• No results found

Vroegchristelijke Basilica’s in Rome Volume 1 Een onderzoek naar de betekenis en architectonische oorsprong van vroegchristelijke basilica’s en hun rituele ruimtes in de 4

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vroegchristelijke Basilica’s in Rome Volume 1 Een onderzoek naar de betekenis en architectonische oorsprong van vroegchristelijke basilica’s en hun rituele ruimtes in de 4"

Copied!
143
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Freerk Hendrik Boersema

Vroegchristelijke Basilica’s in Rome

Volume 1

Een onderzoek naar de betekenis en architectonische oorsprong van

vroegchristelijke basilica’s en hun rituele ruimtes in de 4

e

een begin 5

e

eeuw

(3)
(4)

Een onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis en betekenis van vroegchristelijke basilica’s en haar rituele ruimtes.

Een Pelgrimslied van David

‘Verheugd was ik toen ik hoorde: ‘Wij gaan naar het huis van de H E E R ,’ verheugd ben ik, nu onze voeten staan

binnen je poorten, Jeruzalem. Jeruzalem, als een stad gebouwd,

hecht en dicht opeen. Daar komen de stammen samen,

de stammen van de H E E R , om Israëls plicht te vervullen, te prijzen de naam van de H E E R .

Daar zetelt het gerecht, daar troont het huis van David.’

(5)

4

Inhoudsopgave:

Volume 1

Inleiding ... 7

Hoofdstuk 1: Historische context en vroegchristelijke samenkomsten (32-313 A.D.) ... 9

1.1 Historische context ... 9

1.2 Christelijke samenkomsten en gebouwen ... 13

1.2.1 50-150 Huiskerken ... 13

1.2.2 150-250 Domus ecclesiae ... 15

1.2.3 250-313 Aula ecclesiae ... 18

1.3 Niet-christelijke huiscultussen ... 19

1.4 Vroegchristelijke liturgische handelingen en rituelen ... 24

1.4.1 Liturgie en onderdelen van een kerkgebouw ... 24

1.4.2 De viering van de agape maaltijd of eucharistie ... 25

1.4.3 Christelijke cultische handelingen bij graven ... 26

1.4.4 Dopen en andere bijeenkomsten ... 27

1.5 Christenen in Rome ... 28

1.6 Samenvatting ... 29

Hoofdstuk 2: Romeinse architectuur en de opkomst van de christelijke basilica’s ... 32

2.1 Voorchristelijke basilica’s ... 32

2.1.1 De terminologie van het woord basilica ... 32

2.1.2 Voorchristelijke ‘basilica’s’ in Rome ... 33

2.2 De oorsprong van de christelijke basilica ... 36

2.2.1 Theorieën rondom het ontstaan van christelijke basilica’s ... 37

2.2.2 Het ontstaan van de christelijke basilica ... 40

2.3 Samenvatting ... 42

Hoofdstuk 3: De vroegchristelijke basilica’s (313-450) ... 44

3.1 De eerste basilica’s (313-430) ... 44

3.1.1 Basilica van San Giovanni in Laterano ... 44

3.1.2 Basilica van San Pietro ... 46

3.1.3 San Paolo fuori le Mura ... 47

3.1.4 Santa Pudenziana ... 48

3.1.5 Santa Sabina ... 48

3.2 Rituele ruimtes in andere vroegchristelijke basilica’s in de 4e eeuw ... 49

3.2.1 Basilica’s in Jeruzalem ... 49

(6)

3.3 Niet-christelijke invloeden op christelijke basilica’s ... 53

3.3.1 Heidense elementen ... 53

3.3.2 Joodse elementen ... 54

3.3.3 ‘Neutrale’ elementen ... 55

3.4 Samenvatting ... 56

Hoofdstuk 4: Overeenkomsten en verschillen in de vroegchristelijke basilica’s ... 58

4.1 Algemene overeenkomsten en verschillen ... 58

4.2 Portico, atrium en narthex ... 61

4.3 Beuken ... 62

4.3.1 Licht- en zijbeuken ... 62

4.3.2 Middenbeuk ... 63

4.4 Transept ... 65

4.5 Sacristieën ... 66

4.6 Het liturgisch centrum en de apsis ... 67

4.7 Andere ruimtes en rituelen rondom de basilica ... 70

4.8 De betekenis achter de christelijke basilica ... 70

4.8.1 De betekenis van het gebouw ... 70

4.8.2 De betekenis voor de sociale verhouding binnen het christendom ... 71

4.9 Samenvatting ... 72

Hoofdstuk 5: Conclusies ... 74

5.1 De architectonische en ideologische oorsprong van de vroegchristelijke basilica ... 74

5.2 De oorspronkelijke betekenis van de rituele ruimtes in de vroegchristelijke basilica ... 75

5.3 Slotwoord ... 77

Volume 2

Bijlage 1: San Giovanni in Laterano ... 81

1 Plattegrond ... 81

2 Opbouw ... 83

3 Chronologie ... 87

4 Functie en betekenis ... 89

Bijlage 2: San Pietro ... 91

1 Plattegrond ... 91

2 Opbouw ... 93

3 Chronologie ... 98

4 Functie en betekenis ... 101

Bijlage 3: San Paolo fuori le Mura ... 104

(7)

6

2 Opbouw ... 105

3 Chronologie ... 107

4 Functie en betekenis ... 109

Bijlage 4: Santa Pudenziana ... 111

1 Plattegrond ... 111

2 Opbouw ... 113

3 Chronologie ... 114

4 Functie en betekenis ... 116

Bijlage 5: Santa Sabina... 119

1 Plattegrond ... 119

2 Opbouw ... 122

3 Chronologie ... 125

4 Functie en betekenis ... 126

Bijlage 6: Chronologische lijst van keizers en pausen (14-483)... 129

(8)

Inleiding

Ik wil, dat u weet, dierbare dames, hoe hier op de heilige plaatsen dagelijks de eredienst wordt gehouden, voor elke dag afzonderlijk. Daarom voel ik mij verplicht u ervan op de hoogte te stellen. Want ik weet goed, dat u hierover graag wordt geïnformeerd.1

Aetheriae, een pelgrim in Jeruzalem, circa 382

Aetheriae was een pelgrim afkomstig uit Spanje of Zuid-Frankrijk. Ze heeft aan het einde van de 4e eeuw een pelgrimstocht gemaakt naar de heilige plaatsen in en rondom Israël. Over deze reis heeft ze een reisverslag geschreven voor de ‘dames’ (misschien nonnen) in haar woonplaats.2 Voor het onderzoek naar vroegchristelijke basilica’s is men vaak afhankelijk van dit soort pelgrimsverslagen enerzijds en de archeologische resten van deze basilica’s anderzijds. Over de basilica’s zelf en het gebruik ervan in de 4e en begin 5e eeuw is er, op deze, vaak schaarse, gegevens na, weinig bekend. Daarom is er in de wetenschappelijke literatuur tot op de dag van vandaag nog veel speculatie over de oorsprong en ontwikkeling van basilica’s. Het eerste onderzoek naar de oorsprong van de basilica begon in het midden van de 19e eeuw. De meeste theorieën over het ontstaan van de christelijke basilica’s waren echter een eeuw later alweer ontkracht.3 Het handboek voor elk onderzoek naar christelijke basilica’s in Rome is de vijfdelige Corpus Basilicarum Christianarum Romae van prof. R. Krautheimer et al. (1956-1977). Hierin worden alle christelijke basilica’s in Rome uit het eerste millennium uitgebreid besproken. C. Peeters (1969) schrijft in zijn proefschrift, dat in het onderzoek naar basilica’s tot dan toe de liturgische handelingen vaak zijn ondergesneeuwd, omdat de nadruk altijd op de architectuur lag.4 Voor een onderzoek naar de betekenis van deze basilica’s is het daarom van belang om de liturgische handelingen in de 4e eeuw zo goed mogelijk te reconstrueren.

Volgens Y. Suzawa (2008) missen er in het onderzoek naar christelijke basilica’s twee

belangrijke begrippen, die wel uitgebreid voorkomen in het onderzoek naar de christelijke kunst. De eerste is syncretisme en de tweede het lenen van ‘heidense’ elementen voor christelijke gebouwen.5 Met syncretisme wordt bedoeld het vergroeien of vermengen van elementen van twee verschillende religies. Het lijkt Suzawa onwaarschijnlijk, dat christenen en heidenen hun rituele ruimtes individueel hebben ontwikkeld in de Romeinse wereld.6 Hij heeft dan ook de volgende hypothese opgesteld:

I hypothesize that if syncretism occurred as part of the process of establishing early Christian art, then syncretism may have played a role in Christian architecture as well.7 Na bestudering van de meeste literatuur over vroegchristelijke basilica’s in de 4e eeuw valt op, dat er nog steeds geen duidelijkheid is over de precieze ontstaanswijze en oorspronkelijke betekenis van deze gebouwen. Het laatste woord is er in ieder geval nog niet over gesproken. Om verder te komen in dit onderzoek heb ik voor deze scriptie de volgende twee onderzoeksvragen geformuleerd:

• Wat is de architectonische en ideologische oorsprong van de vroegchristelijke basilica? • In hoeverre is de oorspronkelijke betekenis van de rituele ruimtes in de vroegchristelijke

basilica te reconstrueren? 1

Peregrinatio Aetheriae 24.1, Vertaling Hunink & Drijvers 2011, 115

2

Hunink & Drijvers 2011, 7-18

3

Zie voor een goed overzicht van publicaties over het onderzoek naar de vroegchristelijke basilica’s: Peeters 1969, 6-13; Eerste echte onderzoek gedaan door Zestermann, 1847

4

Peeters 1969, 3

5

Suzawa 2008, 55

6

Ibidem, 59-60; Hiervan wordt wel uitgegaan door Krautheimer 1986, 41; Ward-Perkins 1954, 69-90; Milburn 1988, 86-87; Mango 1986, 38

7

(9)

8

Naast deze vragen zal ook de hypothese van Suzawa worden getoetst. De basilica is niet zomaar uit het niets ontstaan, maar is zeker architectonisch en misschien ook wel ideologisch door verschillende andere gebouwen beïnvloed. Deze mogelijke voorlopers en de theorieën daaromtrent zullen

uitgebreid aan bod komen in deze scriptie. De tweede hoofdvraag is nauw verweven met de eerste. De verschillende rituele ruimtes in een basilica hebben een bepaalde en wellicht ook een

verschillende betekenis gehad voor de keizer, geestelijken, gelovigen en pelgrims in de 4e eeuw. Er zal gekeken worden in hoeverre deze betekenissen te achterhalen en ontwikkeld zijn vanaf de bouw van de eerste christelijke basilica in 313. Vanzelfsprekend zal hierbij de christelijke architectuur voorafgaand aan de basilica ook aan bod komen. Daarnaast zullen de liturgische handelingen, voor zover te reconstrueren, behandeld worden. Om het onderwerp niet te breed te maken zal de nadruk liggen op basilica’s in Rome uit de 4e en begin 5e eeuw. Hierbij zullen met name de San Giovanni in Laterano, de San Pietro, de San Paolo fuori le Mura, de Santa Pudenziana en de Santa Sabina aan bod komen.

In dit onderzoek zal getracht worden om een beeld te geven van de huidige stand van zaken betreffende het onderzoek naar de vroegchristelijke basilica’s in Rome. Op basis van de gegevens, die hieruit volgen, zal de betekenis en oorsprong van de vroegchristelijke basilica onderzocht worden. De 4e en begin 5e eeuw is voor het christendom een belangrijke periode geweest, waarin grote

veranderingen hebben plaatsgevonden. Mogelijk zijn de bekering van keizer Constantijn (306-337) en zijn pro-christendompolitiek de meest invloedrijke gebeurtenissen voor het huidige christendom geweest na de kruisiging van Christus (circa 32).8 De sporen van deze omslag zijn tot op heden terug te zien in de bouw van kerken, de verhoudingen van christenen onderling en de beleving van het christelijk geloof. J.H. Kilde (directrice van het Religious Studies Program aan de Universiteit van Minnesota) beschrijft het zo:

Thus the churches of Constantine transformed not only Christian architecture but Christianity itself.9 Zonder Constantijn had het christendom er vandaag de dag anders uitgezien. Helaas zijn er in het onderzoek naar christelijke basilica’s misschien wel meer vragen dan antwoorden over de genoemde periode gerezen. Het aantal historische bronnen uit deze tijd is gering en ook de archeologische resten zijn door de vele her- en verbouwingen van basilica’s niet meer volledig te reconstrueren. Om toch meer inzicht te krijgen in deze voor het christendom belangrijke periode is het van belang, dat er uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de oorsprong en betekenis van de vroegchristelijke basilica’s.

Deze scriptie is opgedeeld in twee verschillende volumes. Volume I bevat het onderzoek. In het eerste hoofdstuk wordt de ontwikkeling van het christendom en het gebruik van

samenkomstruimtes vanaf 32 A.D. tot de opkomst van de christelijke basilica’s in 313 besproken. Daarnaast komt de politieke situatie met betrekking tot het christendom in deze periode aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 het ontstaan van de christelijke basilica en de mogelijke voorlopers daarvan beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de ruimtes en het gebruik van de vroegchristelijke basilica’s, terwijl in hoofdstuk 4 de basilica’s uitgebreid met elkaar worden vergeleken. Tot slot zullen in hoofdstuk 5 de conclusies worden gepresenteerd. In het tweede volume worden in de eerste vijf bijlagen de eerder genoemde vijf basilica’s uit Rome besproken. Voor het maken van deze

(10)

Hoofdstuk 1: Historische context en vroegchristelijke samenkomsten

(32-313 A.D.)

Basilica’s zijn niet ineens uit het niets ontstaan. Hier is een voorgeschiedenis van bijna driehonderd jaar aan voorafgegaan. Dit is de tijd tussen de kruisiging van Jezus en de bouw van de eerste basilica. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op deze voorgeschiedenis. Als eerste komt de historische context aan de orde. Hierbij staan de gebeurtenissen in het Romeinse Rijk die van belang zijn voor het christendom centraal. Vervolgens zal de ontwikkeling van de christelijke samenkomsten in huiskerken aan bod komen en daarna de niet-christelijke huisreligies. In de daarop volgende paragraaf wordt de ontwikkeling van christelijke rituelen in deze jaren behandeld. Als laatste onderwerp komen de christenen in Rome aan bod. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met een samenvatting. In dit hoofdstuk zullen voornamelijk theorieën en historische bronnen gebruikt worden. De archeologische overblijfselen van godshuizen van vóór Constantijn zijn slechts zelden teruggevonden.

1.1 Historische context

De Romeinse maatschappij was een multiculturele samenleving. Het was een samensmelting van verschillende volken en culturen, zeker in een stad als Rome. Daardoor was er sprake van een grote tolerantie, pluralisme en diversiteit. Ook als men uit een ver land kwam kon men vast blijven houden aan de goden van zijn voorouders.11 Zo kwamen de steden vol te staan met tempels voor allerlei goden en synagogen. Het was een komen en gaan van heiligdommen in de Romeinse steden.12 Hierdoor werd het landschap in het gehele Romeinse rijk gedomineerd door publieke monumentale tempels. Voor veel goden, die in deze monumentale tempels werden vereerd, werden festiviteiten en processies gehouden. Deze cultische feesten waren voor iedereen toegankelijk en daarom kwamen mensen van heinde en ver hierop af. Deze festiviteiten gingen, ondanks de opkomst van Constantijn, tot ver in de 4e eeuw door. Vanaf de Hellenistische periode (circa 300 v. Chr.) worden een aantal nieuwe religies (Isis, Serapis, Magna Mater, Cybele, Attargatis, Mithras, etc.) populair. In deze nieuwe religies vinden, in tegenstelling tot de religies met publieke monumentale tempels, privé-cultussen plaats. Deze cultussen speelden een kleine of geen rol binnen het publieke domein. Veel van deze religies groeiden vanuit huisreligies naar soms monumentale heiligdommen of tempels.13 Deze heiligdommen of tempels werden gebouwd wanneer er genoeg rijke volgelingen waren om de bouw te kunnen financieren.14 Mensen, die de kosten van de bouw of renovatie van een tempel op zich namen, kregen in de Romeinse wereld vaak een hogere publieke rang en status.15 Daarnaast konden ze op deze manier de goden die in deze tempel werden vereerd gunstig stemmen. De eerste christenvervolgingen in het Romeinse Rijk vinden onder keizer Nero (57-68) plaats. ‘Hij liet de christenen terechtstellen, mensen van een nieuwe ongure godsdienstige sekte.’16 Na de brand in Rome werden christenen gevangen genomen. Volgens Tacitus werden de christenen schuldig verklaard niet zozeer aan brandstichting als wel aan haat jegens het mensdom.17 Nero was de eerste keizer, die volgens de overlevering apostelen heeft omgebracht. Onder zijn bewind zouden Paulus en Petrus om het leven zijn gekomen.18

11 White 1990, 58 12 Kilde 2008, 13 13 White 1990, 26 14 Ibidem, 33 15 Ibidem, 31 16

Suetonius, Vitae Caesarum, Nero 16.3, vertaling Van der Meer & Mohrmann 1961, 33

17 Tacitus, Annalen 15.44.2-5, vertaling Van der Meer & Mohrmann 1961, 33 18

(11)

10

In het jaar 70 heeft (de latere keizer) Titus Judea veroverd. Hierbij is Jeruzalem met de Joodse tempel verwoest en zouden zeshonderdduizend mensen zijn gedood.19 Vanaf de vernietiging van de tempel scheidden de wegen van de joden en de christenen zich definitief. Het christendom groeide snel. Het Jodendom daarentegen ging steeds meer haar eigen verleden koesteren en herwaarderen nu de tempel er niet meer was. Vanaf dat moment is er meer een standaard architectonische vorm te zien bij het joodse synagogebouw.20 In de synagogen kwamen vanaf dat moment thoranissen waarop de focus werd gelegd. De christenen worden in deze tijd voor het eerst door niet-christenen als nieuwe aparte individuele religieuze groep onderscheiden.21 Voor deze tijd werden christenen gezien als een joodse sekte. De focus van de christenen lag dan ook op de Joden. Deze focus was gebaseerd op twee uitspraken van Jezus uit het Evangelie van Matteüs:22

‘Ga liever op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël.’23 ‘Wanneer ze jullie vervolgen in de ene stad, vlucht dan naar de volgende. Ik verzeker jullie: voor je in

elke stad van Israël bent geweest, zal de Mensenzoon gekomen zijn.’24 Door de grotere zelfgerichtheid van de eigen cultuur binnen het Jodendom na de vernietiging van de tempel, het uitblijven van de terugkomst van de Mensenzoon (Christus) en de groeiende christelijke gemeenten in de wereld kwam de focus van de christenen meer te liggen op de rest van het Romeinse Rijk. De christenen begonnen meer te leven in het hier en nu, in tegenstelling tot gemeentes in het Nieuwe Testament, die soms alles verkochten wat ze hadden.25

Onder verschillende keizers werden de christenen vervolgd. Zo werden onder het bewind van keizer Domitianus (81-96) prominente christenen verbannen.26 Domitianus heeft de christenen een tijdje vervolgd, maar toen hij inzag, dat het slechts eenvoudige lieden waren, heeft hij ze weer laten gaan27. Zijn opvolger keizer Nerva (96-98) liet de christenen weer vervolgen. De christenen lieten dit over zich heen komen en schreven het toe aan kwade machten.28

De 2e eeuw was een welvarende tijd voor het Romeinse Rijk. Het werd vaak geleid door plichtsgetrouwe keizers. Deze keizers kenden het christendom enkel vanuit geruchten. De status van het christendom was in deze tijd religio illicita, een niet-geautoriseerde staatsgevaarlijke sekte.29 Zo worden er onder Trajanus (98-117) christenen naar Rome gebracht om voor de wilde dieren te worden geworpen.30 Hij liet de christenen hier niet voor opsporen. Indien ze uitgeleverd en schuldig bevonden werden moesten ze worden gestraft, maar als ze hun geloof ontkenden en de Romeinse goden aanbaden kregen ze vergeving.31 Onder latere keizers, Antonius Pius (138-161) en Marcus Aurelius (161-180), sterven nog enkele christenen de marteldood.32 Ondanks deze martelaren zijn er in deze 2e eeuw christenen terug te zien onder de sociale elite.33 Daarnaast begint het christelijke geloof verdeeld te raken, er ontstaan verschillende stromingen binnen het christendom.34

19

Eusebius, Kroniek van Eusebius, Vespasianus II.70

20

White 1990, 85

21 Tacitus, Annales XV.44; Plinius Minor, Epistele X.96-7 22 White 1990, 102-3 23 Matteüs 10: 6 24 Ibidem10: 23 25

Lucas, Handelingen der Apostelen 2:45

26

Eusebius, Historia Ecclesiastica 3.18.4

27

Van der Meer & Mohrmann 1961, 34

28

Clemens Romanus, AD Corinthios 61

29

Van der Meer & Mohrmann 1961, 34

30 Eusebius, Kroniek van Eusebius, TraIanus III.100 en XI.108 31

Plinius Minor, Epistele X.97.1

32

Van der Meer & Mohrmann 1961, 36

33

White 1990, 141

(12)

Fig. 1.1: Kop van de Kolossus van Constantijn uit de basilica van Maxentius

Onder keizer Commodus (180-192) begint het verval het Romeinse Rijk. In de 3e eeuw komen er verschillende soldatenkeizers aan de macht, maar deze keizers konden de ineenstorting van de grenzen rond 260 niet verhinderen. Deze vervaltijd voor het Rijk werd juist de bloeiperiode voor de kerk.35 De christelijke iconografie en begrafenissymboliek ontstaan in deze tijd. De eerste Nieuw Testamentische taferelen op afbeeldingen zijn terug te zien in catacomben rond het jaar 150. Voor 150 gebruikten de christenen alleen algemene symbolen. Dit waren bijvoorbeeld broden en vissen (symbolen voor de eucharistie en Christus).36 Daarnaast begint de christelijke architectuur

(voornamelijk in graven) zich steeds meer te onderscheiden van andere godsdiensten.37 Vanaf de 3e eeuw schrijven zowel christenen als heidenen over de mooie christelijke ´tempels´.38 Er was een duidelijke groei en een verbeterde sociale status van de christenen binnen het Romeinse rijk. De christelijke gebouwen vormden een steeds prominenter onderdeel van het stadsgezichtsbeeld. Zeker onder keizer Severus Alexander (222-235), die de christenen als eerste keizer echt duldde, hadden de christenen meer vrijheid. Hij zou zelfs beelden van Christus en Abraham tussen zijn eigen

godenbeelden hebben staan.39 Over keizer Philippus I (244-249) gingen later zelfs verhalen rond dat hij zelf christen zou zijn geweest. Hij en zijn vrouw onderhielden briefcontact met Paus Fabianus (236-250).40 Toch vonden er in deze eeuw nog hevige vervolgingen plaats, vooral in 251 (keizer Gallus) en 258 (keizer Valerianus I). Juist in deze tijd groeide de christelijke kerk als kool. Tussen 258-303 was de tijd van de ‘longa pax’, de vredestijd. In deze tijd konden de christenen openlijk

kerkhuizen en kerkhoven aanleggen.41

Onder keizer Diocletianus (287-305) komt er een einde aan het ‘longa pax’. Het rijk was in verval geraakt en om verder verval van het rijk te voorkomen maakte Diocletianus er een totalitaire staat van. Het rijk moest weer één machtig geheel worden en daarom wilde Diocletianus de

liquidatie van de staat in de staat. Hiermee bedoelde hij de christelijke kerk. Zo werden in 303 op Pasen kerken verwoest en gesloten na het eerste edict van

vervolging.42 Bij het uitvoeren van dit edict werden veel kerken geconfisqueerd.43 Na het sluiten van sommige kerken werd er een ander edict opgesteld waardoor christenen van alle ambten en waardigheden werden uitgesloten. Ze mochten aan gerechtelijke foltering worden onderworpen, onafhankelijk van hun stand, rang of positie. Daarmee verloren ze de rechten van een vrije burger en de vrijheid van meningsuiting.44 Dit was de laatste poging om het

christendom systematisch tegen te werken en uit te roeien. Uiteindelijk liep dit edict uit op een mislukking.45 Door de vervolgingen kwam er een stroom van haat vanuit het volk. De keizer was teleurgesteld, zag zijn fout in en trok zich daarom terug in 305. Hij werd opgevolgd door vier caesars: het begin van de tetrarchie (vier keizerrijk).46

Constantijn (fig. 1.1) werd in 306 door zijn troepen in York uitgeroepen tot keizer. Hij trok met zijn legers naar Rome

35

Van der Meer & Mohrmann 1961, 37

36

Zeir 2009, 25

37

Snyder 1985, 163-5

38

Porphyrios, adversus Christianos, frag. 76; Lactantius, De mortibus persecutorum 12.5; Wilken 1984, 117

39

Lampridii, Historia Augusta, Severus Alexander 29.2

40

Eusebius, Historia Ecclesiastica, 6.34, 6.36.1-4 en 6.41.9

41

Van der Meer & Mohrmann 1961, 37

42

Eusebius, Kroniek van Eusebius, Diocletianus XIX.304

43

White 1990, 126

44

Lactantius, De mortibus Persecutorum 13

45 Muskens 1989, 25 46

(13)

12

en koos de kant van de christenen. Dit deed hij na het zien van een visioen van een christogram vlak voor de strijd tegen keizer Maxentius. Hierbij moet vermeld worden dat Maxentius geen vervolger was van de christenen, maar wel een uitgesproken ‘heiden’ die vertrouwde op orakels en Cybele.47 Hij was niet alleen geen vervolger van de christenen, maar stopte de officiële vervolging in 311, nog voor de komst van Constantijn.48 Constantijn liet na het zien van het visioen van het christogram op alle schilden van zijn legermachten kruisen schilderen. Door deze geloofskeuze zou hij Maxentius bij de Pons Milvius hebben verslagen. Constantijn wordt daardoor in 312 keizer van het westelijke deel van het Romeinse Rijk.49 Eusebius, kerkelijk raadsman van keizer Constantijn en bisschop van

Caesarea, vergeleek de overwinning op Maxentius bij de Pons Milvius aan de Tiber met de ondergang van de farao in de Rode Zee uit het Oude Testament.50 Na deze overwinning van Constantijn werden de door Diocletianus gesloten kerken weer geopend. Dankzij de overwinning en de daarbij horende verbeterde status voor het christendom zullen er veel renovaties in deze kerken hebben

plaatsgevonden.51 In 313 wordt het tolerantie edict van Milaan ondertekend. Daardoor kregen de kerken een civiele status en kregen ze dezelfde voorrechten als Romeinse godsdiensten. Het bleef echter niet bij alleen dezelfde rechten, het christendom werd zelfs begunstigd. Christelijke symbolen waren te zien op veldtekens en munten. Het oude rijk werd gekerstend en er kwam

staatsbemoeienis binnen de kerk. De kerk der martelaren veranderde langzaam maar zeker in de Rijkskerk van het Imperium Romanum.52 Dat onder Constantijn de godsdienstgelijkheid werd ingevoerd betekende niet, zoals uit bovenstaande tekst ook blijkt, dat de christenen tot deze tijd altijd onderhevig waren aan hevige vervolgingen. Slechts een aantal keizers hebben actief christenen vervolgd. Vaak kwamen er vervolgingen na een vrij plotselinge groei van het aantal christenen. Het exclusieve monotheïsme van het christendom maakte de christenen een ideale zondebok voor de problemen in het rijk, zeker tijdens de crisistijden in de 3e eeuw.53 In het oosten en de periferieën van het Rijk vielen deze vervolgingen over het algemeen mee.54 In ditzelfde jaar heeft paus Miltiades (311-314) een synode belegd. Keizer Constantijn had hiervoor de domus Faustae in Laterano beschikbaar gesteld en als stuk land geschonken. Dit was een paleis, omringd met kazernes.55

Tijdens het bewind van Constantijn over het westelijke deel van het Romeinse Rijk, regeerde Keizer Licinius (308-325) in het oostelijke deel van het Romeinse Rijk. In 311 hadden de twee keizers reeds een verbond met elkaar gesloten. Licinius trouwde zelfs in 313 met Constantia, de halfzuster van Constantijn. De relatie tussen beide keizers liep niet altijd even goed en het kwam zelfs tot een strijd in 314 en 320. Uiteindelijk wordt Licinius door Constantijn in 324 verslagen, verbannen en vermoord.56 Constantijn is vanaf dat moment alleenheerser in het Romeinse Rijk. Rond deze tijd zou volgens Stark 56,5% van de populatie van het Romeinse Rijk zich hebben bekeerd tot het

christendom.57

In 330 wilde Constantijn de komst van een nieuw tijdperk benadrukken door de hoofdstad van Rome naar Constantinopel te verplaatsen (nabij zijn geboorteplaats Nicomedia). Deze plaats ligt op de kruisingen van Azië en Europa, Jeruzalem en Rome en de Zwarte Zee en Middellandse zee. Zo kwam er een symbolische kruising tussen hemel en aarde. Het heidense Romeinse Rijk tegenover het goddelijke Israël. Constantinopel werd ook wel Civitas Dei (het nieuwe Jeruzalem) genoemd.58 Zo

47

Curran 2000, 64

48 Optatus Milevis I.18 49

Muskens 1989, 25

50

DKWPIK 1979, 1663; Eusebius, Vita Constantini I.38; Exodus 15

51

White 1990, 134

52

Van der Meer & Mohrmann 1961, 58

53

Naerebout & Singor 2001, 348

(14)

waren er drie belangrijke plaatsen in het Romeinse Rijk: Constantinopel, Jeruzalem en Rome.59 Constantijn regeerde over het christelijke Romeinse Rijk zoals God in de hemel regeerde. God stond achter hem. God en de staat kwamen samen in Constantijn en vormden zo een krachtige alliantie.60

In zijn hele leven laat Constantijn duidelijk zien dat hij zijn overwinningen te danken heeft aan de christelijke God. De God die zijn moeder Helena al voor Constantijn zelf had aangenomen.61 Het is onbekend hoeveel kerken hij heeft laten bouwen, maar dit zullen er zeker veel zijn geweest. Doordat er zoveel kerken tegelijk gebouwd werden kon de christelijke architectuur zich in hoog tempo ontwikkelen. Na zijn leven lang monumentale christelijke gebouwen te hebben geïnitieerd en gefinancierd laat keizer Constantijn zich op zijn laatste rustbed in 337 dopen.62 Geen enkele keizer heeft zoveel invloed op het christendom gehad als keizer Constantijn. Tot op vandaag zijn zijn sporen terug te zien binnen het christendom.

Constantijn bleef zelf lange tijd tolerant tegenover het heidendom. Uiteindelijk werd het christendom pas door keizer Theodosius de Grote in de jaren 391-392 definitief uitgeroepen tot staatsgodsdienst. Alle andere heidense culten werden verboden. Voordat deze omslag werd gemaakt werden de dissidenten binnen het christendom aangepakt. Op deze manier werd er getracht om een uniforme orthodoxie te bewerkstelligen. Toen dit voor een belangrijk deel was bereikt waren de heidenen aan de beurt om het onderspit te delven. Binnen een eeuw tijd zijn zo de vervolgden tot vervolgers geworden.63

1.2 Christelijke samenkomsten en gebouwen

Een lastig probleem bij het onderzoek naar christelijke voorlopers van de basilica is, dat er weinig kerken van voor 313 zijn teruggevonden en opgegraven. Indien er een mogelijke kerk is geweest, bleef het onderzoek vaak bij vermoedens zonder harde bewijzen. De reconstructies van kerken uit deze tijd zijn voornamelijk gebaseerd op historische en theologische benaderingen. Daarom beginnen veel onderzoeken naar de christelijke architectuur bij de basilica. De grote vraag hierbij bleef echter hoe de huiskerken, die bekend zijn uit het Nieuwe Testament, doorgegroeid zijn tot de vroegchristelijke basilica.64 Om de betekenis achter de vorm van de basilica te kunnen reconstrueren is het belangrijk om inzicht te hebben in de ontwikkeling van christelijke samenkomsten en

gebouwen. Om een goed overzicht te houden is deze paragraaf onderverdeeld in subparagrafen per periode.

1.2.1 50-150 Huiskerken

In het vroegste stadium van de christelijke kerk in Jeruzalem werden er samenkomsten in de tempel en ‘van huis tot huis’ gehouden.65 ‘Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde.’66 Op het moment, dat het evangelie werd verspreid, speelden synagogen een belangrijke rol. Hier werd gepreekt door de apostelen en andere gelovigen met als doel mensen te overtuigen.67 Tegelijk werden in privéhuizen erediensten voor de gelovigen belegd.68 Hiervan is de naam huiskerk afgeleid.69 Tijdens deze erediensten vond prediking, gebed en het breken van het brood voor de eucharistie plaats.70 Van deze huizen zijn de termen huiskerk en huisgemeente afgeleid. Het enige 59 Suzawa 2008, 87 60 Kilde 2008, 17 61 Muskens 1989, 25 62 Kilde 2008, 39-40 63

Naerebout & Singor 2001, 350

64

White 1990, 11

65

Lucas, Handelingen der apostelen 2-5

(15)

14

Fig. 1.2: Een Romeins huis

bekende voorbeeld in het Nieuwe Testament dat er in een hal werd samengekomen komt van Paulus die in de scholé (school) van Tyrranus in Efeze twee jaar lang preekte.71 In het apocriefe boek

Handelingen van Paulus komen de christenen samen in een soort pakhuis.72 De huizen, die gebruikt werden, waren vaak van rijke gemeenteleden, want die hadden een grote eetkamer of triclinium (zie fig. 1.2).73 Er zijn geen aanwijzingen dat de viering van de eucharistie ooit in het openbaar werd gevierd.74

Een belangrijk onderdeel van de huisgemeente is het sociale contact. Door bij elkaar te komen konden de eerste christenen de brieven van de apostelen lezen en weer doorsturen naar andere gemeenten. Ook was het gemakkelijk om geld op te halen om de apostelen en evangelisten te ondersteunen.75 Er was niet veel nodig om een huiskerk te stichten. Zo worden in het Nieuwe

Testament een zekere Prisca en Aquila genoemd, die in Korinte, Efeze en uiteindelijk in Rome huisgemeenten hebben gesticht.76 Voor deze gemeentestichters en eigenaren van samenkomsthuizen was gastvrijheid een onontbeerlijke eigenschap. De zending was afhankelijk van de gastvrijheid.77 De rondreizende evangelisten konden aankloppen bij een patroon of patrones. Deze gaf hun eten en onderdak. Tijdens de viering van de agape maaltijd (liefdesmaaltijd met de gemeente, waarin de eucharistie werd gevierd) werden ook andere mensen

uitgenodigd, die konden luisteren wat de gast te zeggen had.78 White veronderstelt, dat de eerste christenen in huizen samenkwamen omdat ze niet altijd welkom waren in de tempel.79

Huisgemeenten zouden hierbij voornamelijk bestaan uit niet-joden. Deze theorie gaat echter niet op. De viering van de agape maaltijd was één van de belangrijkste elementen van de samenkomsten van de vroegchristelijke kerk. Deze maaltijd werd uitsluitend gevierd in besloten kring en kon daarom niet plaatsvinden in tempels. Zoals ook blijkt uit de hiervoor genoemde tekst uit handelingen 2:46 braken ze het brood bij de mensen thuis.

In de eerste christelijke bijeenkomsten waren er vier belangrijke kernelementen die tot op heden worden gebruikt in erediensten.

1. De dienst wordt geleid door een geestelijke; 2. De verkondiging van Gods woord;

3. Het zingen van psalmen;

4. De bediening van de twee sacramenten: doop en de agape maaltijd (later eucharistie). De doop was eenmalig en vond buitenshuis plaats, maar de agape maaltijd werd wekelijks gevierd.80 De maaltijd was het belangrijkste onderdeel van de samenkomsten. Deze maaltijden vonden plaats in het Triclinium (eetzaal) van de huiskerk.81 In dit Triclinium stonden normaliter aan drie zijden banken rondom een tafel. Het meubilair was van hout of steen gemaakt. In gewone huizen waren

71 Lucas, Handelingen der apostelen 19:9 72 Passio Pauli 1 73 White 1990, 16 74 Peeters 1969, 17 75 Paulus, Romeinen 15: 22-30 76

Lucas, Handelingen der apostelen 18: 1-11; Paulus, 1 Korintiërs 16: 9; Paulus, Romeinen 16: 3

(16)

deze ruimtes vaak rijkelijk versierd.82 De bank tegenover de ingang was de meest centrale bank. Deze plaats was waarschijnlijk bestemd voor de hoofdgast of geestelijke.83 Het huis, waar de

samenkomsten plaats vonden, bleef eigendom van de gastheer of -vrouw. Omdat het huis geen eigendom was van de gemeente en er voor de samenkomsten geen speciale eisen waren, werden er weinig tot geen aanpassingen in het huis aangebracht. Het enige, dat nodig was voor het houden van samenkomsten, was een eetzaal, waarin de gemeente paste.84 Daarom zijn deze kerken ook moeilijk archeologisch terug te vinden, want ze zijn niet te herkennen aan versieringen of verbouwingen.85 De eerste christelijke kerkdiensten in bestaande uit voornamelijk joodse leden zullen veel

overeenkomsten met de joodse samenkomsten hebben gehad.86

In de literatuur wordt vaak verondersteld, dat alle samenkomsten privé zijn geweest en het christendom een mysteriecultus (alleen voor ingewijden) was. Hier zijn echter geen aanwijzingen voor. Normaal gesproken waren deze huizen overdag vaak publiekelijk toegankelijk, zeker als er taberna (winkels) voor het huis zaten en de pater familias handelaren in de tablinum ontving. Daarnaast was de gastvrijheid een erg belangrijke deugd binnen het christendom. Iedereen kon waarschijnlijk, uitgenodigd of niet, binnenkomen.87 Hoe privé de samenkomsten waren zal meer hebben samengehangen met de christenvervolgingen. Het is niet zeker of iedere bezoeker mee mocht doen met de viering van de eucharistie, maar het is wel aannemelijk, dat geïnteresseerden mee konden eten met de agape maaltijd.

Een veel gehoorde theorie zegt, dat de christelijke gemeenschap vanaf het begin voornamelijk uit arme en minder bedeelde mensen bestond. Deze theorie is volgens White niet waar. In de vroege kerken zijn vaak al dure voorwerpen terug te zien en het gebruik van grote en eigen huizen zou hier ook niet mee in overeenstemming zijn.88

In 19e-eeuwse onderzoeken naar vroegchristelijke samenkomsten werd ervan uitgegaan dat tijdens vervolgingen diensten in catacomben van martelaren werden gehouden. Dit werd gebaseerd op de ‘heidense’ Romeinse diensten die ook vaak op de graven plaats vonden. Deze theorie wordt echter door geen enkele archeologische of historische bron ondersteund en is daarom niet aannemelijk.89 Dat er geen diensten bij de graven plaats vonden betekent niet, dat ze geen rol vervulden binnen de vroegchristelijke traditie. Vanaf wanneer martelaarsgraven precies een centrale rol kregen binnen het christendom is bij gebrek aan gegevens niet na te gaan.

1.2.2 150-250 Domus ecclesiae

Het is niet precies zeker wanneer de eerste huiskerken worden omgebouwd tot domus ecclesiae. Een domus ecclesiae is een aangepaste huiskerk. Van de term domus ecclesiae, dat huis van samenkomst betekent, is het huidige woord kerk (ecclesiae) afgeleid.90 De verbouwingen van een huis zullen in sommige plaatsen al aan het eind van de eerste eeuw hebben plaatsgevonden.91 De gemeentes kregen behoefte aan een eigen plaats van samenkomst. Een dergelijke gemeente had op den duur een eigen bestuur van geestelijken.92 Door in het bezit te zijn van een eigen kerk was de gemeente niet meer afhankelijk van een gastheer of -vrouw. Van de huiskerken en domus ecclesiae tot diep in de 2e eeuw is vrijwel niets bekend. Het is niet zeker of er sprake is van vaste gebruiksvoorwerpen of een vaste of verplaatsbare mensa.93

(17)

16

Tijdens de opkomst van de domus ecclesiae was de positie en samenstelling van de christenen onderhevig aan verandering. Oorspronkelijk waren het voornamelijk Joden binnen het christendom, maar er kwamen steeds meer heidenen tot geloof. Dit waren zowel rijke als arme mensen. Door al deze bekeringen bleven de gemeenten groeien. Er werden door de veranderingen meer eisen gesteld aan de plek van samenkomst. Daarnaast zal het voor een gastheer of -vrouw van een huiskerk eveneens minder belastend zijn geweest om niet elke week een groep mensen over de vloer te hebben. Een rijk persoon kon een (gedeelte van een) huis beschikbaar stellen aan de

gemeente. Deze gemeente kon het dan naar eigen inzicht inrichten en aanpassen, afhankelijk van de eigen wensen. De opkomst van de domus ecclesiae betekende zeker niet, dat de huiskerken volledig waren verdwenen, integendeel, ze bleven in veel plaatsen nog tientallen jaren in gebruik.94

Voor de domus ecclesiae was, net als voor de huiskerk, geen vaste architectonische vorm. Ieder huis was hier in principe geschikt voor. Door een subtiel proces van architectonische adaptatie en renovatie werden reeds bestaande gebouwen omgebouwd tot geschikte kerk.95 In eerste instantie pasten er nog veel mensen in een grote eetzaal, maar bij het groeien van de gemeente werd dit steeds krapper. Het was dan nog mogelijk om in verschillende ruimtes van het huis te gaan eten, maar dat werd op den duur ook te krap en dit was zeker onpraktisch. Vanaf dat moment komen er grotere ruimtes in de huizen waar iedereen kon zitten of staan in de richting van een podium, waarop een geestelijke stond. In deze tijd werd de agape maaltijd steeds vaker vervangen door de symbolische viering van de eucharistie. Het bidden, Bijbellezen en zingen van psalmen bleef nog wel dezelfde rol vervullen.96

Doordat de ruimte nu alleen nog maar gebruikt werd voor christelijke samenkomsten kon de ruimte gesacraliseerd worden. Er kwamen artefacten, decoraties en ornamenten met een puur christelijke betekenis.97 Christelijke samenkomstlocaties worden in de 2e helft van de 2e eeuw sacraria (heiligdom of tempel) genoemd.98 Samenkomsthuizen werden niet meer gezien als normale huizen. De ruimtes die ongebruikt bleven in de domus ecclesiae konden gebruikt worden voor de opslag van goederen (denk aan kleren voor de armen) of een bibliotheek.99 Het interieur werd steeds meer gedecoreerd, maar de buitenkant van de domus ecclesiae bleef onveranderd. Al hadden de christenen de middelen, dan konden ze in de eerste twee eeuwen nog geen publieke kerken bouwen. Het christendom was nog een religio illicita binnen het Romeinse Rijk. Daarnaast waren er nog niet zoveel christenen en boden de christelijke rituelen geen noodzaak voor grotere

samenkomstruimtes.

Een belangrijke archeologische vondst voor het onderzoek naar vroegchristelijke kerken is de domus ecclesiae in Dura-Europos (Syrië, zie fig. 1.3). Bij deze ontdekking in het midden van de 20e eeuw begonnen alle theorieën en vooronderstellingen rondom de oorsprong van de christelijke basilica te wankelen.100 Dit huis is in circa 232-235 gerenoveerd tot domus ecclesiae. Er zijn geen aanwijzingen, dat deze kerk voor 232 al dienst heeft gedaan als huiskerk.101 Dit kan komen doordat deze kerken archeologisch altijd moeilijk terug te vinden zijn. De domus is tot nu toe het enige christelijke gebouw van voor 300 waar de inrichting nog precies in is af te lezen. Het totale oppervlak van de kerk was 20 bij 19 meter. De bovenste verdieping werd voor gewone bewoning gebruikt.102

94 White 1990, 20 95 Ibidem, 24 96 Kilde 2008, 23-4 97 Ibidem, 29

98 Minucius Felix, Octavius IX.1 99

Acta Munati Felicis, 1-7

100

White 1990, 12

101

Ibidem, 22

(18)

Fig. 1.3: Reconstructie van de domus ecclesiae in Dura-Europos

Fig. 1.4: Reconstructie van het baptisterium in Dura-Europos

Om een samenkomstruimte te creëren zijn twee kamers, waaronder de

oorspronkelijke eetkamer,

samengetrokken (zie kamer 4). Zo pasten in deze ruimte van 13 bij 5 m. tussen de vijfenzestig en vijfenzeventig

mensen. Aan deze ruimte werd daarnaast een podium van 1,44 bij 1,08 m. tegen de oostwand aan bevestigd. Vanaf dit podium kon de bisschop of priester de dienst leiden. Op deze manier ontstond er een duidelijke scheiding tussen geestelijke leiders en gelovigen. De

geestelijkheid werd als het ware boven de gelovigen verheven.

Lassus gaat ervan uit, dat er een houten verplaatsbare mensa zou zijn geweest voor in de

samenkomstruimte, maar Testini gaat ervanuit, dat de samenkomstruimte alleen werd gebruikt voor lezingen, preken en zingen.103 Hier kwamen de gelovigen en catechumenen samen. Achter het podium was nog een andere ruimte (kamer 3). Deze ruimte was alleen toegankelijk vanuit de samenkomstruimte. Daarom zou hier

een sacristieruimte kunnen hebben gezeten.104 Het is niet zeker, waarvoor het diende, mogelijk stond hier een houten mensa of andere

benodigdheden voor de samenkomsten. Een andere optie is, dat het diende als kapel voor Christus of een martelaar.

(19)

18

Fig. 1.5: De aula ecclesiae onder de San Clemente

Fig. 1.6: Reconstructie van de aula ecclesiae onder de San Crisogono te Rome

de synagoge van Dura-Europos. Dit waren in zowel de kerk als de synagoge de belangrijkste plaatsen in de domus. In kamer 5 was mogelijk een privé-eetkamer voor de viering van de eucharistie door gedoopte christenen. In dat geval zal er geen verplaatsbare mensa aanwezig zijn geweest.

Deze domus werd meer een buurtcentrum dan een gewoon huis.107 Het zal open zijn geweest voor bezoekers. Daarnaast diende het als missie- of zendingskerk aan de rand van het Romeinse Rijk. Een belangrijk onderdeel hiervan was de initiatie van nieuwe christenen door middel van de doop.108 De domus ecclesiae was duidelijk geïnstitutionaliseerd. Toch raakte de domus ecclesiae van Dura-Europos al in 256 buiten gebruik.109

1.2.3 250-313 Aula ecclesiae Sommige christelijke gemeenten groeiden zo hard, dat de domus ecclesiae niet meer groot genoeg was. Zeker in de grote steden was het daarom nodig om gebruik te kunnen maken van grotere ruimtes. Zo kwamen er steeds meer hallen of basilica’s in gebruik, ook wel Aula ecclesiae

genoemd. Vaak betekende dit, dat een

gedeelte van een domus ecclesiae en een huis ernaast werden gerenoveerd tot hal. Voorbeelden hiervan uit Rome zijn de San Clemente (fig. 1.5), San Martino ai Monti en de San Crisogono (fig. 1.6).

De San Crisogono is een aula ecclesiae uit circa 310. In eerste instantie was het niet meer dan een rechthoekige hal, zonder zijbeuken of verschillende ruimtes. Deze hal had de vorm van een pakhuis met aan de zijkant zuilengangen. Hier konden zeer veel mensen in. De hal werd pas later

omgebouwd tot basilica.110 Indien er sprake is van christelijke basilica’s van voor 313 hebben de basilica’s eerst reguliere doeleinden gediend als thermae of een andere vorm van gebruik. Een groot verschil met de basilica´s van Constantijn is dat het nier nog niet gaat om monumentale panden. Daarnaast ontbreken de kernelementen, zoals een duidelijke apsis en narthex.111 Andere voorbeelden van aula ecclesiae in het Romeinse Rijk zijn de Julianos kerk in Umm El-Jimal (Jordanië), de Noordhal van de kerk van bisschop Theodore in Aquila (Italië, fig. 1.7) en de hal onder de Byzantijnse kerk in Filippi (Griekenland). Deze kerken zijn over het gehele rijk verspreid en ergens in het midden van de 3e of begin 4e eeuw gebouwd.112 Al deze nieuwe kerken waren duidelijk herkenbaar in het straatbeeld, maar hadden geen uiterlijke monumentale vormen.113 De ontwikkeling van domus ecclesiae naar aula ecclesiae kwam zowel bij de christenen als de joden gelijk op.114

(20)

Fig. 1.7: Plattegrond van de Noordhal van de kerk in Aquila

De domus ecclesiae bleef

gedurende deze periode eveneens in gebruik. Zo wordt er in een

document van 19 mei 303 (tijdens de grote vervolging) een domus ecclesiae in Cirta (Numidië) beschreven. In dit gerenoveerde huis was een bibliotheek en eetkamer

aangetroffen.115 De inventaris van deze kerk werd geconfisqueerd. Deze inventaris bestond

uit gouden en zilveren kelken, ampullen en kandelaars, bronzen lampen, vaten en kruiken. Daarnaast waren er heel veel tunieken aangetroffen, die mogelijk voor de armen werden ingezameld. Deze kerk werd door veel verschillende mensen geleid: vier priesters, drie diakenen, vier subdiakenen en talrijke fossores (mensen die begrafenisdiensten verzorgden).116 Blijkbaar werden niet alleen de ruimtes veel groter, maar werd het interieur ook veel rijker en monumentaler.

Deze periode eindigt bij de bouw van de eerste monumentale christelijke basilica door keizer Constantijn in circa 313. Dit was de Christus Salvator, de latere San Giovanni in Laterano. Vanaf dat moment vindt er een grotere standaardisatie plaats in de vorm en inrichting van het christelijke kerkgebouw. Het christendom kreeg vervolgens een veel grotere plaats binnen het Romeinse Rijk. Veel oude kerken worden in de eeuwen hierop volgend omgebouwd tot basilica.

Vanaf de 4e eeuw werden vrouwen in sommige plaatsen ‘verbannen’ naar de galerijen boven de zijbeuken. Zo bleven ze uit de buurt van de middenbeuk met haar liturgisch centrum en altaar. In de brieven van Paulus worden juist veel vrouwen, ook in Rome, als kerkelijk leidster geprezen en zijn ze volwaardig lid van de gemeenten.117 De sociale status van de vrouw was in iets meer dan

driehonderd jaar omgeslagen.

1.3 Niet-christelijke huiscultussen

Nu de christelijke huiskerk en haar ontwikkeling tot aula ecclesiae besproken is, wordt het tijd om deze kerken te vergelijken met huiscultussen uit andere religies. Op deze manier zijn de kerken beter in een historisch kader te passen. De ontwikkelingen binnen de huiskerk gingen ongeveer gelijk op met de ontwikkeling van mithraea en synagogen.118

Voor de ontdekking van het eerder genoemde Dura-Europos werd aangenomen dat christenen in huizen samenkwamen om de afgoderij in Griekse en Romeinse tempels te vermijden. Door de ontdekking van deze plaats werd deze theorie echter onhoudbaar.119 Dicht bij de domus ecclesiae waren ook een mithraeum (uit 168, zie fig. 1.8) en een synagoge (uit 244, zie fig. 1.9) vanuit een huis ontstaan. Er waren slechts minimale aanpassingen nodig om het huis bruikbaar te maken voor religieuze doeleinden. Daardoor werden de gewone kamers, inclusief Triclinium, vaak in stand gehouden. Dit Triclinium werd niet alleen binnen het christendom voor cultische maaltijden gebruikt.

115

Acta Munati Felicis, 1-7

(21)

20

Fig. 1.8: Reconstructie van het mithraeum in Dura-Europos

Fig. 1.9: Plattegronden van de verschillende fasen van de synagoge in Dura-Europos

Cultische maaltijden kwamen voornamelijk binnen

oosterse religies voor.120 Bij niet christelijke gebouwen in Dura-Europos is dit terug te zien. Een Triclinium werd voor religieuze doeleinden gebruikt binnen het

Judaïsme, Mithraïsme en het christendom. De mensen van deze verschillende religies zullen elkaar zeker op straat in Dura-Europos zijn

tegengekomen en contact hebben gehad121. De joden waren vanaf de 2e eeuw v. Chr. aanwezig in Dura-Europos. Het enige, dat uit deze tijd resteert, is een eigen muntslag, maar geen sporen van synagogen. De joden kwamen toentertijd samen in normale huizen.

120

White 1990, 40

(22)

Fig. 1.10: Plattegrond van de synagoge in Delos

Uiteindelijk is door immigranten rond 150 (en mogelijk zelfs eerder) een huis omgebouwd tot

synagoge.122 Dit is de eerst bekende synagoge met de focus op een thoranis.123 Het volledige ontwerp van het huis werd in circa 344 volledig veranderd. Er kwam een voorhof bij en ook werd er een extra huis bijgetrokken. Door dit nieuwe huis kon de ingang verplaatst worden naar een belangrijkere straat. Zo kreeg de huissynagoge een monumentale vorm. Bij deze verbouwingen bleef de thoranis altijd op dezelfde plaats·. Het mithraeum in Dura-Europos is evenzo uit een huis ontstaan.

Ook in andere plaatsen werden vanaf de 2e eeuw v. Chr. normale huizen omgebouwd tot synagoge door joodse gemeenschappen in de diaspora. Pas veel later komen de grotere

monumentale synagogen op. Eerst had men genoeg aan kleine en, indien nodig, meerdere synagogen.124 In Delos

(Griekenland) was vanaf de 2e eeuw v. Chr. een synagoge (fig. 1.10) in een huis gevestigd. De renovaties hebben weinig aan het huis veranderd. Twee kamers werden bij elkaar getrokken om een grotere samenkomstruimte te maken. Tegenover de ingang kwam een

marmeren zetel te staan. Op de cisterne na is van de meeste kamers niet bekend waarvoor ze dienden. Er was geen opslag voor Thorarollen of andere joodse attributen.125 Deze waren volgens Kraabel en White ook niet nodig, aangezien de oude tempel nog bestond.126 Zolang de tempel in Jeruzalem nog bestond hoefden de synagogen ergens anders alleen te dienen om samen te komen als

gemeenschap. De tempel hoefde en kon niet vervangen worden. De synagoge hoefde zich daarom niet te onderscheiden van de rest van de gebouwen.127

Een andere huissynagoge is gevonden in Ostia (Italië, fig. 1.11). Deze was van de 1e tot 4e eeuw in gebruik. Tijdens de eerste grote renovatie werd er een grote eetzaal aan de synagoge toegevoegd. In een hierop volgende renovatie werd een 2e etage boven de samenkomsthal gebouwd en kwam er een apsis in de samenkomsthal. De focus kwam op deze apsis te liggen, aangezien hier de Thorarollen in werden opgeborgen. Al deze verbouwingen vonden pas na de verwoesting van de tempel plaats.128 Vanaf dat moment worden de synagogen monumentaler.

122

(23)

22

Fig. 1.11: Plattegrond van de synagoge in Ostia

Fig. 1.12: Plattegronden van verschillende fasen van de synagoge in Sardis

In Sardis (Turkije) was er generaties lang een grote groei van het aantal joden. Hierdoor moest de daar gevestigde huissynagoge (fig. 1.12) steeds groter worden. In het midden van de eerste eeuw was er een goed gevestigde

gemeenschap.129 Vanaf de 3e eeuw heeft de joodse gemeenschap haar intrek genomen in een omgebouwde thermae basilica. In de eerste paar jaar veranderde er weinig aan het gebouw, maar rond 212 werd de basilica omgebouwd om te kunnen voldoen aan de joodse wensen voor de samenkomsten. De apsiszijde in het westen van het gebouw werd hierbij versierd en het focuspunt van de basilica. Vanaf de 4e eeuw werd de synagoge steeds monumentaler. Er kwamen mozaïeken in de apsis,

leeuwenbeelden, een grote marmeren tafel en thoranissen in het oosten. Het focuspunt werd hierbij verschoven van de apsis naar de thoranissen.130

De rijke welvarende joden, die veel investeerden in de synagogen, kregen binnen de hiërarchie van de synagoge vaak een belangrijke rol toebedeeld. Bij het beschikbaar stellen van een

(gedeelte van een) huis werd de eigenaar ‘Vader van de Synagoge’ oftewel patroon genoemd. Deze stond op ongeveer dezelfde hiërarchische hoogte als de lokale patriarch (leider) van de gemeente. Op Delos was er zelfs sprake van niet-joodse patronen. Deze mensen kunnen schenkingen hebben gedaan om de sociale relaties te versterken en daardoor de handel.131 Binnen de eerste joodse synagogen in de diaspora mochten vrouwen leidende functies vervullen. Dit veranderde later in de traditie van de Talmoed (joodse leefregels). Pas vanaf de 4e eeuw zijn er in Palestina scheidingen tussen mannen- en vrouwenafdelingen in de synagoge

129

Josephus, Antiquitates Judaicae 14.231

130

White 1990, 98-100

(24)

Fig. 1.13: Plattegrond van het mithraeum op de Aventijnse heuvel in Rome

terug te zien. Voor deze wijzigingen zijn er ook ‘Moeders van de Synagoge’ geweest.132

Tot het jaar 70 en misschien zelfs tot 135 waren alle synagogen in normale huizen gevestigd. De huissynagogen werden in die tijd nooit gezien als een instituut. Daarom wordt er in de brieven van Paulus (allemaal geschreven voor het jaar 70) nooit verwezen naar de synagoge als instituut. Het was enkel een plek voor samenkomsten om invulling te kunnen geven aan de etnische en religieuze identiteit van het Jodendom. Dit speelde zeker een belangrijke rol in de eenzaamheid van de

diaspora. Hun echte tempel stond in Jeruzalem en dat was daarom de pelgrimsplaats. De tempel was niet in andere plaatsen te vervangen en dit was ook niet nodig, aangezien deze al in Jeruzalem stond.133

Bij sommige huisreligies is niet altijd te zeggen wie er allemaal bij waren aangesloten. Dit kon een groep gelovigen zijn, maar ook slechts de mensen die bij één huis hoorden. Zo was er in

Tusculum (Italië) een huistempel voor Bacchus (god van de wijn). Deze werd geleid door Pompeia Agripinilla rond 127. Bij deze tempel waren 500 mensen ingewijd. Dit waren echter allemaal mensen uit het huishouden van Pompeia, inclusief de slaven.134 Binnen vooral de kleinere privé religies heerste een grote intimiteit en sociale interactie. Deze intimiteit en interactie waren fundamenteel voor het bestaan van deze religieuze groeperingen.135

Ook voor mithraea werden in de meeste gevallen oudere gebouwen gebruikt. Zo zijn er van de achtenvijftig bekende mithraea

hoogstens veertien en vermoedelijk nog minder nieuw gebouwd. In Italië is zelfs maar één van de vijfentwintig mithraea nieuw gebouwd. Een goed voorbeeld van een mithraeum, dat vanuit een huis is ontstaan, is gevonden op de Aventijnse heuvel (fig. 1.13). Hier zijn duidelijk de verschillende fasen van het gebruik van dit mithraeum in terug te zien. De mithraea werden in huizen, badhuizen, pakhuizen, crypten, etc. gebouwd. Zo zal er net als bij de domus ecclesiae het geval zal zijn geweest, een grote verscheidenheid aan

bouwvormen te zien, waarbij de oorspronkelijke ruimtes minimaal werden aangepast.136 Verbouwingen aan een mithraeum werden

(25)

24

1.4 Vroegchristelijke liturgische handelingen en rituelen

In paragraaf 1.2 is de ontwikkeling van de huiskerk tot aula ecclesiae besproken. Hierbij werden voornamelijk plattegronden behandeld. In deze paragraaf zal verder worden gekeken naar de indeling van kerken, liturgie en alles wat daarbij komt kijken.

1.4.1 Liturgie en onderdelen van een kerkgebouw

Er is weinig bekend van 2e-eeuwse kerkdiensten en de daarbij horende liturgie. Deze zal verschild hebben per plaats. Er is een zondagse kerkdienst beschreven door Plinius Minor. Hij was landvoogd van de Provincie Bithynië en deed verslag aan keizer Trajanus over de christenen. Om meer te weten te komen liet hij twee van zijn slavinnen op de pijnbank ondervragen. Deze slavinnen waren

diaconessen binnen de christelijke gemeente aldaar. Plinius schrijft: ‘Zij (de christenen) gewoon waren op een vaste dag voor zonsopgang samen te komen en beurtelings ter ere van christus als voor god een cultisch lied te zingen en zich door een eed te verbinden niet tot misdaad, maar om niet te stelen of te roven, geen echtbreuk te plegen, hun woord niet te breken, geen bewaargeving als die wordt terug gevraagd te loochenen. Na afloop daarvan waren zij gewoon uiteen te gaan en later opnieuw samen te komen voor een gemeenschappelijke en eenvoudige maaltijd.’138 Een andere beschrijving van een viering komt van Justinus(100-165).139 Hij beschrijft dat tijdens de

bijeenkomsten in de stad of op het platteland achtereenvolgens uit de schrift werd gelezen, door de geestelijke werd gepreekt, werd gebeden, het brood, water en wijn werd gezegend en deels door de aanwezigen genuttigd. Wat overbleef, werd door de diakenen naar de niet-aanwezigen gebracht.

Om deze samenkomsten te houden moest volgens Peeters, Van der Meer en Mohrmann een kerkgebouw vanaf haar ontstaan bestaan uit de volgende onderdelen:

1. Er moest een binnenruimte zijn voor de samenkomsten onder leiding van de bisschop of andere geestelijke.

2. Tegenover de mensen moest een voorzitterspodium zijn, waarop de zetel van de leidinggevende bisschop stond: de cathedra.

3. Het voorlezen uit de Bijbel en voorzingen van psalmen moest plaats vinden vanaf een ambo (verhoogde leesplaats).

4. Voor de initiatie is een doopvont of baptisterium nodig. 5. Tot slot is er voor de eucharistie een tafel of altaar nodig.140

Deze onderdelen gaan zeker op voor latere kerkgebouwen, maar nog niet voor deze kerken uit de 2e eeuw. Het eerste en vijfde punt hebben onderdeel uitgemaakt van kerkgebouwen vanaf de

huiskerken. De kerken waren overdekt en maakten gebruik van een tafel of altaar. Het podium wordt pas voor het eerst waargenomen in de domus ecclesiae. In de huiskerken was geen noodzaak om een podium te bouwen. Dit werd in het Syrische Antiochië in het midden van de 3e eeuw ingevoerd. Het werd in eerste instantie als een teken van arrogantie gezien. Een podium werd daarvoor onder meer gebruikt door publieke magistraten.141 In veel eetkamers zal de belangrijkste geestelijke tegenover de ingang hebben aangelegen indien er banken aanwezig waren. Indien deze banken niet aanwezig waren zal er gebruikt zijn gemaakt van een cathedra voor de belangrijkste geestelijke. In sommige gevallen kreeg een cathedra een monumentale waarde. Zo maakte Eusebius melding van de cathedra van Jakobus, de eerste bisschop van Jeruzalem.142 Daarnaast maken 5e-eeuwse getuigenissen melding van een Cathedra Petri, die vereerd werd in de oude San Pietro. Deze cathedra zijn in sommige gevallen tronen geweest. In huiskerken zullen dit voornamelijk stoelen uit het normale meubilair zijn geweest.143 De ambo is echter een van oorsprong oosterse preekstoel die ontstaan is in de 4e eeuw vanuit de synagogen. Pas onder keizer Justianus (518-527) doet dit

138

Plinius Minor, Epistulae X.96.7-10, vertaling Van der Meer & Mohrmann 1961, 34

139 Justinus, Apologia I.65-67; KWPIK 1979, 2531 140

Van der Meer & Mohrmann 1961, 135

141

Cyprianus, Epistulae 39.4.1

142

Eusebius, Historia Ecclesiastica VII.19.32.29

(26)

gestoelte intrede in het westen.144 Een ambo is daarom niet terug te verwachten in de

vroegchristelijke kerken en basilica’s in Rome. In Constantinopel stond er al wel in de 4e eeuw een ambo in de middenbeuk. Vanaf deze verhoogde plaats werd er vanuit de Bijbel voorgelezen en de psalmen voorgezongen. In sommige gevallen werd deze plek door bisschoppen gebruikt voor hun prediking omdat het beter verstaanbaar was dan vanaf de cathedra. Zo schrijft Johannes

Chrysostomus (ca. 345-407) dat hij de ambo in Constantinopel beklom om ‘beter gehoord te kunnen worden’. Deze manier van prediken werd echter niet overal en altijd gebezigd, het zijn slechts uitzonderingen.145 Het voorlezen uit de Bijbel en het zingen van psalmen werd vanaf het podium gedaan in de kerken in Rome.146 Pas vanaf de 6e eeuw werd er in kerken gedoopt. Daarvoor heeft dit altijd buiten of in aparte gebouwen plaats gevonden (zie ook paragraaf 1.4.4).147 Aan het einde van de 3e eeuw werd vaak kostbaar vaatwerk gebruikt (zoals in Cirta). In veel kerken zullen de cathedra en mensa verplaatsbaar zijn geweest.148

Tussen de gelovigen was een onderscheid tussen gedoopte christenen en de ongedoopte catechumens. Deze catechumens werden onderwezen in het geloof en daarmee voorbereid op hun doop. In de 3e eeuw begonnen de diensten gezamenlijk. Vervolgens moesten de catechumens tijdens de viering van de eucharistie in de kamer ernaast gaan zitten. Zo konden ze de viering wel horen maar niet meevieren.149 Mogelijk was er ook een rangorde onder de gewone gelovigen. Zo is bekend uit een visioen van pastoor Hermas uit 160 dat de maagden en weduwen vooraan stonden, gevolgd door andere gedoopte mensen en tot slot de catechumens.150 Of dit overal hetzelfde zal zijn geweest is onbekend. Binnen al deze facetten van diensten bestond geen volledige vaste vorm. Net als binnen het huidige christendom verschilde de uitoefening van deze rituelen per plaats en per gemeente.151

Binnen de christelijke liturgie werd het idee van participatie geïntroduceerd. Dit gaf het christendom een nieuwe kracht. Mensen kwamen bij elkaar en waren gelijk aan elkaar.152 Bij

binnenkomst in het huis gaven ze elkaar de kus van de vrede.153 Het ging in de samenkomsten om de harten van de mensen en niet meer om de prestaties. De samenkomsten worden nu meer een samenkomen in de ware betekenis van het woord.154 Arm of rijk, man of vrouw, iedereen was aan elkaar gelijk.

1.4.2 De viering van de agape maaltijd of eucharistie

Misschien wel het belangrijkste onderdeel van de eerste christelijke samenkomstenen was de agape maaltijd. Iedereen, die aan de maaltijd deelnam, moest zelf voedsel of drinken meenemen als een soort van offer. Dit zullen voornamelijk brood, wijn of vis zijn geweest.155 Het was hierbij de

bedoeling dat er op elkaar werd gewacht voordat er begonnen werd met eten.156 Het vieren van de agape maaltijd was een teken van gemeente zijn. Op het moment dat je met elkaar eet is dat een bevestiging van de sociale relatie.157 Binnen de Grieks-Romeinse wereld was het delen van de maaltijd een fundamentele vorm van sociale interactie. Vandaar dat cultische maaltijden in veel godsdiensten voorkwamen. Tijdens deze maaltijden konden christenen meer leren over het geloof, erediensten houden, ervaringen uitwisselen en werken aan de opbouw binnen de gemeente.

144

Peeters 1969, 13

145

Van der Meer & Mohrmann 1961, 137

(27)

26

Na de maaltijd werd het brood gebroken en de wijn gedronken. Over de wijn en het brood werd de zegen uitgesproken. Na deze handeling begon het onderwijzen en het psalmen zingen.158 Vanaf de instelling van het Laatste Avondmaal door Christus tot aan het begin van de 2e eeuw was de viering van de agape maaltijd met de eucharistie de belangrijkste activiteit van de christelijke

gemeenten. Dit veranderde door twee belangrijke factoren. De eerste factor is dat de gemeentes exponentieel groeiden waardoor het onmogelijk werd om aan één tafel te zitten. De tweede factor, die met de eerste samenhangt, is, dat er een scheiding kwam tussen de viering van de eucharistie en de agape maaltijd. Er zijn geen aanwijzingen dat deze maaltijden voor de 2e eeuw ooit gescheiden zijn gevierd. Deze maaltijden waren juist één geheel. Door deze veranderde factoren kwam er een noodzaak voor symbolische vormen.159 De eerste historische verwijzingen naar een scheiding tussen de eucharistie en de agape maaltijd is voor het eerst aan het begin van de 3e eeuw te zien.160 In de 2e en 3e eeuw werd de viering steeds meer geformaliseerd. Hij werd in die tijd geleid door een presider (president) en dit werd in de loop van de 3e eeuw de bisschop of priester.161 Vanaf het moment dat de scheiding tussen de agape maaltijd en de eucharistie bestaat, hoefden de vieringen niet meer rondom een eettafel te worden gehouden. Om deze reden zijn hallen, die al gebruikt werden als synagogen, ook geschikt om samenkomsten in te beleggen. Dit is terug te zien in de

samenkomstruimte in de domus ecclesiae in Dura-Europos·. Wanneer iemand aan de viering van de eucharistie deelgenomen had, was dit een bevestiging dat hij inwoner was van de Civitas Dei.162 Hij was burger van het hemelse Jeruzalem.

1.4.3 Christelijke cultische handelingen bij graven

Christenen deden oorspronkelijk niet aan rituele praktijken bij graven, ondanks dat dit veelvuldig voorkwam binnen heidense religies. In de Hellenistische en Romeinse wereld werden de daden van de overledene in een schrijn weergegeven. Binnen het christendom komen dit soort taferelen op vanaf de 2e eeuw. Dit gebeurde bij een martyria (een christelijk mausoleum). Er ontstond een soort ‘martelarenverering’.163 Bij deze graven vonden geen samenkomsten van gehele christelijke gemeenten plaats, maar vierden alleen intimi gezamenlijk de eucharistie, zoals ook blijkt uit een Syrische bron uit de eerste helft van de 3e eeuw.164 Het oeroude dodenmaal was gekerstend. Op de derde dag na het overlijden werd dit gevierd en op de dies natalis, de dag waarop de overledene tot het eeuwige leven geboren werd. De bezoekers plengden wijn op het graf en hielden meestal een hele maaltijd.165 In de sarcofagen of tegen muurtjes van de graven aan werd vaak wat eten achter gelaten voor de dode.166 Ook werd er soms een stoel bij gezet, zodat de overledene een plaats had tijdens de maaltijd. Dankzij deze viering werd de grafsteen mensa genoemd.167 De graven van allerlei verschillende godsdiensten lagen door elkaar. Hierdoor zal het regelmatig zijn voorgekomen dat er tegelijkertijd met de christenen grafceremoniën werden gehouden bij overleden Cybele en Mithras volgelingen.168 In de 3e en 4e eeuw kregen de christelijke graven een steeds grotere rol binnen het christendom. Het werden een soort heilige bedevaartplaatsen.169

De christelijke martyria werden ook wel tropaeum genoemd. Het graf was niet meer het einde, want Christus had de dood overwonnen.170 Zodra een christen overleed begon hij of zij met

158

Kilde 2008, 17

159

White 1990, 119

160 Clemens Alexandrinus, Paedagogus II.1; Hippolytus, Traditio Apostolica XXIV, XXVI.1-12 161 Kilde 2008, 17 162 Norberg-Schulz 1975, 146 163 Suzawa 2008, 83 164

Didascalia apostolorum VI.22

(28)

een nieuw en beter leven. De martyria lijken in eerste instantie op de doorsnee heidense mausolea, maar kregen langzaam een eigen vorm.171 De samenkomsten bij de graven hadden een religieuze, maar geen kerkelijk liturgische betekenis. Het werden geen diensten.

De martelaarsgraven werden niet alleen als mensa, maar ook als altaar gezien. In welke gebieden precies de graven van christenen een belangrijke rol vervulden en op welke manier is onbekend.172 In Rome zal dit zeker het geval zijn geweest bij graven buiten de muren. Belangrijke factoren hierbij zijn natuurlijk de graven van Paulus en Petrus, die hier lagen. Dit zijn de twee

grootste apostelen van het christendom. De verbintenis tussen het graf en het altaar was er blijkbaar al voor de bouw van de basilica´s. Deze graven bezoeken was geen dagelijkse bezigheid en

waarschijnlijk in het begin ook niet wekelijks. Dit zal in de 3e en 4e eeuw zijn veranderd toen de graven werden opgezocht door pelgrims.

1.4.4 Dopen en andere bijeenkomsten

Het dopen van gelovigen werd volgens Justinus overal gedaan waar water was. Hier waren in de 2e eeuw blijkbaar nog geen vaste plaatsen voor.173 Justinus zelf had een school in Rome waar christenen samen kwamen. Deze school was gevestigd boven een badhuis, dat mogelijk voor het dopen gebruikt werd. Uiteindelijk is Justinus tijdens vervolgingen aan de marteldood gestorven.174 In de 3e eeuw was er enkel sprake van volwassendoop.175 Hoe het hiervoor en daarna precies verliep is niet helemaal bekend. In het Nieuwe Testament wordt alleen melding gemaakt van volwassenen of zeer grote groepen die tot geloof waren gekomen en zich lieten dopen.176 Tweemaal wordt er melding gemaakt van hele gezinnen die zich lieten dopen.177 Er wordt hierbij niet vermeld of het hele gezin uit

volwassenen bestond. Het christendom was een nieuw geloof, waardoor het logisch is, dat

volwassenen als eerste werden gedoopt. Dat later hele gezinnen werden gedoopt kan erop duiden dat nu ook kinderen van gelovige ouders werden gedoopt. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen. Zoals in paragraaf 1.4.1 vermeld, werd er pas vanaf de 6e eeuw voor het eerst in kerken gedoopt. Daarvoor gebeurde dit in de buitenlucht of in andere gebouwen. De domus ecclesiae in Dura-Europos is een grote uitzondering op de traditie van buitenshuis dopen. De eerste specifiek voor het dopen gebouwde samenkomstruimte hebben de vorm van een mausoleum, zoals het baptisterium van Laterano. Hierdoor kon de symboliek van het dopen gevisualiseerd worden. De doop stond symbool voor de begrafenis van het oude lichaam.178

Naast de hiervoor vermelde samenkomsten van christenen waren er ook nog ontmoetingen op buitenplaatsen. Van deze ontmoetingen is echter weinig bekend doordat deze voornamelijk werden gehouden onder gnostische groeperingen die zich af gingen zetten tegen de opkomende orthodoxie. Door censuur zijn de geschreven bronnen hierover vaak verloren gegaan.179 In het Nieuwe Testament is er alleen sprake van overdekte samenkomsten van de gemeenten. Alleen het dopen vond vaak buiten plaats.180

In de tijd van de eerste gemeente had men voldoende aan een huis, tuin en keuken-kerkgebouw. Er moest ruimte zijn om samen te komen, samen de maaltijd te delen en er moest ergens in de omgeving gedoopt kunnen worden. Dat kon overal waar water was. Dit was honderd jaar na Justinus totaal anders geworden. In de domus ecclesiae in Dura-Europos was het interieur van het huis helemaal verbouwd om een samenkomstruimte en baptisterium te creëren. Hierbij moet de 171 Kilde 2008, 35 172 Peeters 1969, 28 173

Justinus, Apologia I.61.3

174

Passio Sancti Justini et Socii 3

175

Kilde 2008, 27

176

Bijvoorbeeld: Lucas, Handelingen der apostelen 2:38, 2:41, 8:12, 10:44-48, 22:16

177

Lucas, Handelingen der apostelen 16: 31-34 en 18:8

178

Suzawa 2008, 84-5

179 Kilde 2008, 18 180

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ja, er zijn plaatsen in de Bijbel waar “wereld” niet verwijst naar alle mensen, maar het is een ver- gissing te denken dat, omdat aan een woord een bepaalde betekenis kan

Vermits wij geen privédedectives in dienst hebben, kunnen wij moeilijk achterhalen wat Dedecker aan de heer Vijnck heeft overgemaakt voor bewezen dien ­ sten, maar het

De voldoening voor de misdaad is een genoegzame straf, d.w.z. Deze voldoening wordt noodzakelijk tot de verlossing vereist. Want, zoals te voren bewezen is, Gods

Zo hebben wij dan nu enigszins omstandig aangewezen, hetgeen wij oordelen dat dienstig kon zijn met Gods genadige zegen voor een ieder Christelijk mens tot een zorgvuldige

Koerselman zegde zijn lidmaatschap van de NVvP op omdat zijn beroepsgroep bij het maken van richtlijnen voor euthanasie volgens hem zelfs verder gaat dan wettelijke

• Welke consequenties hebben de ontwikkelingen in de gezondheidszorg voor de verdere beleidsvorming en prioriteitsstelling ten aanzien van het optimali- seren en verbreden van

Dit vergeten arboretum in het park van het voor- malige landgoed Oostereng, nu onderdeel van de Boswachterij Oostereng van het Staatsbosbeheer, is waarschijnlijk Nederlands

Realiseert U zich nu even goed, dat aan het avondmaal zoals Paulus het kende, niet als regel het verhaal van het Laatste Avondmaal werd doorgegeven; dat daaraan dus ook niet