• No results found

Weergave van 'Het grote verband'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van 'Het grote verband'"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'Het grote verband'

R.de Jong

De organisatoren van het symposium heb- ben als titel 'Het grote verband' gekozen.

Dat roept direct de vraag op of er wel spra- ke is van een verband in de praktijk van de monumentenzorg. Of anders gezegd, of dat wat er op dit terrein gebeurt wel met elkaar in een groot verband staat?

Kan er gesproken worden van de monu- mentenzorg, met de nadruk op het bepa- lend lidwoord de of blijkt er veeleer sprake te zijn van een monumentenzorg-praktijk, die op verschillende manieren wordt bedre- ven en waarvan de uitkomsten niet of nau- welijks met elkaar in verband (lijken te) staan?

Kijkend naar de huidige situatie kan er gesproken worden van verschillende vor- men van monumentenzorg. Vormen, die ik zou willen benoemen met de volgende voor zich sprekende aanduidingen.

De volgorde, waarin ik ze noem, is naar mijn mening inmiddels de hiërarchische geworden. Er is sprake van:

- politieke monumentenzorg (Tuinwijk Zuid, Haarlem; de monumentenzorg als onderdeel in de ruimtelijke ordening) - representatieve (Voorm. postkantoor

achter Paleis op de Dam)

- toeristische (Bourtange, Kerkenpad) - wettelijke (verwijderen en wederopbouw

van de huizen naast het Witte Huis in Rotterdam, maar ook het bindend sys- teem van wetten en bepalingen)

- esthetische (restauraties van na de Tweede Wereldoorlog)

- wetenschappelijke:

- architectuurhistorische (Rietveld- Schröderhuis)

- archeologische

- bouwhistorische (Buskensklooster;

Kasteel Amerongen)

Als er sprake is van een 'Groot Verband' dan zou het bouwhistorisch onderzoek, mogelijk in wisselende gedaanten, steeds onderdeel moeten zijn van deze verschillen- de vormen van het bedrijven van monumen- tenzorg. Dat deze verschillende vormen qua opvattingen en doeleinden veelal ver uit elkaar liggen laat zich verstaan. Om hier het bouwhistorisch onderzoek zijn adequate plaats bij te geven is niet zo eenvoudig.

Het is een regelmatig binnen de monumen- tenzorg gemaakte fout ervan uit te gaan, dat men daarbuiten dezelfde ideeën en belangstelling heeft. Wil de monumenten- zorg, die zoals de ontwikkeling laat zien, zich steeds breder in onze maatschappij verankerd heeft, ook daadwerkelijk haar doelen bereiken dan zal zij zich bij de uit- voering meer rekenschap moeten gaan geven van de maatschappelijke krachten,

die op haar inwerken. Zij zal haar methoden op haar omgeving moeten afstemmen om zo het doel te bereiken. Monumentenzorg als toevalstreffer, daar is niemand bij gebaat.

Een blik op de ontwikkelingen in de nieuw- bouw laat zien, zoals Ruud Brouwers in diens inleiding op het laatst verschenen Jaarboek Architectuur in Nederland schreef, dat 'Het maken van goede sier met architectuur door opdrachtgevers en een oppervlakkig consumptiegedrag van het publiek de inhoud (van de bouwkunst, RdJ) kunnen uithollen...Wat overblijft is een ver- nis, een buitenkant die een verschraalde lading aan het oog onttrekt' (Jaarboek Architectuur in Nederland. Uitg. Nederlands Architectuur Instituut. Rotterdam, 1991).

Er is, zo schreef hij, een zucht naar spekta- kel ontstaan.

Maar niet alleen Ruud Brouwers, ook de architecten als Van Eyck, Rijnboutt en Asselbergs onderstrepen, dat ge heden- daagse architectuur wordt bepaald door de projectontwikkelaar en de opdrachtgevers, die zich steeds laten leiden door wat heet, de haalbaarheid.

Te weinig kijkt de wereld van de monumen- tenzorg naar mijn mening naar wat er zich tegelijkertijd in de nieuwbouw, in de nieuwe architectuur-ontwikkeling voordoet. Zou men dat wel meer doen dan zou dat een helderder beeld oproepen van de wereld waarbinnen men werkt. Dan zou beter onderkend worden, dat wat niet direct te maken heeft met het oproepen van die goede sier eigenlijk al op voorhand 'ver- dacht' is.

De praktijk laat zien, dat het bouwhistorisch onderzoek zich met name evenwel richt op het afzonderlijke bouwwerk en daar niet goed van los lijkt te kunnen komen.

De directe relatie met het archeologisch onderzoek, al dan niet in de vorm van stadskern-onderzoek, wordt op uitzonderin- gen na, vrijwel niet gelegd.

Op zich niet zo verwonderlijk als wij eraan denken, dat het in gang zetten van een res- tauratie vooraf vaak onbewust bepaald wordt door een van de overwegingen, die ik zojuist noemde om monumentenzorg, dat wil zeggen het restaureren, te bedrijven.

Het symposium heeft als thema 'de aanpak en de organisatie van het bouwhistorisch onderzoek en de betekenis daarvan voor de restauratie- praktijk'.

Een restauratiepraktijk, die op haar beurt beïnvloed wordt door het te behalen eindre- sultaat, door het feit, dat zij bepaald wordt door de werking van het vergunningenstel- sel en door de factoren tijd en geld.

Voor andere zaken of overwegingen, en zeker niet voor oponthoud tijdens de werk-

zaamheden, die van invloed kunnen zijn op de verleende vergunning of op de uitgetrok- ken (subsidie)gelden, lijkt geen tijd en dus geen aandacht te bestaan.

In sommige gevallen, afhankelijk van het 'maatschappelijk gebruik' van een bouw- werk, wordt bouwhistorisch onderzoek van belang of interessant gevonden. Bouwhisto- risch onderzoek als toevoeging!

Bouwhistorisch onderzoek, dat op zijn beurt, methodisch en qua doelstelling nog steeds geen uitgebalanceerd onderdeel vormt van de praktijk van de monumenten- zorg.

Het komt mij voor, dat wat nu bouwhisto- risch onderzoek genoemd wordt, worstelt met het vinden van een eigen identiteit.

Wat nu bouwhistorisch onderzoek genoemd wordt betrof aanvankelijk (en vaak ook nu nog) het documenteren van vondsten, die tijdens restauraties worden gedaan.

Gaat het te ver om te stellen, dat die behoefte tot documenteren, tot het willen vastleggen van datgene, dat door een res- tauratie, - een onomkeerbare ingreep in de historische bouwmassa, bouwsubstantie en bouwtechniek - definitief wordt vernietigd of weer aan het oog wordt onttrokken, stoelt op het 'morele' besef om tenminste iets te hebben kunnen vastleggen? De documen- tatie als 'afkoopsom'. De vraag wat met het gedocumenteerde te doen wordt daarna vrijwel niet gesteld.

Spreek ik van het willen vinden van de eigen identiteit van bouwhistorisch onder- zoek dan moet dit onderwerp niet langer bepaald worden door de toevallige belang- stelling van een even toevallige onderzoe- ker, maar dan dienen inhoud en functie aan het bouwhistorisch onderzoek gegeven te worden als schakel in de keten van de monumentenzorg.

Wat wij bouwhistorisch onderzoek noemen behoort de invulling te zijn van wat in de internationale publicatie van het Glossarium Artis, het Wörterbuch zur Kunst, dat zo'n 10 jaar geleden verscheen onder het patrona- ge van het Comité International d'Histoire de l'Art, wordt aangeduid met 'Monumen- tenarchaologie', 'Archeologie (monumenta- le)', 'Archeology (of monuments)'.

Dit Glossarium, opgesteld door een interna- tionaal gezelschap van deskundigen, omschrijft deze vorm van archeologie als:

'Erforschung... sowohl durch Ausgra- bung als auch durch Untersuchung der auf- gehenden Teile unter bau-, kultur- und lan- desgeschichtlichen Gesichtspunkten. Die gemeinsame Bewertung von Bodendenk- mal und aufgehenden Teilen kann zu bes- onderen baugeschichtlichen Erkenntnissen führen'.

BULLETIN KNOB 1992-2

(2)

(Glossarium Artis, Das Baudenkmal/Le monument historique/the historie monu- ment. Wörterbuch zur Kunst. Redaktion:

Rudolf Huber, Renate Rieth. Band 8. Tübin- gen, [1981])

Het leek mij goed U deze omschrijving te citeren omdat noch Haslinghuis, noch Van Dale aangeven wat te verstaan onder bouwhistorisch onderzoek. Zij komen niet verder dan het begrip bouwgeschiedenis.

Als wij nu invulling en toepassing willen geven, maar eigenlijk moet er gesproken worden van moeten, aan die geformuleerde omschrijving dan krijgen wij in dit verband te maken, en dat volgens een stelselmatige opzet, met:

- het onderzoek van en naar de materia- len, constructies en bouwwijzes en de toepassing daarvan bij historische bouw- werken

- het onderzoek, inventariserend, naar het voorkomen, de verspreiding en de toe- passing, beschrijvend en verklarend, van historische materialen, constructies en bouwwijzes

- het onderzoek naar de bouwtechnische en constructieve innovaties sedert de tweede helft van de 19de eeuw en hun invloed op de architectonische vormge- ving en gebouwtypen

- het omschrijven van begrippen, het opbouwen van termenlijsten volgens vaste, genormaliseerde definities, het verzamelen van historische benamingen - het onderzoek naar de relatie architecto-

nische vormgeving, materiaalgebruik en toegepaste bouwwijzes

- bouwhistorisch onderzoek en het ontwik- kelen en toepassen van conserverings- methoden. (Een wat tot nu toe genoemd mag worden, fragiele relatie).

- Wij krijgen dan direct te maken met de betekenis en de inbreng, die het bouw- historisch onderzoek behoort te hebben op het vaststellen van de betekenis, de waarde van een historisch bouwwerk.

Het historisch bouwwerk van belang van- wege zijn waarde als materieel historisch bronnenmateriaal; het historisch bouw- werk als een essentieel historisch onder- deel van onze hedendaagse leef-omge- ving.

- Wij krijgen dan niet alleen te maken met het bouwhistorisch onderzoek vooraf- gaand aan een restauratie, maar ook met het opstellen van wat in het duitse taalgebied het 'Konservierungsbericht' (elders wel het 'rapport de conservation', of het 'report on the preservation of...') genoemd wordt. Het vroegere restaura- tie-dagboek, uit te werken naar onze hedendaagse behoeften.

- Wij krijgen dan te maken met de vraag hoe historisch materiaal, hoe oude bouwtechnieken en hedendaagse mate- rialen, bouw- en conserveringstech- nieken hun bepalende plaats bij behoud en instandhouding moeten krijgen.

- Wij krijgen te maken met een geheel nieuwe opgave, het bouwhistorische onderzoek van het zogenoemde jongere monument. Produkt van toenemend technisch vernuft in plaats van traditione- le overlevering. Een opgave waar niet snel genoeg mee begonnen moet wor- den.

Het lijkt wel, zoals ik nu over dit onderwerp spreek, alsof er gedurende de afgelopen jaren maar zo'n beetje wat gedaan is op dit terrein. Misschien is dat ten dele ook wel zo, maar de veelheid ervan heeft tot gevolg gehad, dat de bouwhistorie haar plaats komt opeisen.

De monumentenzorg is traditioneel sterk bepaald door haar aandacht voor architec- tonische vormgeving en als uiting van romantische gevoelens door het met kunst- grepen willen vormen van een monument naar een vooraf ontworpen historiserend beeld.

De monumentenzorg als instituut wordt thans geconfronteerd met het maatschap- pelijk vraagstuk van hoe te selecteren. Zij moet letterlijk en figuurlijk haar plaats en ruimte aangeven in de ontwikkelingen, die steeds gaande zijn in de vormgeving van onze gebouwde omgeving. Een positie, waarin zij erkend wordt, getuige de inhoud van de Nota 'Ruimte voor Architectuur' (Ruimte voor Architectuur: Nota architec- tuurbeleid van de ministeries van WVC en VROM. 's-Gravenhage, 1991)

Het is een logische ontwikkeling in de tijd, dat ruim een jaar geleden het artikel van Koos Steehouwer onder de prikkelende kop 'De middeleeuwen teruggevonden' moest verschijnen in het NRC Handelsblad en in breder kring de aandacht trok. Niet alleen vestigt hij daarin de aandacht op de aanwe- zigheid van grote aantallen in de kern nog middeleeuwse huizen in de historische stadskernen, maar tegelijkertijd maakt hij duidelijk welke rol het bouwhistorisch onderzoek daarbij speelt. Bouwhistorie en stadskern-onderzoek in nauwe samenhang met elkaar.

De belangstelling voor stads- en dorpsker- nen, niet in de laatste plaats aangewakkerd door de bescherming als gezicht, sterk tot de verbeelding sprekend door de zichtbare resultaten van de stads- en dorpsvernieu- wing brengt met zich mee, dat het daarbij gaat om meer dan een stedebouwkundige opgave. Het resultaat van geduldig bouw- historisch onderzoek en stadskern-onder- zoek in enkele steden in ons land bewijst geen lippendienst aan de instandhouding van onze historische kernen, maar maakt duidelijk, dat er een nadrukkelijke opgave voor de monumentenzorg ligt.

Het bouwhistorisch onderzoek moet niet blijven steken in het verlangen naar steeds maar weer opnieuw willen vastleggen van nog meer 'ongestructureerde' gegevens, van het opstellen van steeds verfijnder

documentaties. Documentaties, die vervol- gens vaak uit het zicht dreigen te raken.

Waar ligt de opgave voor de komende jaren voor het bouwhistorisch onderzoek? En wat staat ons te doen?

Er wordt inmiddels geoogst:

- Met zekere regelmaat verschijnen er publicaties op dit terrein. Inmiddels mogelijk geworden door het vele spit-, graaf- en documentatiewerk, dat gedu- rende de afgelopen decennia is verricht.

Dit werk moet doorgaan, maar om het effect ervan te vergroten, meer gericht.

- Natuurlijk is het van groot belang, dat bouwhistorici onderling hun vondsten en ervaringen uitwisselen. Dat daar een platform voor bestaat is van groot belang. Maar uitwisselen onderling moet ook inhouden naar buiten toe!

- Trekt dit symposium de aandacht voor het bouwhistorisch onderzoek in de rich- ting van de restauratie dan wordt daar- mee een schakel overgeslagen. Bekend- heid met deze gegevens moet met zich meebrengen, dat ook zij (de) redenen kunnen vormen monumenten, al dan niet beschermd, in stand te houden.

- Het onderzoek vraagt, gelet op de rela- tief geringe menskracht en beschikbare financiële middelen, om een weloverwo- gen inzet.

Het is niet de taak, noch is het mogelijk of gewenst, dat dit omvangrijke werk door een enkeling of een enkele instelling wordt gedragen. Het is een van de vruchtbare ontwikkelingen van de decentralisatie in de monumentenzorg, dat er een intensief samenspel op gang gebracht is tussen overheden. Zij zijn het, die gezamenlijk ervoor zorg moeten dragen, dat dit kennis- gebied wordt vermeerderd.

- De Rijksdienst voor de Monumentenzorg is, getuige niet alleen dit symposium, maar ook kijkend naar de uitgave van het Restauratievademecum, de reeks van uitgaven Bouwtechniek in Nederland (dat samenwerkingsproject tussen TUD, Groep Geschiedenis van de Bouwtech- niek en de RDMZ), naar nu ook weer het Bulletin van de KNOB, naar zijn Jaar- boek, naar zijn delen van de Geïllus- treerde Beschrijving doende met het uit- dragen van deze kennis. Niet exclusief iets van de RDMZ, maar met zoveel mogelijk anderen tesamen met deze dienst.

- De ontwikkeling is door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in gang gezet om te komen tot wat genoemd wordt een Objecten Datamodel. Binnenkort zal het prototype in praktijk getoetst gaan wor- den. Het directe doel daarbij is om in een geautomatiseerde datastructuur gege- vens van allerlei aard per object op te nemen en raadpleegbaar te maken. Het spreekt voor zich, dat door constante voeding van een dergelijk systeem, en dat kan uitsluitend actueel gehouden

72

(3)

worden door een constante invoer van gegevens van buitenaf, er een steeds belangrijker wordende informatiebron over monumenten ontstaat. De RDMZ levert als het ware de faciliteiten, de gebruikers, direct belanghebbenden, zul- len aangesproken worden op het stelsel- matig leveren van informatie.

- Speelt het verrichten van bouwhistorisch onderzoek bij restauraties nog slechts een geringe rol, het instrument van de Meerjarenprogramma's in het kader van de BRRM bieden goede mogelijkheid om een planning op te zetten voor het (doen) verrichten van bouwhistorisch vooronderzoek. Het is de bedoeling, dat met ingang van het volgend jaar hier een aanvang mee wordt gemaakt. De voor- bereidingen daarop, zowel organisato- risch als financieel, zijn in volle gang. Het is de bedoeling, dat hiervoor een meerja- renprogramma wordt opgesteld, waarbij gemeenten, provincies, architectenbu- reaux en wetenschappelijke instellingen worden betrokken. Ook lopend stads- kern-onderzoek zal van invloed zijn op de te maken keuzes.

Niet voor niets werden al in 1986 een RV Bijdrage over het Vooronderzoek en onder- zoek van monumenten geschreven. De handleiding, die toen verscheen moest ervoor dienen 'om te bevorderen dat er meer en beter dan tot nu toe onderzoek wordt gedaan alvorens men begint met werkzaamheden aan beschermde monu- menten...'.

(S. de Jong, Het onderzoek van monumen- ten. Vooronderzoek en onderzoek van monumenten. RV Bijdrage 03. Zeist, 1986) - In het onlangs door de RDMZ uitgebracht

Meerjarenprogramma Nota 'Cultuurhisto- rische Kwaliteit in de ruimtelijke orde....) (Meerjarenprogramma Nota 'Cultuurhis- torische Kwaliteit in de ruimtelijke orde en het rijksoverheidsbeleid in de jaren negentig. Zeist, 1991) wordt aangekon- digd, dat het het voornemen is om te komen tot een reeks van uitgaven in rap- portvorm onder de titel 'Cultuurhistori- sche Verkenningen in het perspectief van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen'.

In deze Verkenningen zal nadrukkelijk aan- dacht gegeven worden aan het onderwerp van de bouwhistorie. Daarbij staat voorop, dat daarin steeds een beschouwing geschreven zal moeten worden over de specifieke historische ontwikkeling van de bouwkunde en bouwtechniek binnen een bepaald geografisch gebied, dat als een cultuurhistorische entiteit valt te beschou- wen. Wordt er geconstateerd, dat er lacu- nes in de voorhanden zijnde kennis zitten, dan zal nader onderzoek in het kader van het onderzoeksprogramma van de RDMZ worden geactiveerd.

- De inbreng vanuit het bouwhistorisch perspectief in het vergunningenstelsel zal worden versterkt door de RDMZ. Het is inmiddels staande praktijk geworden, dat dit aspect een vast onderdeel in de besluitvorming geworden is.

Eerder sprak ik al van de relatief geringe menskracht en beschikbare financiële mid- delen, die om een weloverwogen inzet vra- gen. Dat vraagt dan om een goede samen- werking en om een goed samenspel.

Het is daarbij niet de bedoeling, dat het res- taureren van monumenten meer een zaak van filosofie en van esthetiek blijft, maar meer er één van ethiek wordt, zoals C.

Peeters indertijd al bepleitte.

(W.F.Denslagen e.a., De tand des tijds. RV Bijdrage 07. [Zeist, 's-Gravenhage,z.j.]

De tand des tijds doet zijn werk toch wel.

De specialisten op het terrein van de monu- mentenzorg behoren preventieve maatre- gelen te nemen in plaats van curatieve.

BULLETIN KNOB 1992-2 73

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This rules out effects of reward history; (3) the high- and low- reward stimuli are not visually salient, excluding effects of bottom-up processes; (4) both high- and low-

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Considering firm size, Table 42 shows that the majority of small firms (54.80 per cent) receive above average electricity services, with the majority of medium (60.40 per

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Wanneer blijkt dat de architect zich te weinig in de bestaande situatie heeft ingeleefd, dan zou die teke- ning met enkele aanbevelingen terugge- stuurd moeten worden, afb 3.. Het

Storend te meer, omdat bij deze dienst documentatie- en tekentechnieken zijn ontwikkeld en reeds gedurende een ruim aantal jaren worden gepractiseerd, die in kwaliteit

Onderzoek onder islamitische gezinnen laat zien dat ouders - meer dan vroeger - de nadruk leggen op vrijwilligheid wat betreft islamitische gebruiken : 'Het moet uit het hart komen.'

Interessante en rele- vante lectuur niet alleen voor leraren Duits, maar voor alle inwoners van wat gekscherend, maar niet helemaal zon- der reden het zeventiende Bundesland