milieu
IWACO
Adviesbureau voor water en milieu
19544 A6 170 16 november2000
Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Samenvattend Hoofdrapport
Opdrachtgever Rijkswaterstaat - Directie Utrecht
Vestiging West Hoofdweg 490 Postbus 8520 3009 AM Rotterdam Telefoon (010) 286 54 32 Fax (010) 220 00 25 E-mail vwhwa@iwaco.nl
Documenttitel
Soort document
Projectnaam
Projectnummer
Opdrachtgever
Verantwoordelijk bij opdrachtgever
Projectleider
Mede auteurs
Adviesgroep
Hoofd adviesgroep
d.d.
Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Samenvattend Hoofdrapport | 16 november2000
Wateraspecten A2 Maarssen - Ouderijn
19544 A6 170
Rijkswaterstaat - Directie Utrecht
ir. M.J.J. de Regt
drs. F.J. van der Linden
drs. E.Th. Holleman
Water en Ruimte
drs. E. Th. Holleman
I / {/ / 7CVQ
Kantoor Amsterdam Entrada 307 Postbus 94241 1090 GE Amsterdam Telefoon (020) 569 77 77 Fax (020) 569 77 66 E-mail amsterdam@rtd.iwacc
Kwaliteitszorg en continu verbeteren hebben binnen IWACO een hoge prioriteit. Periodiek laten wij onze kwaliteitssystemen door externe bureaus evalueren en goedkeuren volgens diverse kwaliteits- borgingsnormen. Deze normen zijn:
- volgens ISO-9001: het voor de totale organisatie geldende kwaliteitsmanagementsysteem.
- volgens STERLAB: de verrichtingen van het milieulaboratorium en de Milieutechnische Dienst . (accreditatienummer L51 resp. LI 52).
- volgens VGA*: het veiligheidsmanagementsysteem van de Milieutechnische Dienst.
Het eigendom inzake de informatie en kennis vervat in dit rapport berust bij IWACO. Hiervan is dan ook niet toegestaan het aan derden ter beschikking te stellen / op een andere wijze toe te passen dan waarvan in de overeenkomst toe- stemming wordt verleend.
Vestiging West IWACO B.V.
Inhoud
1 Inleiding 1
2 Deelfase la: Theoretische onderbouwing en
inventarisatie beschikbare gegevens 3
2.1 Inleiding
2.2 Aanleg van de verbrede snelweg
2.3 Droogleggingsnormen en relatie grondwaterstand-drooglegging
3 Deelfase 1b: Modelmatige onderbouwing effecten
peilomkering bij huidige snelweg; 5
3.1 Inleiding
4 Deelfase 2: Veldwerkzaamheden en gemeten
grondwaterstanden 7
5 Deelfase 3: Kwaliteit en afvoer afstromend wegwater 9
6 Deelfase 4 en 5: Opstellen regionaal grond- watermodel en berekening grondwaterstand 11
19544 A6 170 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn Samenvattend Hoofrirannnrt I 1 6 nnvemher?000
1 Inleiding
Rijkswaterstaat, Directie Utrecht heeft het voomemen rijksweg A2 op het trace vanaf Maarssen (Haarrijn) tot aan knooppunt Oudenrijn te verbreden en gedeeltelijk te ver- plaatsen (zie figuur 1). In het rapport ‘integratie A2/Leidsche Rijn met drie volledige aansluitingen’ is hiervoor een eerste lengteprofiel uitgewerkt. Bij de verbreding van de rijksweg zal rekening moeten worden gehouden met aspecten met betrekking tot grondwater en oppervlaktewater. In verband met de vorstbestendigheid en levensduur van de nieuwe weg dient onder de verbrede weg een minimale drooglegging aange- houden te worden. Daamaast dient de run-off van de rijksweg zodanig geregeld te worden dat dit niet leidt tot negatieve effecten op de kwaliteit van het oppervlaktewater in de omgeving.
Figuur 1 Overzicht huidige ligging en toekomstige verplaatsing A2
Leidsche Rijn
rA2 huidig -A2 toekomstig
Voorafgaand aan de verbreding van de rijksweg treden in de directe omgeving moge- lijke veranderingen in de waterhuishouding op. In de polders langs de rijksweg wordt een beheerst zomer- en winterpeil geharidhaafd. In de huidige situatie is het zomerpeil hoger dan het winterpeil. In de toekomst zou een meer natuurlijke situatie worden na- gestreefd, waarbij het winterpeil hoger is dan het zomerpeil. Doordat in de winter ho- gere grondwaterstanden optreden kan dit ook onder de rijksweg tot hogere maximale grandwaterstanden leiden.
Ten zuiden en westen van het bovengenoemde trace van de rijksweg A2 is de VINEX- locatie Leidsche Rijn in aanleg. Projectbureau Leidsche Rijn heeft voor deze nieuw- bouwlocatie een nieuw watersysteem voorgesteld. Het watersysteem heeft aangepaste waterpeilen en een grate zandwinplas (Haarrijnse Bias) in de nabijheid van de A2. Als gevolg van dit nieuwe watersysteem kunnen knelpunten ontstaan voor de te hanteren drooglegging van de A2.
Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat onder de rijksweg een zandcunet tot op het pleistocene zand aanwezig is. Het hydrologisch onderzoek zal zodoende aan moet ge-
19544 A6 1 70 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Samfinvattfinrl Hnofrlrannnrt I 1 fi nnvfimhfir2000
Vestiging West IWACO B.V.
2
ven in hoeverre veranderingen in bet oppervlaktewatersysteem direct of via bet grond- watersysteem de drooglegging onder de rijksweg be'fnvloeden.
Rijkswaterstaat Directie Utrecht heeft IWACO opdracht gegeven een hydrologische studie uit te voeren naar de wateraspecten van de rijksweg A2 nabij de VINEX-locatie Leidsche Rijn, waarin bovenstaande aspecten worden onderzocht. Kort samengevat kunnen de centrale onderzoeksvragen als volgt worden samengevat:
- wat is bet gevolg van de aanpassingen van de polderpeilen en andere ingrepen in de waterhuishouding in bet gebied van de VINEX-locatie Leidsche Rijn, op de grondwaterstand onder de huidige snelweg;
- wat zijn de effecten van de verbreding van de A2 op bet grondwater in de omge- ving;
- hoe kan bet wegwater worden afgevoerd, in relatie met de te verwachten kwaliteit van bet wegwater.
Het onderzoek is onderverdeeld in de volgende fasen:
Ease la. Theoretische onderbouwing en inventarisatie beschikbare gegevens;
Ease lb. Modelmatige onderbouwing effecten peilomkering bij huidige snelweg;
Ease 2. Veldwerk en gemeten grondwaterstanden;
Ease 3. Kwaliteit en afvoer van afstromend wegwater;
Ease 4. Opstellen van regionaal grondwatermodel;
Ease 5. Berekeningen grondwaterstanden onder vernieuwde A2.
In dit Samenvattend Hoofdrapport is een samenvatting gegeven van het totale onder- zoek. Voor een uitgebreide beschrijving van de deelonderzoeken wordt verwezen naar het eindrapport van het totale onderzoek.
Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Ramfinvattenrl Hnofrlrannnrt I 1 fi novfimhRr2000
2 Deelfase la: Theoretische onderbouwing en
inventarisatie beschikbare gegevens
2.1 Inleiding
Door de verandering van de polderpeilen op de VINEX-locatie Leidsche Rijn treden mogelijk effecten op bij de snelweg A2. De aanpassingen in de waterhuishouding zijn tweeledig:
- de peilen worden ten zuiden van de A2 circa 0,30 meter hoger;
- bet zomer- en winterregime wordt omgedraaid, dat wil zeggen hoge peilen in de winter en lage peilen in de zomer.
Voor de snelweg heeft dit mogelijk tot gevolg dat de grondwaterstand onder bet weg- dek gaat stijgen, waardoor in de winterperiode problemen kunnen ontstaan met bevrie- zing van bet wegdek. In bet verleden is bet winterpeil van de omliggende poldergebie- den als maatgevend peil genomen voor bet bepalen van de hoogteligging van snelwe- gen. Dit zou voor de te verbreden A2 betekenen dat de hoogteligging minimaal 60 cm hoger komt. De vraag is echter in hoeverre bet correct is om bet winterpeil als maatge- vend te beschouwen, zeker als sprake is van een situatie met een zandcunet. In dit ge- val is bet beter om de exacte grondwaterstand in bet zandcunet te berekenen. Dit heeft voor deelfase la geresulteerd in bet volgende (belangrijkste) onderzoeksdoel:
Een kritische beschouwing/onderbouwing van gehanteerde droogleggingsnormen en vorstgrens bij de aanleg van de A2.
2.2 Aanleg van de verbrede snelweg
De snelweg wordt verbreedt en gedeeltelijk verplaatst. Voor bet te verbreden deel wordt gebruik gemaakt van een zandcunet, dat direct op de deklaag wordt aangebracht (zie figuur 2).
Figuur 2 Wijze van aanleg verbreding A2
Parallelbaan Hoofdbaan Hoofdbaan Parallelbaan
Verbredingsgedeelte
Zandcunet bestaande snelweg
Hydrologisch gezien heeft deze wijze van aanleg consequenties voor de grondwater- standen in bet cunet. Het oorspronkelijke cunet heeft een direct verband met bet eerste watervoerend pakket. De grondwaterstanden in het cunet zijn dan ook afhankelijk van de (regionale) grondwaterstand in het eerste watervoerend pakket. In het cunet van het
19544 A6 170 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Samfinvattfinri Honfdrannnrt I 1 fi novfimhfir2000
Vestiging West IWACO B.V.
4
verbredingsdeel (dus op de deklaag) is de grondwaterstand meer afhankelijk van drai- nage en polderpeilen, tenzij het te verbreden deel direct aansluit op het bestaande zand- cunet.
2.3 Droogleggingsnormen en relatie grondwaterstand-drooglegging Bij Rijkswaterstaat wordt de drooglegging onder wegen gebaseerd op de volgende vuistregel (zie figuur 3):
Figuur 3 Gehanteerde vuistregels over drooglegging van snelwegen
wegdek
capillaire stijghoogte
70 cm
130 cm
freatische grondwaterstand V
60 cm
Als grens voor vorst indringing wordt 70 cm aangehouden boven de capillaire stijg- hoogte. Voor de capillaire stijghoogte wordt circa 60 cm boven de freatische grond- waterstand aangehouden. Deze 60 cm voor de capillaire opstijging is gebaseerd op on- derzoeksgegevens aan zandophogingen, maar heeft een grote spreiding, van 25 cm tot meer dan 100 cm, afhankelijk van het gebruikte zand.
Een andere vraag is hoe de hoogteligging van het freatisch vlak kan worden bepaald.
Voor dit project is in eerste instantie het hoogste polderpeil in de directe omgeving ge~
hanteerd als maat voor de ligging van het freatisch vlak. Zoals echter blijkt uit figuur 4, is de grondwaterstand in het cunet vooral afhankelijk van de grondwaterstand in het eerste watervoerend pakket. Deze grondwaterstand wordt bijvoorbeeld meer bei'nvloedt door het Amsterdam-Rijnkanaal dan door de polderpeilen in de omgeving.
Figuur 4 Schematische weergave grondwaterstand huidige situatie
/grondwaterstand
stijghoogte 1e WVP
sz
Amsterdam Rijnkanaal
1 70 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Samfinvattftnri Hoofrirannort I Ifi nnvamharPOOO
De conclusie van het deelfase 1 is dat de grondwaterstand onder de snelweg in geval van een zandcunet vooral afhankelijk is van de grondwaterstand in het eerste watervoe- rend pakket. De vuistregel, waarbij uit wordt gegaan van het hoogste polderpeil, is geen correct uitgangspunt. Berekeningen met behulp van een grondwatermodel kunnen aantonen in hoeverre aanpassingen in polderpeilen in de directe omgeving gevolgen heeft voor de grondwaterstand onder de snelweg.
3 Deelfase 1b: Modelmatige onderbouwing effecten peilomkering bij huidige snelweg;
3.1 Inleiding
Bij Rijkswaterstaat wordt het polderpeil als (praktisch hanteerbare) maatgevende factor voor de drooglegging van de weg aangehouden. Uit het voorgaande deelrapport is the- oretisch afgeleid dat dit voor de situatie bij de A2 geen correct uitgangspunt is. In hoe- verre de (niet correcte) vuistregel leidt tot andere uitkomsten als er polderpeilverande- ringen optreden, kan worden uitgerekend met een grondwatermodel. De veranderingen die worden voorzien, zijn het gevolg van de aanleg van de VINEX-locatie Leidsche Rijn, waardoor niet alleen het polderpeil wordt verhoogd, maar ook het zomer- en winterpeil wordt omgedraaid.
Het detailmodel is gebruikt om te bepalen of voldaan wordt aan de benodigde droog- legging in de huidige situatie, en bij mogelijke veranderingen in het poldersysteem.
Hierbij zijn voomamelijk de grondwaterstanden aan het eind van de winterperiode van belang, aangezien in deze perioden over het algemeen de hoogste grondwaterstanden optreden. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen een gemiddelde eind- wintersituatie en een relatief natte eind-wintersituatie. Met het detailmodel zijn de vol- gende scenario-berekeningen uitgevoerd:
- berekening van de grondwaterstand in de huidige situatie, zowel voor een gemid- delde klimatologische situatie als voor een (extreem) natte situatie (90 % nat jaar);
- berekening van de grondwaterstand bij peilomkering, gemiddelde en natte situatie;
- berekening van de grondwaterstand bij peilomkering en peilverhoging, gemiddelde en natte situatie.
Bij IWACO is een grondwatermodel beschikbaar, waarmee voor de VINEX-locatie Leidsche Rijn berekeningen zijn uitgevoerd. Dit model heeft als basis gediend voor de opzet van een detailmodel, voor het gebied waar de aanpassingen in de waterhuishou- ding naar verwachting leiden tot de grootste effecten (gebied tussen Haarrijn en de kruising NRU). Met dit model zijn de verschillende natte situaties doorgerekend, waarbij is gekeken naar de effecten op de grondwaterstand onder de snelweg.
19544 A6 170 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Ramenvattfinrl Hnnfrlrannnrt 1 1 fi novfimhftr2000
raplb.apr
Legenda
Huidige ligging A2
Polderpeilen (wintersituatie)
Topografie
—— Isohypsen wvp1 (m + NAP)
Freatische grondwaterstand (m + NAP)
-1.75/-1.5 -1.5 / -1.25 -1.25/-1.00 -100/-0.75 -0.75 / -0.50
> -0.50
s-K
'v .:;i
3
v-
• •
% V^.
N«
Ts.-.'Sf
5?
/•i
-1
A 07-11-2000 GvdD DMa EtH
Versie Datum Omschrijving Get. Gee. Gez.
Opdrachtgever
Rijkswaterstaat-Directie Utrecht
Project
wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn;
samenvattend hoofdrapport
IWACO
Omschrijving
Stijghoogte eerste watervoerend pakket aan het eind van maart in de referentiesituatie; polderpeilen en freatische grondwaterstanden
Formaat
A4
Schaal
1:32500
ArcView versie
3.1
Deelorder Tekeningnummer
19544A1-G-006
Figuur
5
Vestiging West Postbus 8520 3009 AM Rotterdam
De volgende scenario’s zijn doorgerekend:
label 1. Overzicht scenario's detailmodel A2
Scenario Omschrijving
Referentie Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 Scenario 4 Scenario 5
Huidige situatie voor een gemiddeld jaar Huidige situatie voor een nat jaar Peilomkering voor een gemiddeld jaar Peilomkering voor een nat jaar
Watersysteem Leidsche Rijn (peilomkering en peilverhoging) voor een gemiddeld jaar Watersysteem Leidsche Rijn (peilomkering en peilverhoging) voor een nat jaar
De berekeningsresultaten geven aan dat hoewel de polderpeilen lokaal met 0,6 m (bij scenario 4 en 5) verhoogd worden, er geen hogere ligging van bet wegdek vereist is om de benodigde ontwateringsdiepte te handhaven. De grondwaterstanden onder de rijks- weg komen overeen met de stijghoogte in bet eerste watervoerend pakket.
De modelberekeningen hebben tot de volgende conclusies geleid:
- de snelweg ligt in de huidige situatie ruim boven de benodigde ontwateringsdiepte van 1.30 m, met uitzondering van bet gedeelte bij km 58 (zuidoosten van detail- modelgebied). De huidige snelweg is relatief hoog aangelegd ten opzichte van de omgeving, zodat ook in de huidige situatie bij een natte periode geen problemen ontstaan met de drooglegging van de weg.
- bij peilomkering is bet effect beperkt, ook in de natte situatie. Een peilomkering, met hogere peilen in de wintersituatie, werkt slechts beperkt door naar bet eerste watervoerend pakket, zodat ook de invloed op bet zandcunet gering is. Een verho- ging van de ligging van de weg is niet nodig bij peilomkering;
- bij de aanleg van bet watersysteem Leidsche Rijn (met circa 60 cm hogere winter- peilen) treedt zelfs een geringe verlaging van de grondwaterstand onder de rijks- weg op. De oorzaak hiervan is de aanleg van de Haarrijnse Plas, waardoor de deklaag wordt vergraven. In de huidige situatie is de grondwaterstand in bet eerste watervoerend pakket veel hoger dan bet polderpeil (kwelsituatie, zie ook figuur 5).
Door bet weggraven van de deklaag, wordt bet peil in de Haarrijnse plas (in de winter NAP -1,00 m) gelijk aan of zelfs lager dan de grondwaterstand in bet eerste watervoerend pakket. Deze grondwaterstand is in de huidige situatie vrijwel gelijk of iets hoger dan NAP -1,00 m, waardoor in de toekomstige situatie dus een lichte daling zal optreden.
Een aanpassing van de hoogteligging van bet onderzochte gedeelte van de A2 is dus op basis van de detailmodellering niet noodzakelijk. In deelfase 4 en 5 is onderzocht in hoeverre voor bet totale trace de hoogteligging kan of moet worden aangepast.
19544 A6 170 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn SamftnvattRnd Hnnfrirannort I 1 fi novfimhfir?000
Vestiging West IWACO B.V.
7
4 Deelfase 2: Veldwerkzaamheden en gemeten grondwaterstanden
Om meer inzicht te krijgen in de werking van het grondwatersysteem zijn langs het toekomstige trace peilbuizen geplaatst, waarmee over de periode november 1999 tot juli 2000 de grondwaterstanden zijn gemeten. In totaal zijn 15 ondiepe peilbuizen (tot een diepte van circa 3 meter) geplaatst en 3 diepe peilbuizen (tot een diepte van circa 8 meter). De peilbuizen zijn zo dicht mogelijk langs de snelweg geplaatst, om zodoende een idee te krijgen van de huidige grondwaterstand in het zandcunet onder de snelweg.
Echter, in een aantal (ondiepe) boringen is het zandcunet niet aangetroffen, als gevolg van de verbreding van de A2 in het verleden. Hiervoor zijn 6 extra diepe boringen bij- geplaatst, waarvan is aangenomen dat deze peilbuizen de grondwaterstand onder het zandcunet aangeven. In figuur 6 is de ligging van de peilbuizen aangegeven.
Figuur 6 Ligging geplaatste peilbuizen
De peilbuizen zijn gemeten met de hand, met een frequentie van twee weken. Teven is voor een aantal peilbuizen de grondwaterstand gemeten met behulp van automatische grondwaterstandmeters, de zogenaamde divers. Bij deze geautomatiseerde metingen is om het uur de grondwaterstand gemeten. In figuur 7 is als voorbeeld zowel een hand- matig gemeten grondwaterstand als de met behulp van de diver gemeten grondwater- stand weergegeven.
19544 A6 170 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
SamfinvatTfinri Honfdrannnrt I 1 fi nnvfimbftr2000
Figuur 7 Gemeten grondwaterstanden peilbuis 6
gemeten stijghoogten pb 6
-0.50
-0.60
-0.70
-0.30
-0.90
-1.00
-1.10
-1.20
-1.30
-1.40
-1.50
. 1
J LJ, r
' ^ "' V 1 L : V '• V A
:K KA # W
^—| TU, T m
Datum en tijd meetfrequentie 1 uur
diyermeting-o— handmetinc
Uit de metingen van de grondwaterstand valt op dat de diver metingen bij deze peilbuis zeer hoge pieken laten zien, die niet worden gemeten met de handmatige metingen.
Deze pieken geven niet het normale verloop weer van de stijging van de grondwater- stand. De reden hiervoor is dat de peilbuis waarschijnlijk is geplaatst in de opgebrachte zandlaag nabij Haarrijn. Op deze plaats is de zandlaag al aanwezig, en is aangebracht op de deklaag, zoals aangegeven in figuur 2. In de situatie bij peilbuis 6 is er waar- schijnlijk geen contact tussen het zandcunet van de bestaande weg en de opgebrachte zandlaag. Dit betekent dat het neerslagwater dat valt op de opgebrachte zandlaag slechts zeer langzaam weg kan stromen, wat het vreemde verloop van de divermetin- gen verklaard.
19544 A6 170 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
SamfinvarmriH Hoofdrannnrt I 1 B nn\/pmhpr2000
Vestiging West IWACO B.V.
9
5 Deelfase 3: Kwaliteit en afvoer afstromend wegwater
Ten gevolge van de voorgenomen ingrepen met betrekking tot de afmetingen en de Jigging van de rijksweg A2 tussen Maarssen en Oudenrijn is de huidige afwatering van de weg niet langer voldoende. In deelfase 3 van het onderzoek is nader ingegaan op de mogelijkheden voor de afvoer van het afstromend wegwater van het betreffende trace.
Een duurzame en integrale aanpak staat hierbij voorop.
Doel van deze fase is te komen tot een overzicht van de mogelijkheden voor het lozen van het wegwater waarbij het beheersen van schadelijke stoffen in het wegwater van groot belang is. Hierbij kan worden gedacht aan filtering in een bermpassage, speciale aanpassingen in het ontwerp van de bermsloot ten behoeve van calamiteitenbeheersing etc. Voor alle afvoermogelijkheden zijn de volgende basiseisen van toepassing:
- voldoende afwatering met minimale negatieve bei'nvloeding van de omgeving;
- beheersing van de verontreinigingen in het wegwater;
- mogelijkheden voor calamiteitenbeheersing.
In de eerdere ontwerpen voor de afvoer van het wegwater is ervan uitgegaan dat niet kan worden aangesloten op het watersysteem Leidsche Rijn. Hierbij is aangesloten op een van de uitgangspunten van het Masterplan Leidsche Rijn, waarbij er vanuit is ge- gaan dat de kwaliteit van afstromend wegwater te slecht is om op het watersysteem van de VINEX-locatie te kunnen worden geloosd. Daarom is door Rijkswaterstaat een ontwerp gemaakt voor de afvoer van het wegwater, waarbij deze afvoer niet via het watersysteem van Leidsche Rijn gaat. Dit ontwerp blijkt erg duur te zijn, waardoor de vraag is opgekomen of toch niet eenvoudiger kan worden afgewaterd, via het water- systeem van leidsche Rijn.
In deelfase 3 is een analyse gemaakt van de kwaliteit van het afstromende wegwater, uitgaande van ZOAB en passage van de vluchtstrook. De volgende waarden zijn uit bestaande onderzoeken afgeleid:
label 2 Gehalten afstromend wegwater van ZOAB en normen en streefwaarden kwaliteit drinkwater, bodem en grondwater
Gemiddelde gehalten in afstromend wegwater (ZOAB)
Mediane ge- halten in af- stromend wegwater (ZOAB)
Streefwaarden oppervlakte-wa ter
MTR Oppervlakte- water
Toetsings- waarden Infil- tratiebesluit Bodem-be- scherming
MILBOWA streef- waarden grondwater
Cadmium Chroom Koper Nikkei Lood Zink
ug/i ng/i gg/i gg/i ug/i ng/i
0,1 1 51 1 8 60
40
7 47
0,4 2,4 1,1 4,1 5,3 12
2 84 3,8 6,3 220 40
0,4 2 15 15 15 65
0,4 1 15 15 15 65
Uit tabel 2 blijkt dat met name afvoer van de weg van de stoffen koper en zink hoger is dan gewenst in het oppervlaktewater. Deze stoffen, samen met PAK, zijn de stoffen die naar verwachting ook in het watersysteem van Leidsche Rijn tot problemen kunnen
19544 A6 170 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Samfinvattend Hnnfrirannnrt I 1 6 nnvfimhfirPOOO
basis.apr
/ :”r v-:. --
,jaaFde \Aetering of hear plas Lage Wei
&
■X54
\\
>n?
Legenda 4
^ Aan te leggen verbinding
erdam
M
Afwatering
Bermsloot Riool
▲ Afwateringsrichting
Alignement A2 Deelvak
”Huidige ligging A2 Topografie Waterlopen
SR
■,.S4‘
Hi
Fir
IF
A 04-10-2000 GvdD DMa EBo
Versie Datum Omschrijving Get. Gee. Gez.
Rijkswaterstaat-Directie Utrecht
Project '
Wateraspecten A2 Maarssen - Oudenrijn; samenvattend hoofdrapport
Omschrijving ”
I WACO
Voorstel afwatering
Formaat
A4
Schaal
1:40000
ArcView versie
3.1
Deelorder Tekeningnummer
19544A3-G-004
Figuur
8
Vestiging West Postbus 8520 3009 AM Rotterdam
Vestiging West IWACO B.V.
10
leiden (met name aan het bodemslib), zonder dat sprake is van aanvoer van wegwater vanaf de A2. De concentraties van de probleemstoffen kunnen nog enigszins worden verlaagd door de toepassing van bermpassage of door zuivering via een helofytenfilter.
Het rendement hiervan bij wegwater vanaf ZOAB bedraagt circa 20 tot 30 %.
De kwaliteit van het afstromende wegwater is dusdanig, dat dit geen bedreiging hoeft te vormen voor de waterkwaliteit van het watersysteem Leidsche Rijn. De aantakking van de afvoer van het wegwater op het watersysteem Leidsche Rijn is een van de mo- gelijkheden, die in het onderzoek verder is uitgewerkt. Deze uitwerking heeft plaatsge- vonden op hoofdlijnen en is eenvoudiger en naar verwachting goedkoper dan het oor- spronkelijke ontwerp. Het belangrijkste verschil met het oorspronkelijke ontwerp is dat het wegwater aan de zuidwest kant van de A2 nu wordt afgewaterd via bermsloten op het watersysteem van het nieuwe bedrijventerrein de Wetering. In het oorspronkelijke ontwerp werd het wegwater aan de zuidwestkant via een riool en een gemaal onder de A2 door afgewaterd op de plas Lage Weide. In figuur 8 is het ontwerp op hoofdlijnen weergegeven. Een uitwerking van het ontwerp moet nog plaats vinden.
Ter beheersing van de waterkwaliteit van het afstromend wegwater zijn de volgende maatregelen voorgesteld:
- aanleg van wegdek van ZOAB. Dit is een autonome ontwikkeling;
- toepassing van niet-uitlogend wegmeubilair;
- onderhoud en beheer van het wegdek, gericht op instandhouden van de doorla- tendheid van het wegdek om plasvorming te voorkomen, en gericht op afvoeren verontreinigingen (slibafzuigen). Het onderhoud dient twee maal per jaar plaats te vinden;
- inrichting van de bermsloten. De bermsloten dienen zodanig ingericht te worden dat een goede bezinking mogelijk is. Ook de oeverinrichting kan bijdragen aan het verbeteren van de waterkwaliteit;
- onderhoud en beheer van de bermsloten en de bestaande bergingsbassins.
Daamaast moeten maatregelen worden genomen om calamiteiten gemakkelijk te kun- nen beheersen, zoals afsluitbare watergangen. Als aan deze maatregelen wordt voldaan is aansluiting van de afvoer van het wegwater van de A2 op het watersysteem van Leidsche Rijn een reeel altematief.
Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Samfinvattfinri Hnnfrirannort I 1 fi novfimhar2000
6 Deelfase 4 en 5: Opstellen regionaal grond- watermodel en berekening grondwaterstand
Door de verbreding en gedeeltelijke verplaatsing van de snelweg A2 en door de aanleg van het watersysteem Leidsche Rijn kunnen effecten optreden op de grondwaterstand onder de snelweg. Deze effecten zijn gekwantificeerd door het uitvoeren van gedetail- leerde grondwaterstandberekeningen. Daarom is voor het gehele onderzoeksgebied een niet-stationair regionaal grondwatermodel opgezet voor het gehele trace van de A2 tus- sen Haarrijn en Hooggelegen. In het model is de gehele VINEX-locatie Leidsche Rijn opgenomen. Dit vanwege de grote veranderingen in de waterhuishouding die in de VINEX-locatie gaan optreden. De huidige snelweg en de toekomstige snelweg (inclu- sief de omlegging en de verdiepte ligging) zijn in het model opgenomen. In figuur 9 is een overzicht opgenomen van de waterlopen in de huidige situatie en in de toekomstige situatie.
Figuur 9 Waterlopen in huidige en toekomstige situatie
Si.;
WW:
MMi
■V I
Waterlopen toekomstige situatie Waterlopen huidige situatie
Het regionale model is gebruikt om te bepalen of voldaan wordt aan de benodigde drooglegging in de huidige situatie, en om te bepalen of de voorgestelde hoogteligging van de A2 na verbreding / vemieuwing en na de aanleg van Leidsche Rijn voldoet aan de droogleggingseis. Bij het bepalen van de minimale hoogteligging van de weg is uitgegaan van een grondwaterstand van 1,30 m onder het wegoppervlak. Als maatge- vende situatie is uitgegaan van de natste periode in een klimatologisch gemiddeld jaar (situatie maart 2000) en een zeer nat jaar (situatie november 1998). Voor beide situa- ties is berekend in hoeverre problemen met de drooglegging zullen optreden, uitgaande van het aangeleverde ontwerp van de hoogteligging van de weg en uitgaande van de aanleg van het watersysteem van de VINEX-locatie Leidsche Rijn.
Voor het grondwatermodel is een zeer gedetailleerd netwerk gemaakt van elementen en knooppunten, waaraan de modelparameters zijn toegekend. Alleen met een grote mate van detail, kunnen de berekeningen met voldoende nauwkeurigheid worden uit- gevoerd. In figuur 10 is het gebruikte modelnetwerk weergegeven, met daarbij een uit- vergroting van het netwerk nabij de snelweg.
1 9544 A6 1 70 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn
Sampnv/artfinrl Honfrirannnrt I 1 6 novfimhpr2000
Hoogteligging wegas A2 (nieuwe situatie)
dfl e c
5.50 5.00
Oudenrijn 4.50
Leidsche Rijn 4.00
3.50 3.00 2.50
NRU Spooriaan Spoorhjn
Haarnjn 2.00
1.50 1.00 0.50 0.00 S -0.50
I
1 I
5. -1.00 -1.50 2.00 2.50 -3.00 -3.50 -4.00 4.50 -5.00 -5.50
-6.00 52 000
- Hoogte wegas A2
-grondwater 10nov1998
-grondwater 31 maart2000
•wegdek-1.30m
Onderkant deklaag
I
Range van de gemeten grondwaterstanden nov. 1999 - mei 200054,000 56,000 58,000
Metrering
60,000 62,000 64,000
Figuur 10 Het gebruikte modelnetwerk
Het model is gecalibreerd op basis van de peilbuizen die voor het onderzoek zijn ge- plaatst. Een voorbeeld van de modelcalibratie is weergegeven in figuur 11. Als cali- bratieperiode is de periode november 1999 tot mei 2000 gebruikt. Tevens is gebruik gemaakt van aanvullende peilbuizen in de omgeving. Over het algemeen is de calibra- tie van het model goed te noemen.
Figuur 11 Voorbeeld modelcalibratie voor peilbuizen
Peilbuis 22
- gemeten
: re 1.00
31-Dc<- 31-Jan-00 01-Mar- 99 00 01-Nov 0 -Dec
-gemeten o.oo
-0.25 -0.50 -0.75 -1.00 -1.25 -1.50
01-Nov- 01-Dec- 31-Dec- 31-Jan-00 01-Mar- 01-Apr- 01-May- 99 00 00 00
Op basis van het gecalibreerde model is voor het gehele trace een berekening gemaakt van de te verwachten grondwaterstanden onder de as van de snelweg. De belangrijkste doorgerekende situatie is de situatie met de natste omstandigheden en bij aanleg van het watersysteem van Leidsche Rijn. In figuur 12 is deze situatie aangegeven met de donkerblauwe lijn. Het ontwerp van de hoogteligging van de verbrede A2 is ook in de figuur opgenomen, evenals deze hoogteligging minus de vereiste drooglegging van
1,30 meter. Uit figuur 12 is af te leiden dat in de doorgerekende toekomstige situatie de hoogste grondwaterstanden altijd beneden de minimaal gewenste drooglegging blijft.
Dus bij het ontwerp ontstaan wat betreft de drooglegging in de toekomst geen proble- men.
19544 A6 170 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn Samfinvartfind Hnofdrannort I 1 6 nnvfimhpr2000
Vestiging West IWACO B.V.
13
Hierbij moeten twee kanttekeningen worden geplaatst:
- Er is geen rekening gehouden met een eventueel verhang van de weg. Hierdoor liggen de randen van de weg vaak lager dan de wegas, waardoor deze wegranden in enkele gevallen mogelijk niet voldoen aan de droogleggingseis van 1,30 meter.
- Er kunnen problemen ontstaan met de ontwatering van de zandlaag die wordt op- gebracht op de slecht doorlatende deklaag. Als afstromend wegwater in de opge- brachte zandlaag wordt afgevoerd kunnen problemen ontstaan met de grondwater- stand (zie figuur 7). Aanleg van drainage in de opgebrachte zandlaag is daarom aan te bevelen, tenzij verzekerd is dat het afstromend wegwater niet in de opge- brachte zandlaag kan komen.
Daamaast kan nog worden overwogen om de hoogteligging naar beneden bij te stellen tussen km 56 en km 59. De vereiste drooglegging is hierbij in ieder geval geen beper- kende factor.
1 9544 A6 1 70 Wateraspecten A2 Maarssen-Oudenrijn Sampnvattfinri Hnnfdrannnrt I 1 fi nnvf>mbf>r?000