• No results found

Project-MER-Verslag. Project: Collector van bestaande KWZI naar nieuwe KWZI Westouter (20.362B) te Heuvelland. Initiatiefnemer: 24 juli 2006

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Project-MER-Verslag. Project: Collector van bestaande KWZI naar nieuwe KWZI Westouter (20.362B) te Heuvelland. Initiatiefnemer: 24 juli 2006"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Project:

Collector van bestaande KWZI naar nieuwe KWZI Westouter (20.362B) te Heuvelland

Initiatiefnemer:

AQUAFIN N.V.

Dijkstraat 8 2630 Aartselaar

24 juli 2006 PRMER-0068-GK

Vlaamse Overheid

Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Graaf de Ferrarisgebouw

Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

www.mervlaanderen.be

(2)

1. Inleiding

Dit milieueffectrapport werd opgesteld met het oog op de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor de aanleg van een afvalwatercollector in het bekken van de IJzer. Het betreft het project 20.362B gelegen op de noordelijke flank van de Zwarte Berg t.h.v. Westouter te Heuvelland. De riolering vangt de vuilvracht afkomstig van de huidige niet goed werkende KWZI t.h.v. de grens met Frankrijk en sluit deze aan op een nieuw te bouwen KWZI te Westouter. Ook de afbraak van de oude KWZI behoort tot het project. Onmiddellijk na de uitvoering van dit project wordt ong. 550 IE opgenomen. Na de volledige uitbouw van de rioleringsinfrastructuur zal de doorgevoerde vuilvracht in deze riolering ong. 700 IE bedragen. Er wordt geen industriële vuilvracht opgenomen. Het project omvat ongeveer 4 km riolering waarvan ongeveer 720 m persleiding. Langs het tracé zijn er ook 4 overstorten en 1 pompstation voorzien. Het tracé is gesitueerd in of gelegen langs op het Gewestplan vastgestelde ecologisch en landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, recreatiegebieden, woongebieden en zone voor gemeenschapsvoorziening en openbaar nut.

Het project is eveneens gelegen langs het Habitatrichtlijngebied “West-Vlaams Heuvelland”.

Nabij het projectgebied bevindt zich in Frankrijk ook een zgn. “Z.N.I.E.F.F-type I-gebied”, m.n. het gebied “n° 115 Le Mont Noir”.

De initiatiefnemer van dit project is AQUAFIN N.V., Dijkstraat 8, 2630 Aartselaar..

Het m.e.r.-proces werd opgestart onder het Besluit van de Vlaamse Regering van 23 maart 1989 houdende bepalingen voor het Vlaamse Gewest van de categorieën van werken en handelingen, andere dan hinderlijke inrichtingen, waarvoor een milieueffectrapport is vereist voor de volledigheid van de aanvraag voor de bouwvergunning. Op dat moment was het project onderworpen aan de MER-plicht volgens artikel 2, sub 15 van dit besluit, met name:

"aanleg van een hoofdtransportleiding voor het transport van een vloeistof in één of meer van volgende gebieden:

- ofwel een volgens het Gewestplan vastgesteld natuur- en/of reservaatgebied;

- ofwel een volgens het Gewestplan vastgesteld ecologisch waardevol gebied;

- ofwel een vogelbeschermingsgebied vastgesteld in toepassing van de richtlijn 97/409/EEG van 2 april 1979 en/of Ramsar-gebied.".

Omwille van de ligging in een volgens het Gewestplan vastgesteld ecologisch waardevol gebied was dit project dus project-MER-plichtig.

Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan een milieubeoordelingsplicht volgens bijlage II, rubriek 1c 2°, van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststellingen van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage met name: “Aanleg van ondergrondse buisleidingen en de randvoorzieningen behorend bij die buisleidingen, die niet gelegen zijn in een leidingstraat aangeduid op een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan, een woon-, landbouw- of industriegebied of gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen of een gelijksoortig bestemmingsgebied, indien ten minste 2000 m² van de werkzone voor de uitvoering van de werken in een bijzonder beschermd gebied ligt.”

Aangezien de werkzone voor dit project groter is dan 2000 m² binnen deze bijzondere beschermde gebied, is onderhavig project milieubeoordelingsplichtig. De initiatiefnemer heeft er echter voor gekozen om het opgestarte m.e.r.-proces voor de opmaak van een MER te

(3)

De milieubeoordeling (in dit geval het MER) is vereist voor het vervolledigen van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning.

Het kennisgevingdossier is door de Cel Mer van de afdeling algemeen Milieu- en Natuurbeleid volledig verklaard op 3 augustus 2004. Afschriften van dit volledig verklaarde kennisgevingdossier werden door de initiatiefnemer rondgestuurd op 16 augustus 2004. De ter inzagelegging werd aan de bevolking aangekondigd d.m.v. aanplakking aan het gemeentehuis van Heuvelland en liep van 23/08/2004 tot 23/09/2004. Parallel werden adviezen bij administraties en openbare besturen gevraagd. Gezien er mogelijke grensoverschrijdende effecten richting Frankrijk te verwachten waren werden ook de Frans autoriteiten uitgenodigd opmerkingen te geven, doch er werd geen reactie gegeven.

Rekening houdend met de geformuleerde opmerkingen en de resultaten van een overlegvergadering met alle betrokken partijen op 5 oktober 2004 te Brugge heeft de Cel Mer richtlijnen op 26 oktober 2004 betekend. Tijdens de milieueffectrapportage werd er overleg gepleegd. De richtlijnen vormden de leidraad voor de bespreking van een ontwerprapport, dat voor opmerkingen naar de verschillende administraties werd rondgestuurd. De ontwerptekstbespreking vond plaats op 14 februari 2006. Het definitieve milieueffectrapport werd ontvangen op 14 juni 2006 en de goedkeuring ervan moet samen met dit goedkeuringsverslag uiterlijk op 24 juli 2005 worden betekend.

Aangezien het project gelegen is in de nabijheid van het Habitatrichtlijngebied “West-Vlaamse Heuvels” is er binnen het MER ook een “passende beoordeling” noodzakelijk. M.b.t. die passende beoordeling werd door de dienst Mer geen advies aan het Agentschap Natuur en Bos gevraagd vermits er geen aanzienlijke negatieve effecten te verwachten zijn op dit gebied.

Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel 4.3.5§1 van het decreet betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.

2. Vorm en presentatie

Het voorliggende milieueffectrapport, bestaande uit 2 boekdelen (een tekstbundel en een kaartenbundel) is naar presentatie en lay-out een zeer verzorgd document geworden. De figuren en bijlagen zijn steeds van een zeer goede kwaliteit, zeer verzorgd en verduidelijkend.

Het rapport bevat een duidelijke inhoudsopgave, lijsten met figuren en tabellen, een literatuurlijst en een verklarende woordenlijst. Alle relevante kaarten zijn in de kaartenbundel aanwezig en verwijzingen ernaar zijn in de tekst verwerkt. De effecten en milderende maatregelen worden cartografisch gesitueerd. Toch komen in de tekst nog enkele storende zetfouten voor: zo is in tabel 7-21 (p.204-205) de vermelding “(tussen haakjes Aquafin-voorstel tot beperken van breedte)” na de ontwerptekstbespreking overbodig geworden, doch in deze eindversie niet geschrapt.

(4)

Het rapport bevat geen leeswijzer zoals bedoeld in het Richtlijnenboek m.e.r.. Deze leeswijzer is nuttig t.b.v. de leestoegankelijkheid van het MER. Een dergelijke leeswijzer duidt per onderwerp aan wat de cruciale informatie is en duidt aan wat de te volgen leesstrategie is, wat de plaats is van belangrijke informatie en wat de functie is van de tekstonderdelen.

Deel 1 “Algemene inlichtingen” beschrijft, naast een beknopte beschrijving van het project en de toetsing aan de MER-plicht, beknopt de verschillende stappen in het besluitvormingstraject. De toetsing aan de MER-plicht gebeurt hier nog op basis van de MER-besluiten van 1989. Ook een toetsing aan de milieubeoordelingsplicht conform het besluit van 10 december 2004 (zie §1 van dit verslag) is in dit MER opgenomen. Ook de vervolgmogelijkheden voor actieve en passieve openbaarheid van het MER zijn niet opgenomen in dit deel 1. Het voorwoord geeft wel het concrete doel van dit milieueffectrapport aan. De niet-technische samenvatting werd achteraan in het rapport opgenomen. De kwaliteitsbeoordeling van deze samenvatting volgt verder in §12 van dit verslag.

De taak van elke betrokken partij wordt tevens in dit deel 1 duidelijk verwoord.

De bijlage bevat verduidelijkende achtergrondinformatie.

3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming

art.4.3.7.§ 1,1°, a en b

De doelstelling en de verantwoording, duidelijk toegelicht in deel 2 van het MER, geeft aan geeft o.a. aan dat de voorgestelde activiteiten tegemoet willen komen aan het voldoen aan het beleid inzake het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewater.

Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art. 4.1.7. van het decreet moeten ook de conclusies ook “doorwerken in de besluitvorming”. Het MER heeft bij de formulering van de mogelijke alternatieven, de milderende of compenserende maatregelen daar duidelijk rekening mee gehouden.

De termijnen waarop het project zal worden vergund (en uitgevoerd) zijn niet aangegeven.

Deel 1 heeft wel opgave gedaan van de aan te vragen vergunningen en van de te volgen vervolgprocedure.

4. Voorgenomen project en alternatieven

art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e

Deel 2 en Deel 4 van het MER, resp. “Verantwoording van het project” en "Beschrijving van de projectwerken", omvatten een situering van het project binnen de zuiveringsinfrastructuur van het gebied, de verantwoording van het tracé, de technische aspecten en de beschrijving van de werken. De situering van het project binnen het zuiveringsgebied wordt op een kaartje weergegeven (kaart 2). Mogelijke locatiealternatieven voor dit project werden aangegeven (p.66-68) en op basis van hun voor- en nadelen gemotiveerd waarom ze niet verder opgenomen werden in het verdere onderzoek binnen dit MER.

(5)

Het MER beschrijft de verschillende mogelijke stappen van de aanleg en de afwerking procesmatig. Alle activiteiten en deelactiviteiten van aanleg- en exploitatiefase in het kader van het voorgenomen project zijn in het rapport volledig beschreven en waar relevant op een duidelijke wijze cartografisch gepresenteerd. Deze beschrijving vormt de basis van het ingreep-effectschema (p.144-147).

Er zijn, zoals aangegeven in de richtlijnen, geen doelstellingsalternatieven onderzocht.

In het kader van de uit te voeren werkzaamheden waarvan de locaties nog niet precies gekend zijn, heeft het MER mogelijke sites aangeduid op basis van minimale (tijdelijke) effecten.

Deze omvatten o.a. opslagruimtes voor in te zetten materieel, de werfkeet,…

Ook werd voldoende gemotiveerd waarom verder in het MER geen uitvoeringsalternatieven op hun milieueffecten worden onderzocht.

5. Juridische en beleidsmatige context

art.4.3.7.§ 1,f

Deel 3 in het MER heeft uitgebreid opgave gedaan van het juridisch en beleidsmatige kader dat voor dit project van belang is. Het rapport geeft telkens duidelijk aan waar de projectrelevantie zich situeert. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijk ruimtelijke component worden duidelijk cartografisch gepresenteerd.

Toch dient hier vermeld te worden dat de informatie m.b.t. de passende beoordeling op p.32 niet correct is: er wordt voor deze beoordeling naar de “bijlage” verwezen terwijl de passende beoordeling (terecht) opgenomen is in §7.1.4.6 bij de effectbespreking voor de discipline

“fauna & flora”

6. Algemene methodologische aspecten

In het hoofdstuk 6 wordt de opbouw en de uitgangspunten van de effectenstudie beschreven, m.n. de afbakening van de te onderzoeken disciplines, de afbakening van de projectgrenzen en het studiegebied en de te verwachten effecten per fase en per deelingreep. Dit laatste aspect werd aangegeven in een duidelijk ingreep-effectenschema (tabel 6.10).

Het vastleggen van de referentietoestand (hier de huidige situatie van het studiegebied) is behandeld in hoofdstuk 5. De gebruikte informatiebronnen voor de beschrijving van de referentiesituatie worden er binnen elke discipline aangegeven. Ook de gehanteerde methodologie voor de beschrijving van de referentiesituatie wordt voldoende aangegeven.

Tevens is opgave gedaan van mogelijke ontwikkelingsscenario's welke het beoordelingskader vormen voor de vastgestelde effecten die werden aangegeven in het ingreep-effectschema.

Per discipline wordt in hoofdstuk 7 aangegeven welke methodologie gehanteerd wordt om de effecten van het project in te schatten.

(6)

7. Bestaande toestand en milieueffecten

7.1. Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s

art.4.3.7.§ 1,1°, g

Per discipline wordt de referentiesituatie van het gebied in deel 5 goed en volledig beschreven en worden de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten voldoende aangegeven. Hierbij wordt maximaal gebruik gemaakt van de beschikbare informatiebronnen en ondersteunend kaartmateriaal.

In dit MER, geïntegreerd binnen elke discipline, krijgt de lezer een goed overzicht van de huidige status van het studiegebied.

7.2. Milieueffecten en milderende maatregelen

art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c

In deel 7 van het rapport worden de effecten per discipline voldoende beschreven of voorspeld en beoordeeld. Waar mogelijk werden de effecten via modelberekening kwantitatief uitgedrukt. Na de beoordeling van de mogelijke invloeden van het project op de mogelijke ontwikkelingsscenario’s, worden in een aparte paragraaf (§7.2, p.239 e.v.) per discipline milderende maatregelen vooropgesteld.

In de discipline ‘Bodem’ worden de effecten van de relevante deelingrepen aangegeven en dit voor de verschillende fasen van het project. Het betreft vooral de wijzigingen van bodemstructuur tijdens de uitvoering van werkzaamheden (verdichting), de wijziging van de profielopbouw en de invloed op de bodemerosie. De effecten worden lokaal als significant negatief beoordeeld. Locatiegebonden effecten werden duidelijk cartografisch gepresenteerd.

Binnen de discipline ‘Water’ ligt de nadruk enerzijds op de effecten op het grondwater (invloed van de bemaling) en anderzijds op de invloed van het project op zowel de kwaliteit als op de kwantiteit van het oppervlaktewater. De effecten werden waar mogelijk duidelijk kwantitatief uitgedrukt. Er werd voldoende gebruik gemaakt van gekwantificeerde modelresultaten. De effecten worden er, afhankelijk van de effectgroep en de fase van het project, beoordeeld van sterk negatief tot zeer sterk positief. Locatiegebonden effecten zijn duidelijk cartografisch gepresenteerd.

In de discipline ‘Monumenten en Landschappen’ worden de effecten, m.n. de invloed op cultuurhistorie, de wijzigingen van het landschapsbeeld en de mogelijke wijzigingen in de landschapsstructuur vooral, gezien de aard van het project, op microschaal op een voldoende wijze beschreven en beoordeeld. Archeologie werd op een voldoende wijze behandeld. De effecten worden binnen deze discipline, afhankelijk van de effectgroep, er beoordeeld van sterk negatief tot neutraal. De effecten van het onoordeelkundig bergen van grondoverschotten (buiten het studiegebied) werd niet beschreven en ook niet beoordeeld tabel 7.20. Nochtans kan het onoordeelkundig dumpen van deze overschotten ook in deze discipline buiten het studiegebied aanzienlijke effecten veroorzaken. Milderende maatregelen werden hierdoor ook niet opgesomd in §7.2. Andere locatiegebonden effecten zijn wel duidelijk cartografisch gepresenteerd.

(7)

De directe en indirecte effecten op "fauna en flora" zoals tijdelijk en permanent biotoopverlies, rustverstoring, verdroging, bodemverstoring, water- en bodemverontreiniging en wijziging oppervlaktewaterkwaliteit worden in § 7.1.4 voor de verschillende fasen van het project voldoende beschreven. De effecten werden waar mogelijk duidelijk kwantitatief uitgedrukt.

De effecten worden binnen deze discipline, afhankelijk van de effectgroep, er beoordeeld van beperkt negatief tot zeer positief. Locatiegebonden effecten zijn duidelijk cartografisch gepresenteerd. Paragraaf 7.1.4.6 bevat ook de nodige informatie voor een “passende beoordeling i.f.v. de Europese Habitatregelgeving. Er werd duidelijk aangetoond dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn door de uitvoering van de geplande werkzaamheden. Door een verbetering van de waterkwaliteit kan dit zelfs positief inwerken op het functioneren van het aanliggende Natura 2000-gebied.

Binnen de discipline ‘Mens’ worden de effecten op het menselijk handelen, zoals de impact op wonen, op recreatie, op landbouw, op verkeersveiligheid en op beleving voldoende beschreven en beoordeeld. Ook tijdelijke effecten (geluid en mogelijke verkeershinder) zijn voldoende beschreven.

Deel 9 van het MER beschrijft de grensoverschrijdende effecten. Men stelt dat er echter dat er geen significante negatieve grensoverschrijdende effecten te verwachten zijn. Dit is ook terecht.

7.3. Vergelijking van de alternatieven

art.4.3.7.§ 1,2°, e

Zoals hierboven reeds beschreven zijn in het deel 4 van het MER de door de initiatiefnemer overwogen alternatieven besproken met hun voor- en nadelen. Deze alternatievenbespreking is voldoende uitgewerkt en deze onderbouwd op een voldoende wijze waarom er binnen het effectenonderzoek verder geen alternatieven meer onderzocht zijn. Van het voorliggende project kan men dan ook aannemen dat dit het meest milieuvriendelijk alternatief is mits er rekening wordt gehouden met de milderende maatregelen. Dit is zelfs beter dan het nulalternatief.

8. Leemten in de kennis

art.4.3.7.§ 1,4°

In deel 10 werd per discipline duidelijk de leemten in de kennis behandeld. Uit de beschrijving kan duidelijk afgeleid worden over welk type van leemte het gaat: met betrekking tot inventarisatie en met betrekking tot voorspellings- en beoordelingsmethodes en met betrekking tot inzicht. Hierbij wordt meestal aangegeven hoe met die leemte in de kennis is omgegaan in het rapport.

9. Monitoring en evaluatie

art.4.3.7.§ 1,2°, d

Het rapport bevat geen postmonitoringprogramma, zoals voorgeschreven door het MER/VR- decreet. §10.4 geeft aan dat de opzet van een nieuw programma niet echt noodzakelijk is. De

(8)

bestaande meetnetten volstaan. Voorlopig worden er ook geen maatregelen voorgesteld die afhankelijk worden gesteld van bepaalde monitoringresultaten.

10. Integratie en eindsynthese

art.4.3.7.§ 1,2°, e

Deel 11 geeft een disciplineoverschrijdende en duidelijk leesbare eindbespreking van de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen.

In deze eindbespreking wordt besloten dat het project geen onoverkomelijke milieueffecten zal teweegbrengen als de voorgestelde maatregelen worden opgenomen in het project.

11. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen

art.4.3.7.§ 5,3°

Deel 12 “Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen” geeft voldoende invulling aan de gestelde eisen van een dergelijk hoofdstuk.

12. Niet-technische samenvatting

art.4.3.7.§ 1,5°

De niet-technische samenvatting vormt een duidelijk en afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst is begrijpelijk voor een gemiddelde lezer. Deze samenvatting verwijst in een soort van voorwoord naar de relevante figuren, kaarten of tekeningen in de kaartenbundel. Mede daardoor kan deze samenvatting als een apart geheel gelezen worden.

13. Besluit

Gelet op wat voorafgaat wordt de project-MER, ingediend door Aquafin op 14 juni 2006, goedgekeurd.

24 juli 2006,

Het afdelingshoofd,

Ir. Koen DE SMET

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Beoordelingskader impact luchtkwaliteit (bij kwantitatieve impactbeoordeling); score toegekend voor de berekende bijdrage ten opzichte van luchtkwaliteitsdoelstellingen en

Bijgevolg wordt een ontheffing van de verplichting tot het opstellen van een MER toegekend voor de realisatie en de exploitatie van deze defosfatatietank binnen de terreinen van

knoop O1/O2, waar de bewoning van Zelzate deels wordt afgeschermd van de R4 door de bestaande begroeide grondberm, en in zone W7/W8, waar de bewoning van Evergem wordt afgeschermd

Het natuurinrichtingsproject zoals in de tabel staat aangegeven heeft waarschijnlijk betrekking op een gemeentelijk initiatief voor de zone stroomopwaarts het park.. Zoals

In dit kader zal de bouw van een nieuwe KWZI niet evident zijn, aangezien de bestaande instal- latie gelegen is in landbouwgebied (KWZI : k l e i n s

Waarom worden zulke subsidiedossiers waar Eu- ropese EFRO-steun (Europees Fonds voor Regio- nale Ontwikkeling) aan gekoppeld is, naar analo- gie van Aquafin-dossiers niet eveneens

Ervan uitgaande dat er een toereikende primaire bluswatervoorziening en opstelplaats voor de TAS binnen de gestelde afstand van 40 meter aanwezig zijn, hoeft er geen aanvullende

Gelet op het feit dat voor het voorgenomen project het mer-proces volledig en in overleg met de dienst Mer doorlopen werd en gelet op de toetsing van het voltooide