• No results found

J. Mathijs Acket, Stijlstudie en stijloefening · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J. Mathijs Acket, Stijlstudie en stijloefening · dbnl"

Copied!
183
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J. Mathijs Acket

bewerkt door C.F.P. Stutterheim

bron

J. Mathijs Acket, Stijlstudie en stijloefening (ed. C.F.P. Stutterheim). Erven F. Bohn, Haarlem 1960

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/acke006stij01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven C.F.P. Stutterheim

(2)

Inleiding

Aan de Leraren

Er zaten enige mensen in 'n spoortrein-coupé.

Eén hunner staarde naar buiten en zag de plassen op de hei, met hun drijvend groen en hun riet; zijn oog verbaasde zich over de brand van klaprozen langs de spoordijk; zijn blik genoot van licht en schaduw bij de boerderijen met grote notebomen.

Het was 'n schilder.

Een tweede reiziger tuurde in de krant. Zijn gezicht stond ernstig. Hij haalde 'n notitieboekje voor den dag en noteerde enige sijfers. Hij volgde de beursberichten, maar keek opeens terzij naar zijn buurman toen die zei tegen 'n ander: ‘Ja, daar is tegenwoordig veel mee te verdienen’.

Dit was een koopman.

De eerste zocht schoonheid; de tweede: geld.

Een derde reiziger zat stil in z'n hoekje; zijn gezicht stond peinzend. Zijn ogen gingen naar al z'n medereizigers en letten op hun doen, hun kleren, hun bewegingen;

hij ving al hun woorden op en ontleedde hun ziel en bouwde uit weinige gegevens hun hele geestelijke en maatschappelijke persoontjes op. Niets zeggend, maakte hij aldus kennis met die mensen, en het gebeurde, dat hij vaak na vele jaren nog aan die mensen dacht met wie hij 'n enkel uurtje had gereisd.

Dat was 'n filozoof.

En zo ziet elk mens in 't spoor en in 't leven z'n eigen dingen.

Doe maar eens 'n wandeling met 'n naturalist. O, wat ziet die 'n dingen van bloemen en insekten die aan 'n ander allemaal ontsnappen.

In al deze gevallen uit zich 'n sterke natuurlike aanleg die geen vorming nodig heeft.

Maar in 'n mens zijn ook zwakkere vermogens, die ontwikkeld moeten worden.

Daarvoor dient het onderwijs dat wil leren waarnemen. Van waarneming tot kennis, en van kennis tot belangstelling, en van belangstelling tot liefde. En dit alles is vermeerdering van leven.

Dit boekje wil de leerlingen oefenen in het waarnemen van stijlverschijnselen om

daarmee te komen tot kennis, belangstelling, liefde, leven; leven dat zichzelf weer

uit in een goede stijl.

(3)

Ik maak me geen illusies. Ik weet wel dat niemand over 'n bepaalde grens heen komt, evenmin als 'n geit aan 'n touw. Maar dat levensterrein zo groot mogelik te maken en er zo veel mogelik te zien, te eten, te verteren, daartoe wil dit boekje meewerken.

Wie van nature geen stilist mag heten, zal die titel niet verwerven door dit boekje.

Maar wel zal de leerling die 'n tweetal jaren hierin gewerkt heeft, beter lezen, beter verstaan, meer opmerken en genieten en beslist ook beter schrijven. De taal wordt voor hem, wat veld en bos is voor de natuurliefhebber. Luisterend naar 'n schrijver, 'n spreker, 'n prater, merkt hij van alles op, wat vroeger ongemerkt voorbijging.

Ik geef in dit boek vele termen. Dat lijkt op schijngeleerdheid. Wel leuk, hé? om te kunnen zeggen metaphora, analogie, alliteratie, symmetrie, sylleps, enz.! De boeren verstaan dat niet.

Maar in ernst, het toepassen van zo'n naam is 'n belangrijke zaak.

Als wij lezen in een vers:

1

mijn broedren, ikzelf, allen rood nu, bloedrood, dood of verminkt, verminkt of dood!

als wij dat lezen, en ik wijs mijn leerling erop, dat in de laatste regel dezelfde dingen herhaald worden, maar in omgekeerde volgorde, en ik zeg hem dat men dat noemt kruisstelling of chiasme, dan begrijpt hij dat we te doen hebben, niet met 'n op zichzelf staand gevalletje, maar met 'n hele serie van gevallen; de zaak wordt daardoor gewichtiger; hij voelt dat er veel mensen naar dat verschijnsel hebben gekeken en dat hij nu praten kan met ze daarover door dat éne woordje te gebruiken:

kruisstelling. En na 'n paar maanden ontmoet hij nog eens zo'n geval. ‘Kijk eens!’

zeg ik. ‘Wat is dat?’ - ‘Chiasme!’ zegt hij met 'n glimlach van schik in de herkenning.

Laat er in die glimlach nu ook wat ijdelheid zitten omdat hij toch zo bizonder geleerd is; 't is niet erg. Ik heb horen vertellen van 'n arme tobber, die altijd zo trots was als hij voor 'n keer vlees had gegeten. Goed, 't was gek genoeg; maar 't vlees had-ie toch ook te pakken.

Het misbruik van zulke dingen is dat men van buiten leert: een term, de definitie en een voorbeeld, om daarmee naar 't eksamen te gaan. Men moet deze drie dingen wel bezitten, maar ze moeten door waarneming in ons komen, door waarneming vastheid in ons krijgen, met ons vergroeien; door waarneming en nog eens waarneming moet het ons gaan schijnen dat wij zelf de ontdekkers zijn van die verschijnselen.

En misschien dat we zelf nog wel iets ontdekken, nu en dan. Dan beleven we pas echte vreugde van onze studie.

Mocht mijn boekje dit doen ontstaan, bij sommigen, dan was 't een ware leven- en vreugdewekker, en de schrijver zou niet weinig trots zijn.

1 De Kurassiers van Canrobert van

POL DE MONT

.

(4)

In elk leerboek wordt gestreefd naar zekere volledigheid om iedere gebruiker te kunnen gerieven die eens iets wil opslaan. Maar dit wil niet zeggen dat alles behandeld moet worden in elke klas. Iedere leraar zal hierin zijn eigen individualiteit doen gelden.

Ook in een ander opzicht zal ieder zijn eigen weg gaan, bij het gebruik van dit boek. Het mooist lijkt het me, dat men eerst een verschijnsel ontdekt en bespreekt bij de leesles en dat men daarna het hoofdstuk bestudeert dat hierover handelt.

Maar dit zal niet altijd kunnen. Men kan ook zeer goed de omgekeerde richting volgen. Als men de opgaven doorwerkt achter elk hoofdstuk, heeft men feitelik een stijlkundige leesles en bij het gewone lezen kan men dan volstaan met 'n enkele opmerking, als men een verschijnsel ontmoet dat reeds is behandeld. De gewone leesles wordt daardoor zeer ontlast en men kan meer lezen, om het lezen.

Die opgaven behoeven natuurlijk niet alle achter elkaar beantwoord te worden.

Het schijnt me beter om dit niet te doen en liever drie, vier keer tot de vragen achter elk hoofdstuk terug te keren. Door deze gedurige herhaling zal de kennis der verschijnselen des te vaster eigendom van de leerlingen worden.

Op deze wijze het boek gebruikend, zal men wel twee jaren nodig hebben om het door te werken. Welke leerjaren dit zullen zijn, dat moet weer ieder leraar voor zichzelf uitmaken. Wat de Hogere Burgerscholen betreft, heb ik gedacht aan de tweede en de derde klas. En bij de literatuurstudie in de vierde en vijfde zal men onder 't lezen herhaaldelik aan de verschijnselen herinneren, in dit boek behandeld.

Het spreekt vanzelf dat dit boekje steunt op de arbeid van vele voorgangers. Wat mij b.v. van waarde scheen in allerlei artikelen in de tijdschriften Taal en Letteren en De Nieuwe Taalgids, heb ik dankbaar gebruikt. De deskundige lezer merkt dit zelf wel op.

In het bizonder moet ik vermelden de stukken van prof. DE VOOYS over Synoniemen en over Volksetymologie en dat van DR . KOLLEWIJN over Semantiek.

Ik hoop echter dat men, bij alle navolging, ook zekere eigenheid in dit werk zal erkennen.

J . M . ACKET

(5)

Bij de achtste druk

Het kan de bedoeling niet zijn, dat de bewerker van een schoolboek elke door hem aangebrachte wijziging verantwoordt,...waarmee hij tevens een uitvoerige critiek op den schrijver zou geven. Het is voldoende, dat hij elke wijziging verantwoorden kán.

Dit neemt echter niet weg, dat men van hem terecht een verklaring verwacht van de wijze waarop hij in het algeméén zijn taak heeft opgevat. Een dergelijke verklaring is vooral noodzakelijk, wanneer - zoals in dit geval - de bewerking op vele plaatsen vrij belangrijk van het origineel verschilt. Dat een herdruk van Acket's Stijlstudie en Stijloefening niet zonder ingrijpende veranderingen mogelijk zou zijn, was te voorzien.

De taalkunde, de stilistiek, de aesthetica, zij zijn geen dode wetenschappen; zij ontwikkelen zich voortdurend. Deze evolutie is niet het gevolg van de ontdekking van nieuwe feiten, doch wel van een voortdurend hernieuwde bezinning op fundamentele begrippen, een voortdurend hernieuwde poging, reeds ‘bekende’

feiten op een wetenschappelijk juister wijze te interpreteren. Vooral de laatste decennia zijn rijk aan werken, waarin deze bezinning zich openbaart. Om een enkel voorbeeld te geven: het artikel van Acket over de beeldspraak is van 1908; sindsdien zijn de uitvoerige studies verschenen van Stählin, Pongs, Hedwig Konrad en schrijver dezes.

De voornaamste van de door mij aangebrachte veranderingen zijn het gevolg van een der volgende factoren.

1e. Gestreefd is naar een wat strengere systematiek, zowel in de bouw van het geheel als in die van elk hoofdstuk afzonderlijk. (Om deze reden zijn de hoofdstukken over Zinsbouw en over Symmetrie tot één hoofdstuk verenigd.) 2e. Het stijlbegrip is nog meer verschoven in de richting van het expressieve en

persoonlijke.

3e. Bij de behandeling van de aesthetische werking der herhaling in allerlei vorm (tautologie, rhythme, rijm, symmetrie) is steeds, in verband daarmee, gewezen op de variatie als aesthetisch verschijnsel.

4e. De taalbeschouwing is meer synchronistisch geworden. (Dit deed het hoofdstuk over Semantiek vervallen.)

5e. Aan beschouwingen over het woord en zijn betekenis is Reichling's woord-theorie ten grondslag gelegd (de notie der betekenis-eenheid).

6e. De voorbeelden zijn hier en daar wat gemoderniseerd.

(6)

De hoofdstukken over Beeldspraak en over Maat en Rhythme moesten vrijwel opnieuw geschreven worden. Nieuw is o.a. ook een beschouwing over ‘dichterlijke woorden’ - een term die zo licht tot onjuiste opvattingen aanleiding geeft.

Veel is er dus gewijzigd. Maar veel méér toch is hetzelfde gebleven. Het is mijn bedoeling geweest, zoveel mogelijk van de oorspronkelijke tekst te bewaren. Anders immers zou de eenheid van stijl verloren zijn gegaan. En dan: de geest van Acket's werk moest onaangetast blijven.

Deze geest had geen herziening nodig.

Tiel, Mei 1943

C . F . P . STUTTERHEIM

Bij de tiende druk

De tiende druk is in hoofdzaak gelijk aan de achtste en negende.

De zogenaamde buigings-n is geschrapt, en de lezer wordt niet langer met ‘gij’

aangesproken.

Grote dank ben ik verschuldigd aan de Heer C.A. Zaalberg te Amsterdam, die mij, reeds bij het verschijnen van de achtste druk, een reeks critische opmerkingen heeft doen toekomen. Zonder zijn hulp zouden vele verbeteringen niet zijn

aangebracht.

Rotterdam, Maart 1952

C . F . P . STUTTERHEIM

Bij de elfde druk

Behoudens enkele wijzigingen is deze druk gelijk aan de vorige.

Oegstgeest, april 1960

C . F . P . STUTTERHEIM

(7)

I Woordenschat

De mensen zijn geen losse individuen. Zij zijn kolonie-wezens. We vormen met ons velen 'n eenheid. En de Doden tellen nog mee. Die leven nog in hetgeen ze ons achterlieten. We erven niet alleen 't geld en de stoffelijke maaksels van 't

voorgeslacht, zoals huizen, wegen, bruggen, maar ook geheel hun geestelijke bezitting; al hun waarnemingen, begrippen; al wat ze hebben gevonden in hun leven van denken, gevoelen, begeren. Al die brokjes geestelijk leven erven we als woorden, woordgroepen, uitdrukkingen, spreekwoorden, zinswendingen, stijlversieringen van allerlei soort. Deze vormen samen onze taalschat. We kregen die van hen die vóór ons leefden. We geven hem over aan die ná ons komen. Maar niet ongewijzigd.

Immers ook wij leven, en naar de behoeften van ons leven wijzigen we de taal van 't voorgeslacht, en maken we nieuwe woorden en uitdrukkingen of laten de oude ongebruikt, die dan kunnen worden opgeborgen in een historisch taalmuseum.

Daar alle taal uiting is van leven, zal ieder die zijn leven verruimt of verdiept, tevens zijn taal uitbreiden of verdiepen. Niet alleen komen nieuwe woorden telkens onze taalschat verrijken, maar woorden die we reeds lang kenden en gebruikten, groeien mee met onze ziel.

Dit is de natuurlijke manier, waarop taal in ons groeit. Een kunstmatige manier van taaluitbreiding is het van buiten leren van losse woordklanken en de daarbij horende betekenissen. Maar dit zal meestal half werk wezen. Als iemand bijv. nooit het woord bier had gehoord en hij leerde dan van buiten dat het een drank is met licht alcoholgehalte, gemaakt van gerst enz., dan zou hij zeker iets wijzer zijn geworden; maar als men hem een glaasje van dat brouwsel liet zien en proeven, zou hij pas goed weten wat met dat woord wordt bedoeld.

De meeste woorden leren wij al lezend. Het dagelijks leven heeft aan weinig woorden genoeg. Een Engelsman heeft geschreven dat een boer voor zijn gewone leventje met 300 woorden kan volstaan; maar bij nader onderzoek bleek deze schatting toch te laag. Een gestudeerd man gebruikte er 3000 à 4000. Engelands grootste schrijver, Shakespeare, had 15000 woorden nodig. Onder het lezen leven wij in onze fantasie in allerlei omstandigheden; wie veel heeft gelezen, heeft ook veel beleefd, en dat leven is tot hem gebracht door de taal. Weer een voorbeeld van de innige samenhang tussen taal en leven.

We moeten al lezend de betekenis der nieuwe woorden en uitdrukkingen

(8)

trachten op te maken uit het verband. Soms lukt dat wel. Maar vaak hebben we een woordenboek nodig. Controle door middel van een woordenboek is trouwens altijd gewenst. Want in een enkele zin leren we slechts één gebruikswijze van het woord kennen. En bovendien: al menen we dat we het begrepen hebben en heeft de passage zo voor ons een redelijke zin, dan nog is het mogelijk dat we ons hebben vergist. Iedereen heeft wel eens bij een bepaalde gelegenheid plotseling bemerkt, dat hij tot dusver aan een bepaald woord altijd een verkeerde betekenis had gehecht.

Het kan ook zijn dat men sterft zonder ooit zijn vergissing te hebben ingezien.

Sommigen menen dat grotesk hetzelfde is als groots, in plaats van lachwekkend, vreemd, grillig.

Iemand meende jarenlang, dat sluike haren recht overeind stonden, terwijl ze juist plat op 't hoofd liggen.

Een ander hoorde ik zeggen: ‘Die meneer x is een beste man; jammer dat hij zich altijd zo plastisch uitdrukt’. Hij bedoelde: plat, niet wetend dat plastisch ongeveer betekent: aanschouwelijk, zo duidelijk dat men het als 't ware kan tasten en grijpen.

Een examinator vroeg aan een jongen, wat een slank meisje is. ‘Een mager meisje!’ was het antwoord. ‘Zo!’ zei de examinator, een klein, mager man, ‘maar ben ik dan slank?’ ‘Nee,’ zei de jongen gemoedelijk, ‘dan moet men nog een mooi gezicht erbij hebben.’ De examinator lachte fijntjes en de jongen begreep niet, waarom.

Een veel voorkomende vergissing is, dat men heinde in de uitdrukking ‘heinde en ver’ (dichtbij en veraf) voor synoniem houdt met ver. Men meent dan met een soort uitdrukking te doen te hebben als: ‘eenzaam en verlaten’, (je kunt je hier niet)

‘wenden of keren’.

Een verstandig lezer blijft bij een woord, dat hem vreemd is, een ogenblik staan;

hij zet er een streepje bij, of noteert het; hij slaat een woordenboek op en tracht in elk geval de betekenis van dat nieuwe woord zo scherp mogelijk te omlijnen.

Als men dat regelmatig doet, wordt het langzamerhand een tweede natuur. Hier volgen een aantal zinnen met minder gebruikelijke woorden. Tracht uit het verband de betekenis op te maken en omschrijf die zo precies mogelijk. Vergelijk daarna je omschrijvingen met die van het woordenboek.

De bedoeling is niet zozeer om deze woorden uit het hoofd te leren, als wel om met bewustheid te leren lezen, zich rekenschap gevend van elk woord en niet met een half begrijpen genoegen nemend. Het is zeker niet zonder belang, dat we van een woord onthouden, in welk boek en in welke passage we het 't eerst ontmoetten.

Dan zijn dat stukje taal en dat brokje leven, waarvan het de uiting is, ook voor ons innig verenigd, en we hebben echt onze woordenschat - en daarmee onze stijl - verrijkt.

1. Oldenbarneveldt zag men stadig (of gestadig) door Den Haag lopen, leunend

op een stokje en met een zwarte portefeuille onder de arm. Hij begaf zich dan

naar 't gebouw, waar de Staten vergaderden.

(9)

2. O wee, mijn zeevolk op de onstuimige zee

Hun herfst was schoon, zoo nog twee weken stadig, Dan zal hun vloot met vangst en tuig genadig

Voor anker komen en al 't volk komt mee. ( VERWEY )

3. De grote menigte is zo wuft: heden juicht ze een bepaalde overheidspersoon toe; over een maand beschimpt en hoont zij hem.

4. Degelijke mensen zijn mensen met een soliede levenswandel. Zij geven niet toe aan al hun begeerten, maar weten zich te beheersen. Zij hebben de matigheid lief en de orde en trouw en betrouwbaarheid. Alle wuftheid schuwen zij.

5. Toen de moeder plotseling vernam dat haar kind was verongelukt, was het of een schicht haar hart doorboorde.

6. De handjes van die dame waren zo fijn en blank; het leek of een kunstenaar ze had gevormd uit elpenbeen.

7. Op de feestdag zat de gehele familie om de rokende dis verenigd.

8. Wij stapten in de jol en lieten ons naar het schip roeien.

9. De rekruten, die nog niet afgeëxerceerd waren, mochten niet mee naar de parade; zij bleven zich oefenen op de loopplaats.

10. Het geoefend oog van de zeeman zag reeds in de verte onze kust blauwen, toen de reizigers nog niets ontwaarden.

11. Geestdriftig vertelde de jongen over zijn fietstocht, evenwel zonder gewag te maken van het feit dat hij tegen een boom was gereden.

12. De gordijnen voor de vensters waren half dichtgeschoven; de kleuren van vloer- en tafelkleed waren stil, gedempt; het papier op de muur was egaal zachtbruin, zonder figuren of lijnen; de gehele kamer maakte een stemmige indruk.

13. In die oorlog heeft men de kerk geprofaneerd door ze te gebruiken als paardestal.

14. Indertijd heb ik al eens verteld hoe het nog niet lang geleden is, dat zelfs voor de Zwitserse Alpen-bewoners de geesten rondwaarden over de gletschers met of zonder lichtjes in hun hand. ( PH . C . VISSER )

15. De ouders van de lekebroeder waren maar slechte luitjes, arme boortjes; men had hem dan ook uit medelijden in het klooster opgenomen, waar zovele geleerde priesters woonden.

16. De weidse gebouwen van het vorstelijke lustverblijf waren omringd door grote parken en bossen.

17. De Franse ingenieur DE LESSEPS wrochtte het Suezkanaal.

18. De gevangene had jaren lang in de kerker gezucht, maar eindelijk kwam zijn onschuld aan 't licht en werden zijn boeien geslaakt.

19. Bestevaer zat met zijn gouwenaar in de mond aan de haard te midden van zijn kleinkinderen.

20. Met hoogtijd van Pasen hadden bijna alle kinderen nieuwe kleren aan.

21. Hoog boven de transen van de toren zag men de vrolijke driekleur wapperen.

22. De sterren fonkelen in de stille nacht aan 's hemels transen (of trans).

23. De oudhollandse huisjes met hun trapgeveltjes waren zo vriendelijk. Op het bordes, vier, vijf treden hoog, zaten 's avonds de mensen vreedzaam te kouten onder de beschermende luifel.

24. De redacteur was vol moed uitgegaan om de dierentemmer voor zijn krant te interviewen. Hij hoopte enige merkwaardige kopie op te doen, waarop hij zijn lezers zou kunnen vergasten.

25. Er zijn verscheidene soorten van dierentemmers. Deze was een kwijnende

jonge man. Een van dit type had de redacteur nog nooit ontmoet.

(10)

27. Het afgedwaalde kindje lag te slapen in 't bos. Zijn wangetjes waren zacht rood, zijn ademhaling ging rustig, en zijn handjes lagen slap in 't gras. Het vermoedde geen gevaar; maar naast het kind zat dan ook een reusachtige hond, de tong uit de bek, met vast zelfvertrouwen rond te kijken. Het was een aardige idylle.

28. De mensen die op de markt opeen gedrongen stonden, konden zich niet rustig

houden,

(11)

toen ze de klok hoorden luiden. Er ging een deining door de menigte en aller ogen richtten zich naar 't stadhuis.

29. De haas was aangeschoten, maar hij verdween in de ruigte langs de weg.

30. De straat was rijk versierd. Bloemenfestoenen slingerden zich langs de muur.

31. Wij hielden ons stil en hoorden in de belendende kamer zachtjes fluisteren.

32. De kogel schampte op het stalen harnas en vloog toen zijdelings verder.

33. Wij bezitten in Scheveningen een optrekje, waar wij elke zomer een paar weken vertoeven.

34. Dronken soldaten molesteerden de burgers, die zich 's avonds nog op straat waagden.

35. Met een dissel maakte de wagenmaker de ruwe boom wat glad.

36. De vege lijder sloeg voor de laatste maal de ogen op.

37. Het is een veeg teken, dat die jongen onverschillig is voor de cijfers die hij krijgt voor zijn werk.

38. Het is alles ijdele moeite; je zult je doel niet bereiken.

39 Je behoeft niet zo scrupuleus te wezen; de strengste beoordelaar zal je niets kunnen verwijten.

40. Ik tart u om iemand te vinden, die voor dat werk geschikter is dan hij.

41. Zijn luiheid tart elke beschrijving.

42. Op sommige dagen loopt alles je tegen. Dan is het onmogelijk, je goeie humeur te bewaren, en word je balorig.

43. Bij ontstentenis van de burgemeester zal de oudste wethouder de zitting van de gemeenteraad leiden.

44. Hij beweert altijd, dat hij maar een keuterboer is, en zijn huisje ziet er ook armoedig genoeg uit; toch is hij rijker, dan je denkt.

45. Ik wil je wel helpen, maar dan moet je niet aldoor zo schrollen op alles wat ik doe.

46. Hij leert verbazend gemakkelijk uit het hoofd, maar er beklijft maar weinig van.

47. Een smalle vaart liep langs het gehucht. Op een der vlonders was een vrouw bezig met goed wassen.

48. Er is iemand geweest, die een brief voor je heeft achtergelaten. Morgen zou hij om bescheid komen.

49. Alle bescheiden die op deze zaak betrekking hebben, zijn bij de brand verloren gegaan.

50. In een vroeger werk heb ik uitvoerig aangetoond, waarom deze opvatting verworpen moet worden. De gewraakte mening heb ik echter sindsdien nog bij enige geleerden aangetroffen.

In de volgende zinnen uit schoolopstellen is een woord verkeerd gebruikt. De schrijvers hadden de betekenis ervan niet goed opgenomen. Verbeter de fouten.

1. Onze hond is niet alleen vriendelijk voor de huisgenoten maar ook voor vreemdelingen.

2. Het had zo geregend, dat mijn handen en mijn gelaat waren doorweekt.

3. Men kan in dit bos best een hele dag verslijten; zo prettig is het er.

4. Die jongen was bij ons op visite. Zonder dat we hem presenteerden, nam hij zelf een taartje van de schotel. Dat vond ik al te gastvrij.

5. Een vreemdeling die in Holland komt, zal verstomd zijn, dat er hier zoveel over het weer wordt gepraat.

6. Bij die storm is voor vele duizenden guldens verloren geraakt.

(12)

gedrukt stond: difteritis.

9. Toen moeder hoorde dat vader ziek met een rijtuig naar huis was gebracht, zakte zij ineen op een stoel, terwijl allerlei gedachten haar door 't hoofd speelden.

10. De spreker betreurde de arme mensen die in dergelijke huizen moeten wonen.

11. Bij de wedstrijd in het schoonschrijven zat een leerling met afgunst te kijken

naar het mooiere schrift van zijn buurman, dat niet te vergelijken was met het

zijne.

(13)

12. Zo'n opeenstapeling van mensen is gevaarlijk op het ijs.

13. Zie hoe de schaatsenrijders het ijs doorklieven.

14. Om lid van de Provinciale Staten te kunnen zijn, moet men in de betreffende provincie wonen.

15. Elke streek der aarde heeft voor de mens iets onaangenaams. Ook ons land is er niet van verstoken.

16. Een dodelijke stilte verbreidde zich over de vlakte.

17. Veel toejuiching won de kunstenaar die zijn muzikaal gemoed slaakte aan de vleugel.

18. In de winter wordt er zoveel armoe geleden. Maar de liefdadigheid doet dan ook veel voor de gebrekkigen.

19. De wegen waren zo modderig, dat de auto's geen voortgang konden vinden.

20. Je kon daar goed zien naar het vliegtuigen oplaten.

21. Mensen van middelmatige leeftijd zijn voor het beoefenen van deze sport niet meer geschikt.

22. Verschillende kermistentjes leveren veel belangstelling.

23. Ook op het gebied van zwemmen blijft ons land niet onbetuigd.

24. Onze h.b.s. werd door een nieuwe cursus ingewijd.

25. De band kon schijnbaar maar enkele walsen spelen, want je hoorde aldoor

hetzelfde.

(14)

II Clichés

Het cliché is een stempel, waarmee men ineens 'n tekening of figuur afdrukt op papier. Vroeger waren er speelgoeddozen voor kinderen, vol clichés. Op 't een stond 'n boom, op 't ander 'n koe of 'n paard of 'n hek of 'n boerenhuis of 'n ploeg, enz. De kinderen konden die gummistempels afdrukken en zo aardige landschapjes maken op 't papier.

Als we schrijven, maken we ook gebruik van clichés: taal-clichés. Daarvan zijn er ontelbaar veel. Goed beschouwd is elk woord een cliché, maar in de stilistiek bedoelt men er speciaal mee: groepen van woorden, uitdrukkingen, brokken van zinnen, gehele zinnen, zinswendingen, al dat stijlmateriaal dat wij van 't voorgeslacht erven, evengoed als de losse woorden. Al lezende (en luisterende) hebben wij die uitdrukkingen in ons opgenomen als een nieuwe eenheid; en al schrijvende (en sprekende) gebruiken wij ze op onze beurt.

Grote schrijvers scheppen wel iets nieuws, maar een gewoon stilist is al blij als hij een vaardig gebruik kan maken van wat hij van anderen heeft overgenomen en waarmee het magazijn van zijn geheugen is gevuld.

Ik zeg: het magazijn van zijn geheugen. Dit is al een voorbeeld van een cliché.

Ik maakte het niet zelf. Ik heb die uitdrukking ergens gelezen, ze heeft mij verrast, ik heb er even over nagedacht, later heb ik ze nog een paar maal ontmoet bij andere schrijvers, en nu gebruik ik ze zelf.

Als men zo'n uitdrukking weinig of nog nooit heeft ontmoet, is ze verrassend, men vindt ze mooi. Maar als men ze vaak leest of ze zelf dikwijls gebruikt, verliest ze haar bekoring. (Dit is ook 'n cliché!) Het gaat er dan mee als met 'n gummi-stempel die al te veel is gebruikt: de omtrekken worden vaag en het beeld lééft niet meer.

De uitdrukking is dan een afgesleten muntstuk waarop het beeld van het staatshoofd niet meer is te onderscheiden. (Alwéér 'n cliché!)

Voorbeelden: 1. Woordkoppelingen

Er zijn vele woorden die de woordenboeken niet vermelden, omdat de sleur ze nog niet aaneenschrijft, maar nog de delen gescheiden houdt, ofschoon betekenis en uitspraak duidelijk aanwijzen, dat de samengroeiing een afgelopen proces is:

hedentendage; vandaagdedag; een boek gebonden in heelleer; tenhoogste;

tenzeerste; smaakbedervend; voorzover; destemeer; van de ene driemaanden in

de andere leven; de jassen thuislaten; samenzijn.

(15)

2. Epitheta

De substantieven hebben dikwijls een karakteriserende bijvoeglijke bepaling (epitheton) bij zich, waarmee ze door 't veelvuldig samenzijn 'n zeker geheel uitmaken: beste vriend; dierbare ouders; harde arbeid; een reddende engel; zijn trouwe gade; de goede God; een dreigend gevaar; Keizer Karel.

Ook werkwoorden hebben zulke vaste bepalingen bij zich: fel schitteren; hard blokken; iemand trouw verplegen; in duizend stukken scheuren (duizend stukken is op zich zelf ook een cliché); hardnekkig strijden; schaamteloos liegen.

3. Gepaarde woorden

Hoog en droog; door dik en dun; lief en leed; frank en vrij.

De oorzaak der vereniging zit in de klank of in de betekenis.

Soms is er eindrijm: met hand en tand zich verdedigen; houw en trouw zweren;

klein maar rein; in nood en dood iemand bijstaan; met pak en zak; wijd en zijd; 't mijn en dijn.

Soms is er beginrijm (alliteratie); met schade en schande; rijen en rossen; in rep en roer; buigen of barsten; bloemen en blaren; met kunst en kracht.

Soms is er ‘halfrijm’ (assonance), d.i. gelijkheid van klinker: in zak en as zitten;

vergeven en vergeten; dag en nacht (in de betekenis van aldoor, zonder ophouden).

Soms zijn de gepaarde woorden synoniem (ongeveer van dezelfde betekenis):

goed en wel; enkel en alleen; eenzaam en verlaten; bij tijd en wijle; dik en vet.

Ook is tegenstelling wel de band, die beide woorden bijeenhoudt: oud en jong;

door dik en dun; bij hoog en laag zweren; erop of eronder; bij leven en sterven; 't wel en 't wee.

Als men de gegeven voorbeelden nagaat, zal men bemerken, dat er dikwijls twee oorzaken tegelijk zijn die de woorden bijeenhouden: klank en betekenis.

4. Uitdrukkingen

Hieronder verstaat men een groep van woorden die samen als 'n eenheid optreden;

men kan ze vervangen door één woord, ook al zal tussen dat woord en de synonieme uitdrukking in de meeste gevallen wel enig verschil bestaan. Doordat men de uitdrukkingen met één blik overziet en ze als 't ware in één tempo verstaat, kan het gemakkelijk gebeuren, dat men ze niet meer ontleedt in de samenstellende delen.

Bijv. het land hebben. DE GENESTET zegt in zijn Fantasio van zijn held: ‘zijn land groeide aan’ en bedoelt: ‘hij werd hoe langer hoe bozer’. Maar dat is schertsend gebruik van een woord; wij vragen ons niet af, wat dat ‘land’ in de bedoelde uitdrukking betekent. Iemand parten spelen. Wie weet nog, wat ‘parten’ zijn? Niemand heeft deze wetenschap nodig om die uitdrukking goed te gebruiken. Als iemand zegt: ‘Moeder was op z'n zondags’ of ‘De boeken liggen weer op z'n plaats,’ bewijst dit, dat hij niet meer ontleedt, dat hij een vaste taaleenheid hanteert.

Enige voorbeelden van uitdrukkingen: er slecht aan toe zijn; het op een lopen

zetten; voor de mal houden; de eerste de beste; pal staan voor; 'n broertje dood

hebben

(16)

aan iets; het hoofd neerleggen; te berde brengen; ten beste geven; de goedkeuring wegdragen; op staande voet; als 't u blieft (gesproken: alstublieft); van heb ik jou daar; in de steek laten.

En zo zijn er vele duizenden.

5. Gehele zinnen

Deze kunnen cliché worden. Dergelijke formules gebruikt men vooral bij veel voorkomende gelegenheden: verjaardagen, begrafenissen, enz.

‘Ik wens u veel heil en zegen in het nieuwe jaar.’ ‘Hartelijk gefeliciteerd op je verjaardag.’ ‘Ik dank alle aanwezigen hartelijk voor de eer, de overledene bewezen.’

‘Ik condoleer u wel met het droevig verlies.’ ‘Hoe maakt u 't?’ ‘Dank u, en u?’

In kranten, in koopmansbrieven, in notariële akten, overal ontmoet men dergelijke vaste vormen.

‘Naar wij uit betrouwbare bron vernemen.’ ‘In ons anders zo stille dorpje heerste heden een grote drukte.’ ‘Uw schrijven van de 24ste dezer hebben wij in goede orde ontvangen en wij hebben goede nota genomen van hetgeen u daarin schreef.’ ‘Met de meeste hoogachting, Uw dw. Y.’

Hier volgt een kinderbriefje, dat van het begin tot het einde één cliché is:

Lieve Tante,

Ik wens u veel heil en zegen in het nieuwe jaar. Ik hoop dat gij lang en gelukkig moogt leven en zalig sterven. Wij maken het allen nog goed. Ik hoop dat het met u ook zo is. Wij hebben een prettige vacantie gehad.

Nu lieve Tante, nu weet ik niets meer. Nieuws is er niet. Vader en Moeder laten u hartelijk groeten.

Na u nogmaals een zalig Nieuwjaar te hebben gewenst, blijf ik als altijd uw u liefhebbend nichtje

Keetje

6. Spreekwoorden, spreekwijzen, uitingen van volksgeestigheid

Voor zover deze gemeengoed zijn geworden, kan men ze ook tot de clichés rekenen.

Wij behandelen deze in afzonderlijke hoofdstukken.

Men kan zich afvragen, of niet alle stijlverschijnselen clichés zijn. - Inderdaad zijn het ‘vaste vormen’, die de schrijver ‘gebruikt’: beeldspraak, vergelijking, hyperbool, retorische vraag. Dit neemt echter niet weg, dat een bepaalde beeldspraak, een bepaalde vergelijking enz. wel nieuw, wel origineel kan zijn. En dat is maar gelukkig ook, want anders zou er geen literaire kunst, zouden er geen taal-kunstenaars bestaan. Een schrijver doet iets anders dan ‘stempels afdrukken’. Hij schept in die vaste vormen iets nieuws, waarmee hij zijn wezen, zijn individuele ontroering uitdrukt.

En als men iemand verwijt dat zijn taal vol van clichés is, bedoelt men niet dat hij

beeldspraak, vergelijkingen enz. gebruikt en geen nieuwe stijlvormen schept, maar

(17)

1 Het is ook mogelijk, dat iemand een beeldspraak van een andere schrijver overneemt. Dan

is dat geen cliché, maar een geval van plagiaat.

(18)

Met de beeldspraak is de kwestie trouwens nog iets ingewikkelder. Het is opvallend, hoe weinig de dichters op dit gebied iets volkomen origineels scheppen; meestal is het, of ze een bepaalde bekende beeldspraak slechts variëren. Maar wat het ontledende verstand ziet als een variatie van een cliché, dat wordt door het gevoel als een nieuwe ontroering ondergaan. Hoe vaak zijn niet door dichters de sterren

‘bloemen’ genoemd of daarmee vergeleken? - Maar lees nu eens, en dan liefst in de samenhang van het hele gedicht ( BOUTENS : Liefdes uur):

En boven glansbelopen

Westersche schans in groene hemelwei Straalt Venus' gouden aster open Zoo plotseling en puur...

Hier is met een oud cliché getoverd...neen, hier is het schone verband tussen ster en bloem, waaraan ook de aster haar naam te danken heeft, opnieuw en diep ervaren.

Stijlvormen, die veel minder dan de beeldspraak persoonlijk gevarieerd kunnen worden en waarin zich een persoonlijke ontroering veel minder direct kan openbaren, hebben veel meer de neiging om reeds als ‘vorm’ tot cliché te worden. Vergelijk daarvoor het volgende voorbeeld van clichéstudie.

Een onaanzienlijk dorpje midden op de heide. Een honderdtal woningen, alle boerenhoeven zonder een schijn van regelmaat, als een uitgestorte speelgoeddoos grillig verspreid.

a. In de eerste zin ontbreekt het gezegde (grammatische opmerking).

Dit komt bij beschrijving vaak voor. De schrijver werkt dan als een tekenaar, die met enkele lijnen het essentiële geeft en het bijkomstige weglaat. Met enkele woorden roept hij 't beeld van dat dorp voor onze geest. We zien de heide, we zien het dorp, en 't hoeft niet gezegd te worden dat dat dorp op de heide ligt. Dat begrijpen we vanzelf. Met dat ligt zou trouwens niet veel anders worden gezegd, dan dat het er is.

b. Midden op de heide. Dit is een herhaaldelijk voorkomende woordgroep. Vgl.

midden op zee, midden op de markt, midden in de menigte, midden in de kerk.

c. Het woordje midden moet niet letterlijk opgevat worden. De bedoeling is slechts dat men zal zien: een persoon, een zaak, omgeven door een grote ruimte. Midden

= ongeveer in 't midden. Vgl.: De zaal was halfvol (= ongeveer halfvol). Hij scheurt het papier middendoor. De zaal was leeg; er zaten maar twintig mensen.

d. Eerst zegt de schrijver dat het woningen zijn, en dan zegt hij boerenhoeven.

Het eerste woord is ruimer van betekenis dan het tweede. Vgl. paarden (ruimer) en

schimmels (beperkter); mannen en soldaten. Bij beschrijvingen komt dit weer veel

voor: ‘Kijk, er naderen enige mannen in de verte, soldaten, met het geweer op de

schouder’. Het is of men eerst maar met halve aandacht kijkt en alleen maar merkt

dat het mannen zijn; daarna spant men zich in bij 't kijken en ziet: o, ja! 't zijn

soldaten.

(19)

Door aan te tonen, in dit en in andere gevallen, dat de besproken manier van zich uitdrukken veel voorkomt, bewijst men dat men met een vaste vorm te doen heeft.

e. Zonder een schijn van. Vaste woordengroep. Vgl.: Zonder een schijn van schaamte bekende hij zijn misdaad.

f. Speelgoeddoos. Vaak gebruikte vergelijking. Men overziet dan 't geheel met één blik, als een tafel waarop de speelgoedhuisjes verstrooid staan.

g. Grillig verspreid. Gewone beeldspraak om onregelmatigheid, veranderlijkheid uit te drukken. Grillig weer. Een beek slingert zich grillig door 't landschap.

Wijs de clichés aan in de volgende zinnen:

1. Hedenmiddag ontlastte zich boven onze stad een hevig onweer.

2. Er woedde een felle brand in een der magazijnen. Ook een woonhuis werd een prooi der vlammen.

3. Met belangstelling heb ik het artikel over dit onderwerp gelezen, maar het laatste woord is over deze zaak nog niet gezegd.

4. Wat hebben we nu al lang guur weer. Maar we zullen maar geduld hebben, want de kou moet toch de lucht uit.

5. Dat kind is zo bang als de dood voor 'n grote hond. (Het cliché is verknoeid, omdat men het niet meer ontleedde.)

6. Is 't al vier uur? Lieve hemel, waar blijft de tijd!

7. Dit is een uitmuntend boek. Het voorziet in een lang gevoelde behoefte en mag in geen bibliotheek ontbreken.

8. Het is zo heerlijk om in veld en bos aan zijn gedachten de vrije loop te laten.

9. Er waren gisteravond maar weinig mensen op het concert, maar de afwezigen hadden ongelijk.

10. De arme schipbreukelingen waren aan het spel der winden overgeleverd.

11. Zulk een misdaad schreit ten hemel.

12. Gij moet uw verzoek, met redenen omkleed, schriftelijk indienen.

13. Daar zaten we nu zo gezellig bij elkaar en nu kom jij roet in 't eten gooien.

14. De ouderwetse haarden waren gebrekkige middelen om de kamer te

verwarmen, want als men erbij zat, verbrandde men van voren, terwijl men van achteren bevroor.

15. Op sinterklaasavond zijn de kinderen zo gelukkig; maar moeder nog veel meer:

hemelglans straalt uit haar ogen.

16. Met een volharding, een betere zaak waardig, zat hij dagen lang aan dat peuterwerk.

17. Hij was armoedig gekleed, maar zijn hele manier van optreden verried, dat hij eens betere dagen had gekend.

18. Op de plaats des onheils was een talloze menigte samengestroomd.

19. Ik zou u graag ter wille zijn; 't enige bezwaar is, dat ik wat slecht bij kas ben.

U zult het wel met me eens zijn, dat ik van mijn inkomen niet veel kan

overhouden. U zult 't me dus ten goede houden, dat ik er nog eens 'n nachtje over moet slapen.

20. Als donkere wolken zich samenpakken aan de horizon, dan moeten wij niet versagen.

21. Voor geld en goeie woorden kun je altijd nog wel wat gedaan krijgen.

22. We hadden afgesproken samen een fietstocht te maken. Zo gezegd, zo gedaan,

en de volgende morgen om acht uur bestegen we onze stalen rossen. We

hadden alleen een en ander bij ons om de inwendige mens te versterken.

(20)

heerlijk aan het strand.

24. Welk een ongeluk zou er gebeurd zijn, als dat schot hem had getroffen. Ik mag

er niet aan denken!

(21)

25. Och, je behoeft me daarvoor niet te danken. We zijn toch allemaal in de wereld om mekaar te helpen.

Neem eens enige bladzijden uit je leesboek en wijs de clichés aan. Je zult ze wel

niet alle zien, want daarvoor is veel stijlkennis nodig. Waarschijnlijk is de vangst

groter, als je ook de volgende hoofdstukken hebt bestudeerd.

(22)

III Spreekwoorden

Ieder mens verzamelt in zijn leven, door ervaring en nadenken, zekere wijsheid omtrent hetgeen men heeft te doen en te laten om gelukkig te zijn, en ook omtrent de aard van de mens en het leven. Dat is persoonlijke wijsheid, wijsheid die men zelf heeft verworven.

Sommige mensen, begaafd met een scherpe geest of een gevoelig gemoed, slagen erin om hun ontdekkingen uit te drukken in een vorm, die treft door bondigheid, door maat of rijm, door verrassende beeldspraak, juiste woordkeus.

Anderen die hun wijze spreuk bewonderen, herhalen ze bij gelegenheid. Eerst zullen ze er nog bij voegen: ‘zoals die of die zei’; maar spoedig verbreidt zich het mooie woord zonder dat de maker wordt vermeld en de formule wordt publiek eigendom.

Dan is de daarin vervatte wijsheid niet meer persoonlijk, maar collectief bezit:

volkswijsheid, die het ene geslacht aan het andere overdraagt.

Indien je wist dat er een mens leefde van vele eeuwen oud, die een schat van wijsheid had verzameld en die voor iedereen de weg kende tot het geluk, zou je niet hard naar hem toe lopen? Welnu, die wijze leeft inderdaad. Het is de geest onzer voorvaderen, die spreekt uit de schat van spreekwoorden. Deze schat is in spreekwoordenboeken wel verzameld. Maar je doet goed, er zelf een verzameling van aan te leggen. Als er stukjes goud en zilver op de grond lagen, dan zou je 't wel de moeite waard vinden om even te bukken en je beurs uit de zak te halen. En bij het ontmoeten van een nieuw spreekwoord moet je je aantekenboekje voor de dag halen om je vondst op te bergen.

Zou je je ervan laten weerhouden postzegels te verzamelen, omdat anderen dat reeds vóór je hebben gedaan, en betekent je eigen album voor je zelf niet meer dan al die andere albums samen? Zo is een eigen taalverzameling voor de verzamelaar ook van meer waarde dan een woordenboek. En denk niet dat je van je taal-collectie minder plezier zult hebben dan van je postzegelalbum.

Elke verzameling dient wél gesorteerd. Anders kan men nooit eens iets opzoeken en 't wordt een warboel van belang.

Je kunt de spreekwoorden groeperen volgens de kring waaruit ze afkomstig zijn.

Bij voorbeeld:

(23)

Van de zeelui: Ieder moet varen waarvoor hij scheep komt.

Van de boeren: Een varken sterft van geen vuile, maar wel van een lege trog.

Van zieke mensen: Ziekten komen te paard en gaan (vertrekken) te voet.

Van de kooplui: Ieder is een dief in zijn nering.

Uit de huiskamer: Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast.

Je kunt ook een groep maken die onze volksaard tekent:

Alle dagen een draadje, is een hemdsmouw in het jaar (vlijt, geduld).

Langzaam aan, dan breekt het lijntje niet (voorzichtigheid).

Je weet wat je hebt en niet wat je krijgt (behoudendheid).

Als de nood 't hoogst is, is Gods hulp nabij (vroomheid).

De waarheid ligt in 't midden (bezadigdheid).

Geen ding metterhaast, als vlooien vangen (leuke spotzucht).

Er zijn spreekwoorden, afkomstig uit boeken:

Men rekent d'uitslag niet, maar telt het doel alleen ( TOLLENS ).

De laatsten zullen de eersten zijn ( DE BIJBEL ).

Beter een goede buur dan een verre vriend ( DE BIJBEL ).

De wereld is een speeltoneel. Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel ( VONDEL ).

Andere hebben hun ontstaan te danken aan algemeen bekende verhalen of fabels:

Als de vos de passie preekt, boer, pas op je ganzen (kippen).

De druiven zijn zuur (zei de vos; maar hij kon er niet bij).

Wie zal de kat de bel aanbinden?

Sommige schrijvers kunnen een enkele keer iets dat ons allen wel eens in de mensenwereld is opgevallen zo pittig uitdrukken, in zulk een aardige vorm, wat beeldspraak, maat of rijm betreft, dat men denkt: de spreuk verdiende spreekwoord te worden.

Bijv. DE GENESTET in zijn Sint-Nicolaasavond:

Och, geheimen meestal Zijn publiek overal.

En VAN MEURS in zijn Pepermuntjes:

Als 't huwlijk is om 't gelletje, Dan wordt het vaak een helletje.

Dit laatste is echter een variatie van:

Wie een zot trouwt, om het kot, Verliest het kot en houdt de zot.

Maar het volk laat zich geen spreekwoord opdringen. Vrijwillig, uit eigen liefde,

aanvaardt het een wijs woord. Dat gaat als een natuurverschijnsel. Wijsheid die

door dichters zeer persoonlijk en esthetisch is geformuleerd, zal niet gemakkelijk

als spreekwoord in de taal worden opgenomen.

(24)

de spreekwoorden schijnen te versmaden.

In het bekende verhaal Baas Gansendonck van CONSCIENCE komen de volgende

voor, op weinige bladzijden:

(25)

1. Mensen foppen is maar een weet.

2. Hebben is hebben en krijgen is de kunst.

3. Het geluk vliegt; die het vangt, heeft het.

4. Mouwvegen is bedriegen.

5. Woorden zijn geen oorden.

6. Ieder is op de wereld om de zoon zijns vaders goed te doen.

7. Die wat vindt, mag het oprapen.

8. Het is gemakkelijk, riemen te snijden uit een andermans leer.

9. Het is de ene hond leed, dat de andere in de keuken gaat. (Andere vorm: in de hal; nl. de vleeshal.)

10. Ongelijke schotelen maken kwade broeders.

11. Beter benijd dan beklaagd.

12. Wie een ander benijdt, vreet zijn hart en verkwist zijn tijd.

13. Wie de autaar bedient, mag van de autaar leven.

14. Dikke buik, slapende voet.

15. Volle krop, dolle kop.

16. Het werken is voor de botterikken.

17. Als de kruik tegen de steen vecht, dan valt zij aan stukken. (Andere vorm?) 18. Zwijgen kan niet verbeterd worden. (Andere vorm: Het is een knap spreker die

't een zwijger verbetert.) 19. Alle mensen zijn mensen.

21. Zijt gij aanbeeld, verdraag als een aanbeeld, zijt gij hamer, sla als een hamer.

21. Een klein woord breekt grote gramschap.

22. Het is moeilijk, met azijn vliegen of met trommelen hazen te vangen.

23. 's Keizers kat is zijn nicht; grote lanteern, maar klein licht.

24. De vliegen steken wel een paard, en dat is zulke grote beest.

25. Bergen lopen elkaar niet in 't gezicht, maar mensen wel.

26. Uitgesteld is niet verloren. (Andere vorm?)

27. Veel te goed is halfzot. (Andere vorm:...is buurmans (allemans) gek.) 28. Het is kwaad vechten tegen iemand die zijn leven moe is.

29. Beter blode Jan dan dode Jan.

Enkele van deze spreekwoorden heb je zeker nooit gehoord. Andere zijn je welbekend, al is het in enigszins andere vorm. In ieder gewest, ja in iedere familie leven bepaalde spreuken in een bepaalde vorm.

Al heeft iemand nog zo'n mooie verzameling penningen, al zijn ze nog zo mooi gerangschikt naar tijd en plaats en onderwerp, in zekere zin is het toch maar een dood bezit, als hij niet bij elk stuk een verhaal weet te doen, anders gezegd: als elke penning hém niet een verhaal kan vertellen.

Zo is het ook met spreekwoorden. Zij moeten je fantasie wakker maken. Je moet bij elk gezegde een geval scheppen, dat duidelijk maakt hoe de spreuk kon ontstaan.

Elk spreekwoord is maar een onderschrift bij een plaatje: maar dat plaatje moet je er zelf bij tekenen. Dan eerst wordt het een bezitting, die je geest en je stijl verrijkt.

Voorbeeld: Mensen foppen is maar een weet.

Er was eens een vrouw die de zonderlinge naam droeg van: DE WAARHEID .

Zij was in 't bezit van een spiegel die aan een ieder zijn ware aard toonde.

(26)
(27)

werpen in haar wonderspiegel. Het tentje stroomde vol en DE WAARHEID

nam toen de doek van 't glas. Wat werden de mensen boos. De een zag zich als een valse slang, de ander als een wrede wolf, de derde als een lompe beer. Niemand wou geloven dat hij dat was. Er ontstond een kabaal van belang en om erger te voorkomen, gaf DE WAARHEID hun 't geld terug en sloot haar tentje. Toen kwam er een klein mismaakt manneke bij haar.

EZOPUS heette hij. ‘Je hebt de zaak niet goed aangepakt,’ beweerde de dwerg. ‘Laat mij maar eens doen en je zult veel geld verdienen.’ Toen liet hij 't tentje van buiten opnieuw beschilderen en zette er met grote letters boven: Fabel. ‘Komt binnen,’ riep hij, ‘als ge wilt weten, wat voor aard al uw buren en kennissen hebben!’ De mensen kwamen weer en zagen nu met genoegen, hoe slecht alle andere mensen waren; want niemand herkende zichzelf. Na afloop der voorstelling zei EZOPUS lachend: ‘Zie, zo moetje praten. Mensen foppen is maar een weet!’

(Naar BILDERDIJK : De Waarheid en Ezopus)

Maak bij enkele spreekwoorden die in dit hoofdstuk vermeld zijn, of desnoods bij andere, eens een dergelijk verhaaltje. Juist omdat het clichés zijn, die door allen gehanteerd kunnen worden, zijn spreekwoorden in zekere zin dode dingen.

Uitdrukkingen die door iedereen gebruikt worden, hebben de neiging tot formules te verstarren. Op de aangegeven wijze kun je ze voor je zelf levend maken.

Heb je wel eens een Roos van Jericho gezien? Het is een woestijnplant, een dood, dor, bolvormig ding, dat door de wind wordt voortgerold over de zandvlakte.

Maar je neemt het op en legt het in een kom met lauw water. Een wonder vertoont zich dan voor je ogen. De stelen gaan zich uitspreiden, de bladeren ontplooien zich, en het dode ding verandert in een levende plant. Zo kun je uit de dood oproepen elk spreekwoord, en trouwens elk ander stukje taal, als je het brokje leven herschept, waarvan het de uiting is.

Hier volgen nog enige spreuken en spreekwoorden ter bestudering.

1. Rode wangen duren maar vijf- of zesentwintig jaar ( CATS ).

2. Al wat vanzelve wast behoeft men niet te zaaien ( CAMPHUYSEN ).

3. Och, die kinderen. ‘Het kleine treedt op 't kleed; de groten treen op 't hart’

( VONDEL ).

4. De wens is de vader van de gedachte.

5. Het is moeilijk voor een lege zak om rechtop te staan ( FRANKLIN ).

6. De natuur trekt meer dan zeven ossen (uit de middeleeuwen).

7. Weest uzelf, zei ik tot iemand; maar hij kon niet, hij was niemand ( DE GENESTET ).

8. Wie kan al het kromme recht maken ( BIJBEL ).

9. Wees vertrouwd en vertrouw niemand.

10. Effen is kwalijk treffen.

11. De vis wordt duur betaald.

12. Arme mensen's hutspot stoort ver ( STREUVELS ) (storen = ruiken).

13. Gekken grijzen niet.

14. Arem man dannes gheen grave ( REYNAERT ) (dannes - dat en is).

15. Die scade hevet of verlies Ende groet ongheval Over hem so willet al.

( REYNAERT )

16. Ach, waren alle Menschen wijs,

En wilden daar bij wel!

(28)

( CAMPHUYSEN )

(29)

17. Schijnt andren wat u krom scheen recht, Heet niemand daadlijk dom of slecht.

( STARING )

18. Vergeefs zal ooit onschoone hand

naar schoonheid durven grijpen.

men kan den eenen diamant maar met den anderen slijpen.

( GEZELLE )

(30)

IV Volkshumor

Tot de clichés die wij van ons voorgeslacht hebben geërfd, behoren ook de trekjes van volkshumor. In elk van die uitdrukkingen zit bewaard een ogenblik van

geestigheid uit het leven van iemand, die waarschijnlijk reeds lang, lang dood is.

‘Iedere gek heeft zijn dag’, zegt een oud spreekwoord, en ook de droogste mens heeft zijn ogenblik waarop er een vonkje geest uit hem komt. Daar wordt om gelachen in zijn omgeving; het aardige wordt herhaald, morgen, overmorgen; als 'n lopend vuurtje gaat het soms verder, en binnen 'n verwonderlijk korte tijd kan het 't eigendom zijn geworden van een groot deel der natie. De schat van volkshumor is dan weer met 'n duitje vermeerderd. Met ‘volk’ wordt hier bedoeld: de hele natie, ofschoon 't wel waar is, dat de lagere standen, het ‘volk’ in engere betekenis, er het rijkste aan zijn. (Vgl. hetgeen we zeiden over de spreekwoorden.)

Iemand vroeg aan 'n ander een gulden te leen. ‘Kun je me die niet verschieten?’

vroeg hij. ‘Verschieten?’ zei de ander die er niet veel zin in had, ‘daar wor-je bleek van!’

Dat was dus een woordspeling. Thans kent iedereen het grapje, maar er is toch een ogenblik geweest, waarop iemand het voor de eerste keer zei.

Zulke woordspelingen zijn er vele onder de volkshumor.

‘Wilt u mij niet kwalijk nemen, dat ik niet meega?’ vroeg iemand. ‘Kwalijk nemen?’

zei de ander, ‘maar dat is: stelen.’

'n Ouwe zeeman zei tegen 'n scheepsjongen die 'n stuk spek had gestolen: ‘Zo, zo! heb je zulke streken op je kompas?’ (Streek = het 32ste deel van de windroos.) Dit laatste voorbeeld van volkshumor is waarschijnlijk aan velen onbekend. Maar het is hiermee als met de spreekwoorden en trouwens ook als met de hele

woordenschat: iedere streek, iedere stand, ieder beroep, iedere godsdienst, ja:

haast elke familie heeft een aantal eigen karakteristieke woorden en uitdrukkingen.

Een jongen stak in de huiskamer zijn vinger in de strooppot en likte die af. Hij kon

niet verder likken (lekken) dan de lengte van z'n vinger. Het lekken en het lekker-zijn

duurde niet langer. De volgende dag was er een feestje. Ze gingen uit rijden. De

jongen vond 's avonds, dat zo'n plezierige dag toch zo gauw voorbij is. ‘Ja,’ zei

moeder, ‘lekker is maar een vinger lang.’ Woordspeling!

(31)

De kleine luitjes, zij die het rijkst zijn aan volkshumor, hebben ook 't meeste moeite om aan hun broodje te komen. Zij kennen de betekenis van het woord ‘armoe’.

Ziekte is voor hen nog heel wat anders dan voor rijke lui. Vandaar dat er zovele komische volkswoorden zijn, waarin men spot met eigen zorg en kommer. Men noemt dat spotten met eigen tegenspoed: galgenhumor, en denkt daarbij aan een veroordeelde die op het schavot nog een grapje zegt tegen de beul of het publiek.

‘Dat zul je me niet voor de tweede keer lappen’, zei bijv. een verharde schelm tegen de scherprechter. Met die zelfbespotting kan men zich een houding geven om z'n verlegenheid te bedekken, en men kan er ook z'n leed wat mee luchten.

'n Arm vrouwtje woonde in een bouwvallig hutje. 'n Vreemdeling kwam even binnen en zei: ‘Wat ligt je huisje toch mooi. Wat een heerlijk uitzicht op die velden en heuvelen’. ‘Ja,’ zei 't ouwe moedertje die veel oog had voor haar eigen armoe,

‘'n mooi gezicht door 'n kapotte ruit!’ De vreemdeling lachte, vertelde de grap verder, en 't werd een cliché. Nu zit op een heerlijke voorjaarsdag een arme klerk op zijn duffe kantoor; het zonnetje schijnt, de vogeltjes zingen. ‘'n Mooi gezicht...door 'n kapotte ruit.’ Of er is bal in een feestzaal. De rijke lui stappen uit hun equipages en de arme kinderen bewonderen de kostelijke toiletten. ‘'n Mooi gezicht...door...’

‘Hoe gaat't met je kiespijn?’ vroeg ik aan iemand. ‘O, die kiespijn maakt 't goed,’

zei hij, ‘maar ik...!’

Op een dorpskermis stond een mallemolen. Hij was versierd (hm!) met

schilderstukjes waaronder versjes stonden. Een toneeltje stelde voor: 'n stadsgezicht in de winter: witte daken en straten. 'n Arme tobber, zonder jas, liep in z'n boezeroen, ineengekrompen van kou, langs de huizen. En er stond onder te lezen: 't Is fris as je jas in de lommerd is.

'n Klein ambtenaartje kreeg 'n betrekking met vrije woning. ‘Heb je ook vrij licht?’

vroeg een vriend. ‘Ja,’ zei hij, ‘als de zon schijnt.’

‘Waar woon je tegenwoordig?’ vroeg hem een andere vriend. ‘In Hongarije!’ zei de grappenmaker, ‘want ik verdien te veel om van te sterven en te weinig om van te leven!’

Wat de inhoud betreft, kan men deze stereotiepe grapjes verdelen in allerlei groepen.

Het weer is in ons Holland, met zijn veranderlijkheid van temperatuur en wind en bewolking, een veelbesproken onderwerp. Dat geeft dus aanleiding tot veel gekheid.

‘Het is nu goed weer om een erfenis te delen’, hoort men vaak zeggen, als men geen voet buiten kan zetten. En een voorzichtige buurman roept wel eens: ‘Vrouw, haal je kat in huis, want het gaat regenen’. ‘We hebben een vroege winter van dit jaar’, wordt gezegd, als het in mei maar koud blijft.

Welk onderwerp is gewichtiger dan de dood? Vele ongepaste aardigheidjes doen

daarover de ronde, zoals: ‘Is hij dood? Hij eet geen brood’. Of: ‘Die zieke maakt het

slecht. Hij is op sterven na dood’.

(32)

De dronkenschap wekt ook vaak de spotlust: de hoogte hebben, boven z'n theewater zijn, 'n vijand zijn van 'n vol glas en van 'n leeg glas.

Al wat afwijkt van 't gewone, vooral in bouw of gesteldheid van 't lichaam, wordt een mikpunt: Wie 'n beetje over één kant kijkt, kijkt naar de Willemstad of de Klundert in brand staat. Is iemand heel klein, dan kan-ie net op tafel kijken als-ie op 'n aardappel staat. Is iemand heel lang, dan zegt men: ‘Wat zal hij 't eenzaam hebben daarboven’. Is iemand heel mager, dan moet hij twee maal binnenkomen, voor hij er is. Een mager man die toch gezond eet, is een binnenvetter of een

schendekeuken. Een heel dikke man, die hoef je niet te rijen, je kunt 'm wel rollen.

Is iemand volledig kaal, dan loopt zijn voorhoofd in z'n rug door, dan kun je op hem rekenen, dan heeft-ie een opgeruimd hoofd. (Woordspeling!) En als ze achter iemand z'n rug opmerken: ‘Nou, als ik zo'n gezicht had, ging ik ernaast lopen’, is die niet met uiterlijk schoon gezegend.

Wie door onbestuurde eigenliefde zich al te naïef prijst, die heeft 't goed met z'n eigen getroffen, of hij heeft kwade geburen.

In de huiskamer en in 't familieleven worden allerlei onschuldige grapjes geboren.

'n Kleine jongen zit wel eens met z'n adamsvorken in z'n bord. Komt hij uit school, dan hangt-ie z'n boekentas of z'n pet wel eens op aan 'n spijkertje op de vloer. Kleine jongskes die beginnen op te groeien, komen al boven en onder d'r broek uit. Krijgen ze straf, dan laten ze d'r lip op 't derde knoopsgat hangen. Grote jongens kunnen soms geducht eten; ze lijken wel hol of zetten d'r buik op de leest.

Boosaardiger zijn de grapjes naar aanleiding van het huwelijk. Als de koetsen naar 't stadhuis rijden, lopen de nieuwsgierigen van alle kanten toe. En dan gaan de mondjes: er is maar één paar bedorven, of: je kunt met je beien veel meer armoe lijen dan alleen. Is de bruigom wat lang en de bruid wat klein, dan zegt men:

anderhalve cent. Enzovoorts.

Een veel voorkomende soort van schertswoorden ontstaat door aan een ernstig bedoelde opmerking een schertsend staartje te hangen:

Geld maakt niet gelukkig...maar 't is erg makkelijk

Een brutaal mens heeft de halve wereld...en de andere helft neemt-ie.

Man en vrouw zijn één...behalve als ze over de brug moeten komen.

't Is mooi weer...maar nou lieg ik.

Er was niemand thuis dan de meid...en die was naar de kerk.

Stel niet uit tot morgen, wat je heden...'n ander kunt laten doen.

'n Goed verstaander heeft aan 'n...halve dictionaire genoeg.

Men ziet het: soms laat men iemand niet uitspreken, maar verandert men gauw spottend de tweede helft van het cliché. Tot deze groep behoren ook de grapjes, waarin iemand sprekend wordt ingevoerd:

Alle begin is zwaar...zei de dief, en hij stal op zijn eerste tocht 'n aanbeeld.

Waar de mensen zijn, daar is de nering...zei de koopman, en hij reed met zijn wagen met sinaasappelen de kerk in.

Alles met mate...zei de kleermaker, en hij sloeg z'n vrouw met de el.

Ik weet wat ik denk...zoals de man in 't dolhuis zei tegen de oppasser.

(33)

In onze tijd, nu er zoveel gelezen wordt, helpen ook boeken en kranten flink mee om de schertswoorden te vermeerderen. Vele trekjes van volkshumor zijn dan ook blijkbaar afkomstig van ontwikkelde lieden:

't Politiebureau wordt genoemd: 't klabakarium, naar 't model van aquarium. Dat is dus een schertsende woordvorming, zoals ook 'n slaatje slaan (naar analogie van z'n slag slaan); de schuin-overbuurman.

Zo las ik in de krant van een raadslid die kon zwijgen in tien talen; van de hele gemeenteraad werd gezegd, dat de 28ste december hun patroondag was (Onnozelekinderendag!). Voorts spotte men met een feest, waarbij geen moeite...maar wel kosten waren gespaard.

Een filosoof, las ik, is iemand die zijn gemoedsrust weet te bewaren bij 't ongeluk...van zijn buurman. En een filantroop is iemand die ongelukkige mensen bijstaat met 't geld...van zijn vrienden en kennissen.

Al zijn deze laatste grappen nog geen gemeenschappelijk volksbezit geworden, toch kan dat gemakkelijk gebeuren. Trouwens we hebben reeds opgemerkt, dat de meeste schertswoorden vooral leven in een bepaalde maatschappelijke of plaatselijke kring. Zo heet bijv. in Breda het historisch monument van de Baronie de vulkachel, om z'n plompe vorm, en de gevangenis heet er de paraplu, om haar koepeldak. In Amsterdam heet de Westertoren: Lange Jan, en het beeld der Nationale Eendracht, dat vroeger op de Dam stond, werd genoemd: Naatje van de Dam.

Als 'n voorbeeld hoe snel sommige woorden door 't land vliegen en hoe kort ze ook kunnen bestaan, dienen de spottende refereinen van café-chantantliedjes en dergelijke, zoals: Had je me maar! Hij zeit wat! Het zal niet gaan! Daar gaat-ie weer voor niks! Ik ben niet bang; ga jij maar eerst! Geef mij maar rijst! Hoe bestaat het!

De komische kracht daarvan zit meest niet in die woorden zelf; het zijn gewoonlijk nietszeggende formules, maar het feit dat ze reeds duizenden malen zijn gebruikt en dat men telkens en overal weer nieuwe omstandigheden ontdekt waarop ze toepasselijk zijn, maakt ze grappig. Het zijn als toverdekseltjes die passen op alle mogelijke potten en potjes. Maar het veelvuldig gebruik doet ze ook snel slijten.

Hier volgen nog een aantal voorbeelden van volkshumor. Men vertelle een geval uit het dagelijks leven waarop ze toepasselijk zijn, en vergete niet, die

omstandigheden te vermelden, die de komische kracht doen uitkomen. Vooral is het leerzaam het geval te fantaseren of te herscheppen waarin de uitdrukking voor de eerste keer werd gebruikt. (Hiervóór is dat gedaan met de uitdrukking: ‘een mooi gezicht door een kapotte ruit’.)

1. Als ik lieg, dan lieg ik in commissie.

2. Liegen alsof het gedrukt staat.

3. Een bromfiets? Dat is een hoestbui op wielen.

4. Niet verder kijken dan je neus lang is.

5. God zegen' de greep.

6. Haarpijn hebben.

(34)

7. Je wordt nooit door een equipage overreden, maar altijd door een vuilniskar.

8. Die beloning (of winst) viel op een gloeiende plaat.

9. Lachen als een boer die kiespijn heeft.

10. Die arme drommel loopt naast z'n schoenen.

11. Daar heb ik 'n broertje aan dood.

12. Hij blaast z'n partij goed. (Drinkt goed mee op 'n feest. Afkomstig van Brabantse harmonieën.)

13. De overledene was 'n braaf man.

14. Als je de poes naar Rome stuurt, dan zegt ze: mauw, als ze terugkomt.

15. 's Keizers kat is zijn nicht.

16. De andere helft is net zo.

17. Kleine potjes hebben ook oren.

18. Kinderen zijn een zegen des Heren, maar ze houden de noppen van de kleren.

(Noppen = wolvlokjes, wolkrulletjes.) 19. En ik, zei de gek.

20. Dat smaakt net als vlees (zalm, wijn, enz.), maar heel anders.

21. Dat meisje trouwt met 'n winkelier (bijv.). Nou, 'n goeie winkelier is niet kwaad.

22. Die jas staat vlug, als je hard loopt.

23. Een bedelaar komt zijn rente ophalen.

24. Wat ik van hem geleerd heb? Nou, als je daar 'n dubbeltje bij legt, dan kun je 'r net 'n glas bier voor kopen.

25. Een halfgare.

26. Commandeer je hond, en blaf zelf.

27. Als de gesmeerde bliksem vloog hij naar huis.

28. Een land waar geen land meer achter is.

29. Daar hoor ik je, zoals dove Thijs zei.

30. Zeven wouwen, da's één Bullebak.

31. Naar kijken mag je; aankomen niet.

32. Als je niet gauw uit de weg gaat, dan doe ik 't.

33. Iets zeggen, waar de lommerd geen geld op geeft.

34. Vijf kwartier in een uur slapen.

35. De tijd waarin de ene helft van het mensdom de andere helft examineert.

36. Als de hemel valt, hebben we allemaal een blauwe muts op.

37. Door zijn haren groeien.

38. Z'n oren mogen schudden dat ze klappen.

39. We zitten allemaal goed, zei de kat, en ze zat op 't spek.

40. Hij komt van Kleef. Hij houdt meer van de heb dan van de geef.

41. Een stoomvinkie.

42. Ga op je duim zitten, dan heb je een draaistoeltje.

43. Ga vooraan zitten, dan val je 'r achter niet af.

44. Ik wil je wel geloven, maar dan moetje mij ook eens geloven als ik lieg.

45. Kijk 'ns: die hond was vroeger ook jonger dan nu.

46. Als-ie zo blijft, zal-ie oud worden.

47. O margarine, nagemaakte boter. (Parodie van: O Marguerite, Mädchen ohnegleichen.)

48. De barometer staat op vijf minuten over twaalven.

49. Dat is me zo helder als koffiedik.

50. De hoogte hebben. (De stuurman neemt de hoogte van 'n ster of van de zon.

Hij staat dan achterover met z'n sextant voor 't oog. Een ogenblik later staat

een matroos met een fles aan z'n mond, ook achterover. Hij neemt ook de

hoogte, zegt een kameraad. En als de fles leeg is, en hij weggaat, dan heeft

(35)

hypothese op z'n hoogst. Maar dergelijke pogingen om in een uitdrukking door

te dringen, hebben toch wel hun waarde: we zien weer iets op een versleten

cliché, iets doods is voor ons levend geworden.)

(36)

V Taalkringen

Ieder mens is een unicum, iets volkomen aparts, - zo zie je er geen tweede. Uniek is z'n gezicht, uniek is de vorm van z'n lichaam, uniek zijn z'n bewegingen als hij loopt. Uniek is ook z'n stem. Aan z'n stem is een mens te herkennen. Laat twee Nederlanders, beide sprekers van ‘het algemeen beschaafd’, eens dezelfde zin zeggen: rijzing en daling van toon, algemene toonhoogte, bijgeluiden, kracht van uitspraak, snelheid waarmee de klanken elkaar opvolgen - alles verschilt.

Uniek - althans in zeker opzicht - is ook z'n woordenschat, al valt dat ook niet zo op. In het eerste hoofdstuk hebben we reeds gezegd, dat de woordenschat van de een niet gelijk is aan die van de ander. Het daar bedoelde verschil is zuiver

kwantitatief: slechts een verschil in hoeveelheid. Er is echter nog een ander verschil.

Een boer kent wel minder woorden dan een romanschrijver, maar onder die betrekkelijk weinige woorden zijn er enkele, die de romanschrijver nooit gebruikt en waarschijnlijk in het geheel niet kent.

Men kan de mensen in groepen verdelen, naar hun godsdienst, hun beroep, hun stand, hun beschaving, hun leeftijd, hun sekse, enz. En zoveel groepen van mensen er zijn, zoveel taalkringen; en deze worden gekenmerkt door de eigenaardigheid van de woordenschat. Het is onmogelijk om de taal van al die groepen volledig te kennen. Zelfs mensen die hun hele leven besteden aan taalstudie, moeten spoedig hun onkunde erkennen, als ze bijv. praten met iemand van een andere godsdienst, over z'n godsdiensttaal. Natuurlijk is het ‘nog onmogelijker’, dat iemand alle woorden die in een woordenboek der Nederlandse taal staan vermeld, gebruikt.

Meestal zijn de taalkringen voor ons alleen van belang, voor zover hun woorden en uitdrukkingen zijn overgegaan in wat men noemt: de algemene taal. Dat woordje algemeen heeft, zoals uit het bovenstaande blijkt, een zeer getrekkelijke betekenis.

De kringen van mensen komen met elkaar in aanraking. Ieder van ons behoort ook tot verschillende kringen tegelijkertijd. En zo is het te begrijpen, dat verschillende woorden en uitdrukkingen allengs gaan behoren tot de taal van een grotere mensengroep.

Een zeer duidelijk voorbeeld daarvan is het protestantse aangenomen worden

(tot lidmaat der kerk), dat in Holland, en ook in 't Zuiden in een enkele stad met een

gemengde bevolking is overgenomen door de katholieken,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Twee mensen zullen in de kerk zitten, maar één zal worden aangenomen en de ander zal achtergelaten worden, want de één heeft met blijdschap het commando, KOM, horen roepen

Door zich met politiek in te laten leert het individu zich te gedragen als burger, iemand met verantwoordelijkheidsbesef die niet louter meer denkt aan eigen gewin, maar oog heeft

Hans Teegelbeckers heeft als directeur van VOS/ABB, een vereniging voor openbare en algemeen toegankelijke scholen, ideeën genoeg, maar het onderwijs heeft geld te weinig.. JUF

De kinderen behalen minimaal een B-score op de Cito-toets M1 voor het onderdeel fonemisch bewustzijn.. Doelstelling periode 3 - Herkent eindrijm Doelstelling periode 4 - Herkent

Geef dit, jouw Meefter, aanftond s weer, En zeg hem, dat hy voortaan, 't fchry ven En giften zenden, vry laat bly ven : Dat myn Ruffina, niets om zyn Ichenkaadje geeft, Dat

En dat had te leiden tot groei waarmee de uitstaande schuld (ultimo 2015 meer dan 180%) houdbaar heette te zijn. 16 Daarmee hanteerde het IMF feitelijk een dubbelstrategie,

Persoonsgegevens mogen alleen verwerkt worden met een vooraf omschreven doel en als daarvoor een grondslag bestaat. Ook mag de verwerking ervan niet verder gaan dan nodig is.

Wat de tweede vraag aangaat, zij gezegd, dat wij, zou 't boekwerk niet onhandelbaar worden door zijn omvang, genoodzaakt waren alle autoriteiten en bronnen onvermeld te laten, maar