• No results found

DE TOEKOMST VAN HET HOGER ONDERWIJS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE TOEKOMST VAN HET HOGER ONDERWIJS "

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

tersity

JSS de

!.Voor of het llen lij- ,eid en

Weekly

hoofdre- :om, de

1 Neder-

~. Kinne-

Reveil 5

~Al.

ONDERNEMERSGEDRAG

KLAAS GROENVELD

~ 10 \

Toen ik eind jaren zestig mocht genieten van colleges bedrijfseconomie aan de Rijksuniversiteit Groningen, werd mij snel duidelijk gemaakt dat ondernemingen niet

spoort dus zeer wel met maximalisatie van de winst op lange termijn.Anders gezegd: de shareholders zijn op lange termijn gebaat met ondernemersgedrag, waarbij rekening streven naar een maximale winst, maar naar continuïteit. wordt gehouden met de belangen van meerdere stakehol- ln modern jargon: het doel is een duurzame ontwikkeling, ders. Zonder maatschappelijke acceptatie zal een onder- gewin op korte termijn staat op gespannen voet met het neming geen lang leven hebben. De consument laat zich langdurig overleven van een onderneming. bij zijn gedrag mede leiden door het maatschappelijk De colleges algemene economie (micro-economie) imago van de producenten. Daarnaast weet de manager leerden iets anders: economische subjecten streven naar

maximalisatie van het nut en ondernemingen naar maxi- malisatie van de winst.

Is hier sprake van een tegenstelling? Is de visie van algemeen economen tegengesteld aan die van bedrijfs- economen? Behelst de stelling van de bedrijfseconomen een normatief oordeel, of verwoordt men een empirisch feit? En wat is de betekenis van het streven naar continuï- teit? Duurzaamheid wordt beïnvloed door van alles en nog wat. Van belang is bijvoorbeeld dat de opbrengsten de kosten meer dan overtreffen. Er moet dus winst wor- den gemaakt en liefst zoveel mogelijk. Zo gezien is de tegenstelling dus maar schijn. Daarbij komt dat de alge- meen economen met winstmaximalisatie in de regel maximalisatie op de lange termijn bedoelen.

Tot deze reflectie op de theorie van het onderne- mersgedrag werd ik geprikkeld na kennisneming van een VNO-NCW publicatie over Visies op maatschappelijk ver- antwoord ondernemen. Eigenlijk is de discussie over maat- schappelijk verantwoord ondernemen (MVO) niet veel anders dan de discussie tussen bedrijfseconomen en alge- meen economen in de jaren zestig. MVO is een voor- waarde voor de continuïteit van de onderneming en

Liberaal Reveil 6

van een onderneming dat continuïteit op lange termijn wel betekent dat men moet overleven op korte termijn.

Zonder rendement op korte termijn geen duurzaamheid.

De indruk ontstaat dus dat met het gepraat over MVO eerdere discussies over (wenselijk) ondernemers- gedrag worden herhaald. In het verlengde hiervan ligt het debat over de wenselijke aard van het kapitalisme. Michel Albert verwoordt in zijn Capita/isme contre Capita/isme het onderscheid tussen een continentaal en een Angel- saksisch kapitalisme. In de continentale variant zou de ondernemer gericht zijn op continuïteit, op MVO en op de belangen van meerdere stakeholders (stakeholders eco- nomy).Angelsaksische ondernemers (Groot-Brittannië en de Verenigde Staten) zouden daarentegen meer uit zijn op winst op korte termijn en gericht zijn op de belangen van de aandeelhouders (shareholders economy). Gezien het bovenstaande is het de vraag, of deze tegenstelling niet een te absoluut karakter heeft. Ook shareholders hebben er belang bij dat rekening wordt gehouden met de belangen van de stakeholders. MVO dient het winst- streven op lange termijn. Maar dat weten ondernemers al heel lang.

Dr. K. Groenveld is directeur van de Teldersstichting en lid van de kernredadie van Liberaal Reveil.

201

(2)

OLYMPISCHE PRESTATIES

HANS DIJKSTAL

Globalisering, moderne technologie en vrijhandel worden veelal gepresenteerd als heuse gevaren.

VVD-leider Dijkstal stelt in het nu volgende arti- kel dat zij juist garant staan voor vooruitgang en menselijke emancipatie en dat zij derhalve eer- der positief moeten worden beoordeeld. Niet alleen het Westen profiteert van deze ontwikke- lingen; zij bieden ook de ontwikkelingslanden grote kansen. Het verdwijnen van de diverse han- delsbarrières is voor hun toekomst veel relevan- ter dan het ontvangen van ontwikkelingshulp.

Van groot belang is echter wel dat de relatie tus- sen de Europese Unie en de Verenigde Staten verbetert en zij erin zullen slagen gezamenlijk een liberaal wereldhandelssysteem met goede, bindende spelregels uit te dragen.

OLYMPISCHE ONGELIJKHEID

Waarom spreken sommigen zorgelijk over 'Globalisering' en niet over'Oiympisering'? Over het feit dat sport onge- lijkheid bevordert? Over de kleine groep bevoorrechten die verder, hoger en sneller gaat dan anderen? In Sydney werden met brede instemming vele records verbeterd.

Maar hierdoor groeit wel de ongelijkheid. Het verschil tussen iemand die normaal zijn schoolslag beheerst en een Olympisch zwemmer is de afgelopen I 00 jaar alleen maar groter geworden. De afstand tussen de elite en de onderkant groeit. Waarom is dat geen politiek thema?

Omdat evident is dat de topprestaties van een keurselec- tie niet ten koste gaan van ontwikkeling van anderen.

Maar pas op wanneer we het woord 'sport' vervangen door 'economie' en 'Olympische Spelen' door 'globalise- ring'. Dan bevinden we ons in het hart van een actuele politieke discussie.

GLOBALONEY

Globalisering is een emotioneel onderwerp dat uiterste

202

reacties oproept. De bekende econoom Paul Krugman stelt terecht dat de effecten sterk worden overdreven door de politiek-ideologische tegenpolen. Linkse bezwa- ren vat Krugman als volgt kernachtig samen:'( .. ) the glo- bal marketplace [ .. ] epitomizes what they dislike about markets in genera!: the fact that nobody is in charge.' En rechts gebruikt globalisering door:'[ .. ] to argue that busi- ness can no Jonger be expected to meet any social obli- gations.' Krugman noemt het 'Giobaloney', dat is:'gaseous talk about geopolitics'.1

Ik voel me in geen van beide kampen thuis en wil me niet overgeven aan G/obaloney. Onze politieke opdracht is de feiten onder ogen te zien en van daaruit te werken aan de wereld die wij wensen: vrije mensen in een democrati- sche rechtstaat, profiterend van de kansen die de onzichtbare hand van het marktmechanisme biedt. Dat is de drieslag, waarin we ons onderscheiden: de individuele vrije mens, de democratische rechtstaat en het vertrou- wen in spontane processen.

GLOBALISERING

Globalisering staat niet voor het eerst ter discussie.

Laten we teruggaan in de tijd, naar 1870. Toen stond de wereld voor de eerste golf van mondialisering. Wereld- handel en grensoverschrijdende investeringen namen fors toe. De techniek droeg daar flink aan bij. Ook toen leek de wereld in snel tempo veel kleiner te worden. Ver- bindingen werden sneller en goedkoper.Voor de scheeps- lading tarwe die in 190 I uit Liverpool in New York arri- veerde, werd 1/7 van het tarief gerekend dan 25 jaar daarvoor. in 1930 moest een telefoontje van drie minuten tussen New York en Europa nog (omgerekend) $250 opbrengen. Tien jaar geleden kos.tte danelfde gesprek

$3,3 I. Tegenwoordig e-mailen we in fracties van secon- den en tegen geringe lokale kosten tussen Noord-Ameri- ka en Europa.2

De gehele 20e eeuw kenmerkte zich door ongeken-

Liberaal Reveil 6

d n

VI

k

ll

Ir 12

tl

d to, ti n

c h h d g

V

n a

e I i

a g

V

D L [

n b r V

b li

L

(3)

a-

)-

Jt :n

i- i- IS

is n i- 'e is e

J-

e 1- n· n

i- r n

D k

de inkomensgroei, maar iedereen weet dat die groei zich niet in alle landen voordeed. Het rijkste kwart van de wereld zag het inkomen verzesvoudigen, het armste kwart verdrievoudigen. Een 'Olympische prestatie' naar mijn mening. Kijken we naar de 'Human Development Indicators' van de VN, dan wordt duidelijk dat de armste landen van nu beter af zijn dan de rijkste landen in 1870, toen de wereld aan het begin van globalisering stond.3 En daarom is die vergelijking met Olympische topsport terecht. De vooruitgang van de winnaars staat de presta- ties van anderen niet in de weg. Integendeel, in de slip- stream van de koplopers wordt iedereen meegenomen naar betere prestaties.

Nobelprijswinnaar professor Robert W. Fogel publi- ceerde onlangs een studie, waarin hij aantoont dat vrije handel en economie in een democratische samenleving het lot van allen verbetert. Hij rekent af met de bewering dat de economisch groei de afgelopen eeuw vooral ten goede is gekomen aan enkelen en voorbij is gegaan aan velen. In de Westerse geïndustrialiseerde wereld, baker- mat van het democratisch kapitalisme, zijn de (voormalig) armen de grote winnaars van de technologische en eco- nomische vooruitgang in de 20e eeuw. Fogel schrijft: 'In every measure that we have bearing on the standard of living, such as real income, homelessness, life expectancy and height, the gains of the lower classes have been far greater than those experienced by the population as a whole, whose overall standard of living has also impro- ved.'4

bewustzijn en zelfverzekerdheid gevonden kan worden.

En zelfbewust en zelfverzekerdheid wijst men gezamen- lijk de wereld op een zogenaamd nieuw gevonden Derde Weg.

Dat is te prijzen. Maar het is slechts een deel van het verhaal over de 20e eeuwse politiek. Jarenlang werd de werkelijkheid genegeerd. De Franse premier Jospin zegt nu:'De superioriteit van de markt boven centrale sturing is evident.' 5 Maar als het zo evident is, waarom verkozen socialisten overheidsregulering dan zo lang boven markt- werking? Waarom zo lang vijandig tegenover het particu- lier bedrijfsleven en zo enthousiast over overheidsmolo- chen?Waarom was eerst het instorten van de bureaucra- tische, centraal gestuurde economieën nodig, voordat het roer omging? Waarom zo lang gewacht met het promo- ten van internationale vrijhandel naast ontwikkelingshulp?

Bij de ingang van mijn werkkamer in het parlement hangt een verkiezingsposter van vlak na de Tweede Wereldoorlog. 'Voor den Vrije Handel' staat daar promi- nent op. Dat zegt het. Liberalen onderscheidden zich van conservatieven en sociaal-democraten. Nu toegeven dat de superioriteit van marktwerking evident is, dient als politieke boetedoening te worden verstaan.

Laten we geen zout in open wonden strooien. De Derde Weg is een ideologische shortcut die leidt naar het liberale terrein. Een breed gebied, vol tolerante wegberei- ders. Laten we niet vergeten dat liberalen en socialisten beiden erfgenamen zijn van de Franse Revolutie en aan- verwante burgerbewegingen die strijden voor verlossing van beknechting en onvrijheid. Liberalen gaan verder, DE DERDE WEG EN DE POSITIE VAN door uit te gaan van de ambities en mogelijkheden van LIBERALEN IN INTERN A TI 0 N AAL PER P E CT IE F vrije mensen. Daarom pleiten zij voor vrijhandel en glo- De wereld wordt liberaler onder onze ogen. De nieuwe balisering. Dan is protectionisme de verdedigingswal van techniek voor informatie en communicatie ondersteunt het eigenbelang - ingegeven door behoudzucht.

de vrijmaking van het individu, bevordert de internationa- le verwevenheid van economieën en ze maakt de markt- processen van vraag & aanbod transparanter.

Sinds de Val van de Muur heeft de liberale markteco- nomie geen ideologische concurrentie meer. De aantoon- bare averechtse effecten van bureaucratische overregule- ring, marktverstorende interventies en te hoge collectie- ve lasten brachten socialistische leiders bijeen om zich te beraden op hun politieke positionering - links had onge- lijk gekregen. Ze besloten dat een uitweg alleen met zelf-

Liberaal Reveil 6

In het meest recente World Development Report van de Wereldbank staat het duidelijk: 'All countries that have major reductions in income proverty, have made use of international trade.'

Maar het liberale verhaal - met de prominente beeld- spraak 'de markt' - is niet louter een economisch leer- stuk. Laten we niet vergeten dat één der grondleggers van het liberalisme een moraalfilosoof was. Adam Smith's beroemde beeldspraak - de onzichtbare hand - maakt duidelijk dat individuen in vrije processen hun eigenbe-

203

(4)

lang kunnen nastreven, zonder dat het algemeen belang daar onder lijdt. Spontane, vrije processen leveren niet alleen het beste brood op, maar ook de beste ideën.

EISEN AAN VRIJE HANDEL

Hiermee komen we op het onderwerp dat regelmatig ter discussie staat: welke eisen moeten en kunnen worden gesteld aan vrijhandel? En daar hoort bij: via welke instan- ties worden dergelijke eisen afgedwongen en gecontro- leerd?

We hebben het dan over eisen aan de arbeidsvoor- waarden die gelden bij de productie van de te importe- ren goederen. Eisen over de milieuvoorwaarden, waaron- der de betreffende goederen zijn geproduceerd, geteeld of gevangen. Eisen over de voedselveiligheid van die goe- deren. De cruciale vraag op de achtergrond is: zijn derge- lijke eisen een uiting van vrijhandel of van protectionis- me?

Een liberaal kan niet anders dan strijden voor het terugdringen van de traditionele handelsbeperkingen in de vorm van importtarieven en dergelijke. Maar wat betreft het nieuwe type eisen moeten we ons terughou- dend opstellen. Lagere loonkosten mogen geen voor- wendsel zijn om de goederen te weren. Doelstellingen die een grensoverschrijdende aanpak vergen, kunnen wel doorwerken in de handelspolitiek. Ik denk dan aan milieu- beleid. Voor genetisch gemanipuleerd voedsel kun je eti- kettering eisen, zodat de consument kan weten wat hij in huis haalt.Aan te importeren voedsel mogen kwaliteitsei- sen worden gesteld, voorzover die van aantoonbaar belang zijn voor de volksgezondheid.

Wanneer bij de import van goederen vaststaat dat bij de productie structureel gebruik wordt gemaakt van kin- derarbeid, dan moeten we dat vanzelfsprekend aan de kaak stellen. De landen die het 'Verdrag inzake de Rech- ten van het Kind' hebben ondertekend, hebben het recht van het kind op onderwijs erkend. De regeringen hebben zich gecommitteerd om primair onderwijs verplicht te stellen en om verschillende vormen van voortgezet onderwijs voor ieder kind toegankelijk te maken. Maar voorop moet blijven staan dat dergelijke voorwaarden uitzondering en niet de regel moeten zijn.

Dan naar het antwoord op de tweede vraag, over de internationale instanties die zich richten op vrijhandel,

204

verbetering van arbeidsomstandigheden, borging van voedselveiligheid. Handelsbevordering is het terrein van de Wereldhandelsorganisatie, de WTO. Dat is al lastig genoeg.Voor het bevorderen van arbeidsomstandigheden zijn andere internationale organisaties beter geschikt. Ik denk aan de VN-organisaties als de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Dat geldt ook voor het bevor- deren van good governance. Het vermengen van die ver- schillende discussies is niet in het belang van de nage- streefde doelen, noch in het belang van de mensen om wie het gaat.

RELATIE EU EN VS

De belangrijkste taak op het gebied van handelsbevorde- ring ligt op het Afrikaanse continent. Dat moet het doel van de liberale partijen zijn. Het verdwijnen van barrières is voor ontwikkelingslanden veel belangrijker dan het ontvangen van ontwikkelingshulp. We moeten voor ogen blijven houden dat financiële hulp minder effect sorteert dan het afbreken van handelsbelemmeringen. De eigen kracht van de betreffende ontwikkelingslanden moet maximaal worden gerespecteerd en gestimuleerd.

Twee van de grootste economische machten in de wereld, de VS en de EU, zijn momenteel betrokken bij een aantal handelsconflicten. Een voorbeeld. De Amerikaanse overheid heft belasting op alle goederen die via Ameri- kaanse havens worden vervoerd, op basis van de waarde van die goederen. Dat geld is bestemd voor het onder- houd van de havens. De export is echter van die heffingen vrijgesteld. Alle geïmporteerde goederen worden belast.

De EU stelt, en terecht, dat de VS hiermee de GATT- beginselen schendt.

De handelsconflicten tussen de EU en de VS vragen om oplossingen van formaat. Volgens de VS moet de WTO zich beperken tot liberalisatie van de landbouw, met verdere verbetering van diensten en opening van de markten voor hormoonvlees, biotechnologie etc. De EU wil naast landbouw, industrie en diensten eveneens libe- ralisatie van overheidsaanbestedingen, intellectueel eigen- dom en nieuwe onderwerpen als milieu, voedselveiligheid en biotechnologie. Vermindering van landbouwsteun en harmonisering van handelspolitiek zijn noodzakelijke voorwaarden voor het slagen van de aanstaande brede WTO-ronde. Diensten en intellectueel eigendom

Liberaal Reveil 6

scl

de te pe be /01 ge dij vc cc ge lit ge VI ac

Ri Tc re

OI

dl bo ho H

0

w rr ti w a; d

t<

n rT

d

0

n a

0

L

(5)

schreeuwen om een oplossing.

Het is om verschillende redenen van groot belang dat de relatie tussen Europa en de Verenigde Staten verbe- tert. In de eerste plaats omdat we dezelfde gemeenschap- pelijke centrale doelstellingen hebben als het gaat om het bevorderen van democratie, mensenrechten en the rufe of faw. Dat kan versterking van de gezamenlijke inspannin- gen opleveren. In de tweede plaats zijn de gezamenlijke diplomatieke kracht en de militaire macht onontbeerlijk voor het oplossen van de grote, veiligheidsbedreigende conflicten in de wereld. In de derde plaats vanwege het gemeenschappelijk belang dat we allen hebben bij een liberaal wereldhandelsstelsel met goede, bindende spelre- gels. De verschillende regeringen moeten er in slagen de WTO-onderhandelingsronden vlot te trekken door actief een nieuwe handelsronde te entameren.

RELATIE EU EN ONTWIKKELINGSLANDEN Tot slot wil ik een drietal opmerkingen maken over de relatie tussen de EU en ontwikkelingslanden:

-Ten aanzien van de vrijemarkttoegang van producten uit ontwikkelingslanden is tariefvrijheid voor industriepro- ducten en verdere liberalisering van de handel in land- bouwproducten van essentieel belang. De EU en de VS hebben hier beide een zware verantwoordelijkheid.

Hoofdprobleem voor ontwikkelingslanden is dat men onvoldoende kan concurreren op de Europese en de wereldmarkt. De ontwikkelingslanden zullen geholpen moeten worden op het gebied van kwaliteit en produc- tiewijze. De aansluiting van ontwikkelingslanden op de wereldmarkt kan worden versneld, wanneer zij voldoen aan gezondheidseisen en kwaliteits- en milieuvoorwaar- den.

- Om ontwikkelingslanden te helpen, zal een doorbraak totstand moeten komen in het anti-dumpingbeleid bin- nen de WTO. De export vanuit ontwikkelingslanden zal moeten groeien. Daarvoor is introductie van de lesser duty rofe binnen de WTO een mogelijkheid.

- De liberalisering van het dienstenverkeer wordt door ontwikkelingslanden nog niet op waarde geschat. De Minst Ontwikkelde Landen hebben de dienstensector nog onvoldoende ontwikkeld en zij nemen te weinig deel aan de WTO-discussies. De ontwikkelde wereld heeft ook hier een enorme verantwoordelijkheid om de ont-

Liberaal Reveil 6

wikkelingswereld te voeden met hun kennis en vaardighe- den. ICT ligt ten grondslag aan globalisering. De ICT speelt in de internationale handel een steeds grotere rol.

De vooruitgang met behulp van ICT kan en mag door ontwikkelingslanden niet worden gemist.

SLOT

Mijn conclusie kan kort zijn. Globalisering en technologi- sche vooruitgang zijn geen bedreiging. Integendeel. Ze faciliteren en ondersteunen maatschappelijke emancipa- tie en liberalisering. De moderne Informatie- en Commu- nicatie Technologie bevordert de vrijmaking van mensen, omdat mensen daarmee los van gevestigde belangen en over de grenzen heen kennis kunnen delen. De moderne mondiale economie maakt mensen minder afhankelijk van een selecte groep afnemers van hun producten en (spiegelbeeldig daaraan) minder afhankelijk van een beperkte groep aanbieders van andere producten. Het kan niet anders zijn, dan dat liberalen pleiten voor stimu- lering van het gebruik van moderne technologie en bevordering van de internationale vrijhandel. De achter- blijvers van vandaag zullen daarmee de grootste winnaars van morgen zijn. Niet alleen wanneer ze 'goud' behalen.

Maar omdat in de economische competitie hetzelfde geldt als in de Olympische: participeren is het belangrijk- ste, deelnemen is voor allen het meest winstgevende.

NOTEN

I. P. Krugman, The Accidental Theorist, New York 1998.

2. H. Visser, 'Globalisering en de inkomensverdeling', in:

Het Financieefe Dagblad, 14 juli 2000.

3. International Monetary Fund, Issues Briefs Vol. I, Sep- tember 2000.

4. R.W. Fogel, The Fourth Great Awakening & The Future of Egalitarism, Chicago 2000.

5. Trouw, I 0 november 1999.

H.F. Dijkstal is voorzitter van de WO-fraaie in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

205

(6)

DE TOEKOMST VAN HET HOGER ONDERWIJS

LEN P.W. DE KLERK

In deze bijdrage wordt uiteengezet dat het zg.

'binaire stelsel', waarbij het wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs als twee verschillende, onafhankelijk van elkaar opererende systemen in één wet zijn ondergebracht, langzaam maar zeker erodeert. Verschillen tussen beide systemen met betrekking tot kenmerken als wetenschappe- lijk onderzoek, academische vrijheid, promotie- recht, vorming en titulatuur worden steeds klei- ner. De recent voorgestelde invoering van de bachelor-master-structuur in zowel het hoger beroepsonderwijs als het wetenschappelijk onderwijs zal deze erosie niet stoppen. In dit arti- kel wordt gepleit voor handhaving van het onder-

DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK (WHW):

ÉÉN WET, TWEE STELSELS

Het is nog niet zo lang geleden dat het hoger beroepson- derwijs (HBO) en het wetenschappelijk onderwijs (WO) binnen één wettelijk kader geplaatst zijn. Dat is gebeurd in 1986, met de invoering van de WHW. de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. 1 Maar, anders dan de wet doet vermoeden, spreekt zij zich niet uit over één stelsel, van hoger onderwijs, maar over een binair stelsel waarbinnen HBO en WO strikt gescheiden zijn. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de doelstel- lingen van de respectieve stelsels. In de WHW is een arti- kel ( 1.3) opgenomen, waarin wordt gesteld dat hogescho- scheid tussen wetenschappelijke en hogere len tot taak hebben het hoger beroepsonderwijs te ver- beroepsopleidingen, omdat een dergelijke diffe-

rentiatie tegemoet komt aan verschillen die er bestaan tussen studenten met betrekking tot capaciteiten, vooropleiding en belangstelling en ook omdat er vanuit de arbeidsmarkt behoefte aan beide typen opleidingen bestaat. De vraag is, of de institutionele, bestuurlijke en organisatori- sche verschillen moeten blijven bestaan. Gepleit wordt voor een tweesporenbeleid, waarbij naast de bestaande categorale universiteiten en hoge- scholen ook geïntegreerde HO-instellingen (hier

zorgen, terwijl universiteiten tot taak hebben het weten- schappelijk onderwijs te verzorgen en wetenschappelijk onderzoek te verrichten.

Niet alleen. de doelstellingen, maar ook het niveau van de opleidingen is verschillend. Dit blijkt onder ande- re uit de toelatingseisen. Voor de inschrijving aan een uni- versiteit geldt als vooropleidingseis het bezit van een VWO-diploma. Voor de inschrijving aan een hogeschool geldt als minimum-eis een HAVO-diploma of een diploma van een middenkaderopleiding. Aanvankelijk stroomde een groot aantal VWO-gediplomeerden het HBO in;

aangeduid als GHO-instituten) kunnen ontstaan, sinds 1997 is dit aantal gedaald en is de instroom van vergelijkbaar met de brede scholengemeenschap- HAVO-gediplomeerden fors gestegen.2

pen in het voortgezet onderwijs. Een belangrijke Het verschil tussen HBO en WO komt ook tot uit- voorwaarde hierbij is dat er een accreditatie-stel- drukking in het opleidingsniveau van de docenten. In het sel wordt ontwikkeld, zoals door de minister Her- HBO is het gepromoveerd zijn geen eis. De meeste mans is voorgesteld. Door middel van accredita- docenten zijn dan ook niet gepromoveerd. In het WO is tie kan de kwaliteit van de verschillende opleidin- het niet gepromoveerd zijn van de wetenschappelijke staf gen in termen van niveau, inhoud en oriëntatie een uitzondering. Dat kan ook bijna niet anders, want het worden gewaarborgd. voorbereiden op en het verzorgen van doctoraatsoplei-

Liberaal Reveil 6

di

UI t~ 0'

st st

si rr

SI

d 0

V

V b

V

h

Ie h il

s il

(7)

f

dingen is een kerntaak van de universiteit.

Het verschil tussen beide typen opleidingen blijkt eveneens uit de bestuursorganisatie en -structuur van universiteiten en hogescholen. In de WHW zijn hieraan twee verschillende hoofdstukken gewijd. Het ene handelt over de bestuursorganisatie van universiteiten (hoofd- stuk 9) en het andere over die van hogescholen (hoofd- stuk I 0).

Ondanks de verschillen die er bestaan tussen univer- siteiten en hogescholen, kan niet ontkend worden dat met de invoering van de WHW de eenheid van het stel- sel zwaar is aangezet. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er sindsdien een debat wordt gevoerd over de vraag, of de barrières moeten blijven bestaan of dat deze beter geslecht kunnen worden.

De huidige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. L.M.L.H.A. Hermans, laat hierover geen onduidelijkheid bestaan. Hij toont zich een voor- stander van het binaire stelsel: één geïntegreerd stelsel voor hoger onderwijs, waarin HBO en WO naast elkaar blijven voortbestaan. Maar dat stelsel moet wel zodanig worden ingericht dat er optimale coördinatie en samen- werking plaatsvindt, In het hiernavolgende zullen enkele voorbeelden worden gegeven die laten zien, hoe de over- heid hieraan vorm en inhoud heeft gegeven.

HBO-WO: STAPELEN

In de zogenaamde 'Harmonisatiewet' van 1988 werden inschrijvingsrechten in het hoger onderwijs nader gere- geld. Deze wet beoogde de inschrijvingsduur voor het

HBO en WO gelijk te stellen en wel op zes jaar. In de Memorie van Toelichting wordt opgemerkt dat' ... waar- schijnlijk een aanzienlijke groep studenten de maximum inschrijvingsduur van zes jaar zal overschrijden.'' Deze bewering is gebaseerd op een cohortstudie, waarbij het studieverloop van een bepaalde lichting studenten gedu- rende een reeks van jaren is gevolgd. Hieruit bleek dat het voor vele studenten een zware opgave is om binnen zes jaar af te studeren.

Er zijn natuurlijk ook studenten die sneller afstuderen en die een vervolgstudie willen doen. De vraag was, of deze studenten dan nog aanspraak kunnen maken op stu- diefinanciering. Voor zover het gaat om een universitaire vervolgopleiding voor afgestudeerden van het hoger

Liberaal Reveil 6

beroepsonderwijs stelt de Harmonisatiewet van 1988 dat zij alsnog recht hebben op twee jaar inschrijving als stu- dent aan het wetenschappelijk onderwijs. Ook omge- keerd werd aan afgestudeerden van het wetenschappelijk onderwijs het inschrijvingsrecht aan het hoger beroeps- onderwijs toegekend. Hierdoor werd het mogelijk de academie drift van menig HBO-afgestudeerde via het zogeheten stapelen (waarbij het ene diploma gestapeld wordt op het andere) te bevredigen. Universiteiten heb- ben op basis van vrijstellingen studieprogramma's ontwik- keld die het mogelijk maakten het doctoraal diploma bin- nen twee jaar te behalen.

Na verloop van tijd werd het studiefinancieringsre- giem als gevolg van bezuinigingen ingrijpend veranderd, waardoor het stapelen voor eigen rekening kwam en in feite dus ontmoedigd werd. HBO-afgestudeerden die toch een universitaire titel willen behalen, kiezen sinds- dien vaak voor een alternatieve, snellere route, de zoge- naamde 'U-bocht-constructie' die (meestal) via een Engelse instelling voor hoger onderwijs loopt.

In het Verenigd Koninkrijk is het binaire stelsel voor hoger onderwijs afgeschaft. De voormalige 'polytechnics' zijn universiteiten geworden en verlenen de gebruikelijke universitaire bachelor- en master-graden.

Artikel 7.21 van de WHW stelt dat HBO-gediplo- meerden gerechtigd zijn de bachelor-titel te voeren. In het Angelsaksisch systeem geeft het bachelor-diploma toegang tot een master-opleiding. Op basis van vrijstellin- gen wordt door de Engelse universiteit bepaald, welke programma-onderdelen nog gedaan moeten worden om de Engelse master-titel te verwerven.

De vraag is, of de in Engeland verkregen master-titel gelijk is aan de Nederlandse master-titel die voorbehou- den is aan degenen die een doctoraal examen met goed gevolg hebben afgelegd. In HOOP 20004 treffen we het antwoord op deze vraag aan. Daarin wordt gesteld dat op grond van Nederlandse regelgeving aan de via de U- bocht-constructie gevolgde masteropleidingen geen rechten kunnen worden verbonden met betrekking tot bekostiging, getuigschriften of titulatuur.

DE BACHELOR-MASTER-STRUCTUUR

De U-bocht-constructie maakt duidelijk dat van harmo- nisatie van het hoger onderwijs binnen de Europese Unie

207

(8)

nog geen sprake is. Hoewel de Raad van Europa geen rechtstreekse bevoegdheden heeft om ten aanzien van het (hoger) onderwijs in de lidstaten regelend op te tre- den, hebben de ministers van Onderwijs van de lidstaten in 1999 in Bologna een verklaring getekend met betrek- king tot een gemeenschappelijke opbouw van het onder- wijsprogramma van universitaire opleidingen en de te verlenen graden. Voor universitaire opleidingen wordt gestreefd naar één stelsel, gebaseerd op twee cycli: een eerste (undergraduate) fase van tenminste drie jaar die wordt afgerond met een bachelor-diploma en een twee- de daarop aansluitende (graduate) fase die wordt afgeslo- ten met een master-diploma.

Teneinde dit systeem nader uit te werken voor de Nederlandse situatie heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de Onderwijsraad om advies gevraagd. Hiertoe is een commissie ingesteld onder lei- ding van dr. A.H.G. Rinnooy Kan. Deze commissie heeft geadviseerd zowel in het hoger beroepsonderwijs als in het wetenschappelijk onderwijs het bachelor-master-sys- teem in te voeren.

De gebruikelijke academische bachelor- en master- graden (zoals B.A., B.Sc., M.A. en M.Sc) zijn volgens de WHW reeds aan de universiteiten voorbehouden.Voor- gesteld wordt aan het huidige HBO-diploma de graad van professional bachelor te verbinden en wettelijk te bescher- men. Om te bereiken dat het onderscheid tussen WO en HBO in de titulatuur tot uitdrukking komt, wordt voor het HBO geadviseerd achter de B van bachelor een aan- duiding te geven van het vakgebied, waarop het diploma betrekking heeft. Heeft men bijvoorbeeld een vierjarige HBO-opleiding op het terrein van de educatie (pedago- giek) voltooid, dan wordt voorgesteld daaraan de graad van Bachelor of Education te verlenen, afgekort: B.Ed.

Gaat het om een meer technische richting, dan zal de graad van Bachelor of Engineering (B.Eng.) worden behaald.

De commissie-Rinnooy Kan heeft ook geadviseerd HBO-instellingen de mogelijkheid te bieden vervolgoplei- dingen te ontwikkelen die leiden tot de graad van profes- sional master. Voor beide eerder genoemde gebieden zou het dan gaan om, respectievelijk, de graad van Master of Education (M.Ed.) en van Master of Engineering (M.Eng.).

De minister heeft in zijn onlangs uitgebrachte nota Naar

208

een open hoger onderwijs5 aangegeven de bachelor-master- structuur zowel in het HBO als in het WO te willen invoeren. Hij is van oordeel dat bachelor- en masteroplei- dingen als afzonderlijke opleidingen in het Centraal Regis- ter Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) geregis- treerd zullen moeten worden. De minister gaat er van uit dat in het WO het behalen van het bachelordiploma een keuzemoment markeert. De WO-bachelor kan (al dan niet tijdelijk) toetreden tot de arbeidsmarkt, maar hij wordt in de eerste plaats geacht een vervolgopleiding te kiezen, hetzij aan de eigen instelling, hetzij aan een andere universiteit in Nederland of in het buitenland. Deze opties vragen naar het oordeel van de minister om een brede bachelorfase, waarin de nadruk ligt op academi- sche vorming en meer differentiatie en specialisatie in de masterfase.

Met het behalen van het HBO-bachelordiploma wordt een initiële hoger beroepsopleiding afgesloten.

Kenmerkend voor een dergelijke opleiding is de sterke oriëntatie op beroepskwalificaties en de daarbij behoren- de competenties. In dit opzicht verschilt deze opleiding van een WO-bacheloropleiding, waarbij de nadruk ligt op de academische vorming. Het is in dit verband opmerke- lijk dat de minister benadrukt dat niet de indruk mag worden gewekt dat een brede vorming voor studenten in het HBO niet van belang zou zijn.lntegendeei:'Brede vor- ming in de bacheloropleidingen is ook in het HBO nood- zakelijk om te voldoen aan de eisen die de hedendaagse arbeidsmarkt stelt aan hoger opgeleiden', aldus de minis- ter in de nota Naar een open hoger onderwijs.

Door de bachelor- en masteropleidingen in het WO als aparte opleidingen vorm te geven, is het mogelijk meer differentiatie en specialisatie aan te brengen in de masteropleidingen. Hierbij denkt de minister aan oplei- dingen die gericht zijn op: de instroom van mensen met relevante werkervaring in het kader van 'Leven lang leren'; de instroom vanuit het HBO; de instroom van bui- tenlandse studenten in het kader van internationale mobiliteit; en de doorstroom vanuit de WO-bachelorfase, gericht op hetzij de voorbereiding op een beroep, hetzij een latere doctoraatsopleiding. De' minister noemt naast deze varianten de mogelijkheid om topmasteropleidingen in te richten, speciaal voor excellente studenten. Deze zullen - evenals de andere varianten - niet alleen door de

Liberaal Reveil 6

0'

m dl

al H m bc di

SE

fe

0 Cl

d

0

rr e

0 Ir V z, V ir r

z ... g e a

u e

(9)

overheid bekostigd worden, maar er zullen ook financiële middelen gereserveerd worden om de ontwikkeling van dergelijke topopleidingen te stimuleren.

De bekostiging door de overheid is niet aan de orde als het gaat om de inrichting van masteropleidingen in het HBO. Deze opleidingen voorzien in de vraag van de markt, waarbij het van belang is dat de kwaliteit gewaar- borgd is. De minister beschouwt de HBO-masteroplei- ding primair als post-initieel onderwijs, gericht op men- sen die reeds in een beroep werkzaam zijn. Om deze reden dient bekostiging van de nieuwe opleiding tot pro- fessional master te geschieden door het veld waarop de opleiding zich richt en door de studenten in de vorm van collegegeld.

Door zowel in het HBO als in het WO de bachelor- master-structuur in te voeren zal het onderscheid tussen beide verder vervagen. Deze vervaging zal worden bevor- derd, als gekozen wordt voor brede, algemene bachelor- opleidingen in het HBO en voor allerlei varianten van masteropleidingen in het WO (naast de vele varianten die er in het HBO zullen ontstaan).

ONDERZOEK

In de deelsteling van het WO, zoals omschreven in de WHW, staat uitdrukkelijk dat wetenschappelijk onder- zoek een kerntaak is van het WO. Artikel 1.3 van de WHW stelt dat universiteiten - naast het verzorgen van initiële opleidingen - wetenschappelijk onderzoek ver- richten en in de opleiding van wetenschappelijk onder- zoeker (of technologisch ontwerper) voorzien. Voor het HBO ligt de zaak anders. In hetzelfde wetsartikel wordt gesteld dat Hogescholen onderzoek kunnen verrichten en wel voor zover dit verband houdt met het onderwijs aan de instelling.

Dit is een opmerkelijk onderscheid. Vrijwel iedere universitaire medewerker heeft zowel een onderwijs-als een onderzoekstaak. Onderzoek heeft betrekking op kennisproductie en onderwijs op de overdracht van ken- nis. De dubbele taakstelling stelt hem in de gelegenheid de studenten te confronteren met de meest actuele stand van zaken op zijn vakgebied, maar ook om studen- ten te begeleiden bij het leren verrichten van weten- schappelijk onderzoek. Studenten worden geacht kennis te nemen van de methodologie van hun discipline en

Liberaal Reveil 6

vaardigheden te ontwikkelen in het opzetten, uitvoeren, analyseren, interpreteren en rapporteren van de resulta- ten van wetenschappelijk onderzoek.

Vanwege het belang van het onderzoek voor het wetenschappelijk onderwijs is in artikel I. 9 van de WHW bepaald dat universiteiten hiervoor aanspraak maken op bekostiging uit 's Rijks kas. Voor het HBO geldt deze bepaling niet. In dit artikel wordt vermeld dat het bij het HBO om onderwijsgebonden onderzoek gaat en dat dit bekostigd moet worden vanuit de middelen die bestemd zijn voor het daarop betrekking hebbende initiële onder- wijs. Dit neemt niet weg dat hogescholen in toenemende mate onderzoek verrichten. Naast het onderwijsgebon- den onderzoek spelen zij een steeds grotere rol op het terrein van het contractonderzoek.

Een dergelijke tendens zien we eveneens bij de uni- versiteiten. Daar staat het fundamenteel, op wetenschap- pelijke kennis gericht onderzoek onder druk en neemt het contractonderzoek in omvang toe. Ook ten aanzien van het onderzoek zien we dus dat de verschillen tussen HBO en WO langzaam maar zeker verdwijnen. Zoon- tjens' ziet dit als een logische consequentie van het con- cept van eenheid van het stelsel van het hoger onderwijs zoals dat in de WHW tot uitdrukking komt.

Dit geldt volgens Zoontjes eveneens voor het begrip academische vrijheid. Dit is lange tijd een exclusieve ver- worvenheid van het WO geweest. Aanvankelijk had het betrekking op de eenheid van onderzoek en onderwijs.

Later is het meer gerelateerd aan de vrijheid van weten- schapsbeoefening en meer in het bijzonder aan de vrij- heid om zelf een onderzoeksthema te kiezen en het onderzoek naar eigen inzicht te verrichten. Sinds de invoering van de WHW is de academische vrijheid van toepassing op zowel universiteiten als hogescholen. Ook in dit opzicht is de scheidslijn tussen WO en HBO ver- vaagd. Zoentjens is van mening dat er met vallen en opstaan een praktijk zal groeien, waarin de verschillen tussen hogescholen en universiteit met betrekking tot het verrichten van wetenschappelijk onderzoek goed- deels zullen verdwijnen.

FUSIE

Het concept van eenheid, zoals dat in de WHW tot uit- drukking is gebracht, is een hybride concept. Enerzijds

209

(10)

wordt een strikte scheiding tussen hoger beroepsonder- wijs en wetenschappelijk onderwijs in stand gehouden en anderzijds is het aantal identieke regels voor beide typen onderwijs sinds de invoering van de wet fors toegeno- men.

In artikel 8.1 van de WHW, dat geheel gewijd is aan de samenwerking tussen HBO en WO, is bepaald dat besturen van twee (of meer) instellingen van hoger onderwijs een gemeenschappelijke regeling kunnen slui- ten. Dit gaat niet zo ver als een bestuurlijke fusie, waarop vanuit het veld van hoger onderwijs hier en daar wordt aangedrongen. In het ontwerp-HOOP 20007 wordt als reactie daarop gesteld dat de WHW zodanig zal worden aangepast dat een bestuurlijke fusie wel mogelijk wordt.

Hierdoor kan een vruchtbare samenwerking worden bevorderd, waarbij gedacht kan worden aan zaken als:

heeft maar van werknemer, kan hij via de gangbare sollici- tatieprocedures worden geworven. Vervolgens fungeert het AIO-stelsel als een goed instrument om de onder- zoeksproductie (met inbegrip van het aantal promoties•) op te voeren.

Bovendien is de prijs die daarvoor moest worden betaald relatief laag, omdat AIO's, zeker in de beginperio- de van het stelsel, zeer weinig verdienden (blijkens de Memorie van Toelichting werd destijds ongeveer één derde van het salaris gekort, omdat de AIO gedurende dat deel van de tijd in opleiding is en derhalve niet pro- ductief is).

Het recht om te promoveren is niet exclusief toege- kend aan diegenen die een doctoraal-opleiding hebben voltooid. Ook loopt de weg naar het doctoraat niet noodzakelijkerwijs via het AIO-schap. Uit artikel 7.18 van - vernieuwing van onderwijs door gebruik te maken van de WHW kan worden afgeleid dat eenieder tot de pro- elkaars expertise; motie wordt toegelaten die een reguliere opleiding heeft - verbetering van de praktijk van verwijzing; gevolgd aan een bekostigde universiteit of hogeschool en -doelmatigheidsverbetering; die een proefschrift heeft geschreven als proeve van -doorstroom van HBO naar WO. bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van de

wetenschap.

In HOOP 2000 deelt de minister mee dat hij in de Kamer Ook ten aanzien van het promotierecht geldt dus dat steun heeft gevonden voor het mogelijk maken van fusies met de WHW de verschillen tussen HBO en WO zijn tussen universiteiten en hogescholen onder de voor- vervaagd. De meningen hierover lopen uiteen. Schnabel"

waarde dat het verschil in aard en niveau tussen HBO en bijvoorbeeld is positief gestemd over de mogelijkheid die

WO behouden blijft. HBO-afgestudeerden geboden wordt aan een universiteit

Zodra fusies mogelijk zijn, zal het binaire stelsel ver- te promoveren. Hij merkt op dat degenen onder hen die der onder druk komen te staan en zal, evenals dat bij het het lukt om te promoveren niet de slechtste proefschrif- onderzoek het geval is, met vallen en opstaan een praktijk ten schrijven. Volgens hem is de promotieprocedure met groeien, waarbij de grenzen tussen HBO en WO zullen

vervagen.

HET DOCTORAAT

Sinds 1985 is aan de universiteiten het zogenaamde 'AIO- stelsel' ingevoerd. Dit is een opleiding tot wetenschappe- lijk onderzoeker die wordt afgesloten met een academi- sche promotie. Wie voor deze opleiding in aanmerking komt wordt aangesteld als Assistent in Opleiding (AIO).

Volgens Kas• werden met de invoering van dit stelsel ver- schillende vliegen in één klap geslagen. Met het AIO-stel- sel kwam er een duidelijke opleiding gericht op een pro- motie. Tevens werd hiermee het selectieprobleem omzeild. Omdat de assistent niet de status van student

210

zoveel waarborgen omgeven dat slechte proefschriften tamelijk zeldzaam zijn. Daartegenover staat de mening van de eerder genoemde commissie-Rinnooy Kan. Zij heeft ervoor gepleit de huidige praktijk te verlaten en het huidige promotierecht van HBO-afgestudeerden te laten vervallen. 'Kandidaten kunnen zich alleen via een master- opleiding kwalificeren voor toelating tot de promotie, waarbij de beoordeling van de kandidaat tot de verant- woordelijkheid en bevoegdheid van de ontvangende instelling behoort.' Om vanuit het HBO te kunnen pro- moveren, zou men minstens in het bezit moeten zijn van de door de commissie voorgestelde graad van profes- sional master.

De minister wijkt op dit punt af van het advies van de

l iberaal Reveil 6

cc m dt di m w d;

v;

b:

Zl

d V

H

c

d

d

p b g a h b s

n

a

V

2 fl

t t

(11)

commissie-Rinnooy Kan. Hij is van mening dat de HBO- masteropleiding doorgaans niet specifiek voorbereidt op de wetenschappelijke promotie. Bovendien leert de hui- dige praktijk dat het mogelijk is om met een HBO-diplo- ma (bachelor) te promoveren, indien men over relevante werk- en onderzoekservaring beschikt. De minister stelt daarom voor de toegang tot de promotie vanuit het HBO niet nader te regelen en de beoordeling van indivi- duele gevallen te laten bij het college voor de promoties van de universiteit.

De conclusie is dat men in de praktijk reeds met een bachelor-diploma kan promoveren. In de toekomst zal dit zo blijven. Vooralsnog gaat het om kleine aantallen. Maar dit neemt niet weg dat de scheidslijn tussen HBO en WO ook in dit opzicht vervaagd is.

HET ACADEMISCH NIVEAU

Ofschoon het binaire stelsel langzaam maar zeker ero- deert, wordt een implosie tot op heden met kracht tegengegaan, zowel van de zijde van universiteiten als van die van de minister. Maar de vraag is, hoe lang dat nog kan worden volgehouden.

Wat de minister betreft hangt zijn verzet tegen im- plosie af van internationale ontwikkelingen. Zolang het binaire stelsel in Europa nog geen uitzondering is, ziet hij geen reden het binaire karakter van het hoger onderwijs af te schaffen. Het bouwt goed voort op de wijze, waarop het voortgezet onderwijs is ingericht en vanuit het bedrijfsleven wordt positief gereageerd op het huidige stelsel.

Wat de universiteiten betreft kan worden waargeno- men dat het oordeel over de relatie HBO en WO genu- anceerd is. Zo is de Universiteit van Amsterdam een voorstander van een fusie tussen beide typen instellingen.

Zij wil het concept van eenheid versterken door een fusie aan te gaan met de Hogeschool van Amsterdam. Een tegengestelde visie treffen we aan bij de Leidse universi- teit en de Katholieke Universiteit Brabant. De voorzitter van het college van bestuur van de KUB, mr.Y.C.M.T.Van Rooy, benadrukt het belang van het binaire karakter van het hoger onderwijs. In reactie op het rapport van de commissie-Rinnooy Kan zei zij: 'Het waardevolle Neder- landse binaire stelsel blijft overeind, d.w.z. een duidelijk verschil tussen de toepassingsgerichte oriëntatie van het

Liberaal Reveil 6

HBO en de academische oriëntatie in het WO. Een waar- devol stelsel, omdat het tegemoet komt aan de verschil- lende behoeften van de arbeidsmarkt. Maar evenzeer omdat het toegesneden is op de onderscheiden voorop- leidingen.'''

Als de opinies over de aard en intensiteit van samen- werking verdeeld zijn, dan tekenen zich scheuren af in het verzet tegen het opheffen van het binaire stelsel. De opwaartse druk vanuit het HBO en een zekere verdeeld- heid binnen het WO doen vermoeden dat dit verzet vroeg of laat zal worden opgeheven. Dit vermoeden wordt nog versterkt door het feit dat er niet alleen spra- ke is van academie drift in het HBO, maar ook van een vocational drift in het WO. Verreweg de meeste studenten kiezen niet voor een wetenschappelijke loopbaan, maar komen direct na hun afstuderen terecht in het bedrijfsle- ven of in de dienstensector. In het WO wordt hiermee rekening gehouden, bijvoorbeeld door een groot gewicht toe te kennen aan stages en de invoering van het duaal stelsel (d.w.z. een afwisseling van studeren en werken, al dan niet met behoud van studiefinanciering).

Ook zijn er in het WO allerlei 'kundes, studies en wetenschappen' gekomen, waarin de beroepsoriëntatie lijkt te domineren ten opzichte van de academische oriëntatie, zoals bedrijfskunde, vrijetijdwetenschappen en Europese studies. Het WO heeft op deze wijze de gren- zen tussen HBO en WO eerder vervaagd dan aange- scherpt. Naarmate de autonomie van de instellingen toe- nam is er een wildgroei ontstaan (overigens niet alleen in het WO, maar ook in het HBO) van allerlei opleidingen, waarmee men een gat in de markt dacht te kunnen dich- ten. Maar in feite ging het in de meeste gevallen om een aanbodgestuurde proliferatie van opleidingen met het doel meer studenten en meer geld binnen te halen.

Onder druk van het bedrijfsleven, dat op die wildgroei bepaald niet zat te wachten, werd deze ontwikkeling niet alleen tot staan gebracht, maar is het aantal opleidingen ook aanzienlijk teruggebracht; binnen het WO van 300 naar 124 opleidingen.

VISITATIE EN ACCREDITATIE

In het begin van deze bijdrage is aangegeven dat er duide- lijke verschillen bestaan tussen HBO en WO. Die betref- fen de doelstelling en daarmee samenhangend de inhoud

211

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De onverschilligheid ten aanzien van onze taal wordt ook pregnant geïllustreerd aan de hand van een passa- ge uit een officiële brochure waarmee aan het begin van deze

De CDHO geeft aan dat al deze data, analyses en verkenningen nog beter benut kunnen worden door onderwijsinstellingen, om beter te kunnen zorgen voor een goede aansluiting van

VA (Montea) kondigt aan dat ze, in verband met haar openbaar aanbod in België tot inschrijving op 2.847.708 nieuwe aandelen tegen EUR 56,20 per aandeel, inschrijvingen

TINC kondigt aan dat in het kader van haar openbaar aanbod om in te schrijven op een maximum van 9.090.909 Nieuwe Aandelen voor een prijs van EUR 12,40 per Nieuw Aandeel, als

Het aanbod van boeken voor meer algemene vakken die op opleidingen gegeven worden (zoals statistiek, marketingcommunicatie, bedrijfseconomie) is echter wel veel groter; er zijn

In die tien jaar zullen experimenten en vooroplopers zeker nuttig zijn, maar aan het eind ervan zal de omzetting van de huidige onderbouw van alle scholen voor voortgezet

Studenten hebben tijdens de cursus ook in drie groepen gewerkt aan een opdracht rondom het (begrijpelijk) voorlichten en informeren van patiënten over hun geneesmiddelen, voor

in hoger onderwijs van twee cycli en 4% begon aan universitaire studies. Van de jongeren die na het behalen van het TSO-diploma nog een zevende jaar TSO afrondden, ging 30% na- dien