• No results found

3^PM m

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "3^PM m"

Copied!
280
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

.3M

M

ir

m

"', ':'i

m

^Qi

of'îJ/i

&1?^*%P^>'

j ^ n v J r\oj

», •-»

ÖÈ * •

3^PM

i* *TO'' 5' * % Ä »^P^^^^BH

^

M|* flj >

rV, 'v

(2)

SS^BflC •*'" * •• A J H

BIBLIOTHEEK KIT W

0093 2465

I

(3)

sr~frr<f^^r

(4)

3MM*' X'

(5)

FAILLISSEMENTSVERORDENING

Koninklijk Besluit van 19 November 1904, No. 46 (Staatsblad 1905 No. 217)

BENEVENS EENE OPGAVE VAN

DE DAAROP BETREKKTNG HEBBENDE LITERATUUR, DE JURISPRUDENTIE VAN DEN HOOGEN RAAD,

EN AANDUIDING ACHTER ELK ARTIKEL

VAN DE

DAARMEDE OVEREENSTEMMENDE BEPALINGEN

IN DE

NEDERLANDSCHE FAILLISSEMENTSWET, MET AANTEEKENINGEN

zoomede

de Verordening ter invoering van de Faillissemenfsverordening (Staatsblad 1906 No, 3 4 8 ) en bijlage.

door

Mr. J. D U P A R C ,

Substituut-Officier var, Justitie te Batavia.

[TUI

UM IVOIKENI

m MDSûH W

V A N $ >

BATAVIA G. K O L F F & Co.

1906.

(6)

! * - r ç

(7)
(8)
(9)

INHOUD.

Biz.

T i t e l I. Van faillissement.

E e r s t e a f d e e l i n g . Van de faillietverklaring.

art i —18 i T w e e d e a f d e e l i n g . Van de gevolgen der failliet-

verklaring, art. 19 — 62 . . . 18 D e r d e a f d e e l i n g . Van het bestuur over den fail-

lieten boedel.

§ 1. Van den rechter-commissaris.

art 6 3 - 6 6 41

§ 2. Van de weeskamer, art. 67—70. 43

§ 3. Van de commisie uit de schuld-

eischers. art. 71—76. . . . 45

§ 4. Van de vergaderingen der schuld-

eischers. art. 77—83 . . . 48

§ 5. Van de rechterlijke beschik-

kingen, art. 82—83 . . . 50 V i e r d e a f d e e l i n g . Van de voorzieningen na de

faillietverklaring en van het be-

heer der weeskamer, art 84—103 51 V i j f d e a f d e e l i n g Van de verificatie der schuld-

vorderingen, art. 104 - 133 . . 57 Z e s d e a f d e e l i n g . Van het akkoord, art. 134-167. 71 Z e v e n d e af d e e l i n g . Van de vereffening des

boedels, art. 168-189. • 85 A c h t s t e a f d e e l i n g . Van den rechtstoestand des

schuldenaars na afloop van de

vereffening, art. 190 — 196. . 95 N e g e n d e a f d e e l i n g . Van het faillissement eener

nalatenschap, art. 197—201. . 97 T i e n d e a f d e e l i n g . Bepalingen van interna-

tionaal recht. art. 202 — 204. • 99 E l f d e a f d e e l i n g Van rehabilitatie, art. 205 - 211. 101 Titel II. Van surséance van betaling.

art. 212-238 103 B ij 1 a g e n.

(10)
(11)
(12)
(13)

STAATSBLAD N O . 21 7

van 1905.

V e r o r d e n i n g op het faillissement en de surséance van betaling voor de Europeanen in Nederlandsch-Indië.

No. 46. Wij, W i l h e l m i n a, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje

Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordrachten van Onzen Minister van Koloniën van 13 April 1901, Litt. A1, No. 38 en 20 Mei 1903, Litt. AL, No. 1 ;

Den R a a d van State gehoord (adviezen van 12 Novem- ber 1901, No. 27 en 7 Juli 1903, No. 20);

Gezien de nadere rapporten van Onzen voornoemden Mi- nister van 11 April 1904, Litt. A \ No. 1 8 en van 9 November 1904, Litt. A1, No. 22;

Gelet op de wet van 30 September 1893 (Nederlandsch Staatsblad No. 140) op het faillissement en de surséance van betaling, zooals zij is gewijzigd bij de wetten van 6 Sep- tember 1895 (Nederlandsch Staatsblad No. 155) en 9 Juni 1902 (Nederlandsch Staatsblad No. 91), en op de artikelen 20 en 75, 1ste lid, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië (Indisch Staatsblad 1 855, No. 2);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Ten eerste: vast te stellen de aan dit besluit gehechte verordening op het faillissement en de surséance van betaling voor de Europeanen in Nederlandsch-Indië.

Ten tweede : te bepalen, dat de bij dit besluit vastgestelde verordening kan worden aangehaald onder den titel van

» Eaillissementsverordening".

Ten derde: te bepalen, dat dit besluit in werking treedt op een nader door den Gouverneur-Generaal van Neder- landsch-Indië vast te stellen dag.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den R a a d van State.

Het Loo, den 19 November 1904, De Minister van Koloniën, W I L H E L M I N A .

I D E N B U R G . Accordeert met het Origineel:

De Secretaris-Generaal : bij het Departement van Koloniën,

A. E. E L I A S .

(14)

FAILLISSEMENTSVERORDENING.

L i t e r a t u u r .

O n t w e r p een er Wet op liet Faillissement en de surséance van betaling-, met toelichting-, den koning aangeboden door de Staatscommissie, ingesteld bij Besluit van 22 November 1879, No. 26 ( 's Gravenhage 1887).

O n t w e r p eener Wet op het Faillissement en de surséan- ce van betaling, bevattende de Handelingen tusschen de Regeering en de Staten-Generaal ('s Gravenhage 1891).

B e s c h e i d e n betreffende De Nieuwe Faillissementsverorde- ning voor Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1905 No. 217). (Batavia Landsdrukkerij 1905).

M r . B J . P o l e u a a r Het o n t w e r p v a n Wet op het Faillissement en de surséance van betaling ( 's Gravenhage

189O.

Mr. P h . K l e i n t j e s Het Faillissement in het internationaal privaat- recht (Leiden 1890).

H . M . J . W a t t e l Inleiding tot de beoefening van het Wetboek van Koophandel benevens de Wet op het Fail- lissement en de surséance van betaling, met aanteekeningen ( 's Gravenhage 1893).

Prof. Mr. D. J o s e p h u s J i t t a , Fa codification du droit international de la faillite ( 's Gravenhage 1895).

F. E . T . K r a u s e Eenige beginselen van het nieuwe wetsontwerp op het Faillissement, vergeleken met die van het bestaande recht (Amsterdam 1893).

Mr.J. D. V e e g e n s De Wet op het Faillissement en de surséance van betaling, (Haarlem 1894).

Mr. G. V i s s e r i n g De Wet op het Faillissement en de surséance van betaling, Practische Handleiding met tekst der wet en alpbab. registers (Amsterdam 1894).

P r o f Mr. W . P . A D - M o l e n g r a a f f. De Faillissementswet verklaard ( 's Gravenhage 1896).

Mr. G. W. b a r o n v a n d e r F e l t z Geschiedenis van de wet op het Faillissement en de surséance van betaling-,

(15)
(16)
(17)

- VII -

volledige verzameling van regeeringsontwer- pen, gewisselde stukken, gevoerde beraadsla- gingen enz. (Haarlem 1895).

Mr. C R e e l i n g K n a p B e k n o p t e Handleiding bij de Faillissements- wet, (2e druk, Sneek 1896).

T h e m i s 1891 blz. 586, 1895 blz 612.

R e c h t s g e l e e r d m a g a z i i n XI, blz. 271 XV. blz. 464, 479 Mr. M. F. v a n G o u d o e v e r Eenige opmerkingen over de Faillis -

sementswet W. v. h. Not. 1530.

Mr. A. S t r u y k e n De Faillissementswet en de Indische tracte- menten en pensioenen W. 7307, 7383, 7811.

Mr. A, M ij s Faillissement der huwelijksgemeenschap. The- mis 1900, 29.

Mr. PI. H e s s e De Faillissementswet in de praktijk. R. Mag.

XXIII, 440.

Mr. M D. v a n G o u d o e v e r Technische gebreken onzer Faillisse- mentswet, Tijdschrift voor Privaatrecht, Nota- riaat en Fiscaal recht, V, 26.

Mr. G. K i r b e r g e r Twee vragen naar aanleiding van de wet op het faillissement en de surséance van betaling R. Mag XXIII, 159.

(18)

B i

(19)
(20)
(21)

FAILLISSEMENTS VERORDENING

TITEL I.

VAN FAILLISSEMENT.

J. C. F. B ö t h l i n g h : Enkele opmerkingen over art i. der wet o]) het Faillissement en de Surséance van betaling (Leiden 1894.) De artikelen 1 en 6 der Faillissementswet. Overzicht der recht- spraak door Mr. J. v a n D r o o g e . R. Mag. XIX, 342. Art. r der Faillissementswet door F. W o l f s o n . W. 7068. Over Artikel 2, Themis 189r, 600, Over Art. 6. W. 6855. Over Art. 8 vlg. C. T.

M o d d e r m a n , art. 791 W. v. K. en het Wetsontwerp op het fail- lissement en de Surséance van betaling (Leiden 1892). Verzet tegen faillietverklaring door schuldeischers en belanghebbenden door Mr. F. A. M o l s t e r . Mag. v. Handelsv. V, 139.

EERSTE AFDEELING.

VAN DE FAILLIETVERKLARING.

Art. 1. De schuldenaar, die in den toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt, hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of meer zijner sehuld- eischers, bij rechterlijk vonnis in staat van faillissement ver- klaard.

De faillietverklaring kan ook worden uitgesproken, om redenen van openbaar belang, op de vordering van het Openbaar Ministerie.

De vraag of onder redenen van openbaar belang ook die belangen behooren gerekend te worden, welke in art. 768 W . v . K . (753 ind ) gevonden worden, werd door den Min. van Justitie toestemmend beantwoord, echter onder bijvoeging van het bij het Verslag der Commissie van voorbereiding 2e Kamer gemaakte voorbehoud, dat uit de toevoeging aan de 2e alinea van de woorden redenen van openbaar belang geenszins behoort te worden opgemaakt, dat in de gevallen, vermeld in art 768 W. v. K. het O. M. steeds failliet-

(22)

— 2 —

verklaring moet requireeren ; dit behoort ook in die gevallen alléén te geschieden, wanneer het openbaar belang daarbij betrokken is.

(Antw. op het Verslag Comui. van Rapp. iste kamer, Belinfante IV, blz 39)

Ook in het geval van de art. 6 en 8 Fw., vertegenwoordigt de curator, ingevolge de art. soó en 44 f B. W. (452 en 383 I n d ) den onder curateele gestelde en kan deze dus slechts door zijn curator optreden.

Het verhoor van den curator is dus, in den zin der wet, het verhoor van den onder curateele gestelde, welke ook de ver- dediging moge zijn, door den curator gevoerd.

HR. 5 Febr. 1897, W. 6925.

Indien een onder curateele gestelde schuldenaar verkeert in den bij art. 1 Fw. beschreven toestand, moet hij persoonlijk en niet zijn curator qq. in staat van faillissement worden verklaard.

HR. 2 April 1897, W. 6950.

Een minderjarige kan alleen, vertegenwoordigd door zijn vader of voogd, tegen zijn faillietverklaring in hooger beroep of in verzet komen, daar deze hem in rechte vertegenwoordigen.

HR 28 Juni 1901, W. 7622.

Het verzoek tot faillietverklaring van een minderjarige moet gericht worden teg'en den vader of den voogd, die het bewind heeft over de goederen van den minderjarige en die hem, be- houdens enkele in de wet uitdrukkelijk genoemde gevallen, in alle burgerlijke handeling'en vertegenwoordigt.

HR 15 Febr. 1901, W. 7560.

Indien vaststaat, dat degene, wiens faillietverklaring verzocht wordt, slechts ééne schuld heeft, moet het verzoek tot faillietverklaring worden verworpen

H R 13 Mei 1S97, W. 6976.

Indien na een summier onderzoek blijkt, dat een schuldenaar ernstige reden<. n van tegenspraak heeft, kan hij. door de nietbe- taling der door hem ontkende schuld, niet gezegd wTorden in den toestand te verkeeren, dat hij heeft opgehouden te betalen

HR. 8 Januari 1897, W. 6911.

Artikel 1 der Fw legt den rechter wel de verplichting op een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid \ an feiten en omstandigheden, waaruit valt af te leiden, dat een schuldenaar verkeert in den toestand van te hebben opgehouden met be- talen, maar laat hem in de waarneming dier feiten en om- standigheden geheel vrij

HR. 31 December 1896, W. 6912.

De Fw eischt niet, dat de feiten en omstandigheden, waaruit des schuldenaars toestand van te hebben opgehouden met betalen blijkt, in het vonnis van faillietverklaring worden vermeld.

HR. 13 Mei 1897, W. 6973

Het niet-bctalen vnn een enkele schuld kan slechts dan een toe- stand van ophouden van betalen aanwijzen, wanneer het,

(23)
(24)
(25)

wegens de omstandigheden, waaronder de niet-betaling van die schuld plaats heeit, te verwachten is, dat de schuldenaar, ook tegenover zijne andere schuldeischers, zijne verplichting tot betaling niet zal nakomen.

HR. i3 Mei 1897, W. 6976.

Waar feitelijk vaststaat, dat de schuldenaar met de meesten zijner schuldeischers een accoord van tien pCt, ter finale kwijting hunner vorderingen, heeft gesloten, is, door zijn faillietverkla- ring op verzoek van den niet tot het accoord toegetreden schuldeischer, art 1 der F w niet geschonden.

HR. 12 November 1897, W. 7043.

De rechter, beslissende, dat iemand verkeert in den toestand van te hebben opgehouden te betalen en dientengevolge het faillis- sement van dien persoon uitsprekende, moet geacht worden rekening te hebben gehouden met het vereischte, dat er meer dan één schuldeischers moet zijn.

HR. 25 Mei 1898, W. 7127.

Door te beslissen, dat de verzoeker tot faillietverklaring niet heeft kunnen aantoonen, dat er eenige andere schuldvordering dan de zijne bestaat en bijgevolg geen samenloop vanschuld&

eischers en geen verheeren van den schuldenaar in den toe- stand, dat hij heeft opgehouden te betalen, aangenomen kan worden, is art 1 jeto. at t . 6 Fw, niet geschonden

HR. 3 Juni 1898, VV. 7133.

De wet verbiedt den rechter in appèl niet om zijne overtuiging, dat de faillietverklaring gegrond is, te putten uit feiten en omstandigheden, die in eersten aanleg niet bekend waren of na de behandeling in eersten aanleg zijn opgekomen

HR. 2 Dec 1898, W. 7210.

Waar de aangifte tot faillietverklaring is geschied in de hoedanig- heid van vertegenwoordiger eener ontbonden n.1. vennootschap, kan de rechter niet ambtshalve in een onderzoek treden of de' aangever ook was te beschouwen als directeur eener nog bestaande n 1. vennootschap.

HR. 1 December 1899, W. 7373.

Wijl de vennootschap onder firma niet is eene op zichzelf staande, van de vennooten afgescheiden, rechtspersoon, maar alleen de naam, waaronder door de venno ten handel gedreven wordt, en de toestand van ophouden te betalen door' de ven- nootschap onder firma dus ook medebrengt, dat de onder dien gemeenschappelijken naam handeldrijvende vennooten in dien- zelfden toestand verkeeren, ligt in de faillietverklaring dei- vennootschap ook die der vennooten opgesloten.

HR. 15 Maart 1901. W. 7582.

id 29 Sept. 1905, W. 8271.

De faillisscmentswet verbiedt geenszins het bestaan van huishou- delijke schulden mede in aanmerking te nemen om den bij art 1 dier wet omschreven toestand aanwezig te achten.

De invloed dier schulden op den toestand is facti.

HR. 15 Augs. 1902. VV, 7808,

(26)

_ 4 -

Al moge het niet betalen van een enkele schuld, waar andere schulden niet bestaan, niet geacht kunnen worden te weeg te brengen den toestand van ophouding van betaling, welke tot faillietverklaring aanleiding kan geven, kan die toestand wèl aanwezig zijn daar, waar de schuldenaar, naast een schuld, waarvan te vergeefs betaling is gevorderd, nog andere schulden heeft, welke hij blijkt niet te kunnen of niet te willen afdoen.

HR. 2 Juni 1899, W. 7287.

Ned.

Art. 2. De faillietverklaring geschiedt door den raad van art. 2.

justitie van de woonplaats des schuldenaars.

Indien de schuldenaar zich buiten Nederlandsch-Indië heeft begeven, is de raad van justitie zijner laatste woonplaats bevoegd.

Ten aanzien van vennooten onder eene firma is de raad van justitie, binnen welks gebied het kantoor der vennoot- schap is gevestigd, mede bevoegd.

Indien de schuldenaar binnen Nederlandsch-Indië geene woonplaats heeft, doch aldaar een beroep of bedrijf uitoe- fent, is de raad van justitie, binnen welks rechtsgebied hij een kantoor heeft, bevoegd.

Wordt in het geval van het derde of vierde lid of in dat van artikel 3 door meer dan één daartoe bevoegden raad van justitie op verschillende dagen de faillietverklaring uit- gesproken, dan heeft alleen de eerst gedane uitspraak rechts- gevolgen. Heeft de uitspraak van verschillende raden van justitie op denzelfden dag plaats, dan heeft alleen rechts- gevolgen de uitspraak van een der raden van justitie in deze volgorde: Batavia, Semarang, Soerabaia, Padang, Ma- kasser. Het voorafgaande lid is ook van toepassing, wanneer de faillietverklaring is uitgesproken zoov/el door den rechter in het Rijk in Europa als door dien in Nederlandsch-Indië, met dien verstande dat, indien de uitspraak op denzeifden dag plaats heeft, alleen die van den rechter in Europa rechts- gevolgen heeft.

Ten aanzien van naamlooze vennootschappen, wederkee-

rige verzekerings- of waarborgmaatschappijen, coöperatieve

of andere, rechtspersoonlijkheid bezittende, vereenigingen

en van stichtingen geldt, ter toepassing van dit artikel, de

plaats, waar zij haren zetel hebben, als woonplaats.

(27)
(28)
(29)

- 5 -

Het zesde lid van art 2 dankt zijn ontstaan aan eene opmerking in het advies van den Raad van »State, waarin gewezen wordt op het geval, dat gelijktijdig of ongeveer gelijktijdig twee failliet- verklaringen tegen denzelfden schuldenaar worden uitgesproken, onafhankelijk van elkander: de eene in Nederland, de andere in ludië, hetwelk zeer mogelijk is, omdat er talloos vele rechtsper- sonen zijn, die in Nederland haren zetel hebben, maar in Indië een bedrijf uitoefenen

Het zou tot groote verwikkelingen leiden, zeker niet in het be- lang der schuldeisehcrs, als een of meer van die allen in den toestand verkeeren, dat zij hebben opgehouden te betalen en zoo- wel in de kolonie als in Nederland worden faillietverklaard.

De toestand wordt nog erger, als in Nederland surséance ver- leend en hier te lande faillissement uitgesproken wordt of om- gekeerd. Zie artikel ro4 R. R.

Bescheiden betreffende de nieuwe Faillissements verordening, blz 69 en vlg.

Een in het buitenland gevestigde n. 1. vennootschap, die haar fi- liaal hier te lande opheft, kan hier te lande niet meer failliet worden verklaard

H.R. 23 Juli 1904, W. 8096

Art. 2 al. 2 Fw. houdt geene wettelijke beperking in voorden tijd, tusscheu het vertrek van den schuldenaar en de aanvrage tot zijn faillietverklaring.

H R. 27 Nov. 1903, W. 7998

Art 2 Fw., inzonderheid de tweede alinea, wijst den rechter aan, bevoegd om een verzoek tot iemands faillietverklaring te be- handelen, onverschillig wanneer de toestand van te hebben opgehouden te betalen is ontstaan, dus ook in het geval van evenbedoelde tweede alinea, onverschillig of die toestand reeds bestond tijdens het vertrek naar het buitenland.

II.R. 18 Febr. 1904, W. 8037.

Ned.

Art. 3. De gehuwde vrouw, die zelfstandig een beroep art. 3 of bedrijf uitoefent of een eigen vermogen bezit, kan ook

in staat van faillissement verklaard worden door den raad van justitie der plaats, v/aar zij dit doet, of door dien van de plaats, waar zij gevestigd is.

De redactie is namvkeuriger dan van art. 3 der Fw.

Het artikel voegt eene exceptioneele bepaling toe aan art 2, dat de hoofdregelen der bevoegdheid aangeeft, waarbij de woonplaats des schuldenaars, d.i. bij de gehuwde vrouw de woonplaats haars mans (art. 21 B. W.) op den voorgrond wordt gesteld.

Bescheiden, bh. JJ.

(30)

— 6 -

Ned.

Art. 4. De aangifte tot faillietverklaring wordt gedaan art. 4.

en het verzoek daartoe ingediend ter griffie en met den meesten spoed in raadkamer behandeld.

Ten aanzien eener vennootschap onder eene firma, moet de aangifte inhouden den naam en de woonplaats van elk der hoofdelijk voor het geheel verbondene vennooten.

Het vonnis van faillietverklaring wordt ter openbare te- rechtzitting uitgesproken en is bij voorraad, op de minute uitvoerbaar, niettegenstaande eenige daartegen gerichte voorziening.

Ten uitvoerlegging van de minuut is, wanneer het wenschelijk voorkomt, toegelaten, docli geenszins voorgeschreven, omdat daar- naast de algemeene recel van kracht blijft, dat de grosse van het vonnis den execntorialen titel oplevert.

Aangezien het toezenden van een grosse van het vonnis van faillietverklaring door 's raads griffier aan de curatrice, niet thuis behoort in de instructie voor de weeskamers, is dit voorschrift geschrapt in artikel 75 dier instructie en opgenomen in de derde alinea van art. 13 der Faillissements-verordening Vgl. art. 9 Veror- dening ter invoering van de Faillissemeuts verordening (Stblad.

1906, no. 348).

Bescheiden, blz. 77 en 78.

De schuldenaar, wiens verzoek tot faillietverklaring vau zijn schul- denaar is afgewezen, kan niet geacht worden in die afwijzing te hebben berust door het instellen eener vordering tot betaling der inschuld, op grond van welker niet-voldoening de failliet- verklaring was verzocht.

HR. ^ O c t o b e r 1896, IV. 6870.

Ned.

Art. 5. De verzoekschriften, bedoeld in het vorige arti- art. 5 kei en in de artikelen 8, 9, 10, 11, 66, 151, 161, Î97en 205, wor-

den ingediend door een procureur.

Het eerste lid van artikel 189 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Neder- landsch-Indië geldt niet ten aanzien van de verzoekschriften, aan het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië gericht, bedoeld in de artikelen 8, 9, 11, 151, 161, 217 en 227.

De verzoekschriften aan het hoogste rechtscollege gericht, kunnen dus ook worden onderteekend door procureurs, niet aangesteld bij het Hooggerechtshof, d z. de procureurs bij de raden vau jus- titie te Semarang, Soerabaia, Padang en Makasser.

(31)
(32)
(33)

- 7 -

Ned.

Art. 6. De raad van justitie kan bevelen, dat de schul- art. 6.

denaar worde opgeroepen, om gehoord te worden.

Indien de schuldenaar woonachtig is buiten de afdeeling, waarin de raad van justitie is gevestigd, kan de raad dat verhoor opdragen aan den residentierechter of aan het hoofd van het plaatselijk bestuur der woonplaats van den schul- denaar.

De oproeping van den schuldenaar geschiedt door den griffier of de gedelegeerde autoriteit bij aangeteekenden dienstbrief. De schuldenaar verschijnt, te zijner keuze, in persoon of bij gemachtigde.

De gedelegeerde autoriteit zeudt het proces-verbaal van het gehouden verhoor zoo spoedig mogelijk toe aan den raad van justitie, die het verhoor opdroeg.

De faillietverklaring wordt uitgesproken, indien summier- lijk blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantoonen, dat de schuldenaar in den toestand ver- keert dat hij heeft opgehouden te betalen, en, zoo een schuld- eischer het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van dezen.

De betrokken raad van justitie zal in elk geval zelf kunnen be- oordeelen, welke autoriteit hem het geschiktst voorkomt om het verhoor te houden, waarbij, met bet oog op het bezwaar van even- tueel gemis van juridische kennis, ook rekening kan worden gehouden met de persoonlijkheid van het bestuurshootd.

Geldt de aanvrage om faillietverklaring een dier beide autori- teiten, zoo kan de opdracht tot verhoor aan de andere autoriteit gericht worden.

Bescheiden blz. 79 en 80.

De rechter, die heeft te beslissen over eene aanvraag tot failliet- verklaring, is niet gehouden aau de voorschriften van wettelijk bewijs.

HR. 18 Maart 1898. W. 7101.

id. 1 Maart 1901. \V. 7565.

id. 29 Mei 1902 W. 7807.

id. 15 Augs 1902. W. 7808.

id. 28 Nov. 1902. W 7S37.

id. 9 Maart 1903. W. 7889.

id. 3 April 1903. W. 7907.

id. 30 Juni 1905. W. 8256.

Eene faillietverklaring is gerechtvaardigd, waar de schuldenaar verkeert in den toestand van te hebben opgehoudeu te betalen ;

(34)

— 8 —

noch uit art T6 noch uit art 20 K\v. kan worden afgeleid, dat de rechter, alvorens de faillietverklaring uit te spreken, daarenboven, d.w.z boven het verkeeren in dien toestand, zich behoort te vergewissen, dat de schuldenaar vermogen bezit en dat, alleen waar 00!;, dit laatste het geval is, de faillietver- klaring mag worden uitgeproken

H R ' ' 6 Mei 1898 W. 7121.

Concursus creditorum zal geacht moeten worden aanwezig te zijn, indien aanvankelijk voldoende aanwijzing bestaat, dat mocht het faillissement worden uitgesproken, meerdere personen als schuldeischers hunne rechten zullen kunnen doen gelden, onverschillig of blijkt, dat op het oogenblik zelf meer dan één schuldeischcr op betaling aandringt.

HR. 2 Juni 1899 W. 7286. '

De strekking- van het tweede lid van art. 6, in verband met art 4 Pw is, een spoedig onderzoek te doen plaats hebben, waarbij de feiten en omstandigheden, waarover het loopt, slechts aannemelijk behoeven gemaakt te worden; bij een zoodanig onderzoek is een strenge naleving van artikel 1902 B. W.

(186- Ind.) niet doenlijk en dan ook niet noodig.

HR 2 Juni 1899. W. 7287

Terecht is aangenomen, dat een schuldenaar heeft opgehouden met betalen, waar uit het van betaling geprotesteerd zijn van een geaccepteerden wisselbrief blijkt, dat deze ten vervaldage niet werd betaald en daar tegenover de debiteur alléén beroep doet op compensatie met eene niet-vereifende vordering.

HR. 3 Oct. 1901. W. 7651.

Voor een vonnis tot faillietverklaring wordt niet gevorderd, dat de rechter met zoovele woorden uitspreke. dat de failliet verkeert in den toestand, dat hij heeft opgehouden te betalen, als maar uit de feitelijke beslissing blijkt, dat die toestand aanwezig is.

HR. 17 Mei 1901. W. 7607.

Het voorgestelde middel, berustende op de stelling, dat de appèl- rechter bij zijne beslissing heeft voorbijgezien, dat de Fw.

ook voor eene betwisting der vordering-, waarop het verzoek tot faillietverklaring- is gegrond, niet meer dan summier bewijs van den schuldenaar vordert, kan niet tot cassatie leiden, omdat feitelijk onjuist is de bewering, dat het Hof meer dan summier bewijs van den verzoeker tot cassatie heeft gevorderd.

HR. i Mit. 1906. W. 8345.

Een beroep op het gehouden zijn van den rechter aan den tijd der dagvaarding in het gewoon, burgerlijk proces, mist eiken grond bij een verzoek om faillietverklaring, omdat een der- gelijke tijdbepaling bij het in art 6 jet», art ir Fw. bedoeld summier onderzoek toepasselijkheid mist.

HR. 25 Mei 1906. W. 83S4.

(35)
(36)

"

(37)

— 9 —

Ned.

Art. 7. Hangende het onderzoek kan de raad van jus- art. 7.

titie den verzoeker toestaan den boedel te doen verzegelen.

Hij kan daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling, tot een door hem te betalen bedrag, verbinden.

De verzegeling geschiedt :

ter plaatste waar een raad van justitie gevestigd is door den griffier of diens substituut; elders door een in de na- bijheid van de woonplaats des schuldenaars gevestigd Eu- ropeesch beambte in tegenwoordigheid van twee getuigen, allen door het hoofd van het plaatselijk bestuur aan te wij- zen. Bij de ontzegeling wordt de tegenwoordigheid van getuigen niet vereischt.

Buiten de verzegeling blijven, doch worden in het pro- ces-verbaal kortelijk beschreven, de goederen vermeld in artikel 20, No 1.

De in het tweede lid vervatte regeling is, niet eenige wijzi- gingen, overgenomen uit art. ioo der Bepalingen omtrent de invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving (Stbl

1848, No. 10'.

Maar de substituut-griffier mag' verzegelen, zonder dat van ont- stentenis of wettige verhindering van deu griffier behoeft te blijken.

Geschiedt de verzegeling door eeu dezer beide ambtenaren, dan zijn daarbij geen getuigen noodig.

Dat de aanwezigheid van getuigen is voorgeschreven, indien de verzegeling geschiedt op een plaats, waar een raad van justitie niet is gevestigd, is gegrond op de vrees, dat de bedoelde beambte, terecht of ten onrechte kan worden beschuldigd van zich bij de verzegeling het een of ander te hebben toegeëigend, of van, al dan niet in overleg met den schuldenaar, zaken van waarde buiten de verzegeling- te hebben gehouden. Bescheiden, blz 80.

Ned.

Art. 8. De schuldenaar, die in staat van faillissement art. 8 is verklaard, nadat hij op de aanvraag tot faillietverklaring

is gehoord, heeft gedurende acht dagen, na den dag der uitspraak, recht van hooger beroep.

Zoo hij niet is gehoord, heeft hij gedurende veertien dagen, na den dag der uitspraak, recht van verzet.

De raad van justitie is bevoegd om bij het vonnis van

faillietverklaring de termijnen, in de beide vorige leden

gesteld, naar omstandigheden te verlengen.

(38)

- 10 --

Van het vonnis, op het verzet gewezen, kan de schulde- naar gedurende acht dagen, na den dag der uitspraak, in hooger beroep komen.

Het verzet of hooger beroep geschiedt bij een verzoek- schrift in te dienen ter griffie van den raad van justitie, die het vonnis van faillietverklaring uitgesproken of het verzet daartegen ongegrond verklaard heeft. De griffier van den raad is, in geval van hooger beroep, verplicht uiterlijk den volgenden dag bij aangeteekenden dienstbrief het verzoek- schrift met de stukken van het geding en een afschrift van het vonnis van faillietverklaring te zenden aan den griffier van het Hooggerechtshof.

De voorzitter van het betrokken rechtscollege bepaalt terstond dag en uur van de behandeling van het verzet of hooger beroep.

Onmiddellijk daarna geeft de griffier van het betrokken rechtscollege van het gedane verzet of ingestelde hooger beroep, alsmede van den dag en het uur, voor de behan- deling bepaald, bij aangeteekenden dienstbrief kennis, hetzij aan den officier van justitie, die de faillietverklaring heeft gevorderd, hetzij aan den procureur, die het verzoek tot faillietverklaring heeft ingediend, en tevens aan den pro- cureur van den schuldenaar, die het verzoekschrift van ver- zet of hooger beroep heeft onderteekend.

Deze kennisgeving geldt voor oproeping van het open- baar ministerie, van den schuldeischer, die de faillietverkla- ring heeft uitgelokt, alsmede van den schuldenaar.

De behandeling geschiedt op de wijze bij artikel 4 voor- geschreven.

Op de vraag, in het verslag der commissie van voorbereiding 2e Kamer, hoe de gefailleerde, ingeval hij niet is gehoord, kennis krijgt dat hij failliet is verklaard, antwoordde de Regeering, dat, naar het bestaande recht, de schuldenaar die kennis zal verkrijgen door het optreden van den curatcr, die, volgens art 89, denoodige maatregelen zal moeten nemen (Belinfante, deel II, blz 35).

Ofschoon de Raad van State van oordeel was, dat de aan den raad van justitie in de derde alinea gegeven bevoegdheid ter verlenging van den termijn van hooger beroep niet noodig is in geval de schuldenaar is gehoord op de aanvraag tot faillietver-

(39)
(40)
(41)

— 11 —

klaring, handhaafde de minister die bevoegdheid, omdat zich ge- vallen kunnen voordoen, waarin voor eene verlenging van den termijn alleszins reden bestaat, b . v . wanneer de tegenwoordigheid van den schuldenaar, na zijn verhoor, elders dringend wordt ver- eischt, zoodat hij niet in staat is om een procureur te raadplegen over de eventueele indiening van een verzoekschrift van hoogcr beroep Bescheiden, blz 8r.

«Omstandigheden" = grootte der afstanden, of welke andere om- standigheden ook, ter beoordeeling van den rechter.

De uitspraken op de rechtsmiddelen, bedoeld in de artt. 8— 12 F w , waarin wordt verwezen naar art 4 F w , zijn evenzeer als von- nissen aan te merken als het in dit artikel vermelde vonnis van faillietverklaring, zo;.dat ook op die uitspraken het wet- telijk voorschrift, dat alle vonnissen moeten inhouden de gronden, waarop zij rusten, toepasselijk is.

Mitsdien moet worden vernietigd een vonnis, waarbij uitspraak wordt gedaan op een verzet, aanhangig gemaakt op grond van een der bovenaangehaalde artikelen der Fw., nu in dit vonnis alléén gronden tot afwijzing- der subsidiaire vordering zijn opgenomen, doch geen enkele grond tot afwijzing der primaire vordering: voorkomt.

HR. 7 Maart 1899. W. 7256.

id. ji Maart 1899 W. 7252.

in 20 November igo3 W. 7983.

Art. 9. Bij afwijzing' van de aangifte of aanvraag tot faillietverklaring bestaat recht van hooger beroep, gedurende

acht dagen na den dag der afwijzing.

Hetzelfde geldt bij vernietiging der faillietverklaring ten- gevolge van verzet.

Het hooger beroep wordt aangebracht ter griffie van den raad van justitie, die de faillietverklaring geweigerd of de uitgesproken faillietverklaring na verzet vernietigd heeft.

De instelling van het hooger beroep geschiedt op de wijze bij artikel 4 voorgeschreven. De officier van justitie, in hooger beroep komende, legt daarvan ter griffie van den raad van justitie eene verklaring af, van welke verklaring eene akte wordt opgemaakt, die door dien ambtenaar en den griffier wordt onderteekend.

De griffier van den raad van justitie is verplicht de door

den schuldenaar ingediende schriftelijke verklaring of de

van diens mondelinge verklaring opgemaakte akte, de ver-

klaring van den officier van justitie, in het vorig lid bedoeld,

dan wel het verzoekschrift van den schuldenaar uiterlijk

(42)

— 12 —

den volgenden dag bij aangeteekenden dienstbrief te verzen- den aan den griffier van het Hooggerechtshof. Daarbij worden door hem gevoegd de stukken van het geding en een af- schrift van de beschikking, waarbij de aanvraag of aangifte tot faillietverklaring is afgewezen of de faillietverklaring tengevolge van verzet is vernietigd.

De behandeling van het hooger beroep geschiedt op de wijze bij de artikelen 4 en 6 voorgeschreven.

H i e r : beschikking, niet vonnis en dit in overeenstemming met de praktijk. Dus geene uitspraak in liet openbaar, zooals in art. 29.

R. O. al. 2 voor een vonnis is voorgeschreven. Bescheiden blz 81.

Ned.

Art. 10. Elk schuldeischer, met uitzondering van hem, art. 10.

die de faillietverklaring heeft verzocht, en elk belanghebbende heeft tegen de faillietverklaring recht van verzet gedurende acht dagen na den dag der uitspraak.

Het verzet geschiedt bij een verzoekschrift in te dienen ter griffie van het rechtscollege, dat de faillietverklaring heeft uitgesproken.

De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de be- handeling. Uiterlijk op den vierden dag, volgende op dien waarop hij zijn verzoek heeft ingediend, wordt door den verzoeker van het gedane verzet, alsmede van den tijd voor de behandeling bepaald, bij deurwaardersexploit kennis ge- geven aan den schuldenaar, indien de faillietverklaring door een schuldeischer is verzocht, ook aan den procureur, die namens dezen het verzoek tot faillietverklaring heeft ingediend en, indien zij door het Openbaar Ministerie is gevorderd, aan den officier van justitie.

Deze kennisgeving geldt voor oproeping van dien schul- denaar, van dien schuldeischer en van den officier van justitie.

De behandeling geschiedt op de wijze bij artikel 4 voor- geschreven.

Het artikel werd in de Fw. opgenomen bij amendement van de Cie van Voorbereiding 2e Kamer.

De Regeering achtte de bepaling onnoodig, maar de Cie. van Voorbereiding achtte het niet ondenkbaar, dat een faillissement met bijbedoelingen werd uitgelokt en dat het belang der schuld-

(43)
(44)

I

(45)

13 -

eiscliers of van derden kon medebrengen dat dergelijke toeleg wierd verijdeld. El et rechtsmiddel kan preventief heilzaam werken.

De 2e Kamer nam het amendement aan (Belinfaute III, blz. 120 vlg.) Geen wetsbepaling, althans geen der in het middel van cassatie

aangehaalde wetsbepalingen, verbiedt om den curator in een faillissement te hooren op het verzet tegen de uitspraak van dat faillissement en dan bij de beslissing op dat verzet acht te slaan op de door den curator verschafte inlichtingen.

HR 25 Mei 1900 W. 7454.

id 31 Aug. 1904. W. 8108.

Ned.

Art, 11. De schuldeischer of de belanghebbende, wiens art. 11.

in het vorige artikel bedoeld verzet door den raad van justi- tie is afgewezen, heeft recht van hooger beroep, gedurende acht dagen na den dag der afwijzing.

Hetzelfde geldt, bij vernietiging der faillietverklaring, door den raad van justitie ten gevolge van dat verzet, voor den schuldenaar, den schuldeischer, die de faillietverklaring ver- zocht heeft, en het Openbaar Ministerie.

De instelling en behandeling van het hooger beroep ge- schiedt op de wijze in artikel 9 voorgeschreven.

Zie de aant op art. 10.

Het vonnis, gewezen op het verzet van crediteuren tegen de faillietverklaring van h u n n e n debiteur, moet, op straffe van nietigheid, in het openbaar worden uitgesproken.

HR. 29 December I899 R v.J. 1900, 4

De kennisgeving van den dag van behandeling, voorgeschreven in art. io Fw. is bij art n Fw. niet voorgeschreven voor de behandeling in hooger beroep

HR 9 Maart 1903. W. 7889.

Waar de rechter in hooger beroep had beslist, dat de toestand van te hebben opgehouden te betalen, niet bestond, was het geheel overbodig te onderzoeken of de schuldeischer, die de verklaring, dat zijn schuldenaar in dezen toestand verkeerde, aanvroeg, daartoe gerechtigd zou zijn geweest, indien deze toestand bestaan had.

HR 25 Mei i9o6 W. 8384

Ned.

Art. 12. Indien tengevolge van verzet of hooger beroep art. 13.

de faillietverklaring wordt vernietigd, blijven niettemin

geldig en verbindend voor den schuldenaar de handelingen,

door de weeskamer verricht vóór of op den dag, waarop

aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig artikel

14 is voldaan.

(46)

- 14 -

Hangende het verzet of het hooger beroep kan niet tot de vereffening van den boedel buiten toestemming van den schuldenaar worden overgegaan.

In dit artikel is onbeslist gelaten de vraag- of er raadpleging van het akkoord zal mogen plaats hebben — hetgeen art 13 der Fw. 2e alinea verbiedt. Zie art 14, waarin, betrekkelijk, in de laat- ste alinea, die raadpleging is veroorloofd, doch de nietigheid van rechtswege van het hangende het verzet of het hooger beroep tot stand gekomen akkoord is uitgesproken, indien het verzet of het hooger beroep heeft geleid tot vernietiging der faillietverklaring.

Bescheiden blz. 22.

Art 12 der Fw. handelende over de voorziening in cassatie, is voor Indië niet overgenomen, omdat in de F. Verordening het middel van cassatie niet is toegekend.

Op de vraag, gedaan in liet Verslag der Commissie van rap- porteurs istc Kamer, wie de door den curator gemaakte kosten vergoeden zal, in het geval dat de faillietverklaring wordt vernietigd, werd bij de Memorie van antwoord te kennen ge- geven, dat de curator de door hem gemaakte kosten op zijn rekening b r e n g t ; ze zullen dus ten laste van den boedel ko- men; alzoo bij vernietiging van de faillietverklaring ten laste van den schuldenaar, die ze, ingeval van ongemotiveerde of kwaadwillige faillietaanvraag, op den aanvrager zal trachten te verhalen (Belinfante IV, blz 43).

Ned.

Art. 13. Het vonnis van faillietverklaring houdt in de art. 14.

benoeming van een der leden van den raad van justitie tot rechter-commissaris in het faillissement.

De curateele over den boedel is van rechtswege opgedra- gen aan de weeskamer, die gevestigd is binnen het rechts- gebied van den raad van justitie, welke de faillietverklaring heeft uitgesproken of wiens vonnis van afwijzing van aangifte of aanvraag tot faillissement in hooger beroep is vernietigd.

Van de faillietverklaring wordt door den griffier onver- wijld kennis gegeven aan de administratie van den post- en telegraafdienst en aan de post- en telegraafkantoren van de woonplaats van den gefailleerde, zoomede aan de weeskamer, aan welke laatste hij vervolgens zoo spoedig mogelijk de grosse van het vonnis toezendt.

Een uittreksel uit het vonnis van faillietverklaring, houdende vermelding van den naam, de woonplaats of het kantoor en het beroep van den gefailleerde, van den naam van den

i

(47)
(48)
(49)

— 15 —

rechter-commissaris, van den dag der uitspraak, alsmede van den naam, het beroep en de woonplaats of het kantoor van ieder lid der voorloopige commissie uit de schuld- eischers, zoo er eene benoemd is, wordt door de weeskamer onverwijld geplaatst in het officieële nieuwsblad en in een of meer andere door den rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen.

Voor de kennisgeving aan de administratie van den post- en telegraafdienst vgl art 96.

Zie de aant. op art. 4.

De vermelding in het vonnis, dat de opdracht der curatcele aan de weeskamer geschiedt, zooals is voorgeschreven in art 772 2«

W. v. K , wordt niet meer gevorderd, omdat van rechtswege de weeskamer curatrice is. Over de opdracht der curateele aan de

weefkamer Bescheiden blz. 9 vlg.

Ned.

Art. 14. Zoodra een vonnis van faillietverklaring ten ge-

a r

t. 15.

volge van verzet of hooger beroep is vernietigd, en in het eerste geval de termijn, om in hooger beroep te komen, ver- streken is zonder dat daarvan gebruik is gemaakt, wordt door den griffier van het rechtscollege, dat de vernietiging heeft uitgesproken, van die uitspraak kennis gegeven aan de weeskamer, aan de administratie van den post- en telegraaf- dienst en aan de post- en telegraafkantoren van de woon- plaats van den gefailleerde.

De weeskamer doet daarvan aankondiging in de nieuws- bladen in artikel 13 bedoeld.

Bij vernietiging van het vonnis van faillietverklaring ver=

valt van rechtswege het akkoord, dat inmiddels mocht zijn tot stand gekomen.

Aangezien de weeskamer geen afschrift van het vonnis van vernietiging ontvangt, maar slechts eene kennisgeving', dat het vonnis van faillietverklaring vernietigd is. is eene bloote publicatie daarvan in het officieële nieuwsblad en in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, door den R. C, krachtens artikel 13 aangewezen, voldoende.

Zie voorts, ten aanzien der laatste alinea, de aant. op art. 12.

(50)

— 16 -

Ned.

Art. 15. Indien de toestand des boedels daartoe aan- art. 16 leiding geeft, kan de raad van justitie, op voordracht van

den rechter-commissaris en na de commissie uit de schuld- eischers, zoo die er is, gehoord te hebben, bevelen, het- zij de kostelooze behandeling, hetzij, na verhoor of be- hoorlijke oproeping van den gefailleerde, en in dit geval bij beschikking, in het openbaar uit te spreken, de ophef- fing van het faillissement.

Kostelooze behandeling en opheffing van het faillissement, twee middelen om in faillissementen met weinig of geen actief, op initiatief van den R. C. te voorkomen dat verdere kosten worden gemaakt.

Aan den raad van justitie om, naar gelang van den toestand des boedels één van beide te bevelen, met de verplichting om vooraf de commissie uit de schukleischers te hooren.

Ned.

Art. 16. Elke in dezen titel bevolen plaatsing in het art. 17 officieele nieuwsblad geschiedt kosteloos.

Alle stukken, opgemaakt ter voldoening aan de bepa- lingen van dezen titel, zijn vrij van zegel.

Daaronder zijn evenwel niet begrepen de processen-verbaal en akten, houdende verkoop of andere overeenkomsten, de akten van overschrijving' van tot den boedel behoorende onroerende goederen of schepen, noch de stukken betrek- kelijk andere rechtsgedingen over rechten en verplichtingen van den boedel, dan die welke het gevolg zijn van de verwijzing door den rechter-commissaris, bedoeld in ar- tikel 118.

Het bevel tot kostelooze behandeling van het faillissement heeft bovendien ten gevolge vrijstelling van griffiekosten.

In de derde alinea zijn geplaatst achter «overeenkomsten" de woorden : «de akten van overschrijving van tot den boedel be- hoorende onroerende goederen of schepen," met het oog op art.

4 r der hijst van vrijstellingen van het zegelrecht (Stblad 1885, No. 131).

In sub c van art. 41 wordt echter zegelrecht gevorderd voor de akten van overschrijving van tot den faillieten boedel behoorende

(51)

i

(52)
(53)

- 17 -

onroerende goederen of schepen, die verkocht zijn om tot vereffe- ning van den boedel te geraken.

Ten einde uitdrukkelijk te doen uitkomen dat de zoogenaamde gerechtelijke akte van transport onderworpen blijft aan het even- redig recht, genoemd in art. 4 der zegelordonnantie, zijn de g'e- noemde woorden in de derde alinea ingelascht. Bescheiden blz. 83.

Ned.

Art. 17. De beschikking, bevelende de opheffing van art. 18.

het faillissement, wordt op dezelfde wijze openbaar gemaakt en daartegen kunnen de schuldenaar en de schuldeischers op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijnen opkomen, als ten aanzien van het vonnis van faillietverklaring is bepaald.

Indien na een dergelijke opheffing opnieuw aangifte of aanvraag tot faillietverklaring wordt gedaan, is de schul-

denaar of de aanvrager verplicht aan te toonen, dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van het faillis- sement te bestrijden.

Ned.

Art. 18. Bij eiken raad van justitie wordt door den art. 19.

griffier een openbaar register gehouden, waarin hij, voor ieder faillissement afzonderlijk, achtereenvolgens, met ver- melding der dagteekening, inschrijft:

lo. een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waar- bij de faillietverklaring uitgesproken of de uitgesprokene vernietigd is;

2o. den summieren inhoud en de homologatie van het akkoord;

3o. de ontbinding van het akkoord ;

4o. het bedrag van de uitdeelingen bij vereffening;

5o. de opheffing van het faillissement ingevolge artikel 15;

60. de rehabilitatie.

Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij ordonnantie nadere regels gegeven.

De griffier is verplicht aan ieder kostelooze inzage van het register en tegen betaling een uittreksel daaruit te ver- strekken.

Op het register bestaat een alphabetische klapper.

Bij ordonnantie in staatsblad 1906, no. 349 is vastgesteld het model van dat register en is bepaald dat alle inschrijvingen in het register door den griffier worden oudevteekeud.

(54)

- ia -

TWEEDE AFDEELING.

VAN DE GEVOLGEN DER FAILLIETVERKLARING.

Art 22 der Fw. door Mr. J. v a n D r o o g e. W. 7475. Over art 23: Themis 1890, biz. 601. Over art 33: W. 6774- Over art. 42 vlg.

Mr. D. S i m o n s in Themis 1892, biz. 47. Mr. A.. H e e m s k e r k , Aflossing vóór Faillissement, Themis 1894, biz 675. Over art. 60:

Themis 1897, biz. 360. Over art. 61 vlg. W. 6281. Over art. 63:

W. 6770. Lijfsdwaug en de Fw. door Mr. E v a n L i e r . P. v. J.

i9or, 60. Regelt de Fw. de rechten der hypotheekhouders vol- doende of is eene betere regeling gewenscht? W. v. N . en R no, 1645 door Mr. C. E. A c h t e r b e r g e. a. Gerechtelijke rangregeling door Mr. G. v a n R o s s urn. W. 7679. Art. 61 laatste lid Fw. en het recht der in gemeenschap van winst en verlies gehuwde vrouw door prof. Mr. H. J. H a m a k e r , W. v. N. en R., 1717, 1718. De termijn van art. 58 Fw. door Mr. E. D u m o u l i n . W. v. N. en R.

1729. De vordering der beleedigde partij ex art. 29 Fw. door F.

S c h r o d e r , W. 8121. Iets over de verhouding van tweede en volgende hypotheekhouders tot den faillieten boedel van hun schuldenaar, door A. C. d e W i l d e , Not. W. 3ro. Nietigheid van pand of hypotheek in geval van opvolgend faillissement. W. v. h.

N o t , 10. Realisatie van met hypotheken bezwaard onroerend goed in een faillissement Themis 1897, 65 Rangregeling in 't faillis- sement eener firma. W. 6937, 6842.

Ned.

Art. 19. Het faillissement omvat het geheele vermogen art. 20.

van den schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, als- mede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft.

Het beslag omvat niet bepaalde goederen, een bepaald deel van het vermogen, maar het geheele vermogen. Elk vermogensdeel, geen uitgezonderd, is in beginsel aan het beslag onderworpen.

Hieruit vclgt dat alles wat gedurende het faillissement door den schuldenaar verworven wordt, dus toetreedt tot het vermogen, waarop het beslag rust, eo ipso in het faillissement valt In het faillissement vallen daarentegen niet zoodanige vermogensrechten, ' welke niet voor vervreemding, dus ook niet voor executie vatbaar zijn. Daartoe behooren de zoogenaamde hoogst persoonlijke rechten, als het recht van gebruik en van bewoning, voorzoover deze althans alleen door den gerechtigde kunnen worden uitgeoefend, art. 870 en 874 B. W. (823 en 827 ind.) M. v. T. (Belinfante I, blz. 44, 62.)

Ned.

Art. 20. Niettemin blijven buiten het faillissement:

ar

t, 2I,

lo. de goederen vermeld in artikel 451, Nos. 2 — 5 van

(55)

).

(56)
(57)

- 1 9 -

het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering, de gelden of jaarwedden vermeld in artikel 749, 3o, van dat Regle- ment, de gagie, indien de gefailleerde schipper of schepe- ling is, en het auteursrecht; alsmede hetgeen in het eerste lid van artikel 452 van genoemd Reglement omschreven is, tenzij in het faillissement schuldeischers opkomen wegens vorderingen, vermeld in het tweede lid van dat artikel;

2o. hetgeen de gefailleerde gedurende het faillissement door persoonlijke werkzaamheid verkrijgt of een gedeelte daarvan, ter beoordeeling van den rechter-commissaris;

3o. de gelden, die aan den gefailleerde verstrekt worden ter voldoening aan eenen wettelijken onderhoudsplicht;

4o. een door den rechter-commissaris te bepalen be- drag uit de opbrengst van het in artikel 311 van het Bur- gerlijk Wetboek bedoelde vruchtgenot, ter bestrijding van de in artikel 312 van dat Wetboek vermelde lasten;

5o. de uitkeering, die de gefailleerde, krachtens de be- paling van artikel 318 van het Burgerlijk Wetboek, uit de inkomsten zijner kinderen geniet.

De strekking van het artikel is duidelijk : het faillissement is een (univereel) beslag en de sub. i° genoemde zaken vallen ook buiten liet gewone beslag.

Sub.. 2 is opgenomen onder de zaken, die buiten het faillissement vallen, om den failliet niet den prikkel te ontnemen om door eigen arbeid te trachten in zijn levensonderhoud te voorzien. Als de R . C . bepaalt, dat een deel van de opbrengst van de persoon- lijk werkzaamheid van den failliet aan hem zal worden gelaten, dan is die beschikking, krachtens het tweede lid van art. 66, niet aan hooger beroep onderworpen.

Sub. 3 : de gefailleerde moet in staat blijven zich te kwijten van zijn wettelijken onderhoudsplicht.

Sub 4: volgens art. 312 B . W . is de opbrengst van het vrucht- genot ten deele bestemd ter bestrijding van de daaraan verbonden lasten. Alleen dat deel blijft buiten het faillissement. H e t bedrag bepaalt de R . C . , beschikkende in hoogste instantie (zie art. 66 lid 2). Vgl. M . v . T . 1 Belinfante I, biz. 63 en 64).

Van verkoop \ an het recht van vruchtgenot ten bate van den boedel kan geen sprake zijn. Mr. Veegens t a p . is van meening, dat uitkeeringen, welke, ten tijde der vereffening nog te verwach- ten zijn uit de opbrengst van het vruchtgenoot, vallen onder art.

170 eerste lid.

(58)

— 20 —

Sub. 5 : ook het inkomen, door art. 318 B.W. aan de ouders toege- kend heeft eene bepaalde, door de wet aangewezen bestemming.

Ned.

Art. 21. Indien de gefailleerde wegens een ambt of be- art. 22 diening een traktement, soldij of pensioen geniet, waarop

schuldeischers alleen binnen de grenzen en op de wijze, voorgeschreven bij bijzondere wettelijke bepalingen, zooals bedoeld in art. 750 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering, rechten kunnen doen gelden, geschiedt de uitoefening dier rechten, gedurende het faillissement, uit- sluitend door de weeskamer ten behoeve van den boedel, en nemen door de faillietverklaring alle rechten, door af- zonderlijke schuldeischers verkregen, een einde.

Bij gebreke van zoodanige bepalingen is op deze inkom- sten artikel 20, 2e toepasselijk.

In dit en in het vorige artikel wordt onder gefailleerde mede begrepen de echtgenoot van den in eenige gemeen- schap gehuwden gefailleerde.

Vgl. de hieronder opgenomen beslissingen van den H R.

De Minister van Koloniën (Bescheiden biz 89) is van meening, dat het vallen van alle traktementen enz buiten het faillissement tot onbillijkheid leidt tegenover de crediteuren. Immers men moge het ook in het algemeen belang achten, dat de landsdienaar of gewezen landsdienaar, zooals tot Staatsblad 1898 No 207 het geval was en in Neder,and ten aanzien van verscheidene categoriën van ambtenaren nog steeds het geval is, in allen gevalle een deel van de inkomsten uit zijn ambt als levensonderhoud zal behouden, weshalve schuldverhaal daarop is uitgesloten, het gaat niet wel aan hem, wanneer hij van zijn, op die inkomsten gebaseerd, crediet wellicht misbruik heeft gemaakt, zelfs bij eene concursus credito- rum in het rustig genot daarvan te laten en zijne schuldeischers met weinig of niets af te schepen.

De toestand in Nederl. Indië zou, bij gelijkheid van faillissements- wet en rechtspraak dan ook een geheel andere worden dan in Nederland, alwaar voor geheele categoriën van ambtenaren wette- lijke bepalingen bestaan, tengevolge waarvan hun inkomsten van wegeden landeten minste vooreen deel aan hetfaillissements-beslag zijn onderworpen. Afgezien van de vraag of deze bepalingen in Ne- derland zullen blijven gehandhaafd, moet het in hooge mate onraadzaam worden geacht om soortgelijke bepalingen weder in Indië in te voeren, waar zij vóór eenige jaren werden afgeschaft op

(59)

I

I

&

(60)
(61)

- 21 -

grond van specifiek indische toestanden (Rapport van den minister van Dedem dd. 13 Juli 1893 D. no. 44).

Het vallen van het pensioen in het faillissement zou leiden tot eene onbiliijkheid tegenover sommige gefailleerden.

Immers — zooals ook professor Molengraaff opmerkt (blz. 145 van:

De faüllissementswet verklaard) — men mag met reden betwijfelen, of een pensioen wel zou vallen onder «hetgeen de gefailleerde gedu- rende het faillissement door persoonlijke werkzaamheden verkrijgt,"

en hem dus, volgens art. 2 [ sub 2 der Faillissementswet geheel of gedeeltelijk zou kunnen worden uitgekeerd. Valt het pensioen niet daaronder, dan zal de failliet hieruit slechts tot den aanvang der vereffening eene toelage tot levensonderhoud kunnen ontvangen (artikelen 97 jeto 171 van de F. ordonnantie), doch het daarna geheel moeten derven. Aan die bezwaren nu is tegemoet gekomen en om uit te sluiten eene interpretatie, als door den H.R. is gegeven in zijn arrest van 7 Maart 1902 W. 773r, werd de tegenwoordige redactie van het eerste lid van art. 21 door den minister gekozen.

Door de toevoeging van het tweede lid is aan den R. C. de be- voegdheid gegeven, om aan den failliet, gedurende den geheelen loop van het faillissement, de inkomsten van zijn traktement, soldij of pensioen geheel of gedeeltelijk toe te kennen.

Weliswaar wordt op deze wijze gederogeerd aan de bepaling van art 750 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering, volgens de daaraan door den H.R. gegeven interpretatie, doch tot zoodanige derogatie is de Koninklijke wetgever geheel bevoegd, omdat daartoe, gelijk boven werd uiteengezet, klemmende redenen bestaan.

Dat dientengevolge, bij gebreke van dein het eerste lid van art. 21 bedoelde wettelijke bepalingen, — aangenomen dat de interpretatie van den H.R van art. 750 Rv. in Indië wordt gevolgd — aan den en- kelen schuldeischer bij wege van private executie geen verhaal op de bedoelde inkomsten wordt toegestaan, aan de gezamenlijke schuld- eischers bij wege van faillissementsbeslag daarentegen wel, althans indien de R C. in dien zin beschikt, komt den minister niet irra- tioneel voor, waar dit laatste beslag eene liquidatie van des schul- denaars geheele vermogen ten tijde de faillietverklaring en ge- durende den loop van het faillissement beoogt.

Wil de enkele schuldeischer, die, ondanks des schuldenaars gebrek aan vermogen, dezen crediet verleend heeft, zijn vordering gerechtelijk executeeren, dan kan hij de faillietverklaring uitlok- ken ; dat hij in dit geval de voorhanden inkomsten zal moeten deelen met zijne medecrediteuren kan, naar het den minister voor- komt, slechts een heilzaam voorbehoedmiddel tegen te ruime cre- dietverleening opleveren.

Tengevolge der toevoeging blijft bovendien, zoolang de uitspraak van den H.R. van kracht blijft, de toestand in Indië in hoofdzaak

(62)

— 22 —

in overeenstemming met dien in Nederland Immers volgens den H.R. vallen de bedoelde inkomsten, bij gebreke aan wettelijke voorschriften omtrent de grenzen en wijze van verhaal der schuld- eischers, buiten het faillissement — volgens de toevoeging in art.

2i zal dit eveneens het geval zijn, doch met de beperking, dat den R C. de bevoegdheid toekomt te bepalen, dat slechts een gedeelte daarvan buiten het fallissement blijft.

De curator in het faillissement van een gepensioneerd indisch of- ficier kun als zoodanig, geen aanspraak doen gelden op het geheele of gedeeltelijke pensioen van dien officier

HR. 5 Januari 1900 W. 7385.

Wijl de curator in een faillissement, ten aanzien van het tracte - ment of pensioen van den gefailleerde geen ander of meerder recht kan uitoefenen dan een schuldeischer buiten faillisse- n t nt kan doen, moet ook de vraag of een gemeentepensioen onder het faillissementsbeslag is begrepen, hare beantwoording vinden in artikel 757 R v (750 ind ), in verband met artikel 479 R.v. (481 ind.. en derhalve ook worden aangenomen, dat, bij gemis eener regeling van de wijze, waarop zoodanig be- slag, hetzij op het geheele, hetzij op een gedeelte van het pensioen kan worden gelegd, zoodanig pensioen buiten het faillissement valt.

HR. 7 Maart 1902 W. 7731.

Krachtens art 22 F w. kan de curator in het faillissement van een militair op diens gagement geen ander recht uitoefenen dan den schuldeischers, krachtens art. 757 R.v., in verband met de wet van 24 Januari 1815 (Stbl no. 5), is toegestaan.

De zoogenaamde riddersoldij is geen traktement, geen soldij en geen pensioen, als bedoeld in art. 22 F.w. en valt dan ook in het faillissement van den betrokken ridder.

HR. 16 Nov. 1904 W. 8158.

Art. 22. Door de faillietverklaring verliest de schulde-

a r

t 23 Ned naar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn

tot het faillissement behoorend vermogen, te rekenen van den dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.

Door de woorden „te rekenen van den dag enz." is een einde gemaakt aan den strijd, gevoerd over de bedoeling van art. 769 jeto 770 W. v. K. (754 jeto 755 ind.) ten aanzien van het tijdstip, waarop de schuldenaar het beheer en de beschikking over zijne goederen veniest, m a w. het faillissement aanvangt. M. v. T. (Belin- fante I blz 65 vlg)

De erkenning door den failliet van een schuld, die reeds vóór zijn faillissement bestond en alleen nà dien, zonder medewerking van den gefailleerde, op den schuldeischer overging tengevolge van de betaling door dezen als borg, kan niet beschouwd wor- den als eene beschikking over zijn vermogen, welke de ge-

(63)

I

(64)
(65)

- 23 —

failleerde schuldenaar, tengevolge van zijn faillissement, ver- liest

H R. 25 Febr. 1898 W. 7090.

Art. 23. Uit verbintenissen, door den schuldenaar na art. 24.

de faillietverklaring aangegaan, ontstaan geene aanspraken tegen den faillieten boedel, dan voorzooverre deze tenge- volge daarvan is gebaat.

Dus niet een absolute, doch een relatieve nietigheid van der- gelijke verbintenissen.

ö J

Ned.

Art. 24. Rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtin- art. 25.

gen tot den faillieten boedel behoorende ten onderwerp hebben, worden zoowel door als tegen de weeskamer ingesteld.

Indien zij, door of tegen den gefailleerde ingesteld of voortgezet, eene veroordeeling van den gefailleerde tenge- volge hebben, heeft die veroordeeling tegenover den faillieten boedel geene rechtskracht.

Dus het voordeel, door de procedure verkregen, indien de gefail- leerde is geactioneerd en in het gelijk wordt gesteld, valt wel in den boedel. Wordt de gefailleerde in het ongelijk gesteld, dan heeft de veroordeeling wel kracht, doch de boedel ondervindt er geen nadeel van.

De curator in het faillissement van den legitimaris kan de actie van art. 967 B . W . (920 ind.) instellen, als begrepen onder de in dat artikel bedoelde „rechthebbenden".

H.R. 31 Januari 1902 W. 7709.

Art. 25. Rechtsvorderingen, die voldoening eener ver- art. 26.

bintenis uit den boedel ten doel hebben, kunnen gedurende het faillissement ook tegen den gefailleerde op geene andere wijze ingesteld worden, dan door aanmelding ter verificatie.

De preferentie eener vordering, als bedoeld in art 26 Fw. kan, nadat de staat van faillissement is ingetreden, niet anders geldend wordend gemaakt dan tegelijk met de verificatie der vordering in het faillissement. Is de vordering geverifieerd, zon- der dat de preferentie is verzocht, dan is niet-ontvankelijk eene rechtsvordering, ingesteld tegen den failliet zelyen en strekkende tot het verkrijgen van een executorialen titel tot het bekomen van voldoening der vordering en tot erkenning der beweerde preferentie.

H . R . 22 Febr. 1904 W. 8o32. - _T .

y

Ned.

Art. 26. Indien de rechtsvordering tijdens de failliet- art. 27

verklaring aanhangig en door den schuldenaar ingesteld is,

(66)

— 24 -

wordt het geding ten verzoeke van den gedaagde geschorst, ten einde dezen gelegenheid te geven, binnen een door den rechter te bepalen termijn, de weeskamer tot overneming van het geding op te roepen.

Zoo deze aan die oproeping geen gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen ; bij gebreke daarvan kan het geding tusschen den gefailleerde en den gedaagde worden voortgezet, binten bezwaar van den boedel.

Ook zonder opgeroepen te zijn, is de weeskamer bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en den gefailleerde buiten het geding te doen stellen.

Dus geen ipso jure schorsing van het geding.

Heeft de weeskamer het geding overgenomen of is zij daarin geroepen, dan kan de wederpartij een vonnis verkrijgen, dat tegen- over den boedel rechtskracht bezit.

Ned.

Art. 27. Indien de rechtsvordering tijdens de failliet- art. 28 verklaring aanhangig en tegen den schuldenaar ingesteld

is, is de eischer bevoegd schorsing te verzoeken, ten einde, binnen een door den rechter te bepalen termijn, de wees- kamer in het geding te roepen.

Door hare verschijning neemt deze het proces over en is de gefailleerde van rechtswege buiten het geding.

Indien de weeskamer verschijnende dadelijk in den eisch toestemt, zijn de proceskosten van de tegenpartij geen boe- delschuld.

Zoo de weeskamer niet verschijnt, is op het tegen den gefailleerde te verkrijgen vonnis de bepaling van het tweede lid van artikel 24 niet toepasselijk.

Boedelschuld, eene uitdrukking ook voorkomende in de artikelen 38 en 39, is eene schuld ten laste van de weeskamer, in hare hoe- danigheid van curatrice en niet onderworpen aan het verificatie- proces, in stede van schulden van den gefailleerde. M . v . T . (Belinfante I, blz. 69).

Ned.

Art. 28. Voor zooverre tijdens de faillietverklaring aan- art. 29.

hangige rechtsvordeningen voldoening eener verbintenis

uit den boedel ten doel hebben, wordt het geding na de fail-

lietverklaring geschorst, om alleen dan voortgezet te worden,

(67)

]

I

(68)
(69)

- 25 -

indien de verificatie der vordering betwist wordt. In dit geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van den gefailleerde, partij in het geding.

Art. 29. Indien vóór de faillietverklaring de stukken van art. 30 het geding tot het geven van eene beslissing aan den rech-

ter zijn overgelegd, zijn het tweede lid van artikel 24 en de artikelen 26-28 niet toepasselijk.

De artikelen 26-28 worden weder toepasselijk, indien het geding voor den rechter, bij wien het aanhangig is, tenge- volge van zijne beslissing wordt voortgezet.

De uitzondering, in dit artikel vervat, ligt in den aard der zaak.

Zijn de stukken aan den rechter overgelegd, dan is de proeesstof verder aan elke inwerking van partijen onttrokken en vervalt dus liet motief om aan het te wijzen vonnis rechtskracht tegen den boedel te ontzeggen. Immers het motief daarvoor is, dat de failliet beheer en beschikking over zijn boedel verliest en het procedeeren beschikken is over den boedel.

Na het overleggen der stukken is het procedeeren feitelijk gedaan.

M. v. T. (Belinfante I blz. 71).

Ned.

Art. 30. Indien een geding door of tegen de weeska- art. 31 mer, of ook in het geval van artikel 28 tegen een schuld-

eischer wordt voortgezet, kan door de weeskamer of door dien schuldeischer de nietigheid worden ingeroepen van han- delingen, door den schuldenaar vóór zijne faillietverklaring in het geding verricht, zoo bewezen wordt dat deze door die handelingen de schuldeischers desbewust heeft benadeelden dat dit aan zijne tegenpartij bekend was.

Eene uitzondering op den regel dat de handelingen, in eene aanhangig geding door den schuldenaar vóór zijn faillietverkla- ring verricht, bindend zijn voor de weeskamer.

Aan de weeskamer en, in het geval van art 28 aan den schuld- eischer, die tegen de verificatie verzet doet, is de actie gegeven.

Er behoeft geene afzonderlijke vordering te worden ingesteld tot nietigverklaring der handelingen, waarvan beweerd wordt dat zij m fraudem creditorum zijn verrieht; de nietigheid kan in het proces bij incidenteele conclusie worden ingeroepen.

M. v. T. (Belinfante I blz. 7i).

Ned.

Art. 31. In de gedingen, door of tegen de weeskamer in-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ga rechtop staan met uw borst naar voren, schouders naar achteren en armen langs het lichaam.. Beweeg de armen gestrekt naar voren en door

Nu, wanneer een mens met zijn zonde in zulk een staat is, dat er een heimelijk welgevallen van die zonde, die de meester in zijn hart speelt, bij hem gevonden wordt en dat

Uit dit alles besluit ik, dat liegen en de leugen lief te hebben; dat alle bedrieglijkheid en leugenwonderen; alle verachting en woede tegen God en zijn

Het leven, handelen en wandelen van een begenadigde ziel, gelijk het een voorwerp van Gods verkiezing en gekochte door het bloed van de Zaligmaker betaamt, betonende

Hij die spreekt over liefde tot alle mensen, die zegt dat God de mens nooit gemaakt heeft om hem te verdoemen, maar dat alle mensen zalig zullen worden door de algemene verzoening,

a. Het natuurlijke geweten kan soms wel aanmoedigen tot dezelfde zaken als de Geest, maar niet uit hetzelfde beginsel. Het natuurlijk geweten is een aansporing tot

 Artikel 8, vierde lid: zinsnede ‘Het formele tarief voor het product f is’ is vervangen door ‘Het formele tarief voor het product als bedoeld in het eerste lid, aanhef

Ingeval met betrekking tot het hoofdhuis van die buitenlandse belastingplichtige niet op geconsolideerde basis een eigenvermogenratio kan worden berekend op basis van