• No results found

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed · dbnl"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

W.F. Oostveen

bron

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed. M.M. Couvée, Den Haag 1883

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/oost080kind01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

't Wintert Buiten.

Daar buiten giert de Noordenwind Verstijvend over 't land.

Hier durft hij vast niet komen, kind!

Hier waar ons vuurtje brandt.

Kom, blaast de vlammen wakker aan!

Hoe spelen ze in de schouw!

De Winterman blijft buiten staan En klappertandt van kou.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(3)

Pa is Jarig.

JONGENS,KOMT GAUW UIT DE VEEREN. HAAST JE,STAPT VLUG IN JE KLEEREN: BLIJFT NU ZOO LANG NIET IN'T BED. DENKT TOEN AAN'T FEEST,DAT WIJ VIEREN, MOET JE PA'S KAMER NIET SIEREN.

MOET ER GEEN KRANS OM'T PORTRET? KOMT,LIGT NIET LANGER TE DROOMEN, DENKT,DAT WIJ KLAAR MOETEN KOMEN, PA BLIJFT NIET LANG MEER IN'T BED.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(4)

De vier Mooiste Maanden.

APRIL MEI

APRIL,MET ZOELE REGENDROPJES, OPENT O'EERSTE BLOEMENKNOPJES. EN ACHTER HAAR KOMTJUFFROUW MEI, DIE TOOIT MET BLOEMEN VELD EN WEI.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(5)

De vier Mooiste Maanden.

JUNI

INJUNI IS'T NOG EENS ZOO SCHOON

DIE ZET OP BEIDER WERK DEKROON.

JULI

HET LAATST,ALS ALLES BLOEIT EN LACHT, KOMTJULI IN HAAR VOLLE PRACHT.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(6)

Doe open de deur!

DOE OPEN DE DEUR!LAAT DE MORGENLUCHT IN! ZIE, 'T ZONNETJE SCHIJNT DOOR DE RUIT. DE BLOEMETJES GEUREN EN'T VOGELENKOOR, DAT ZINGT EN DAT TRILLERT EN FLUIT, IN VROOLIJKE WIJSJES,OP DANKBAREN TOON

O,ZOMER!O,ZOMER!WAT ZIJT GIJ TOCN SCHOON

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(7)

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(8)

Te lang geslapen.

KOM JE NU PAS UIT DE VEEREN? KIJK JE NU PAS DOOR DE RUIT? KIND!WAT HEB JE VEEL VERSLAPEN! HOOR EENS,HOE DIE VOGEL FLUIT: KIJK,MET ROZEN OP DE WANGEN

DARTLEN AL DE VRIENDJES ROND: KOM,BLIJF DAAR NIET SLAAPRIG HANGEN

MAAR GENIET DEN MORGENSTOND.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(9)

Klein.

KLEIN IS DE BLOEMPOT EN KLEIN IS HET ZAAD.

KLEIN ZIJN DE BEZEMS,WAAR'T KLEINTJE MEE GAAT. 'T KLEINST IS HET KRUIKJE,DAT VERDER OP STAAT.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(10)

Klein.

EEN KLEINE BOOT PAST IN EEN KLEINEN VLIET. IN KLEINE HAND PAST'T KLEINE HENGELRIET

ALS'T KLEINE FLUITJE PAST BIJ'T KLEINE LIED.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(11)

Klein.

KOM HIER,MIJN LIEVE,KLEINE ZUS, KOM HIER,MIJN WASSEN POPJE! IK HEB EEN KLEINEN KRANS GEMAAKT

DIE PAST BIJ UW KLEIN KOPJE.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(12)

Lente.

DER VOOGLEN SCHAL

KLINKT OVERAL

HUN ZOET GEFLUIT

VERKONDIGT LUID: DE SCHEPPING LACHT

MET NIEUWE PRACHT

WEES WELKOM, WELKOM,LENTGETIJ!

WAT MAAKT GIJ ALLES SCHOON EN BLIJ.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(13)

PLUKT BLOEMEN, VLECHT KRANSEN

EN SIERT U MET GOREN

VAN'T JEUGDIG PLANTSOEN

KOMT DANSEN EN SPELEN

DE VOGELTJES KWEELEN

WEES WELKOM,WELKOM,LEN[...]IJ

WAT MAAKT GIJ ALLES SCHOON EN BLIJ!

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(14)

De herder.

Op de groote, bruine heide Dwalen schaapjes, wit van vacht, Vroolijk blatend in het ronde En de herder houdt de wacht.

Op het geurig heikruid rustend Waardoor 't zuidewindje zucht Telt hij, droomend, stil genietend, Al de wolkjes in de lucht.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(15)

Het Land der droomen.

WAT DROOMT GE ONRUSTIG IN UW SLAAP, OCH,KOM TOCH WAKKER,KLEINE KNAAP! MIJN LIEV'LING,WEES NIET ONGERUST! 'T IS VADER,DIE U WAKKER KUST.

ZEG,VADERLIEF,HEBT GE OOK,MISSCHIEN, GINDS,MIJN LIEF MOEDERTJE GEZIEN? AAN D'ANDRE ZIJNDE VAN DIEN STROOM

OCH,ZEG MIJ,HOE IK BIJ HAAR KOOM. MIJN DIERBAAR KIND WEL HONDERDVOUD

HEB IK HETZELFDE BEELD AANSCHOUWD. MAAR NOOIT,DENK WAT IK DAARBIJ LIJ, NOOIT KWAM IK DAAR AAN DE OVERZIJ! OCH LIEVE,BESTE VADER MIJN.

'KWOU TOCH ZOO GRAAG IN'T DROOMLAND ZIJN. DAAR KAN IK LEDREN DAG MISSCHIEN,

MIJN LIEVE MOEDERTJE TOCH ZIEN.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(16)

Zomerdag.

Het koeltje suist, het graanveld ruischt, De zon bestrooit met goud

Het oevergras, den waterplas En 't ritslend loof van 't woud.

Nu spelen wij, zoo vrij en blij En buitlen door het groen.

Weg al 't verdriet! Ons vroolijk lied Weergalmt door 't schoon plantsoen.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(17)

Zomer avond.

In het westen daalt het zonlicht.

Zang en dans en spelen moe.

Keert het jonge volkje huiswaarts En sluit spoedig oogjes toe.

Zet klaas Vaak zich aan hun bedje, Dan vertelt hij, heel den nacht, Van de pret dien dag genoten En van wat hun morgen wacht.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(18)

Hoogmoed en nederigheid.

ARM BLOEMPJE,SPRAK DE TROTSCHE ROZE

HOE NIETIG EN HOE KLEIN ZIJT GIJ!

MAART'T MADELIEFJE SPRAK EENVOUDIG,

‘DEZELFDE DAUW DRENKT U EN MIJ.’

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(19)

Vlijtig Elsje.

Des morgens vroeg, voor dAg en dauw Is vlijtig Elsje al in de weer

En vliegt bij d' eersten zonnestraal, Als 't vlijtig bijtje al op en neer, Ja, nijver als de kleine bij, Lief, vlijtig Elsje, dat zijt gij.

Vlijtig Elsje.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(20)

VLIJTIGELSJE.

Des Avonds laat, des Avonds laat.

Als 't avondrood in 't westen gloort, Dan werkt zij als de nijvre bij Nog vlijtig aan de dagtaak voort.

Ja, nijver als de kleine bij Lief, vlijtig Elsje, dat zijt gij.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(21)

Opgesloten.

‘Gevangen in huis, als een vink in de kooi;

Niet buiten te mogen gaan spelen,

't Is hard en de boeken, al zijn ze ook heel mooi, Die moeten wel spoedig vervelen.’

Ja jongen, 'k beklaag je, maar zeg, kameraad!

Wie zou er de schuld wel van wezen?

Zeg, heb je gespeeld soms, toen 't leertijd was, maat, En moet je onder speeltijd nu lezen?

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(22)

De terugkomst van den Savoijaard.

HA, 'K ZIE HET WEER,MIJN OUDERHUIS, DAT'K LANG GELEEN,VERLIET, 'TIS MAAR EEN HUT,EEN ARME KLUIS,

EN WEELDE VINDT GE ER NIET.

IK HEB GEREISD VAN STAD TOT STAD,

K'ZAG MENIG TROTSCH PALEIS.

EN'K ZONG,MAAR EENZAAM WAS MIJ PAD, EN DROEVIG KLONK MIJN WIJS

MAAR NU MIJN OOG DAT HUTJE ZIET

WEET IK VAN KOMMER NOCH VERDRIET.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(23)

De terugkomst van den Savoijaard.

STRAKS KUS IK ZE ALLEN GOEDEN DAG. DOOR WIE IK WORD BEMIND

EN DIE IK IN ZOO LANG NIET ZAG, IK,ARM,VERLATEN KIND.

IK HEB GEREISD VAN STAD TOT STAD, 'K ZAG MENIG TROTSCH PALEIS

EN'K ZONG,MAAR EENZAAM WAS MIJN PAD, EN DROEVIG KLONK MIJN WIJS.

MAAR NU MIJN OOG DAT HUTJE ZIET

WEET IK VAN KOMMER NOCH VERDRIET.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(24)

Veldbloempje.

't Madeliefje tusschen 't gras Beurt zijn zilvren Kopje, 't Wilde roosje in 't struikgewas

Breekt zijn schoonste knopje.

Alles lacht u vriendlijk toe:

‘Lief, aanvallig meisje!

'k Wil wel altijd bij u zijn, Pluk, och, pluk me een reisje

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(25)

Arm Meisje.

Arm meisje dwaalt zoo eenzaam En treurig over straat

En wekt het medelijder Van wie haar gadeslaat.

Toch vraagt het kind der armen In 't meer dan schamel kleed Vaak nog vergeefs erbarmen

Met haar ellende en leed.

Och, mocht gij haar ontmoeten Verzacht haar droefenis In naam van Hem daarboven

Die ook haar Vader is.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(26)

Visscherskinderen.

Op 't wild bewogen watervlak Der ongewisse baren.

Daar dobbert d' arme visscher vaak Te midden van gevaren.

En 't visschers kroost, aan 't strand der zee, Kijkt uit en bidt met moeder mee!

Heer, wil hem toch bewaren!’

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(27)

Borduurstertje.

Hoe schoon uw fijne vingeren De kleur'ge draden slingeren Als bloemen tusschen 't groen, Hoe 'k ook uw werk moet loven, 't Gaat nooit de pracht te boven

Van 't levend frisch plantsoen.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(28)

Zomernachtsdroom.

De zoele nachtwind suist door 't bosch, Vervuld met zoete geuren;

't Vermoeide bloempje tusschen 't mos Kan 't hoofdje niet meer beuren Het moegespeelde knaapje droomt Met rozen op de wangen

Van 't rijkgeblande de geboomt En van der voog'len zangen.

Hij ziet het vischjen in het meer Dat frisch en vroolijk spartelt.

De vlinders zweven op en neer En't lustig haasje dartelt.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(29)

EEN TOOVERNIJMFJE VOERT HEM MEE. EEN ALLERLIEFST PRINCESJE,

DIE KENT DE VOGELTJES BIJ NAAM, EN LOKT HEN UIT HUN NESTJE

ZIJ ZETTEN ALLE,BEURT OM BEURT, ZICH OP HAAR HANDJE NEDER, EN KWEELEN,WONDERZOET EN ZACHT

HUN LIEDJES,SCHOON EN TEEDER.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(30)

Zij voert hem dieper in het bosch En toont hem gansche scharen.

Van Elfen en kaboutertjes.

't Zijn allen kunstenaren.

Zij brengen nieuwe plantjes aan Die morgen zullen bloeien.

Hij ziet hen iedren tengren knop Met zachten dauw besproeien.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(31)

In 't wonderland.

KOM ZUSJE,ZET U BIJ MIJ NEER, DAN BRENG'K U OVER ZEE. IK WEET EEN BOOTJE,FIJN EN TEER, DAT VOERT ONS VEILIG MEE.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(32)

Een groote, bonte-vlinderschaar Die trekt het bootje voort, En brengt ons in het wonderland, Een schoon en heerlijk oord.

Daar drijven wij een poosjen rond In zilvren maneschijn.

Kom zusjelief, kom mee met mij, 't Zal daar zoo heerlijk zijn.

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

(33)

EINDE

W.F. Oostveen, Kinderlust en kinderleed

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet als een God zijt Gij gekomen Maar als een kind uit pijn gebaard Een kind dat lachend in zijn dromen De hemel in zijn hart bewaart Leon van Veen

Ik buig mij voor Uw troon, U gaf Uw eigen Zoon, Hij droeg de doornenkroon ook voor mij, ook voor mij!. Hij droeg de doornenkroon ook

Cosyns: “Vele mensen snappen ook niet dat je acht- tien moet zijn voor euthanasie.. Heel wat collega’s die met doodzieke kinderen werken, kunnen door de euthanasiewet een aantal

Een bloem met witte lintjes, Een prachtige margriet, Boog sierlijk met haar hoofdje En vroeg: ‘Och, pluk me niet.. Ik wil nog graag wat bloeien En kijken naar

Niemand zag hem zitten daar, En de schalk riep: zoek mijn maar!. Waar zou toch die

De hond staat bij zijn hok; hij hoort iets, maar weet niet wat.. Snoept poes van

Na vlijtig leeren past der jeugd, Genotvol spel en dart'le vreugd.. Nijgh's

Kom, tot de lieve lente keert, Hier achter deze ruiten7. Lief