Full spectrum opnames in Time Expansion (TE). Voor de 'realtime'

hoorbare geluiden te velde zijn er enkele opties: Heterodyne (HET) , Frequency Division (FD) en Binaural (BI).

Jaar van aankoop 2014 Prijs bij aankoop

(incl. BTW)

Ca.1400 €, afhankelijk van de pond (momenteel wellicht al goedkoper)

Voordelen Interne opslag van de full spectrum geluiden (op computer te openen als sonogram), ten velde luisteren in HET, FD of BI, en opgenomen geluid in TE.

Met extra batterij en Pelicase ook inzetbaar als automatische detector voor enkele nachten.

Nadelen -Compact flashkaart systeem zorgt soms voor tijdelijke storing in de geluidsopname als je op dat moment de detector te bruusk beweegt.

-Geen mogelijkheid om de detector aan een veiligheidstouw/riem vast te maken zodat hij niet op de grond kan vallen.

In het voorjaar 2014 kocht ik een Batbox Griffin, en ik ben er nog altijd tevreden van als 'all in one' wandeldetector. Ik heb er de voorheen uitgestorven gewaande mopsvleermuis mee 'herontdekt', dus dat zegt al veel! In vergelijking met de Pettersson D240x heeft de Griffin de mogelijkheid om 'intern' opnames te maken met één druk op de knop (D240x moet je een extra opnametoestel aansluiten). Dat opgenomen geluid in TE kan je meteen ten velde ook herbeluisteren, wat ten goede komt voor onmiddellijke determinatie. Om in 'realtime' te luisteren, gebruik ik doorgaans de Binaural (BI) functie. Met koptelefoon hoor je dan in het ene oor alle vleermuizen die passeren (Frequency Division) en in het andere oor luister je op een specifieke frequentie (Heterodyne) voor een betere determinatie. Meestal zet ik die heterodyne frequentie op 33 kHz (de piekfrequentie van

mopsvleermuis...) en kan ik aan de hand van ondertussen de verschillende toonhoogtes meteen horen welke soort het is.

Je kan de Griffin ook automatische opnames laten maken. Met een pelicase en extra batterij ben je dan goed voor enkele nachten. De instellingen voor automatisch opnemen zijn wel wat beperkter dan bij de 'echte' moderne automatische detectors. Regen en bewegende takken bij veel wind kunnen veel valse opnames veroorzaken.

(18)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

18

De Griffin is wat groter dan de D240x, maar dat heb ik er voor over. De kwaliteit van de opnames is goed. Een nadeel dat je wel onder controle kunt houden: in de Compact Flash geheugenkaart behuizing (beetje slecht gekozen bovenaan) zit er iets dat wat kan bewegen en waardoor je in het begin van opnames vaak eventjes storing hebt door de beweging van het indrukken van de opnameknop of andere bruuske bewegingen. Je moet dus zorgen om de detector niet te veel te bewegen als je een opname maakt. Een upgrade met SD kaartopslag en meer instellingen voor automatische opnames, zou handig zijn, maar het blijft een goede detector naast andere zoals de D240x (Pettersson) en EM3+ (Wildlife Acoustics) die ook elk hun voor- en nadelen hebben. De nieuwe Anabat Walkabout (Titley Scientific) en goedkopere Peersonic zien er ook veelbelovend uit.

De Batbox Griffin is wat groter dan de Petterson D240x. Foto: Joris Everaert

(19)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Recensie SM3BAT en SM4BAT FS

19 Recensie SM3BAT en SM4BAT FS

Joris Everaert

Merk en type Wildlife Acoustics SM3BAT en SM4BAT-FS

Type detector Automatische detector voor langdurige opnames op vaste locaties Type geluiden Full spectrum opnames, die op computer ook o.a. in Time Expansion (TE)

kunnen beluisterd worden.

Jaar van aankoop 2015 (SM3) en 2017 (SM4) Prijs bij aankoop (incl. BTW) Ca. 1900 € (SM3) en 1400 € (SM4)

Voordelen: - Bij SM3, mogelijkheid voor gebruik van 2 microfoons tegelijk (beide ultrasoon of 1 ultrasoon en 1 gewoon voor bv. vogelgeluiden). Super robuust.

- Bij SM4, compacter dan SM3, lijkt nog een iets betere opnamekwaliteit (is ook al voldoende tot goed bij de SM3)

- Lange gebruiksduur (beste bij de SM4)

- Betere instelmogelijkheden dan bv. bij de D500x (Pettersson)

Nadelen Nadelen

- Bij de SM3, bij quasi alle detectors is er een constant vaag ruissignaal op enkele frequenties doorgaans boven 80 kHz, dat een beetje zichtbaar is in de sonogram (vooral bij gebruik van twee microfoons tegelijk) maar de opnames blijven wel goed en bruikbaar. De SM4 heeft dit niet.

- Relatief kwetsbare microfoon

- SM3 zeker met extra beschermcase is best zwaar.

Via vzw Durme kon ik in 2015 een SM3BAT aankopen. Anders was het wellicht de D500x geweest van Pettersson. Maar de SM3 (en nu ook SM4) is m.i. beter qua mogelijke instellingen om bv. vrijwel enkel de 'vleermuizen' te bewaren als opnames, heeft met de vier D cellen een langere

opnamecapaciteit (ca. 6-10 nachten in vergelijking met ca. 2-4 nachten met de D500x zonder extra externe batterij). De opnamekwaliteit is goed, hoewel de D500x wellicht vaak nog iets betere opnames kan maken. De SM3 is groot en zwaar, zeker met de beschermcase (ik heb de zware antidiefstal case van Biotope). Ik merkte dat er in alle SM3 opnames een continu vaag smal ruissignaal is op ca. 80 of 90 kHz (of hoger) dat je in de sonogram kan zien bij bepaalde hogere contrastinstellingen (een horizontale smalle lijn in de sonogram), zeker in het programma Batsound.

Dat is niet echt een probleem, maar voor dergelijk geld zou je dit niet verwachten. Ik had daarover een klacht ingediend. Na controle van mijn bestanden, hebben ze me dan een nieuwe unit

(20)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Recensie SM3BAT en SM4BAT FS

20

opgestuurd waarbij het ruis veel minder is maar nog altijd een beetje aanwezig in 1 van de 2 kanalen en zeker als je 2 microfoons tegelijk gebruikt in beide kanalen. Bij het bedrijf geven ze toe dat dit interne ruis is van het toestel zelf, maar vaak een beetje afhankelijk van de locatie. Ik heb er mee leren leven want de SM3 is een echt werkbeest voor vele nachten automatische opnames met een minimale hoeveelheid valse opnames dankzij de handige instellingen.

De nieuwe SM4BAT-FS heb ik recent zelf aangekocht. Daar ben ik heel tevreden van. De

opnamekwaliteit lijkt nog beter dan de SM3 (lijkt nu echt nog beter vergelijkbaar met D500x), geen interne ruissignalen meer zoals bij de SM3, compacter en lichter, een nog veel langere gebruiksduur zonder batterijen te wisselen, enz. De harde plastic behuizing hoeft niet echt een extra antidiefstal case, maar je kan er desnoods ook een case voor bijkopen zeker als je hem vaak beschut op de grond wil leggen, of je kan hem gewoon voldoende verdoken ophangen en voor de zekerheid bijvoorbeeld ook hoog genoeg via een ladder.

De SM4 FX met in de achtergrond de SM3. Foto: Joris Everaert

(21)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Zwermonderzoek in het Fort van Ertbrand

21 Zwermonderzoek in het Fort van Ertbrand

Wout Willems

Natuurpunt kocht recent het Fort van Ertbrand te Kapellen aan. Met het oog op het inrichten van het fort in functie van vleermuizen en het opstellen van een beheerplan, was gedegen kennis van het voorkomen en het ruimtelijk gebruik van vleermuizen daar noodzakelijk. Om die reden voerden medewerkers van de Vleermuizenwerkgroep en de lokale vleermuizenwerking van Natuurpunt Antwerpen Noord onderzoek uit naar zwermgedrag in de nazomer van 2017.

Er werden 5 vangstnachten georganiseerd, gespreid over de periode eind juli – half oktober. Het doel hiervan was de aanwezigheid van soorten na te gaan, hun zwermperiodes en hun ruimtelijk gebruik.

Er werden in totaal 288 vleermuizen gevangen, van 8 verschillende soorten. Meest opvallend waren daarbij 4 Meervleermuizen en 8 Ingekorven vleermuizen. Aanvullend werden 4 korte bezoeken gebracht voor visuele observaties wat toeliet zones met zwermactiviteit en vliegpatronen in kaart te brengen.

Tabel 1: overzicht zwermvangsten

Soort

29/07/201 7 18/08/201 7 8/09/2017 24/09/201 7 15/10/201 7

Eindtotaal

Watervleermuis 1 24 12 29 10 76

Baardvleermuis 2 1 2 5

Franjestaart 1 1 4 31 49 86

Meervleermuis 2 2 4

Ingekorven vleermuis 2 3 2 1 8

Gewone dwergvleermuis 2 39 24 18 5 88

(22)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Zwermonderzoek in het Fort van Ertbrand

22

Gewone grootoorvleermuis 2 3 4 11 20

Laatvlieger 1 1

Eindtotaal 5 70 50 85 78 288

De vangsten leren dat de voornaamste invliegroutes naar het keelfrontgebouw via de binnenplaats gaan. Het gebruik van de openingen verschilt echter per soort. Franjestaarten bijvoorbeeld komen vooral binnen via de binnenplaatsen (voornamelijk de rechter binnenplaats), terwijl Gewone dwergvleermuizen meer via de poortzijde binnenvliegen (Figuur 1).

Figuur 1: locaties netvangsten Gewone dwergvleermuis (links) en Franjestaart (rechts). De buitenste diagrammen van netten 1, 2 en 3 geven de invliegers weer via de binnenplaats, de binnenste de uitvliegers, en de middelste waar vliegrichting onbekend is. Voor net 4 en 5 is vliegrichting niet van belang.

Zwermvangsten in Fort Ertbrand (foto Kamila Willems)

(23)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Zwermonderzoek in het Fort van Ertbrand

23

De korte bezoeken voor visuele observaties lieten toe een overzicht te maken van het gemiddeld aantal waargenomen zwermers per lokaal (Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.), wat voornamelijk weergeeft in welke ruimten er langdurig en in hogere aantallen gezwermd wordt. Ruimten waar er minder zwermers werden waargenomen, zijn daarom echter niet minder van belang. Kleinere gangen of kamers zijn bijvoorbeeld vanwege hun beperkte grootte minder geschikt als zwermlocatie, maar kunnen wel als doorvliegruimte dienen om achterliggende drukbezochte zwermzones te bereiken. Om die reden wordt voor een zoneringsplan gewerkt met lokaalclusters (onderling verbonden vlot doorvliegbare ruimten), en niet op het niveau van individuele ruimten.

Gemiddeld aantal visueel waargenomen zwermers per lokaal

Een overzicht van waargenomen invliegers in de verschillende lokaalclusters (‘buitenverbinding’) en van vliegpatronen in de clusters zelf (‘interne verbinding’) is weergegeven in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden..

(24)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Zwermonderzoek in het Fort van Ertbrand

24

Overzicht waargenomen invliegers in de lokaalclusters (extern) en van vliegpatronen in de clusters zelf (intern)

Uit de vangsten en visuele observaties samen kan besloten worden dat in alle grote lokaalclusters in hoge mate gezwermd wordt. De voornaamste invliegopeningen zijn via de binnenplaats: de centrale toegangen van de hoofdpoterne naar de binnenplaats, en de volledig open ramen en deuren van het hoofdfrontgebouw. In het keelfrontgebouw komt een gedeelte van de zwermers vermoedelijk ook via de buitenramen en -deuren lokalen van dit gebouw binnen. Er zwermden vleermuizen in de ruimte voor de hoofdpoort, evenwel zonder dat deze tussen of over de poortspijlen vliegend konden waargenomen worden. Slechts een kleinere aantal zwermers komt binnen via de uiteinden van de saillantgangen.

Een mooie bijkomstigheid bij het onderzoek was de ontdekking van een nazomerverblijfplaats van 1 tot 3 Ingekorven vleermuizen gevonden in de traditore batterij.

Naar nazomerverblijven van Watervleermuis werd niet specifiek gezocht, maar de aanwezigheid wordt wel voorspeld op basis van de vangstgegevens. De vangsten vertonen namelijk een piek van de soort gedurende het eerste uur na zonsondergang, waarna pas een uur later de activiteit geleidelijk terug toeneemt (Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Dit fenomeen werd reeds eerder

beschreven voor forten met een dagverblijfplaats van Watervleermuizen (Willems et al. 2016).

(25)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Zwermonderzoek in het Fort van Ertbrand

25

Overzicht vangsten van Watervleermuizen, per tijdsblok van 10 min na zonsondergang

De resultaten van het zwermonderzoek laten toe om een verder vleermuisvriendelijk beheer van het fort uit te werken, zoals het bepalen welke openingen zones kunnen afgesloten worden voor een warmer microklimaat naar overwintering, welke beter open blijven voor zwermende dieren, of er hekken of deuren worden geplaatst tegen indringers en welke route door bezoekers op welk tijdstip kan gevolgd worden.

Meervleermuis, vangst in Fort van Ertbrand, 7/09/2017 (foto Kamila Willems)

(26)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Zwermonderzoek in het Fort van Ertbrand

26

Meer weten?

Het volledige rapport is online te vinden:

Willems W, 2017. Zwermgedrag van vleermuizen in het Fort van Ertbrand. Vleermuizenwerking Natuurpunt Antwerpen Noord. Rapport Natuurpunt Studie 2017/34, Mechelen.

https://www.natuurpunt.be/publicatie/zwermgedrag-van-vleermuizen-het-fort-van-ertbrand

Dankwoord

Met dank aan alle medewerkers: Iris Buermans, Jasper De Saeger, Steven De Saeger, Benny Gyssens, Dirk Hautekiet, Willy Ibens, Ann Lenaerts, Mathias Michielsen, Bart Mulkens, Edith Swerts, Simon Trenson, Daan Slootmaekers, Marco Snijder, Dirk Swaenen, Giovanni Trombetta, Mario Valkenborg, Igor Vandamme, Bart Vandemeulebroucke, Yoran Vanherck, Isabel Van Dongen, Paul Wijnen, Kamila Willems & Wout Willems

Dank ook aan de nalezers Kris Boers, Bart Mulkens & Dirk Swaenen

Literatuur:

Willems W., Dekeukeleire D., Janssen, R., Lefevre, A., Onkelinx T., Swinnen K., Verkem, S., Boers, K. &

Lambrechts J., 2016. Ontwikkeling van een onderzoeksmethode naar het zwermgedrag van vleermuizen in de Antwerpse fortengordels met het oog op het behalen van een goede staat van instandhouding. Natuurpunt Studie in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos. Rapport Natuurpunt Studie 2016/3, Mechelen. 186 p.

(27)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

27 Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef

onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

Bob Vandendriessche, Vleermuizenwerkgroep West-Vlaanderen

Op de afgelopen Vleermuizenstudiedag op 18 november in Brussel werd als onderdeel van de presentatie over populatieschattingen bij vleermuizen een kleine enquête gehouden onder de deelnemers. Er werd gevraagd naar hun inschatting van de populatiegrootte van een aantal inheemse soorten, meer bepaald de Gewone dwergvleermuis, de Gewone grootoorvleermuis, de Rosse vleermuis, de Franjestaart en de Mopsvleermuis. Onder populatiegrootte werd verstaan: ‘Het aantal adulte vrouwtjes aanwezig in België in de vroege zomer, voor de geboorte van de jongen’. De deelnemers werd gevraagd om door handopsteking per soort hun populatieschatting weer te geven in de grootteorde van ‘enkele individuen’, ‘enkele tientallen individuen’, ‘enkele honderden’, ‘enkele duizenden’, ‘enkele tienduizenden’, enzovoort. Van de ongeveer negentig deelnemers durfden er blijkbaar gemiddeld slechts een 50-tal een schatting wagen. Dat cijfer lag duidelijk hoger voor de Mopsvleermuis, wellicht dankzij de presentaties over die soort eerder op de studiedag.

Deze steekproef heeft uiteraard weinig wetenschappelijke waarde en de oefening was vooral bedoeld om de aandacht voor de presentatie te wekken, maar we dachten dat het toch fijn was om de resultaten hier mee te geven. Mogelijk heeft groepsbeïnvloeding wel wat meegespeeld, maar zo op het eerste zicht liggen de schattingen niet zo heel erg ver uiteen, en tekent er zich wel min of meer een consensus af -Nb: in grootteordes, niet in exacte aantallen!. De consensus lijkt vooral duidelijk bij de Mopsvleermuis (wel dus beïnvloed door de voorafgaande presentaties), maar ook bij Rosse vleermuis en -weliswaar minder- bij de Gewone dwergvleermuis. ‘Minder’ omdat door de gebruikte schaal de schattingen bij gewone dwergvleermuis uiteindelijk toch nog variëren tussen tienduizend en tien miljoen, met dien verstande dat we uit de steekproef niet meer detail kunnen afleiden: schatten meerdere vleermuizenonderzoekers in België de zomerpopulatie van Gewone dwergvleermuis werkelijk op ‘nauwelijks’ 10.000 (een 15-tal per 50km², één klein kolonietje dus per gemiddelde Belgische gemeente), of misschien op een ongelooflijke 10.000.000 (gelijk aan gemiddeld ruim drie dwergvleermuizen per hectare (100 x 100 meter!) voor gans België?

De relatieve consensus is dan weer duidelijk minder voor de Franjestaart en de Gewone

Grootoorvleermuis. Voor wie deze soorten en de beperkingen van onze onderzoeksmethodes voor de monitoring ervan een beetje kent, is dat wellicht geen grote verrassing. Merk dus op dat zelfs een vijftal mensen de zomerpopulatie van Franjestaart in België op minder dan 1000 schatten, een cijfer dat lager ligt dan de werkelijke getelde winteraantallen, waarin weliswaar ook mannetjes en jongen meegeteld worden. Soit, we geven het mee voor wat het waard is: een leuke denkoefening!

Het aantal deelnemers per schatting van grootteorde per soort:

Pip. Pip. Plec. Aur. Nyct. Noct. Myotis nat. Barb. Barb.

0 – 10 0 0 0 0 0

10 – 100 0 0 0 0 9

100 – 1000 0 0 5 5 51

1000 – 10.000 0 20 39 32 1

10.000 – 100.000 10 26 5 14 0

100.000 – 1.000.000 40 2 0 0 0

(28)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

28

Met dank aan alle deelnemers van de studiedag die durfden een schatting wagen en aan Joost Vandenberge voor het nauwgezet noteren van de aantallen!

Komt de Gewone dwergvleermuis werkelijk op ‘nauwelijks’ 10.000 dieren (15 per 50km², één klein kolonietje dus per gemiddelde Belgische gemeente), of misschien op een ongelooflijke populatie van 10.000.000 (gelijk aan gemiddeld ruim drie dwergvleermuizen per hectare (100 x 100m²)? Foto:

René Janssen

1.000.000 – 10.000.000 3 0 0 0 0

(29)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

29 Myotis alcathoe of Nimfvleermuis in Vlaanderen anno

2018: dan toch maar goed uitkijken?

Bob Vandendriessche, Marc Van de Sijpe, Vleermuizenwerkgroep West-Vlaanderen Nieuwe soorten en… kruisingen

Sinds pakweg de eeuwwisseling moeten vleermuizenonderzoekers in Europa rekening houden met een pak meer soorten dan vroeger. Genetisch onderzoek heeft niet alleen het vermoede bestaan van nieuwe (zuster-)soorten bevestigd, intussen is er ook sprake van aangetoonde kruisingen tussen soorten (Bogdanowicz, W. e.a., 2012). Zo lang er daarbij geen of nauwelijks vruchtbare nakomelingen zijn (wat voorlopig verondersteld wordt), ontstaan er geen nieuwe soorten - zoals bij het muildier en de muilezel -, maar voor de sluitende determinatie van individuele twijfelgevallen dwingt dit inzicht toch tot voorzichtigheid. Kwestie dat het allemaal niet te gemakkelijk wordt, denk je dan toch…

In België zijn de bekendste ‘nieuwkomers’ de Kleine dwergvleermuis (Pipistrellus pygmaeus) en de Nimfvleermuis (Myotis alcathoë). Het lijkt daarbij een fenomeen dat de kersverse Nederlandse naam het moeilijker heeft om in te burgeren dan de wetenschappelijke. Onder vleermuizenonderzoekers hoor je nog veel vaker ‘een pygmaeus’ of ‘een alcathoë’ in de plaats van het Nederlandse ‘Kleine dwergvleermuis’ of ‘Nimfvleermuis’. Benieuwd of dit iets blijvends is.

De aandacht op scherp: een goed begin!

Terwijl de Kleine dwergvleermuis (P. pygmaeus) intussen op redelijk wat plaatsen verspreid in Vlaanderen waargenomen is (zie www.waarnemingen.be) - of alle detectorwaarnemingen zomaar te homologeren zijn, daarover is in de literatuur nog discussie -, blijft het voor de Nimfvleermuis voorlopig veel stiller. De eerste twijfelgevallen in Vlaanderen situeerden zich in Zuid-Limburg, waar bij de zwermvangsten in de mergelgroeven al in 2006 de eerste baardvleermuizen met een opvallend kleine onderarmlengte genetisch gecheckt werden. Het bleken uiteindelijk wel degelijk gewone baardvleermuizen (Myotis mystacinus) te zijn, maar het is goed om te weten dat er alvast bij de zwermvangsten in Zuid-Limburg al van kort na de wetenschappelijke beschrijving van de soort aandacht voor was, en nog is.

Voor de wintertellingen is het onze indruk dat de aandacht voor de Nimfvleermuis trager op gang is gekomen, misschien omwille van de veronderstelling dat deze soort sowieso niet in Vlaanderen zou voorkomen. Een eerste twijfelgeval betrof een overwinterend dier in het Fort van Lier een tiental jaar geleden. Daar troffen Thierry Onkelinx en Bob Vandendriessche tijdens een wintertelling een

opvallend kleine Myotis met schijnbare kenmerken van alcathoë, maar de weinige foto’s van lage resolutie waren jammer genoeg niet duidelijk genoeg voor bevestiging achteraf (door o.a. Christian Dietz). Of de meeste wintertellers in Vlaanderen nu de Nimfvleermuis mee in overweging nemen bij hun determinaties tijdens de wintertellingen, is moeilijk in te schatten, maar ‘live’ ervaring met de soort zal sowieso bij de meesten onbestaand zijn. In dat geval helpt het zeker om zoveel mogelijk foto’s van de soort te bekijken, zowel in boeken als online. Een goeie online determinatiegids is die van Dietz en von Helversen (kenmerken van M. alcathoë op pag. 7: link)

(30)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

30

De bevestiging voor België

In Wallonië werd de aandacht voor de soort definitief gewekt in 2010, toen enkele geluidsopnames door Marc Van de Sijpe uit 2008 in de vallei van de Hermeton, na twee jaar in het geluidsarchief te hebben vertoefd, uiteindelijk door Michel Barataud bevestigd werden als zijnde ‘zonder enige twijfel’

afkomstig van Nimfvleermuizen (zie www.natuurbericht.be, zoekterm Nimfvleermuis). Voor een meer ‘tastbare’ bevestiging was het wachten op de vangst van een zwermend dier in de omgeving van Rochefort in 2011 door de equipe van Pierrette Nyssen (Plecotus, Natagora). Begin april 2012 dan werd door Bob Vandendriessche een Nimfvleermuis in dagrust aangetroffen in een winterobject in de Viroinvallei. Het bleek een ‘typisch’ dier: op een reeks gedetailleerde foto’s (met meetlatje) waren zowat alle intussen beschreven onderscheidende uitwendige kenmerken zo goed te zien dat deze waarneming door Christian Dietz meteen als ‘100% zeker’ werd beoordeeld. Daardoor hadden

we in België meteen ook een eerste verblijfplaats kunnen lokaliseren (zie Natuur.Focus 2013/1).

Bij zwermvangsten in de regio van Rochefort kon in de jaren daarop de aanwezigheid van de soort in het najaar herbevestigd worden, en ook bij herhaalde zomerexcursies in de vallei van de Hermeton door Marc Van de Sijpe, Alex Lefevre en anderen, bleek de soort blijvend aanwezig te zijn in die regio.

Nimfvleermuis in dagrust in een winterobject in de Viroinvallei (©Bob Vandendriessche, 8 april 2012).

Marc Van de Sijpe neemt met een D1000x-detector (Pettersson) geluidsopnames van

Nimfvleermuizen in de vallei van de Hermeton (foto nachtkijker: Bob Vandendriessche, 25 sept.

2011).

Doordat de waarnemingen in de Viroinvallei, de vallei van de Hermeton en de omgeving van Rochefort zich op schaal van Wallonië relatief dicht bijeen bevinden, lijkt zich daar stilaan een verspreidingseiland af te tekenen. Dat sluit aan bij het beeld dat zich in de rest van Europa aftekent:

(31)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

31

de Nimfvleermuis lijkt voorlopig een eerder zeldzame soort met relatief hoge biotoopeisen (oude, onaangetaste loofbossen in de buurt van waterlopen), met weliswaar een groot verspreidingsgebied, maar met een voorkomen in ver uiteen liggende ‘eilandjes’.

En in Vlaanderen dan? Toch maar goed uitkijken met z’n allen!

In Vlaanderen was de aandacht gewekt: de waarnemingen in Wallonië situeerden zich op minder dan 80 kilometer van ‘de grens’, naar vleermuisnormen dus ‘vlakbij’. In het najaar van 2015 voerde David Galens op waarnemingen.be een waarneming in uit Merelbeke van een vleermuis van het genus Myotis (‘Myotis spec.’). Toen Joris Everaert eerder dit jaar geluidsopnames van een viertal avonden in mei uit een van de Zeelandse (NL) grensbossen in de buurt van Sint-Gillis-Waas voorlegde aan Marc Van de Sijpe en Michel Barataud, bleken de kenmerken typisch en onderscheidend voor Nimfvleermuis. Toen deze opnames vergeleken werden met die ene opname van David Galens uit Merelbeke (2015) bleken ze wel heel gelijkaardig. Opnieuw werd Michel Barataud geraadpleegd, en dit keer luidde het oordeel: “zeer waarschijnlijk en tot bewijs van het tegendeel Nimfvleermuis”.

Bijgevolg werd de status van deze ongedetermineerde Myotis uit Merelbeke in de databank van waarnemingen.be ge-upgrade naar ‘Nimfvleermuis, (nog) niet te beoordelen’, te begrijpen als ‘een zeer waarschijnlijke determinatie’, door sommigen geïnterpreteerd als ‘aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’. Na stevig aandringen bij Michel Barataud antwoordde hij op de vraag in hoeverre deze determinaties nu als 100% sluitend beoordeeld konden worden: “I understand that it could be complicated to integrate new species data. Who can exclude an extraordinary acoustic behaviour of one individual at one time? But anyway, according to my current knowledge, I'm sure of this kind of identification case, but between being confident, and saying: it's the absolute reality, there is a distance that I can't pass through, of course. The wisdom could be to keep this data apart, and try to confirm with capture (one more step of certainty, but not absolute too with M. alcathoe...) and genetic analysis (the current most confident method, but not so easy to perform... and maybe one day replaced by a better method?)." Intussen had ook Jelle Quartier afgelopen najaar op

waarnemingen.be een waarneming ingevoerd op basis van een geluidsopname van oktober 2016 uit Lovendegem (vrij open landschap en bebouwde omgeving), die door Michel Barataud zelf weliswaar als ‘zeer waarschijnlijk’ werd omschreven, maar niet als ‘sluitend’ omdat de opname heel kort was en een aantal andere soorten (zoals Ingekorven vleermuis of Brandts vleermuis) hoewel dus

onwaarschijnlijk, niet helemaal uitgesloten konden worden.

Nieuwe soort voor Vlaanderen of niet? Een stevige klus voor de administrators.

Het is duidelijk dat de beoordeling van waarnemingen die ingevoerd worden in de databanken op basis van geluidsopnames voor de administrators een stevige uitdaging is, zeker wanneer het een nieuwe soort betreft waarvan de status zelfs in de grensregio’s nog onduidelijk is. Qua ‘graad van waarschijnlijkheid’ vinden we aan de uiteinden van dat spectrum de beoordelingen ‘absoluut niet’ en

‘absoluut zeker’. Vlak voor de absolute zekerheid (die soms -maar niet altijd- kan bekomen worden door grondig genetisch onderzoek) vinden we een beoordeling die doorgaans omschreven wordt als

‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’. De quotes van Michel Barataud indachtig, spreekt het vanzelf dat iedereen in ons land die geïnteresseerd is in vleermuizen in blijde verwachting is van de eerste ‘tastbare’ waarneming van een Nimfvleermuis in Vlaanderen. Een echt ‘absolute en onweerlegbaar zekere determinatie’ is dus alleen bereikbaar wanneer via een vangst of een vondst genetisch materiaal verzameld kan worden. Let wel: ook dan is de herkomst van het onderzochte

(32)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

32

individu niet noodzakelijk sluitend te bevestigen: een solitair dier kan ook altijd -al dan niet moedwillig- ‘versleept’ zijn (vervoerd via boot/vrachtwagen/…). Om werkelijk de status van

‘inheemse soort’ te krijgen, is de vondst van een kraamkolonie in een min of meer aannemelijk biotoop met bevestiging via DNA van meerdere individuen zowat een vereiste. Zover zijn we in Vlaanderen voor de Nimfvleermuis duidelijk nog (lang?) niet.

Nieuws uit Noord-Frankrijk!

Op de afgelopen studiedag in Brussel kwam er dan nog spannend nieuws voor de West-Vlamingen:

onze collega’s uit Noord-Frankrijk meldden bij monde van Simon Dutilleul de bevestigde waarnemingen - ook zichtwaarnemingen in gebouwen - van Nimfvleermuizen uit de grote

loofboscomplexen van Tournehem-sur-la-Hem, Clairmarais en Nieppe. Afstand in vleermuisvlucht tot de grens met West-Vlaanderen: respectievelijk minder dan 20 en minder dan 14 kilometer, met de bossengordel van Ieper-Heuvelland een boogscheut verder… Dat begint zowaar te spannen!

Conclusie voor de Nimfvleermuis in Vlaanderen (en Nederland) aan de vooravond van 2018?

Voor het Vlaamse gewest blijven we dus anno begin 2018 - de onzekere winterwaarneming uit het Fort van Lier even buiten beschouwing gelaten - voorlopig steken op twee weliswaar heel

waarschijnlijke geluidswaarnemingen - waaronder dus één volgens Michel Barataud ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’- uit nota bene Oost-Vlaanderen, misschien wel de provincie waaruit we dat het laatst verwacht hadden. Voor Nederland liggen de vier opeenvolgende

geluidswaarnemingen uit mei 2017 uit Zeeland voor, met dezelfde status (‘quasi zeker’), dus ook daar is het uitkijken naar een meer ‘tastbare’ waarneming.

De boodschap aan alle waarnemers is duidelijk… De Nimfvleermuis is een nieuwe soort om rekening mee te houden! Bij twijfel in winterslaap: haal er meteen ervaren collega’s bij als die in de buurt zijn, bel desnoods iemand op of neem terplekke voldoende foto’s (uit verschillende hoeken, eventueel met een latje erbij), uiteraard met zo weinig mogelijk verstoring en meld sowieso zo snel mogelijk je waarneming via waarnemingen.be. Bij vangsten bij de minste twijfel: nauwkeurig alle mogelijke kenmerken bekijken en noteren, voldoende foto’s nemen én een staal van uitwerpselen inzamelen op pure ethanol (INBO-richtlijnen zie:

https://drive.google.com/file/d/0B1yekOJXTBs_TU4zbDZkYnNpNkE/view). Bij twijfel bij geluidsopnames: terplekke voldoende opnames maken, bij twijfel bij analyse achteraf: zo snel mogelijk voorleggen aan collega’s, zodat betere opnames in het veld eventueel voor bevestiging kunnen zorgen.

Tips om Nimfvleermuizen te determineren met detectors

Aangezien de meeste van onze Myotis soorten rondvliegen in gelijkaardig habitat, lijken de

echolocatiepulsen op ’t eerste zich op elkaar: op enkele uitzonderingen na zijn het reeksen steile FM pulsen. Vele vleermuisonderzoekers zijn dan ook de mening toegedaan dat de Myotissoorten bijzonder moeilijk te determineren zijn. Als je echter goede opnamen kan maken van dieren dichtbij kan je toch al een heel eind komen. Want na jarenlang onderzoek en vele tienduizenden opnamen blijkt dat elk van onze Myotissoorten toch wel herkenbare pulsreeksen gebruiken. Er is natuurlijk veel overlap en de kunst bestaat erin om je zodanig in het veld op te stellen dat je hun meest herkenbare, onderscheidende pulsreeksen kan opnemen. Nimfvleermuis en Ingekorven vleermuis

(33)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

33

zijn de enige twee Myotis soorten die steevast reeksen FM pulsen gebruiken waarvan alle

eindfrequenties bij 40 kHz of hoger liggen. Daarmee heb je al een bijzonder goed kenmerk beet. Het probleem is dat enkele andere soorten, zoals Baardvleermuis, Brandts vleermuis en Bechsteins vleermuis (de 3 b’s) ook tijdelijk een reeksje pulsen met zo’n hoge frequenties kunnen gebruiken wanneer ze dichtbij obstakels manoeuvreren, en dat kan verwarring opleveren als je enkel een korte opname hebt. Deze soorten zullen echter nooit lange reeksen produceren waarbij alle

eindfrequenties bij 40 kHz of hoger blijven. Dat komt omdat in het milieu waarin ze rondvliegen er kleine verschillen zijn in microhabitat (openheid van structuur). Van zodra ze dan weer in een stukje meer open gebied terechtkomen zakt de eindfrequentie weer direct tot de normale waarden. De nieuwere generaties detectoren (zoals de Pettersson D1000x en andere) maken lange opnamen mogelijk waarin je dikwijls de gedragsveranderingen (en eindfrequentie-veranderingen) van de Myotis soorten ziet terwijl ze verschillende microhabitats doorkruisen. Ideaal is een opnamereeks van 30 seconden. Zólang blijven de 3 b’s nooit rondhangen in het meest besloten milieu. Anders dan bij de 3 b’s blijven de eindfrequenties bij Nimfvleermuis en Ingekorven vleermuis bijna altijd boven 40 kHz, zelfs als ze eens een stukje open milieu oversteken.

Tip 1 voor de Nimfvleermuis-zoeker: stel je detector zodanig in dat je heel lange opnamen kan maken, waarmee je “de 3 b’s” kan ontmaskeren.

Tip 2 : maak opnamen waar er een gevarieerd microhabitat bestaat in de directe omgeving rondom jou, met zowel dichte vegetatie als meer open stukken. Daar heb je de grootste kans dat de

Myotissoorten in een lange opname hun akoestisch gedrag gaan wijzigingen en je dus typische overgangen van het ene naar het andere pulstype kan opnemen, terwijl de vleermuis gedurig afwisselt tussen gesloten en meer open plekjes. Een open plekje in dichter bos is altijd een betere keuze dan een opname te maken in een uniform dicht bos.

Nu moet je nog Nimfvleermuis onderscheiden van Ingekorven vleermuis. Heb je het geluk een detector te kunnen gebruiken die heel hoge frequenties onvervormd kan opnemen, én je de dieren dicht genoeg bij je microfoon vliegen (liefst niet veel verder dan 3 m), dan kan je het onderscheid maken dankzij de startfrequentie die veel hoger is bij Ingekorven vleermuis. Nimfvleermuizen hebben startfrequenties bij 120-130 kHz. Ingekorven vleermuizen hebben startfrequenties boven 150 kHz, en in extreme gevallen zelfs boven 180 kHz. Bij een vergelijkend onderzoek van het vermogen om hoge frequenties te detecteren aan de ingang van de groeve van La Malogne bij Bergen, kwamen David Galens en Marc Van De Sijpe tot de vaststelling dat de Pettersson D1000x de ultrahoge (160 kHz) frequenties van de daar massaal zwermende ingekorven vleermuizen

registreerde, terwijl een Wildlife acoustics SM4 en een Batlogger daar spijtig genoeg niet in slaagden.

Misschien kunnen D500x en M500 soelaas bieden, maar dat is nog te bevestigen.

Tip 3 : gebruik indien mogelijk een detector die de heel hoge frequenties aankan, waarmee je de Ingekorven vleermuis kan ontmaskeren. Los van de startfrequenties zit er ook een verschil in de kromming van de pulsen, die je in het sonogram kan zien. Dat verschil in vorm komt gelukkig tot uiting in het onderste deel van de puls (tussen 60 en 40 kHz) waardoor meer detectors dit kunnen oppikken. Bij de Ingekorven vleermuis verloopt de puls tussen 60 en 40 kHz vrij lineair, die van de Nimfvleermuis heeft een dubbele knik in de puls (resp. bij ca 55 en 45 kHz), waardoor het uiteinde er als een soort hockey-stick uitziet. De hockey stick van de Nimfvleermuis is zelfs al bij korte pulsen van 2 à 3 ms zichtbaar, die in gesloten milieus gebruikt worden.

(34)

Chiropcontact jg. 23 (4) - december 2017

Populatieschattingen bij vleermuizen: een steekproef onder de deelnemers van de Belgische Vleermuizenstudiedag 2017.

34

Tip 4 : bekijk aandachtig de pulsvorm in het sonogram, meer bepaald in het stuk tussen 60 en 40 kHz. Opgelet, ingekorven kunnen som ook zo’n hockey stick pulsvorm hebben, maar dan alleen bij lange pulsen (5 ms) in sterk open milieu. In gesloten milieu is de Ingekorven altijd lineair (2 tot 3 ms).

Gelukkig zijn dit soorten die houden van gesloten milieu zodat het gros van de opnamen van deze soorten 2 à 3 ms lang zijn, waar de hockey stick een goed kenmerk is.

De determinatiemethode van Michel Barataud combineert voor het scheiden van de Myotissoorten het type geluid dat je hoort in tijdexpansie, de kenmerken van individuele pulsen gemeten in het sonogram (vooral combinaties van bandbreedte, eindfrequentie, piekfrequentie en pulsduur) en last but not least de overgang van akoestische types, die je vooral kan tegenkomen in lange opnamen.

Nimfvleermuis gebruikt het akoestisch type AMHT (Amorce Explosive Haute Fréquence) in alle milieus van gesloten tot open. AMHT hoor je als een explosieve start, terwijl het geluid hoog van toon is (hoge eindfrequentie). Ingekorven vleermuis gebruikt ook vaak AMHT, maar in zeer gesloten milieu verandert het type naar CLAQHT (Claquement Final Haute Fréquence). CLAQHT hoor je als een explosief einde terwijl de toon even hoog is (hoge eindfrequentie). Mits oefening is het goed

doenbaar om AMHT en CLAQHT van elkaar te onderscheiden. Opgelet, Brandts vleermuis gebruikt een tussenvorm met zowel explosieve start als explosief einde. Het zijn de overgangen tussen AMHT en CLAQHT die de Ingekorven vleermuis zo typeren. In het vrije veld kan je dit bij lange pulsreeksen waarnemen, zoals bijvoorbeeld het geval was bij jachtgedrag van Ingekorven vleermuizen rond boomkruinen in de buurt van de kerk van Lovenjoel (Vlaams-Brabant), waar een grote kolonie van Ingekorven vleermuizen aanwezig is. Lange reeksen van Nimfvleermuis blijven steeds in AMHT, het type blijft dus steeds dezelfde, enkel het ritme verandert mee met de veranderingen in het

microhabitat waarin de vleermuis rondvliegt. AMHT wordt ook veel door Baardvleermuis gebruikt en CLAQHT ook door Bechsteins. Mits ervaring is het wel mogelijk om de lange reeksen te classificeren, maar de Barataud methode blijft wel een complexe methode.

Tip 5 : beluister het geluid in tijdexpansie, en probeer de kenmerkende akoestische types en de overgangen van het ene naar het andere type voor elk van de soorten te herkennen. Oefening baart kunst. Geen nood voor wie nog niet die ervaring heeft met de Barataud methode. Een lange opname kan je ook delen op de beschikbare platforms, zodat je meer ervaren collega’s er ook eens kunnen naar luisteren en kijken. Zeker ook het originele (zo lang mogelijke) WAV-bestand uploaden op het platform of doorsturen naar de peer-reviewers zodat zij de ganse opname ook in detail kunnen beluisteren en bekijken. Beschrijf ook zo goed als mogelijk het jachtgedrag (als je het kan zien) en het milieu / microhabitat waarin het diertje rondvliegt (foto’s!). Alle info kan helpen om een waarneming te documenteren.

Tip 6 : deel je potentiële Nimfvleermuisopnamen met anderen.

Tip 7 : ga de Nimfvleermuis opzoeken in de habitat waar ze van houdt. Beboste valleien met snelstromende riviertjes zijn erg in trek bij Nimfvleermuizen. Daar vindt je natuurlijk gegarandeerd ook andere Myotissoorten, want het zijn insectenrijke en erg gegeerde foerageerplekjes. Ingekorven vleermuis kan je ook in bossen maar zeker ook in kleinschalig landbouwgebied tegenkomen waar ze jagen op stalvliegen. Is de Ingekorven vleermuis toch meer een soort van kleinschalig

landbouwgebied dan de Nimf of is er meer overlap dan we vermoeden uit de weinige literatuur?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovendien is er nog niet zo lang geleden een Rode lijst van de zoogdieren in Vlaanderen gepubliceerd (waarvoor wel onze data werden gebruikt) en is het

Door gebruik te maken een lange dataset aan vangst- hervangst data van dezelfde vleermuizen over verschillende jaren kon aangetoond worden dat deze telomeren

Veel mensen weten echter niet dat rabiës een ziekteverwekker is die ook bij vleermuizen voorkomt, of misschien sterker nog: het virus is waarschijnlijk ergens in de prehistorie

Dit zijn soorten die minder gevoelig zijn voor versnippering door transportinfrastructuur dan de kleinere vleermuizen, dus een ecoduct is iets minder belangrijk voor hen?. Zo

Figuur 6 : activiteit van watervleermuis en meervleermuis tijdens de nacht van 2 op 3 juli Na 3:00 daalde de meervleermuisactiviteit tot een niveau van minder dan 30 opnamen per

Deze data werd vooral gebruikt om de vleermuizenactiviteit in de lokalen te bepalen (grootte van de opnamebestanden = voorkomen van ultrasone geluiden = maat voor de

Op deze manier kon het voorkomen van uitvliegende (avond) of toekomende (ochtend) vleermuizen vastgesteld worden door een toename van opgenomen ultrasone geluiden (die onhoorbaar

Tijdens de wandeling in de dreef waren omstreeks 6:20 sociale roepen van ruige dwergvleermuizen te horen, op dat moment waren nog veel vleermuizen aan het jagen boven de vijver en