• No results found

MALENKOWS OP- EN NEERGANG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "MALENKOWS OP- EN NEERGANG "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'. !,

J " I - _ _ _ _

F. BORKEN A U

MALENKOWS OP- EN NEERGANG

O p 6 Maart verscheen een officiële mededeling over de omvorming van de regering van Sowjet-Rusland, die sterk aanleiding gaf om te twijfelen aan de juistheid van de algemeen verbreide voorstelling, als zou Malenkow direct na Stalins dood de macht overnemen. Toch kreeg Malenkow bij die gelegenheid nog voldoende uiterlijke macht om het geloof aan zijn voorrang onder de Russische leiders vooralsnog te bestendigen. Echter niet voor lang. Sinds Malenkow hoofd van de ministerraad en eerste man in het partij presidium werd, heeft hem de ene slag na de andere getroffen, en het is niets minder dan ver- wonderlijk, hoe langzaam het begrip veld wint, dat Malenkow de strijd om de op- volging van Stalin allesbehalve gewonnen heeft.

De tegenstromingen tegen Malenkows sb'even naar de alleenheerschappij waren overigens al lang voor Stalins dood merkbaar geworden, en in een vroeger artikel werd daar reeds uitvoerig op ingegaan. Thans willen wij het probleem van de binnenlandse politieke verhoudingen in de USSR uit een andere hoek bezien dan toen: niet meer als een voornamelijk persoonlijke machtsstrijd maar onder het aspect van de wederkerige verhoudingen tussen de verschillende grote machts- apparaten en maatschappelijke groeperingen.

Jarenlang had Malenkow met Zjdanow om de oppermacht gesli·eden. Eerst na Zjdanows dood in 1948 bereikte Malenkow zijn doel: de feitelijke leiding over het partijsecretariaat onder nominaal voorzitterschap van Stalin. Met de politieke kort- zichtigheid, die hem eigen schijnt te zijn, meende Malenkow de heerschappij te kunnen bereiken langs dezelfde weg die Stalin indertijd gevolgd had: via het partij secretariaat. Sinds Stalin gedurende de oorlog door zijn werk als minister- president, hoofd van het verdedigingscomité en minister van oorlog het secreta- riaat wat verwaarloosd had, was de betekenis daarvan achter afgenomen, zodat Malenkow eerst de macht van de andere apparaten verminderen moest om het secretariaat weer zo machtig te maken dat het als springplank te gebruiken was.

Hij bereikte dit doel door de reorganisatie van het Politburo in 1948. Het Westen heeft zich dit als een administratieve maab'egel laten voorspiegelen, wat het allesbehalve was. Tot dan toe bezetten nl. alle leden van het Politburo, uit- gezonderd Malenkow en Worosjilow, hoge staatsambten. Beria had de leiding van de staatspolitie, Boelganin van de strijdkrachten, Kaganowitsj van de zware in- dustrie, Mikojan van de lichte industrie en de handel, Andrejew van de land- bouw, Molotow van de buitenlandse politiek, Sjwernik van de vakbeweging. De reorganisatie van het Politburo deed alle leden hun staatsambten verliezen, ter-

337

(2)

wijl Malenkow zijn partii~functie behield. Overigens behielden zij in partijverband indirect de contröle over de staats-aangelegenheden die vroeger rechtstreeks onder hen geressorteerd hadden, en de partij is nu eenmaal machtiger dan de staat.

Tegelijk met deze formele omvorming werden echter de reusachtige machts- apparaten waarover de leden van het Politburo plachten te heersen uiteengereten.

Beria's NKWD viel uiteen in twee delen, de MWD en de MGB, elk met een eigen taak, eigen personeel en eigen troepen. De vloot werd losgemaakt uit het legerverband, waardoor de welbekende rivaliteit van vloot en leger sterke nadruk verkreeg. Ook de machtige organisaties van Kaganowitsj, Mikojan en Andrejew spatten letterlijk in dozijnen scherven uiteen, zodat alleen het alomvattende partij- secretariaat als een machtige administratieve eenheid tegenover een troepje dwer- gen in stand bleef.

Beetje voor beetje werden de gevolgen van deze reorganisatie duidelijk. Na een jarenlang verzet tegen de ondermijning van zijn bevoegdheden moest het Polit- buro het afleggen tegen het natuurlijke overwicht, dat het partij secretariaat in de nieuwe organisatievorm bezat. Er zijn veel details die we niet kunnen overzien, maar sinds de affaire-Ignatjew is de gang van zaken in het belangrijkste geval, dat van de staatspolitie, volkomen duidelijk geworden.

In 1952 werd de nog altijd machtige MGB-minister, Abamukow, ten val ge- bracht. Over het hoe en wanneer weten we niets, en evenmin is bekend op welke gronden hij werd afgezet en gearresteerd, en mogelijk zelfs al geëxecuteerd. We weten slechts dat Beria, tot 1948 de onbestreden heerser van het politie-apparaat, in 1952 niet eens meer in staat bleek om zijn belangrijkste dienaar te bescher- men. Zijn opvolger was Ignatjew, van wie we nu weten dat hij de man was die de artsen van het Kremlin gevangen liet nemen.

Beria's verlies van de macht over de politie kwam voor de buitenwereld zozeer als een verrassing, dat in uitgebreide kringen de mening opgeld doet, als zou ook Ignatjew een aanhanger van Beria en Beria's macht over de veiligheidsdienst dus ongebroken zijn. Hoe begrijpelijk het ook is dat men moeite heeft met zich vol- ledig opnieuw te oriënteren, toch spreken alle feiten tegen deze opvatting. Ging niet de arrestatie van de Kremlin-artsen gepaard met een scherpe openlijke pers- campagne tegen de veiligheidsdienst, waarvan Beria nog steeds in naam de lei- ding had? Het is karakteristiek voor de duivelse methoden van de Sowjet-staat, dat deze aanklacht wegens nalatigheid tegen Beria gebracht werd juist toen hij in feite alle invloed op zijn eigen vroegere dienst verloren had. Men ging zover hem te beschuldigen van nalatigheid in verband met een niet bestaand complot.

een complot dat zijn tegenstanders eenvoudig uitgevonden hadden om hem ten val te brengen, en de hele beschuldiging was duidelijk bedoeld als voorspel voor Beria's liquidatie. Men kan toch niet aannemen dat Beria een perscampagne tegen zich zelf organiseren zou, zijn eigen val zou voorbereiden en het instrument voor deze intrige, Ignatjew, zelf in diens nieuwe functie zou aanstellen? Dergelijke veronderstellingen gaan te ver in hun pogingen om te verbloemen, dat Beria en bepaalde andere leiders in het Kremlin momenteel in een strijd op leven en dood gewikkeld zijn.

In een ingezonden stuk in de New York Times brengt Boris Nikolajewski een

(3)

'. t , ) , . , -

argument naar voren dat méér aandacht verdient. Volgens hem heeft Stalin, door middel van de man die zijn particuliere secretariaat leidde en inderdaad bij alle zuiveringen op hoog niveau een vinger in de pap heeft gehad, Ignatjew gesteund en order gegeven tot de arrestatie van zijn artsen. Deze macht-achter-de-scher- men, Poskrebysjew, zou Ignatjew gehandhaafd en tot opperste kaderleider be- noemd hebben toen in 1946 Zjdanow Malenkow uit het partij secretariaat ver- drong. De conclusie, dat Ignatjew dus alleen aan Stalin verantwoording schuldig was, wordt m.i. te ver doorgevoerd wanneer men daaruit concludeert dat Stalin zelf de artsen liet arresteren. Waarom? Dat de wantrouwige Stalin één of meer artsen wantrouwde was mogelijk, maar welk nut kon hij verwachten van het ver-

wijderen van àl zijn vertrouwde dienaren, waarvan sommigen menig geheim moordbevel uitgevoerd hadden? Zou hij zich aan vreemden uitleveren om Beria ten val te kunnen brengen? De verwijdering van Stalins artsen gaf mij destijds integendeel aanleiding Stalins eigen dood te voorspellen, en zo kwam het inder- daad uit. Nikolajewsky's opvatting van Ignatjews loopbaan is hier onvolledig. Dat Ignatjew zich onder de wisselende leiding (Malenkow / Zjdanow / Malenkow) op het partij secretariaat handhaafde en zelfs carrière maakte, bewijst dat hij de kunst verstond zowel Stalin als Malenkow en vermoedelijk ook Beria te vriend te houden.

Nikoiajewsky's vergissing berust op het feit dat hij de geschillen in de opperste Sowjet-leiding miskent. Ten tijde van Zjdanow vormden Stalin, Malenkow, Beria, Chroestjow en Boelganin een blok dat later uiteen kwam te vallen. Dit steeds voortgaande versplinteringsproces stelde de ondergeschikte beambten voortdurend voor levensgevaarlijke beslissingen, een situatie die in het Kremlin periodiek terug- keert en het gevaarlijkste aspect van het leven daar uitmaakt. Ignatjew stond in zijn functie als hoofd van de MGB meer dan iemand anders bloot aan dit gevaar.

In 1946 beschermd door Poskrebysjew en in 1948 gesteund door deze en door Beria en Malenkow, moest hij bij zijn benoeming aan de MGB kiezen tussen zijn beschermers. Hij meende met Malenkow, die toen zijn grootste triomfen vierde met de opheffing van het Politburo, de enige veilige weg gekozen te hebben.

Afgezien van de diep ingrijpende administratieve gevolgen betekende de ophef- fing van het Politburo ook dat het element van collectieve leiding, dat tot dan toe in de partij bestaan had, opzij geschoven werd. In het Politburo stond Malenkow tegenover zijn rivalen Beria en Molotow en tegenover de andere Sowjet-groten, die zich tegen de macht van één enkele man te weer stelden. Nu echter was dat voorbij. Het centrale comité komt ongeregeld bijeen en heeft een te groot ledental om tot een ware collegiale beraadslaging in staat te zijn. De leiding van de partij (dus van de staat) viel toe aan het enige permanente partij-instrument: Malenkows secretariaat. De betekenis hiervan bleek al dadelijk, immers nu eerst durfde Ma- lenkows stadhouder in Praag, Gottwald, het aan om Beria's Praagse vazal Slansky voor het gerecht te brengen. Tegelijkertijd ging in Moskou Ignatjew, onder dezelf- de antisemietische leuzen, over tot de arrestatie der artsen.

Malenkow scheen aan het doel toen de partijdag van October hem een schijn- triomf bracht doch hem in werkelijkheid een spaak tussen het wiel stak. Voor Ma- lenkows éénmansleiding kwam een bestuur van 10 in principe gelijkgerechtigde

339

(4)

secretarissen in de plaats. Onder hen was zijn zwager, Chroestsjow, zijn tegenstan- der, die hij op diezelfde partijdag nog gecritiseerd had en die zich wreekte met

felle critiek op zijn leiding. Naast Chroestsjow werden enige kleurloze figuren aan- gesteld, als Pegow, Ponomarenko en Michailow, over wie hij geen macht had.

Malenkow had de macht over zijn eigen terrein verloren door deze listige tegenzet, die Stalin zelf tegen Malenkows dreigende overmacht had ondernomen. Maal' deze laatste zelfstandige politieke daad van Stalin betekende tevens de uitschakeling van het laatste nog resterende centrale machtsinstrument. a de collectieve leiding was nu ook de individuele leiding der partij onmogelijk, zodat het eind van Stalins roemrijke regering gekenmerkt wordt door een volslagen' ontbinding van de topleiding der partij. Malenkow en Ignatjew aarzelden geen ogenblik met hun tegenactie. Er zijn geen aanwijzingen dat - behalve Poskrebysjew - ook maar iemand ernstig trachtte Stalin te verdedigen. Ook Beria schijnt zich van Stalins dalende stel' afgewend te hebben.

Malenkow en Ignatjew konden, dool' niemand gehinderd, het ongevaarlijk ge- worden roofdier in het Kremlin ter .zijde schuiven ... , maar met een al even teleur- stellend resultaat als na de opheffing van het Politburo! Toen Stalin opgebaard lag,

vond Malenkow zich staan tegenover een vastbesloten blok van alle andere partij- leiders. De bekendmaking van 6 Maart over de omvorming van de Sowjet-regering betekende, dat Malenkow op de dag dat hij de regering aanvaardde, politiek reeds

een verloren man was.

Be.zien wij thans de positie van het leger. Reeds kort na de partijdag hadden de tegenstanders van Malenkow zich van de leiding verzekerd door Sokolowsky, een oude Zjdanowist, in plaats van Sjtemenko in de generale staf te benoemen. Van . Boelganin, Koeznetsow en Wasiljewski was men zeker, terwijl maarschalk Zjoekow een oud tegenstander van Malenkow is, zodat men de maarschalken rustig de concessie kon doen om Zjoekow tot tweede plaatsvervanger van Boelganin te be- noemen.

Het nieuwe regeringssysteem dat nu tot stand kwam, was volkomen aangepast aan de boven beschreven machtsverhoudingen. Malenkows veranderingen werden grotendeels ongedaan gemaakt; het Politburo kwam onder een nieuwe naam terug, de door Malenkow gesplitste regeringsapparaten werden in hun oude vorm het;- steld en kwamen weer onder de leiding van de respectieve leden van het Polit- buro. De vloot kwam opnieuw onder de bitter gehate Boelganin, de MGB ver- dween, Beria werd opnieuw hoofd van een herenigd ministerie van veiligheid;

Ignatjew werd afgezet. Verder ging de terugkeer naar het Stalinse systeem niet.

De monarchie verdween en ervoor in de plaats trad een oligarchisch leiderschap.

De tijd zal leren of dit niet een overgangsstadium is.

Officieel kreeg Malenkow de rol van een "primus inter pares" toebedeeld, door- dat zijn naam bovenaan de lijst van het nieuwgekozen "presidium" (nieuwe vorm van het Politburo) kwam te prijken en hij minister-president werd. Maar zelfs deze bescheiden privileges bleven hem niet langer dan één week beschoren.

Beria tegen wie de fictie van het zgn. artsencomplot o.m. gericht was geweest,

liet er na de 6e Maart, toen hij dus weer in zijn oude functies hersteld was, geen

gras over groeien om deze kwestie uit de wereld te helpen. Het kan niet moeilijk

(5)

' . ! , I '

'.

n e

t, n

k

geweest zijn de arme slachtoffers tot spreken te brengen. Men behoefde hUIl slechts aan het verstand te brengen dat ze geen angst meer voor hun pijnigers hoefden te hebben. Twee konden niet meer spreken: de ambtelijke lijst van ge-

rehabiliteerden vermeldt 15 namen, waarvan twee (Kagan en Etinger) op de lijst van vrijgelatenen ontbreken. Kennelijk zijn deze twee aan de folteringen bezweken.

De overigen echter vertelden natuurlijk wat er met hen gebeurd was, zodat dit heksenproces zich als een boemerang tegen Malenkow keerde.

De chronologie der gebeurtenissen is voorlopig nog niet in alle details vast te stellen. Op 15 Maart was er een zitting van de opperste Sowjet, waar Malenkow als voornaamste spreker optrad en de omvonning van àe regering bevestigde.

Maar op 20 Maart werd officieel meegedeeld dat Malenkow al op de 14de Maart zijn functie als partij secretaris had neergelegd. Op 23 Maart verdween de naam van Malenkow plotseling bijna geheel uit de Sowjet-pers. Tegelijkertijd werd de propaganda ter verheerlijking van Stalin gestaakt, om eerst om<;~reeks midden April in gematigde VOlm weer opgenomen te worden. Toen, op 30 Maart, ver- scheen geen enkele krant buiten de "Prawda". Omdat de Prawda de enige krant is die over voldoende technische hulpmiddelen beschikt om een al gedrukte pagi- na op het laatste ogenblik om te wisselen, werd velmoed dat men een reeds ge- drukt en zeer belangrijk bericht op het laatste ogenblik had teruggetrokken. Welk bericht dat was, bleek op 4 April, toen de rehabilitatie der artsen en de arrestatie van hun pijniger Rjumin bekend werd gemaakt. Op 6 April volgde het bericht van Ignatjews verwijdering uit het secretariaat, waar hij enige weken lang werkzaam was geweest sinds het verlies van zijn MGB-functie.

De verhouding tussen het tijdstip van deze berichten en het tijdstip waarop de maatregelen genomen worden, is nog niet duidelijk, maar in elk geval ligt het voor de hand dat hier een samenhang bestaat. Het bericht van de 20ste Maart, waar- uit men moest opmaken dat Malenkow het secretariaat ook na de 6de Maart nog geleid had, hoewel daar op de 6de niets over gezegd was, kwam als een verrassing, en was mogelijk ook wel met opzet zo dubbelzinnig opgesteld. In elk -geval werd de politieke betekenis ervan duidelijk toen onmiddellijk erop Malenkow van het officiële toneel verdween. Hij is sindsdien niet meer genoemd in de Russische pers, hij heeft geen enkele rede meer gehouden, geen enkele politieke handeling van enig belang verricht. Het bericht over zijn aftreden als secretaris is dus kort- om een mededeling van zijn val geweest, en hoogstwaarschijnlijk heeft Beria hem tot terugtreden genoopt met behulp van het materiaal over het fictieve artsen- complot dat hij (Beria) in de week na zijn ambtsaanvaarding bijeengebracht had.

De westelijke commentaren die over een "aftreden op eigen verzoek" spreken, zijn ronduit kinderachtig. De formule "op eigen verzoek" is zelfs in het democratische Westen niet anders dan een ' doekje voor het bloeden. Is niet zelfs Chamberlain destijds "op eigen verzoek" afgetreden? Het is dan ook zeer bedenkelijk dat voor- al dfl Engelse pers het nog steeds rustig heeft over een "regering-Malenkow·', zoals er ook geschreven werd over de "Iegergroep-Timosjenko" toen de maar- schalk al maandenlang was afgezet.

Malenskows val betekent intussen niet dat hij zonder meer uit de Russische poli- tiek verdwijnen kan. Dat blijkt duidelijk uit de officiële berichten van 4 en 6

341

(6)

· __ ' , " ' J ' !

April over de artsenkwestie. Alle ervaringen uit de practijk van de grote Russische processen wijzen erop dat Beria nu probeert om Rjumin tot bekentenissen te bren- gen die voldoende zullen zijn om diens superieur Ignatjew te doen arresteren, (als deze tenminste niet reeds in het geheim gearresteerd is). Dan zal men trachten uit Ignatjew zoveel bekentenissen te martelen tot men genoeg materiaal heeft om Malenkow aan de klassiek geworden hartverlamming of hersenbloeding te laten sterven ... een moeite die niet nodig zou zijn als Malenkow geen gevaar meer zou opleveren voor zijn concurrenten.

Het gevaar voor Beria is kennelijk gelegen in de mogelijkheid dat Malenkow bij bepaalde militaire kringen steun zou kunnen vinden, een steun die hem door die kringen ontzegd werd zolang hij nog een pretendent naar de volledige opvolging van Stalin was. Een dergelijke ontwikkeling is zeer waarschijnlijk in de huidige politiek-staatsrechtelijke toestand. Zo kOlt na de paleis-revolutie van 6 Maart kan in geen geval gedacht worden aan de openlijke heroprichting van de despotische monarchie. Beria is voorlopig overwinnaar in de strijd binnen de partij, maar hij dient zijn macht te verbergen achter de wat absurde figuur van de "staatspresi- dent" Worosjilow. Aan de andere kant kan aan een openlijke afschaffing van de partij dictatuur al evenmin gedacht worden. Daarom zou iedere stroming die zich ' tegen Beria en de door hem belichaamde terroristische dictatuur wendde, gebruik moeten maken van een figurant uit de rijen van de hoogste partijleiders. De feite- lijk machteloze Malenkow zou geknipt zijn voor een dergelijke rol. Zoals het in de

afgelopen fase in naam om de persoon van Stalin ging, maar in werkelijkheid om de machtsstrijd tussen Malenkow en Beria, zo kan het in de volgende fase in naam om de persoon van Malenkow gaan, in werkelijkheid echter om de machtsstrijd tussen Beria en de maarschalken.

Tot nu toe is deze ontwikkeling nog niet openlijk gebleken, zodat deze veronder- stellingen voorlopig uitsluitend als een prognose beschouwd moeten worden. Het

enige wat nu vast staat, is dat een blok, bestaande uit alle overige hoge partij- leiders (Beria, Boelganin, Molotow, Chroestjow en vermoedelijk ook Kaganowitsj) Malenkow ten val heeft gebracht. De kracht van dit blok bestaat in het feit dat het de zwakk 'e zijde van het vorige systeem heeft afgeschaft, t.w. de strijd tussen partij en staatspolitie, die de eigenlijke politieke inhoud vormde van de strijd tussen Malenkow en Beria. Waar de revolutie van de 6de Maart de eerste stap betekende ter samensmelting van de in de afgelopen twee jaar sterk gesplitste top der partij, daar betekent de val van Malenkow de voltooiing van dit unificatie- proces. De huidige Russische regering bestaat uit een "partij-blok", dat de eerste politieke schepping van de Beria-periode is.

Dit is echter slechts één kant van de ontwikkeling. In de laatste maanden van

Stalins regering en in de chaotische weken na zijn dood zijn niet tot de partij be-

horende krachten, vooral het leger en de leiders der indusb'ie, uiterst zichtbaar in

de coulissen verschenen. Maatregelen als de amnestie en benoemingen als die van

maarschalk Zjoekow zijn duidelijk concessies aan deze groep, die niet zozeer be-

schouwd moet worden als· een plotseling opgedoken nieuwe politieke groepering als

wel als een door de politiek van Stalin in het leven geroepen en in de laatste

decenniën tot rijping gekomen klasse, waarvan de maarschalken tegenwoordig wel

(7)

de voornaamste woordvoerders zijn. De regering-Beria ziet zich nu voor de on- miskenbare opgave gesteld om, zodra de innerlijke consolidatie van de partij een feit zal zijn, middelen te vinden tot de liquidatie van deze oppositie-buiten-de- partij, welker programma van economische normalisatie, herstel van onschendbare wetten en rechtspraak en bevrediging in de buitenlandse politiek niet verenigbaar is met de handhaving van de partijdicta~ur.

De conclusie, dat dus een nieuwe "affaire-Tuchatsjewsky", een nieuwe massale zuivering van de legerleiding, in de lucht hangt, is dus niet uitgesloten. Het leger van 1953 is echter niet meer hetzelfde als het leger van 1937. Het officierencmps heeft nu, maatschappelijk zowel als ideologisch, vaste voet gekregen, en geniet een aanmerkelijk gestegen prestige in den lande. Het is niet zonder meer aan te nemen, dat Beria in de op handen zijnde harde strijd om de conb:ole over het leger het be- proefde middel van de massamoord te baat kan nemen. Weliswaar dient men niet te vergeten dat in deze strijd het Hitleriaanse voorbeeld van politieke splitsi11g in het officieren corps en van geleidelijke eliminering van de oppooitionele elementen, ook zeer nuttige methoden kan opleveren. Hoe dan ook, de volgende fase van de strijd binnen de partij zou wel eens op dat terrein uitgevochten kunnen worden.

Dat zou echter betekenen dat de bewogen gebeurtenissen van het laatste jaar tenslotte maar een episode zijn binnen het kader van een veel belangrijker maar ook zeer veel langzamere ontwikkeling. De strijd om de persoon van Stalin heeft nauwelijks diepe sporen nagelaten in de huidige constellatie van de partij, en Malenkows oppermacht was eerst recht een ééndagsvlieg. Er is geen twijfel aan dat er nu een zeer grote kans is, dat de oude macht in een niet al te verre toe- komst in Beria's handen zal glijden, voorzover tenminste het de verhoudingen binnen de partij betreft. Maar er is een grondige vernieuwing te bespeuren in het feit dat deze verhoudingen binnen de partij niet meer alleen beslissend zijn, dat integendeel voor het eèrst sinds het einde der twintiger jaren nu ook krachten van buiten de partij gewicht in de schaal leggen. En bij de beoordeling van datgene wat voor ons, Europeanen, het belangrijkste is, bij de beoordeling van de Russische

buitenlandse politiek, dient met dát feit rekening gehouden te worden.

De buitenlandse politiek is een zó wijdvertakt probleem, dat het onmogelijk in het verband van dit artikel geheel onder de loupe kan worden genomen. Mogen wij er daarom mee volstaan als besluit van deze beschouwing alleen te wijzen op het belang van de strijd binnen de partij voor de buitenlandse politiek. Het nieuwe, fors opgezette vredesoffensief, reeds voor Stalins dood door Malenkow aangevan-

gen, was duidelijk in overeenstemming met de wensen van vom'al leger en bedrijfs- leven. Het is niet duidelijk of Malenkow zelf dit offensief opvatte als een tactische manoeuvre om het Atlantische blok innerlijk te verdelen dan wel een voorspel om tot een werkelijke overeenstemming met het Westen te komen; men mag echter rustig aannemen dat in wijde kringen buiten de partij in de USSR een oprf'chte wens naar vrede leeft. Voor zover Malenkow afhankelijk was van de stemming in die kringen, kon men dus uitgaan van de veronderstelling dat er een mogelijkheid voor het Westen bestond om met voorzichtige onderhandelingen tot een werkelijke overeenstemming met Malenkow te geraken.

343

(8)

· _' -.! ' , ... '

1 ) )

De val van Malenkow sloeg aan deze hoop de bodem in, en daarom juist is het voor het Westen nu zo ontzettend belangrijk om de toestand binnen de partij in de USSR op juiste waarde te schatten. Beria en Molotow zijn vijanden zowel van een al te koene buitenlandse koers - immers, de onberekenbare gevolgen van een dergelijke politiek, zoals de hereniging van Duitsland of het uiteenvallen van het Atlantische blok hebben, gezien de gespannen binnenlandse toestand, niets aan- lokkends voor hen,' eerder iets afschrikwekkends. Tevens zijn zij de verbitterde tegen- standers van iedere ware bevrediging. Zij zijn de voornaamste dragers van de koude oorlog. Nu Beria steeds duidelijker de positie van de eigenlijke heerser van Rusland schijnt te zullen innemen, verandert heel het tot nu toe veelbetekende diplomatieke spel van Rusland zeer ondubbelzinnig in een allerbanaalste propa- ganda-manoeuvre, waarachter alleen maar de wil schuitgaat om vast te houden aan de oude politiek van de koude oorlog.

Het zou verkeerd zijn om de op handen zijnde terugkeer tot de koude oorlog met dezelfde maat te meten als het begin daarvan in de iaren 1946-1947. Toen was alleen de partij belangrijk, nu tellen leger en bedrijfsleven ook mee. Het Westen zou er goed aan doen, in zijn propaganda en politiek rekening te houden met het feit dat tegenover en naast elkaar een brede bovenlaag van vredelievend gezinden en een weer tot het ergste besloten partij staan. Tegenover het Rusland van Beria: uiterst koel optreden en verscherpte waakzaamheid; tegenover het Rusland van bijv. een Zjoekow wel is waar voorzichtigheid, maar een oprechte bereidheid om tot een vergelijk te komen. Deze toon, mijns inziens de enige waar- door het Westen de houding van Rusland werkelijk beïnvloeden kan, is tot nu toe in de politiek van het Avondland niet gehoord.

Voorlopig echter hebben onze staatslieden niet te maken met de - historisch bepaald juiste - perspectieven van een ondergang van het communistische regime, doch met een versterking van het partijregime volgens zijn ergste tradities - zij het dan dat dit laatste misschien van korte duUl" zal zijn.

1)

Toen midden April na een afschuwelijke plaatselijke zuivering een nieuwe president van de Georgische repu- bliek werd benoemd, maakte deze in zijn rede tot de opperste Georgische Sowjet met geen woord melding van Malenkow, doch sprak hij over de parij, die leven zou in de geest "van de tradities van Lenin en Stalin, voortgezet door onze kame- raad Beria". Niets had de situatie binnen de partij duidelijker kunnen karakterise- ren dan deze openlijke proclamatie van Beria's aanspraken op de opvolging van Stalin in de macht en in de geest. En zo is op de nieuwe "collectieve" Sowjet- leiding, in vergelijking tot de oude despotische leiding van Stalin, mutatis mutandis het venijnige liedje uit de Engelse revolutie van toepassing, dat zegt dat "new presbyter is but old priest writ large".

1) Noot van de redactie. Prof. Borkenau schreef dit artikel begin Mei. Sindsdien zijn er

tekenen, dat Malenkow weer enig terrein teruggewonnen en de "zachte koers" weer de

overhand gekregen heeft: Mao-tse-tocng werd in Indo-China weer aan banden gelegd en

in Oost-Duitsland ging het roer volledig om, zij het met onverwachte gevolgen. Essentieel

is, dat de machtsstrijd in het Kremlin in zijn grote betekenis voor de buitenlandse politiek

wordt onderkend.

(9)

J. M. DEN UYL

DE DOORBRAAK BEHOUDEN

Gemeenteraadsverkiezingen als politieke graadmeter.

De eerste vraag die zich bij een beoordeling van de uitslag van de gemeente- raadsverkiezingen van 27 Mei voordoet is die naar de waar 'de, aan deze uitslag toe te kennen, als graadmeter van de politieke ontwikkeling. Er is een begrijpelijke

neiging om deze waarde niet al te groot te achten. Men wijst dan op de vele bijzondere factoren, die bij gemeenteraadsverkiezingen een rol spelen: de naam en faam van bepaalde candidaten, het optreden van plaatselijke belangengroeperingen, het overheersen van plaatselijke kwesties, waarbij de fronten vaak meer door de plaats in het adresboek dan door het lidmaatschapsboekje van de partij worden bepaald.

Toch mag de betekenis van de lokale kleur niet worden overschat. Er is ontegen- zeggelijk een ontwikkeling gaande die ertoe leidt, de verschillen in politieke motieven bij Kamer-, Staten en Raadsverkiezingen te verkleinen. Deze ontwikkeling wordt bepaald door het verminderen van de grote sociale tegenstellingen, de uit- breiding van de overheidstaak en in samenhang daarmee het toenemende tech- nische karakter van het politieke beleid. In het bijzonder waar het de gemeentelijke en de provinciale programs van de verschillende partijen betreft, zijn de lJrin- cipiële verschillen slechts uiterst moeizaam uit een veelheid van vrijwel gelijklui- dende formuleringen te ontwarren. De logische consequentie is, dat de keus ook bij gemeenteraadsverkiezingen in toenemende mate niet meer bepaald wordt door concrete politieke verschilpunten, maar door de algemene instelling van de kiezer ten opzichte van de bestaande partijen en het in de landspolitiek gevoerde beleid. Met andere woorden, de motieven, waardoor de kiezer zich bij Kamer-, Staten en Raadsverkiezingen laat leiden, vallen steeds meer samen.

Deze ontwikkeling geldt natuurlijk in veel sterkere mate voor de grote gemeen- ten dan VOOr de kleine dorpen. Maar aangezien alleen voor de grote gemeenten een behoorlijke mate van vergelijkbaarheid aanwezig is, beperken wij ons automatisch overwegend tot de uitslagen voor gemeenten met meer dan 20.000 inwoners en daarmede tot die groepen van kiezers voor wie de identiteit van motieven bij ver- schillende verkiezingen geldt. Er bestaat overigens één vrij exacte maatstaf om de invloed van de persoonlijke factor te meten, nl. de verhouding van het totaal aantal voorkeurstemmen tot het aantal stemmen op de eerste candidaat van elke lijst uitgebracht. Naarmate de invloed van bepaalde personen een grotere rol gaat spelen zal het aantal voorkeurstemmen toenemen. Wij vinden dan ook, dat het

345

(10)

__ _ f _'~I i.. , ! I1

aantal voorkeurstemmen bij Gemeenteraadsverkiezingen groter is dan bij Staten- verkiezingen en bij Statenverkiezingen weer groter dan bij Kamerverkiezingen. De verschillen zijn echter niet van dien aard dat men uit dezen hoofde tot een door- slaggevende betekenis van de persoonlijke factor zou moeten concluderen.

Het aantal uitgebrachte stemmen op de eerste candidaat van de verschillende lijsten bedroeg bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1949 voor het land als geheel 86,3%, bij de Statenverkiezingen van 1950 94,0% en bij de Kamerverkiezingen van 1952 95,6% . Het grote aantal voorkeurstemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen is voornamelijk een gevolg van de grote aantallen voorkeurstemmen in de kleine gemeenten. In de grote en zeer grote gemeenten ligt het percentage niet noemens- waardig boven dat bij Staten- en Kamerverkiezingen. In steden als A~sterdam,

Rotterdam en Den Haag ligt het er zelfs onder, zodat men tot de conclusie komt, dat de persoonlijke factor daar bij Kamerverkiezingen een grotere rol speelt dan bij Gemeenteraadsverkiezingen, hetgeen overigens te denken geeft omtrent de plaats die de gemeenteraad in deze steden in de belangstelling van de burger inneemt!

De conclusie kan zijn, dat in de grote gemeenten persoonlijke factoren bij ge- meenteraadsverkiezingen geen grotere rol spelen dan bij Kamerverkiezingen en dat de uitslagen in de 'grote gemeenten als thermometer van de politieke voor- keuren in betekenis vrijwel op één lijn gesteld kunnen worden met de uitslagen , van Staten- en Kamerverkiezingen.

Uitslagen in gemeenten met meer dan 20.000 inwoners.

Staat r.

Totaal van 73 gemeenten met - meer dan 20.000 inwoners.

Gemeenteraad 1949 Tweede Kamer 1952

A.R . . . .. . . . . . . . . C.H.U ... ..

G.P.V ... ..

S.G.P . . . . .. ... . . . Prot.-Chr. lijsten ..

Totaal

Kath. dissid. . .... . Totaal ... ... . P.v.d.A . . . ..

C.P.N . . . ... . Soc. Diss . .. . .. . ..

Totaal

% %

7.07 6.28 0.25 0.77 7.13 21.50 26.38

0.89 27.27 30.31 10.59 0.44 1 )

0.06 2 )

41.40

10.41 7.44 0.58 1.47

19.90 22.72 3.17

25.89 33.71 8.95 0.45

43.11

Gemeenteraad 1953

% 6.49 5.71 0.55 0.95 6.41 20.11 24.36 0.95 1.46 26.77 34.30 8.03 0.16

1)

0.08 2 )

42.57

1) In 1949 Rev. Com. , in 1952 Soc. Unie, in 1953 "Vrije Socialisten".

2) Chr. Volkspartij.

(11)

V.V.D. ... 9.27 9.88 10.12

Midd. P . ... . 0.37 -.51 0.07

].C.V. ... . . .. - .26 0.05 3 )

R. en Vr. ... . 0.19 4 ) -.45 0.31 4 )

Totaal .... . ... 9.83 11.10 10.55

100.- 100.- 100.-

In Staat 1. zijn de partijen gegroepeerd op een wijze, die waarneming van het verschijnsel van de doorbraak mogelijk maakt door samenvoeging van confessionele lijsten. Het zo belangrijke verloop van P.v.d.A. enerzijds en C.P. . anderzijds kan niet uit de totalen worden afgelezen, maar vereist afzonderlijke beschouwing. Bij de doorbraak onderscheiden we de doorbraak ten opzichte van de prot.-chr. par- tijen; ten opzichte van het r.k. volksdeel en ten opzichte van de middengroepen.

Op elk van deze ontwikkelingen wordt hieronder in het kort nader ingegaan.

Voor een behoorlijke beoordeling is het echter nodig de uitslagen van 27 Mei te stellen tegen de achtergrond van de gehele ont",rjkkeling na de oorlog in ons land.

Ontwikkeling na de oorlog.

Sinds 1945 zijn in ons land achtmaal verkiezingen gehouden, driemaal VOOr de Kamer, driemaal voor de Raad en tweemaal voor de Staten. In deze snel opeen- volgende reeks is niettemin een duidelijke golfbeweging te onderkennen indien men uitgaat van de uitslagen van de Kamerverkiezingen van 1946.

Bij deze verkiezingen trad een drietal ingrijpende verschuivingen op in het voor- oorlogse politieke beeld. In de eerste plaats was er een verdrievoudiging van de communistische aanhang. Het aantal communistische zetels steeg van 3 op 10. In de tweede plaats was er het optreden van de P. v. d. A., die ondanks de groei van het communisme 29 zetels behaalde, waarvan 5 à 6 ten koste van de confessionele partijen en de V.V.D. Dit laatste werd echter gecamoufleerd door een derde belangrijke wijziging in het politieke beeld, t.W. het goeddeels verdwijnen van de splinterpartijen en kleine belangengroeperingen, die in de periode tussen 1920 en 1940 regelmatig 5 à 7% van de stemmen tot zich hebben getrokken.

Door het verdwijnen van deze grotendeels conservatieve, kleine partijtjes, werd het doorbraakverschijnsel gemaskeerd, want de confessionele partijen konden hun verlies aan de P. v. d. A. ten dele compenseren uit het reservoir van de vroegere stemmers op kleine partijtjes.

De periode na de Kamerverkiezingen van 1946 valt nu duidelijk uiteen in een eerste helft, lopende tot de Statenverkiezingen van 1950, vooral gekenmerkt door een neergaande tendens van de P. v. d. A. en een tweede helft, van 1950 tot nu, waarin de P. v. d. A. haar invloed aanzienlijk uitbreidde.

Tussen 1946 en 1950 is er een voortgaand verlies van de P. v. d. A. aan de con- fessionele partijen en de V.V.D., dat slechts zeer ten dele gecompenseerd wordt door de aanwas van voormalige C.P.N.-stemmen. De verliezen voor de Provinciale Staten in 1950 betekenen een dieptepunt voor de P. v. d. A. in die zin, dat de 3) Vr. Dem. Bond.

4) " Gemeentebelangen".

347

(12)

· / "1 I

confessionele partijen weer vrijwel tot hun voor-oorlogse omvang waren aange- groeid. De P. v. d. A. was wat haar omvang betreft teruggedrongen tot de positie die de partijen, waaruit zij in 1946 is samengesteld, voor de oorlog hadden inge- nomen, welke positie dan nog verder werd verzwakt, doordat de communisten in 1950 rond 3% van het totaal aantal stemmen meer kregen dan vóór de oorlog.

Staat II

Partijen en groepen van partijen 1946 - 1948 - 1950 - 1952 Behaalde % in

A.R.P.

C.H.U . S.G.P.

G.P.V.

Totaal

K.V.P.

K.N.P.

...

. . . ..

... . ..

... . ...

...

...

...

Totaal ... . ... .

P. v. d. A . .... ... . C.P.N . . . . Soc. u ... . .

Totaal ...

V.v.D. . . .

R. en Vr . . . .

J.

Con~.

V . . . . Midd. P . . . ... ... . Totaal ...

Totaal Ndl. ... . ... . 1946

12.9 7.8 2.1 0.7 1)

23.6 30.8

30.8

28.3 10.6 0.2 2 )

39.1 6.4

0.1 3 ) 6.5 100

1948 1950

13.2 9.2 2.4

24.8 31.0 1.3

32.3

25.6 7.7 0.4 2 )

33.7 7.9

0.5 0.8 9.2 100

12.2 10.5 2.3 0.6 0.1-1) 25.7

31.6 0.7 0.3;;) 32.6 25.7 6.8 0.2 32.7 8 .. 5

0.5 9.0 100

1952 11.3 8.9 2.4 0.7

23.3 28.7 2.7

31.4 29.0 6.2 0.3 35.5 8.8 0.4 0.2 0.5 9.8 100

De Kamerverkiezingen van vorig jaar brachten een grote ommekeer. Zij zijn terecht aangeduid als "verkiezingen van de doorbraak", omdat tegen de algemene verwachting in de P. v. d. A. het op de confessionele partijen verloren terrein

1) In 1946 Protest. Unie.

2) In 1946 en 1948 Rev. Comm. Partij.

3) In 1946 Groep. Lopes.

4) Prot. Chr. groep (Limburg).

5) Kath. Onafh. Groep 0.2 (Noord-Brabant).

Kath. Dem. Bond 0.1 (Limburg).

(13)

'. r,

j , " - ~ _ _

t 2 5 B

r

n .e n

herwon en de doorbraak in plaats van een na-oorlog se ééndagsbevlieging een politie- ke structuurwijziging van de eerste orde bleek. Uit de cijfers in Staat 2. blijkt duidelijk hoe de prot.-chr. partijen, vergeleken met hun hoogtepunt in 1950, niet minder dan 2.4%, ofwel rond 125.000 stemmen op het totaal van 1952 aan de P. v. d. A. verloren. De K.V.P. verloor, afgezien van het verlies aan de Welter- groepering nog 1.2% ofwel 65000 stemmen aan de P. v. d. A.

Waar een kleine verderé vooruitgang van de liberaal-conservatieve groeperingen geneutraliseerd werd door een voortgaande teruggang van de C.P.N. betekenden deze verkiezingen een ongehoorde versterking van de positie van de P. v. d. A.

Het onbehagen dat de uitslag in de kring van de confessionele partijen heeft ge- wekt, is genoegzaam bekend. De weinig fraaie middelen, aangewend ~m aan deze positie afbreuk te doen, evenzeer. Men behoeft geen rode bril op te zetten om te constateren, dat de positie van de P. v. d. A. de inzet vormde van deze gemeente- raadsverkiezingen .

Ter beoordeling van het resultaat kunnen wij helaas alleen uitgaan van de resul- taten in de gemeenten met meer dan 20.000 inwoners, omdat door de grote variatie in ingediende lijsten de vergelijkbaarheid van kleinere gemeenten te ge- ring is. Wanneer de uitslagen van alle gemeenten bekend zijn, zal het ongetwijfeld mogelijk zijn nog enige nadere conclusies te trekken met betrekking tot de ontwik- keling op het platteland, maar deze zullen toch altijd met zeer veel voorbehoud omgeven moeten blijven. Reeds bij de uitslagen van de gemeenten met meer dan 20.000 inwoners heeft de verkiezingsclienst van het A.N.P. terecht een zestal Brabantse en Limburgse gemeenten uitgezonderd, omdat de katholieke lijsten in deze gemeenten een zo regenboogachtig karakter droegen, dat het gehele beeld zou worden vertroebeld. Ook bij de thans als vergelijkingsbasis genomen 73 ge-

meenten doen zich ten opzichte van de gemeenten in Brabant en Limburg nog grote moeilijkheden voor, zoals wij direct zullen zien.

De doorbraak naar prot.-ch1·. partijén.

Uit de cijfers in Staat 1. volgt, dat in de grote gemeenten de prot.-chr. pmtijen vrijwel op hetzelfde peil zijn gebleven als in 1952. Er is een minimale vooruitgang van 0.21%, maar gesteld tegenover het in 1952 geleden verlies van 1.5% ten opzichte van 1948 en 2.4% ten opzichte van 1950 kan zonder overdrijving worden gesteld, dat de P. v. d. A. haar doorbraakwinst ten opzichte van de prot.-chr.

partijen van vorig jaar echter heeft weten te handhaven.

Er bestaat echter reden om aan te nemen, dat de cijfers in de kleine gerrieenten een iets gunstiger beeld voor de prot.-chr. partijen aanwijzen. Wij zien telkens - ook in Nederland na de oorlog - dat belangrijke politieke verschuivingen zich het sterkst exponeren in de grote gemeenten, al zijn er altijd uitzonderingen op deze regel, Zo vinden wij bijv. thans in Oostelijk en Midden-Friesland een vrij grote verder- gaande doorbraakwinst van de P. v. d. A. ten opzichte van de prot.-chr. paltijen, maar eerst wanneer de resultaten van alle gemeenten kUnnen worden overzien, valt hierover iets meer met zekerheid te zeggen.

De doorbraak naar de K.V.P.

In Staat 1. is naast de cijfers voor K.V.P. en K.N.P. ook het cijfer voor de

349

(14)

__ I , , I ' ! ) I

dissidente katholieke lijsten uitgesplitst voor 1949 en 1953. Deze dissidente katho- lieke lijsten dragen voor een klein deel een Welteriaans, voor een overwegend deel een katholiek-democratisch of arbeiders-stempel. Abstraheert men van deze dissi- dente lijsten dan blijkt, dat K.V.P. en K.N.P. te zamen in de gemeenten met meer dan 20.000 inwoners nog 0.58% bleven beneden het cijfer van vorig jaar. Als men ziet dat het aantal stemmen op dissidentenlijsten aanzienlijk is gestegen, vergeleken met 1949, dan kan hieruit tot een verdere doorbraak ten opzichte van de K.V.P.

worden geconcludeerd. Deze conclusie staat uiteraard onder het voorteken dat geen sterveling weet in welke richting de thans op dissidenten lijsten uitgebrachte stemmen qllen uitvallen' wanneer deze dissidentenlijsten ontbreken, naar de P. v. d. A., naar Welter of naar de K.V.P.?

Men moet echter wel over een heel apart soort brutaliteit beschikken om, zoals in de K.V.P.-pers veelvuldig is gebeurd, uit deze cijfers te besluiten tot een herstel van de K.V.P. niet alleen ten opzichte van Welter - wat onmiskenbaar het geval is - maar ook ten opzichte van de P. v. d. A. Het klaroengeschal waarop de propagandadienst van de K.V.P. de goe-gemeente heeft vergast als zou de K.V.P.

weer de grootste partij zijn, behoort tot dezelfde bluf. In de eerste plaats is het feitelijk onjuist omdat dank zij de veel-lijsterij in het Zuiden in tal van kleine en grote gemeenten de K.V.P. helemaal niet in het stuk voorkwam. In de tweede plaats is het theoretisch, deze verkiezingen projecterend op Kamer- en Staten- verkiezingen, onjuist omdat niemand weet hoe de stembus uitvalt wanneer Welt er weer overal van de partij is en de katholieke dissidentenlijsten ontbreken.

Dit betekent niet, dat de K.V.P. het verlies ten opzichte van de P. v. d. A., dat zij vorig jaar leed, nergens zou hebben ingelopen. Een nadere splitsing van de cijfers leert, dat zij in een aantal grote gemeenten op de P. v. d. A. is ingelopen en in een aantal andere gemeenten nog meer stemmen aan de P. v. d. A. heeft ver- speeld dan in 1952 ~et geval was. De K.V.P. is ingelopen op de P. v. d. A. in de meeste grote gemeenten in het Westen van het land (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, enz.). Zij heeft daarentegen verder terrein aan de P. v. d. A. moeten afstaan in vrijwel alle grote gemeenten in het Noorden en Oosten van het land (Groningen, Leeuwarden, Enschede, Zwolle - liefst 2.3%!) In het Zuiden valt moeilijk te constateren in hoeverre de K.V.P. haar verlies van vorig jaar aan de P. v. d. A. heeft goedgemaakt, als gevolg van de sterke groei van het aantal stem- men op katholieke dissidentenlijsten. In de 18 gemeenten met meer dan 20.000 inwoners in Brabant en Limburg steeg het P. v. d. A.-percentage van 1949 op 1952 van 14.6 in 1949 tot 21,6% in 1952 en het liep iets terug tot 19.1% bij de thans gehouden verkiezingen. In verschillende gemeenten als Maasb:icht, Eindhoven en Oosterhout was het duidelijk, dat de P. v. d. A. haar positie ten opzichte van 1952 nog verder versterkte.

Maakt men een afzonderlijke berekening voor de 61 gemeenten met meer dan

20.000 inwoners boven de Moerdijk, dan vindt men, dat het totaal van K.V.P. en

K.N.P. daar.steeg van 22.05 in 1952 tot 22.48 in 1953, hetgeen erop kan duiden,

dat althans boven de grote rivieren de K.V.P. per saldo iets van haar verlies aan

de P. v. d. A. van vorig jaar heeft teruggewonnen.

(15)

Bij de beoordeling van het verloop van het K.V.P.-stemmenaantal doet zich echter de complicatie voor van de procentuele toeneming van de r.k. in het stem'- gerechtigde deel van de Nederlandse bevolking als gevolg van het hogere geboor- tecijfer van de r.k. sinds het begin van deze eeuw. Het is helaas nog onvoldoende bekend, dat het product van relatie~ hoge geboorte- en relatief hoge sterftecijfers van de r.k. bevolkingsgroep eerst gedurende de laatste jaren is gaan doorwerken in het kiesgerechtigde deel van onze bevolking. In de periode van 1922 tot 1946 schommelde het aandeel van de r.k. in de kiesgerechtigde leeftijdsgroep tussen 34.1 en 34.8, zodat in deze periode nog niet van een rechtstreekse invloed van de sterkere toeneming van de r.k. op het stemmencijfer kon worden gesproken. Door de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd in 1946 steeg het aandeel der r.k. in de kiesgerechtigde leeftijdsgroep echter met 0.4% tot 35.2 en op grond van de gegevens van de Volkstelling van 1947 kan worden berekend, dat het aandeel der r.k. sindsdien elk jaar met ruim 0.1% toeneemt. Dit betekent dat, indien de K.V.P.

eenzelfde deel van de r.k. stemmen op zich blijft verenigen, zij na de oorlog elke 4 jaar met een half procent zou moeten toenemen.

Brengt men deze factor in rekening dan is het duidelijk, dat er niet alleen in het geheel geen sprake is van herstel van de K.V.P. ten opzichte van de P. v. d. A., maar dat ook bij de laatstgehouden verkiezingen een voortgaande doorbraak ten opzichte van de K.V.P. moet worden geconstateerd.

De maatschappeliike doorbraak . .

De V.V.D. heeft van 1949 op 1953 in de grote gemeenten een winst geboekt van 0.85% en vergeleken met 1952 van 0.24%. Vrij algemeen is dientengevolge gecon- cludeerd tot een voortgaande versterking van de invloed van de V.V.D. Beziet men echter de gedetailleerde cijfers voor de conservatief liberale groep in Staat 1. dan blijkt, dat dit een voorbarige conclusie is. De invloed van de conservatief-liberale groep is sinds 1948 vrijwel gestabiliseerd en vergeleken met 1952 moet zelfs een niet onaanzienlijke teruggang worden geconstateerd. Het lijdt geen twijfel dat, indien de V.V.D. evenals vorig jaar, de concurrentie had moeten doorstaan van een aantal rechtse splinterpartijen, zij niet voor- maar achteruit zou zijn gegaan.

Van een voortgaande afwending van de middengroepen van de P. v. d. A. is bij deze verkiezingen niet gebleken. In de vier typische nieuwe middenstandswijken, die in Amsterdam kunnen worden onderscheiden, met tezamen 60.000 stemmen, heeft de P. v. d. A. in vergelijking met 1952 een kleine vooruitgang geboekt, die ongeveer overeenkomt met het geringe verlies dat de C.P.N. daar leed. De eerst- volgende verkiezingen zullen aantonen of de onmiskenbare voortekenen,. dat de conservatief-liberale groep over haar hoogtepunt heen is, niet bedriegen.

De pOSitie van de C.P.N.

De Communistische Partij is op 27 Mei niet alleen in vergelijking met 1949, maar ook met vorig jaar, behoorlijk achteruit gedrongen. Dit, niettegenstaande de verkiezingsuitslagen in Denemarken en Frankrijk, waar de communisten in verge- lijking tot de laatste verkiezingen geringe winst boekten, anders deden vrezen. De

351

(16)

aandacht verdient overigens, dat het beeld van de commw1istische invloed met elke volgende verkiezing genuanceerder wordt. Er is een aantal plaatsen waar zij zich handhaafde of zelfs vooruitgegaan is. In een vijftal gemeenten met meer dan 20.000 inwoners, t.w. Apeldoorn, Haarlemmermeer, Heerenveen, Hoogezand-Sappemeer en Onstwedde, behaalden zij thans een iets hoger percentage dan vorig jaar. Hoe beVl·edigend de teruggang van de C.P.N. als geheel mag zijn, haar betrekkelijke stabiliteit in belangrijke gebieden als Amsterdam, de Zaanstreek en Oostelijk Groningen, maakt, dat het commWlisme nog steeds als een reële en in het bijzonder bet socialisme verplichtende bedreiging moet worden gezien.

Opmerkelijk is dat, terwijl in de meeste arbeiderswijken van Amsterdam een normale achteruitgang voor de C.P.N. viel te constateren, in verschillende buurten bevolkt door intellectuele middengroepen enige vooruitgang in communistische stemmen viel waar te nemen. Blijkbaar heeft in deze laatste buurten het Russische vredesoffensief zijn werking niet gemist en werd eens te meer bewezen, dat intel- lect en politiek inzicht geen vanzelfsprekende correlatie opleveren.

Politieke aspecten.

Overziet men het totale beeld van de uitslag, dan lijdt het geen twijfel of er is voor de Parlij van de Arbeid grote reden tot tevredenheid. Ze heeft een zo begrij- pelijke reactie op e~n stembusoverwinning uitstekend weten op te vangen en kan met een zekere gerustheid doorwerken aan haar grote taak: zuivering van de poli- tieke verhoudingen in ons land, zodat een duidelijke scheidslijn inzake de _.grote politieke Vl·aagstukken ontstaat en het de evenwichtskunstenaars uit het confessio- nele kamp onmogelijk wordt beslissingen te vermijden al pogende het onverzoen- lijke te verzoenen.

Verschuivingen met fracties van procenten of incidentele verliezen in bepaalde streken doen aan deze algemene tendens geen afbreuk. Tenslotte blijft ons waar- nemingsapparaat zeer grof. Wij meten verschuivingen van fracties van procenten in een aantal grote gemeenten, terwijl wij gedwongen zijn een zoveel belangrijker factor als het verschil in opkomst geheel buiten beschouwing le laten. ~lijn indruk is dat - mede dank zij, maar niet alleen door de uitbreiding van de mogelijkheid tot stemmen bij volmacht de opkomst van de kiezers bij deze gemeenteraadsver- kiezingen groter geweest is dan ooit tevoren sinds de invoering van het algemeen kiesrecht. In Amsterdam bedweg het aantal uitgebrachte geldige stemmen van het totaal aantal kiesgerechtigden 89.8% tegen 87% in 1949. Dat is een stijging van bijna 3 procent, die uiteraard belangrijker is dan een half procent meer naar de ene of de andere partij. Het feit weerspreekt de oppervlakkige bewering dat er voor deze gemeenteraadsverkiezingen maar matige interesse bestond bij ons volk èn het verplicht ons de aandacht gevestigd te houden op de hoofdzaak: in 675 gemeenten.

waarvan de uitslagen kunnen worden overzien, is er voor de P. v. d. A. een winst van 202 zetels, won de V.V.D. er 41, verloor de K.V.P. er 31 en de C.P.N. 58.

De uitslag is een bevestiging van de stembusuitspraak van het vorige jaar en als

zodanig een versteviging van de regering, die op basis van deze uitspraak tot stand

is gekomen. Men mag hopen, dat de verliezers van vorig jaar, die ook de verliezers

van dit jaar zijn, hrm pogingen tot het forceren van politieke crises met nieuwe

(17)

" . ( , ; , I _ _ _ _ _

Kamerverkiezingen als inzet op de achtergrond, voorshands wat zullen matigen. De kiezers blijken vooralsnog niet bereid dit spelletje mee te spelen en hun duidelijke keus van vorig jaar ongedaan te maken. Dit betekent tegelijk dat de onvrede bin- nen de confessionele partijen zal voortduren. Het geschipper nu eens naar links en dan weer naar rechts zal voortgaan. Oude paradepaardjes van echtscheidings- wetgeving tot lijkverbranding zal men laten voortdraven en tot politieke hoofd- problemen promoveren om het confessionele partijgebouw in de ogen der kiezers een reden van bestaan te geven.

Al zijn tegenslagen voor de Partij van de Arbeid niet ondenkbaar, veel succes voorspellen wij het confessionele tegenoffensief niet. In 1952 had men nog het argument bij de hand dat niet de P. v. d. A. maar Drees het vertrouwen van de kiezers had gekregen en de N.R.C. sprak zelfs van "een intuïtieve behoefte aan democratisch leiderschap in ons volk". Welnu, Of de factor "Drees" heeft vorig jaar geen rol gespeeld Of de doorbraak is nog verder voortgeschl·eden en zou met Drees als lijstaanvoerder de cijfers van vorig jaar aanzienlijk hebben overtroffen. Wij houden het er op dat de waarheid voor de afwisseling eens in het midden ligt, d.w.z. de invloed van de persoon van Drees is vorig jaar wel belangrijk geweest maar niet beslissend en bij verkiezingen met Drees als lijstaanvoerder zouden thans voor de P. v. d. A. nog iets betere resultaten zijn bereikt.

De beslissende factor is het gestegen vertrouwen in de oprechtheid en de resul- taten van een sociaal en economisch progressief regeringsbeleid, zoals die door de P. v. d. A. worden voorgestaan en belichaamd. Naar de mate waarin de P. v. d. A.

haar stempel op het regeringsbeleid weet te zetten en haar politiek aan de kiezers weet duidelijk te maken, zal dit vertrouwen blijven toenemen, onverschillig tot welke super-moderne of middeleeuwse middelen men in het confessionele kamp zijn toevlucht neemt.

4 Juni 1953.

353

(18)

J. TINBERGEN

NAAR EEN RECHTVAARDIGER INKOMENSVERDELING

l. Onder de socialistische idealen is het bereiken van een r echtvaardiger inko- mensverdeling een van de meest fundamentele. Verschillende programpunten

en dichterbij gelegen doeleinden der socialistische politiek zijn in wezen uit dit meer fundamentele ideaal afgeleid. De strijd voor de sociale verzekering, voor de socialistische belastingpolitiek en voor bepaalde delen der onderwijspolitiek, om en- kele belangrijke punten van ons programma te noemen, zijn alle afgeleid uit het streven naar een rechtvaardiger inkomensverdeling. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat het punt der socialisatie ontsproten is aan het verlangen om, door uitschakeling van het arbeidsloze inkomen, datzelfde ideaal te benaderen.l) De bron van alle socialistisch streven is inderdaad het medegevoel, opgewekt door de zeer ongelijke inkomensverdeling, die aan perioden van snelle indush'ialisatie onder vrije prijs- en inkomensvorming eigen schijnt te zijn.

2. Des te opmerkelijker mag het heten, dat aan het begrip rechtvaardige inko- mensverdeling ook door socialisten zo weinig aandacht is gegeven. Doel van dit artikel is om deze leemte nader te belichten en enkele pogingen te doen haar enigszins op te vullen. Daar alle pogingen tot theoretische verdieping echter slechts hun rechtvaardiging vinden in de dienst, die zij aan de verwezenlijking der idealen kunnen bewijzen, zal daarbij tevens op de practische politieke zijde - echter alleen die op lang zicht - van het vraagstuk worden ingegaan. Dat wil zeggen, dat de reeds afgelegde en nog af te leggen weg in de richting van een rechtvaardiger inkomensverdeling zo concreet mogelijk zullen worden beschreven.

Er is tot bezinning op deze punten alle aanleiding. De socialistische beweging heeft in Europa een vrij grote invloed op de economische politiek. Zij heeft in de laatste jaren daarom veel aandacht moeten geven aan de problemen van het naakte bestaan van Europa: de wederopbouw na de oorlog en de versterking, interna- tionaal en strategisch - helaas - nodig in een wereld, waarin een der grote spelers buiten West-Europa - gevaarlijke neigingen vertoont. Vraagstukken van financieel evenwicht en van integratie bv. stonden daardoor op het eerste plan; aan deze vitale kwesties moest soms het een en ander opgeofferd worden, dat ons na aan 't hart ligt. Wij hebben echter steeds geweten, dat een uiterlijke versterking van Europa vruchteloos zou zijn, en ook weinig aantrekkelijk, als zij niet gepaard

1) Door deze formulering - die overigens een persoonlijke opvatting is - wil ik doen

uitkomen dat de gebruikelijke opvatting wat anders ligt: die legt er meer de nadruk op

dat een bepaalde soort inkomen, hoe ook verdeeld, onjuist zou zijn.

(19)

ging met een innerlijke. Die innerlijke versterking, 'de geestelijke, kan slechts be- staan uit het levend houden en het nastreven van onze idealen. Bij alle aandacht voor de techniek van de hedendaagse economische politiek die wij van onze men- sen vragen, moet de aandacht der politici, die deze techniek hanteren, voor wat onze groep eigenlijk drijft evemnin verflauwen. Zelfs een alleen maar theoretische ontleding, die de samenhang der dingen doet zien, kan daarbij reeds nuttig zijn;

zij kan perspectieven duidelijk maken aan hen, die door de bomen het bos niet meer zien.

3. Het vraagstuk van de verdeling echter is, bij wijze van spreken, slechts de helft van het economische vraagstuk; de andere helft is de vraag van de zo groot mogelijke productie. Ook deze is voor het welzijn der mensen van grote betekenis.

Zeer veel onzer verlangens zullen slechts kunnen worden verwerkelijkt, indien er meer geproduceerd wordt. Nu is het bekend genoeg - en we komen er zo dadelijk op terug - dat de eisen van de rechtvaardigheid bij de verdeling soms in strijd komen met de eisen van de opvoering der productiviteit. Elke reële politiek zal daarom een zo goed mogelijk compromis moeten zijn, tussen deze twee eisen . Deze gedachte mogen wij niet uit het oog verliezen, wanneer wij over rechtvaardigheid nadenken.

4. Wat moeten we nu verstaan onder een zo l'echtvaardig mogelijke verdeling?

Twee wat naïeve opvattingen uit vroeger tijden kunnen hierbij als uitgangspunt dienen. De n~ief-communistische opvatting - door de huidige communisten even- zeer verworpen als door anderen - dat de rechtvaardigheid zou eisen, dat alle in- komens gelijk zijn, staat aan het ene uiterste. De naief-liberale opvatting - even- zeer niet meer aanvaard door vele liberalen - dat het rechtvaardig is, wanneer ieders inkomen gelijk is aan wat hij aan het nationale prodt/ct toevoegt, staat aan het andere uiterste.

De eis van volkomen gelijkheid van inkomens ziet elk verschil in activiteit en in behoeften over het hoofd, terwijl toch de mensen, zowel naar activiteit als naar behoeften, sterk uiteenlopen.' Gelijke inkomens voor allen is daarom, naar onze op- vatting, niet rechtvaardig te noemen.

De stelling dat ieder moet krijgen, wat hijzelf produceert, beschouwt de mensen als volkomen los van elkaar en geeft ieder wat zijn economische macht hem rpoge- lijk maakt te eisen. "Macht" weliswaar met uitschakeling van monopolistische of geweldsfactoren - in dat opzicht is de liberale these sympathiek - doch aan de andere kant toch alle macht van bezit, opvoeding en aangeboren bekwaamheid, waarvan de verdeling niet bij voorbaat als rechtvaardig behoeft te worden gevoeld.

Na de twee hierboven gegeven opvattingen over rechtvaardigheid is van Rooms- Katholieke zijde een inzicht geformuleerd, dat ons nader brengt tot wat ons rechts- bewustzijn aanvoelt. Het zijn de formuleringen in de bekende Encyclieken gegeven, die verlangen dat aan ieder - gedacht wordt in het bijzonder aan de "werkman" - een inkomen toevalt, dat hem in staat stelt zichzelf en zijn gezin "naar zijn stand"

te onderhouden. Wat in deze formulering opvalt is, dat er wel een minimum wordt gesteld, doch niets wordt gezegd over de onderlinge verhoudingen. Verder valt het op, dat de formulering wel zeer rekbaar is.

3.55

(20)

_

.

- - - ' ( ,

.... . "

5. Er is dus wel behoefte aan een wat meer stelselmatige behandeling; en ook aan wat meer houvast.

Dit kan m.i. het beste gebeuren door uit te gaan van de bestaande inkomens- verdeling en de oorzaken van de ongeliikheid daarin. Er zijn in onze maatschappij een zeer groot aantal "beroepen". V-Ie zullen deze term zo wijd mogelijk opvatten en daaronder zelfs het rentenierschap begrijpen. Doch verreweg de meeste beroepen zijn actieve. In elk dezer beroepen is een aantal beoefenaren nodig: in sommige, zoals landarbeiders en chauffeurs, veel; in andere, zoals notarissen, weinig. Deze beroepen worden alle gekenmerkt door de mate waarin een aantal verschillende eigenschappen voor de goede uitoefening aanwezig moeten zijn.

Een landarbeiders moet bijv. een zekere graad van spierkracht bezitten, evenals een havenarbeider; daarnaast moeten beiden ook een zekere kennis hebben. In andere beroepen is de vereiste graad van spierkracht geringer, doch het nodige verantwoordelijkheidsbesef of de noodzakelijke intelligentie zeer sterk. Door de methode der werkclassificatie is tegenwoordig zeer nauwkeurig vastgelegd in welke mate voor elke functie de verschillende menselijke eigenschappen aanwezig moeten zijn.

Tegenover de beroepen die vervuld moeten worden, elk met hun eisen, zijn er de mensen, die ieder een beroep moeten kiezen en die ook ieder gekenmerkt zijn door zekere eigenschappen. Niet alleen eigenschappen als de reeds genoemde, doch ook bijv. de eigenschap van gezond of ziekelijk te zijn, een groot of een klein gezin te hebben; zelfs de eigenschap van vermogend of onvermogend te zijn. Om rentenier te kunnen zijn moet men bijv. de "eigenschap" hebben ver- mogend te zijn.

Beroepen nu, die in een zeldzame graad bepaalde eigenschappen vereisen, zullen een hoog inkomen opleveren: daar is het aanbod van mensen in verhouding tot de vraag gering. Voor sommige beroepen is een zeldzame intelligentie of een zeldzaam doorzettingsvermogen nodig; of ook, in de tegenwoordige maat- schappij, een bijzondere opvoeding of een bijzonder groot vermogen. Deze zullen de hoge inkomens hebben; beroepen waarvoor alleen zeer algemeen verspreide eigenschappen nodig zijn, zullen een laag inkomen opleveren. Aldus kunnen wij de bestaande toestand schilderen.

6. Keren wij nu terug tot de vraag, wat onder rechtvaardigheid in de inkomens-

verdeling verstaan moet worden. Ik meen dat ik ons rechtsbewustzijn te dicn

aanzien juist weergeef, wanneer ik beweer, dat wij alle mensen, voor zover het

de sociaal-economische zijde van het bestaan betreft, "even tevreden" zouden

willen weten. Er is niets tegen, dat iemand die harder werkt daardoor ook een

hoger inkomen heeft, waardoor voor hem het ongemak van het hardere werk

wordt gecompens;erd. Waar het op aankomt is, dat ieder een even grote be-

vrediging heeft van het geheel van zijn werk en zijn inkomen. Nu betwist ons

echter de zuivere wetenschap, dat het mogelijk is de "bevredigingsgraad" van

verschillende mensen met elkaar te vergelijken. Men kan wel zeggen of een en

dezelfde man zich even tevreden voelt in beroep A met een inkomen van f 2000,--

als in een beroep B met een inkomen van f 2200,-. De man zelf kan dit met

enige verbeeldingskracht of na enige ervaring wel uitmaken, voor zover men het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- onder a toegevoegd: “dan wel een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in de Lijst aan-huis-verbonden bedrijven;”.. - en tevens voor: toegevoegd: “een bestaand

Indien uw college een voorstel voor een indemniteitsbesluit heeft gedaan, stelt de raad de jaarrekening niet vast dan nadat hij heeft besloten over het voorstel;. Uw college heeft

Voorstel: Dit artikel in zijn geheel niet opnemen, omdat er geen gebruik wordt gemaakt van dienstauto’s in de gemeente Asten. Artikel 12 Computer en internetverbinding,

Over zijn theoretische inzichten weten we meer, niet alleen uit zijn boeken, doch ook uit zijn intreerede, ge- titeld ‘De antiquitate chemiae’, die hij publiceerde in zijn in 1703

Bovendien zijn mensen met een hoge mate van collectivisme gevoeliger voor signalen die in de sociale context worden gegeven (Oyserman, Coon, &amp; Kemmelmeier, 2002). Hier

Het zou zelfs zo kunnen zijn dat alleen het langer in dienst zijn van een werknemer of uitzendkracht al tot hogere verwachtingen leidt, omdat zij dan immers meer ervaring binnen

Prénatal voert hierin haar strategie door, doordat niet alleen de waarde 'betaalbaarheid' wordt benadrukt, maar ook andere waarden zoals 'toegewijd' en 'verrassend.' Naast al

In Annex B.2.6 van het relevante marktanalysebesluit heeft het college opgemerkt dat de wholesaletarieven van KPN geen vergoeding mogen omvatten voor de kosten en verliezen die KPN