• No results found

De roman in Amsterdam. Literatuur over domeingrenzen heen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De roman in Amsterdam. Literatuur over domeingrenzen heen"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Janssen, T. (2009). Literatuur leren lezen in dialoog. Lezersvragen als hulpmiddel bij het leren interpreteren van korte verhalen. Amsterdam: Vossiuspers Universiteit van Amsterdam.

Noot

1 De werkgroep bestaat uit: Hans Goosen, Milou Feskens (Newmancollege, Breda), Margaret Haarmans (Philips van Horne Scholengemeenschap, Weert), Gepco de Jong (Odulphuslyceum, Tilburg), Katrijn van der Made (Onze Lieve Vrouwelyceum, Breda), Sarike Roest (Katholieke Scholengemeenschap Etten- Leur) en Hilde Stinstra (ds. Pierson College, ’s-Hertogenbosch).

Ronde 2

Walter Oussoren

Vlietland College, Leiden

Contact: gwoussoren@gmail.com

De roman in Amsterdam. Literatuur over domeingrenzen heen

1. Inleiding

Het fictieonderwijs op havo en vwo wordt op talloze scholen gekenmerkt door een scherpe tweedeling:

• in de eerste drie leerjaren mogen de leerlingen, vrijwel zonder beperking. een keuze maken voor een fictief werk dat geschreven is voor kinderen of jongeren;

• vanaf leerjaar 4 worden doorgaans slechts boeken geaccepteerd voor de leeslijst die op de een of andere manier de stempel ‘literatuur’ verdienen.

Welke criteria de docenten daarbij ook hanteren, het moge duidelijk zijn dat van leer- lingen verwacht wordt dat zij in één zomer een andere lezer zijn geworden.

Leerlingen die in havo-4 beginnen, hebben weinig besef van wat een boek literair maakt. Dat geeft ook niet, want dat mogen wij, docenten, ze mondjesmaat duidelijk proberen te maken in de jaren die volgen. Toch verwachten we dat ze meteen in het vierde leerjaar literaire werken lezen voor de leeslijst. Om die stap te verkleinen heeft

(2)

het Vlietland College te Leiden een leerlijn ‘Literatuur’ ontwikkeld, waarin leesbele- ving centraal staat en analyse en begrippenapparaat ingezet worden in dienst van de ontwikkeling van de beleving. Een nieuw onderdeel in onze leerlijn is het project De roman in Amsterdam, waarin behalve het domein ‘Literatuur’ ook het domein

‘Schrijfvaardigheid’ een belangrijke plaats inneemt. Ik licht het project hieronder graag toe.

2. Voorkennis

Aan het begin van havo-4 schrijven de leerlingen een leesautobiografie en leren ze in een korte lessenreeks heel praktisch hoe ze tot de kern kunnen komen van een literair (kort) verhaal. Daartoe laten we ze op zoek gaan naar de hamvraag (Janssen &

Braaksma 2004).

Vervolgens lezen we in de klas enkele verhalen. In de klassen- en groepsgesprekken die daarop volgen, laten we ze kennismaken met literaire begrippen bij aspecten als ‘span- ning’, ‘personages’, ‘tijdstructuur’, ‘perspectief ’ en ‘thematiek’. De theorie hebben we in een eigen reader bijeengebracht.

In november lezen de leerlingen in groepjes van vier hun eerste boek voor de leeslijst.

Daarover houden ze in hun groepje een leeskringgesprek (de Wit 2006), waarin niet alleen hun leeservaringen aan bod komen, met (beperkt) gebruik van het aangeleerde begrippenapparaat, maar ook de verbinding wordt gezocht tussen de handeling in het boek en gebeurtenissen uit de actualiteit.

3. Het project rondom een Amsterdamse roman

Aan de basis van het project staan de volgende uitgangspunten:

• literatuuronderwijs beperkt zich bij voorkeur niet alleen tot het literaire werk en het begrippenapparaat, maar integreert zoveel mogelijk ook andere vakonderdelen of vakken en legt het verband tussen literatuur en onze huidige samenleving;

• de motivatie van leerlingen neemt toe naarmate ze zelf meer verantwoordelijkheid krijgen voor hun leerproces en naarmate hun keuzevrijheid toeneemt in het leer- stofaanbod;

• de docent is vooral begeleidend: kennisoverdracht speelt een minder nadrukkelijke rol;

• havo-leerlingen zijn niet alleen denkers, maar ook doeners: ze moeten dus ook praktisch aan de slag kunnen;

• samenwerkingsvormen zijn bij uitstek geschikt om leerlingen bewust te maken van hun leesbeleving.

11

(3)

In het (school)examenprogramma worden drie subdomeinen onderscheiden binnen het domein ‘Literatuur’. Het eerste subdomein betreft de ‘literaire ontwikkeling’, waarvoor de eindterm als volgt is geformuleerd:

“De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met een aantal door hem geselecteerde literaire werken”.

Ook het tweede subdomein, ‘literaire begrippen’, speelt een rol in dit project, maar treedt minder op de voorgrond.

Ter introductie van het project spreken we in de klas over ervaringen die de leerlingen hebben met de stad Amsterdam. Dan is de stap naar romans die zich in Amsterdam afspelen snel gemaakt. Ze ontvangen vervolgens een lijst met tientallen titels van lite- raire werken die (grotendeels) gelokaliseerd zijn in de hoofdstad. In drietallen oriënte- ren ze zich op deze titels en kiezen ze één boek dat ze alle drie binnen drie weken moe- ten lezen.

Gedurende deze leesweken komen in de les onderdelen van schrijf- en leesvaardigheid aan de orde die aansluiten bij hun Amsterdamse roman. Zo wordt de opbouw van een zakelijke brief besproken en verdelen de leerlingen in hun groepje naar eigen inzicht drie briefopdrachten:

• Sollicitatiebrief voor deelname aan het IDFA-juniorproject: het Internationaal Documentaire Festival Amsterdam is op zoek naar jong talent om een minidocu- mentaire te maken over een boek dat zich hoofdzakelijk afspeelt in Amsterdam. Jij hebt daar wel oren naar en weet bovendien een heel geschikt boek. Geef ook aan wat jouw rol in het documentaireteam zou kunnen zijn.

• Zakelijke brief aan de betreffende wethouder van Amsterdam waarin je vraagt om toestemming voor opnames op de door jou gewenste locatie. Je hebt namelijk zulke vergaande plannen dat toestemming noodzakelijk is.

• Brief aan de uitgever waarin je vraagt of het mogelijk is om een interview met een schrijver af te nemen. Let op: deze brief wordt echt verstuurd! Hij moet dus echt helemaal in orde zijn. Uiteraard moet je een goede reden opgeven voor je aanvraag.

Leerlingen beginnen meteen fanatiek te overleggen wie welke opdracht voor zijn reke- ning neemt. Het gevoel dat ze zelf mogen bepalen wat ze gaan doen, stimuleert hen enorm om aan de slag te gaan. Belangrijk is dat ze uiteindelijk met alle brieven inten- sief in de weer zijn, omdat de brieven van de andere groepsleden becommentarieerd moeten worden. Daarna worden de brieven herschreven op basis van de commenta- ren en in het persoonlijke taaldossier opgenomen.

De leraar is hier procesbegeleider. De opdracht vraagt veel vaardigheden van de leer- lingen (op het gebied van ‘samenwerking’, ‘planning’ en ‘schrijfvaardigheid’) en daar

(4)

laten ze natuurlijk weleens steekjes vallen. Dan ondersteunt en coacht de docent het individu of de groep. Dat is de rol die veel docentenopleiders en ook huidige vo- docenten zien weggelegd voor de docent van de toekomst (Kerngroep Schrijven32 2016: 52).

Zodra het boek uit is, volgt nog een schrijfvaardigheidsopdracht, nu als verwerkings- opdracht bij het boek. Ook nu verdelen de groepsleden drie opdrachten op basis van hun eigen voorkeur en volgt een commentaarronde en een gereviseerde versie. Ze kun- nen kiezen uit een interview met de hoofdpersoon over de ruimte in de roman (het aspect ‘ruimte’ was eerder in het jaar behandeld), een informatief artikel over autobi- ografische elementen in de roman en een beschouwing over de receptie van de roman.

Het zoeken van informatie en gebruik van bronnen speelt hierbij een grote rol.

Tussen beide schrijfopdrachten in, lezen we een tekst, waarin de vooraanstaande rol van Amsterdam in de hedendaagse Nederlandse literatuur ter discussie gesteld wordt (Fraanje 2009). Leerlingen bespreken aspecten van de tekst in groepjes en beantwoor- den schriftelijk enkele vragen.

Uitsmijter van het project is het maken van een documentaire van ongeveer vijf minu- ten over het gelezen boek. Daartoe volgen de leerlingen eerst de workshop ‘korte film maken’ van docent Mathijs Geijskes in het EYE Filmmuseum. Vervolgens zoeken ze elders in Amsterdam locaties op die in het boek een belangrijke rol spelen en maken ze ter plekke opnames voor hun documentaire. Deze wordt uiteindelijk beoordeeld op

‘informatief gehalte’, ‘originaliteit’ en ‘vormgeving’. Een dergelijke doe-opdracht is aan de havo-leerlingen wel besteed!

Erg leuk is dat diverse brieven die aan de uitgevers verstuurd zijn, uiteindelijk daad- werkelijk geleid hebben tot ontmoetingen tussen schrijvers en leerlingen. Drie jongens hadden een kroegafspraak met Abdelkader Benali in Amsterdam, een ander groepje trof Herman Koch in een boekhandel en drie meiden hebben geskypet met Walter van den Berg. Ervaringen die ze niet gauw zullen vergeten.

Literatuur in verbinding met andere vakdisciplines, literatuur in verbinding met de wereld om de jongeren heen, het blijken inspiratiebronnen voor leerlingen om het lezen van het boek en de aanpak van de opdrachten serieus te nemen. En de docent?

Die geniet volop!

Referenties

Bootsma, G., H. Kroon, M. Pronk & B. de Vos (2013). ‘Schrijven van 1F naar 4F. De doorlopende leerlijn schrijven havo/vwo’. Utrecht: APS.

Fraanje, R. (2009). “Weg uit Amsterdam”. In: Trouw (19 september 2009). Online raadpleegbaar op: https://www.trouw.nl/home/weg-uit-amsterdam~aa957984/.

11

(5)

Janssen, T. & M. Braaksma (2004). ‘Cursus verhalen lezen. Werkboekje DOE-condi- tie’. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding.

Kerngroep Schrijven 32 (2016). Heruitvinding van het vak Nederlands. Rosmalen:

BVEO.

Wit, M. de (2006). “De kracht van de leeskring. Spreekvaardigheid en leesbeleving in de bovenbouw”. In: Levende Talen Magazine, 93 (4), p. 5-7.

Ronde 3

Dennis Van der Kuylen avAnt, Antwerpen

Contact: dennis.vdkuylen@gmail.com

Literatuuronderwijs voor de ouders (van morgen)

“Als je de wereld wilt veranderen, moet je beginnen met de jeugd”. Het is een oude volkswijsheid die in meerdere culturen voorkomt. Jongeren zijn flexibeler in hun gedachtegoed en dus ook beter te bespelen. Als deze uitspraak ook zou gelden voor het literatuuronderwijs, dan zouden er bijna uitsluitend fervente lezers rondlopen in ons taalgebied (en bij uitbreiding in de hele wereld), want elke jongere wordt geconfron- teerd met gepassioneerde leraren Nederlands die niets liever doen dan hun passie over- brengen op jongeren. En zoals een andere volkswijsheid zegt: “jong geleerd, is oud gedaan”.

Hoe komt het dan dat jongeren steeds minder (romans) lezen? In Vlaanderen wordt zelfs het stimuleren van leesplezier als belangrijkste doel van het literatuuronderwijs naar voren geschoven. De gangbare visie hierbij is dat graag lezen zal aanzetten tot meer én beter lezen (die visie wordt ook door wetenschappelijk onderzoek bevestigd, zie onder meer: Bonset 2016). Allerlei modellen stipuleren de eigen inbreng en het belang van een persoonlijke leercurve wat literatuur en literaire vaardigheden betreft (denk bijvoorbeeld aan de methode van Theo Witte). Zijn er dan geen andere belang- rijke parameters die het lezen en het leesgedrag van onze jeugd beïnvloeden?

Onderzoek uit binnen- en buitenland wijst uit dat er bijzonder veel factoren zijn die een impact hebben op het leesgedrag van jongeren: de cultuur waarin een kind opgroeit, het geslacht (zie o.a. Chiu & Chow 2010), enz. Ook de sociaaleconomische achtergrond van het kind speelt een rol (Dronkers & Kornder 2014; Conolly 2004;

Huysmans, de Haan & van den Broek 2004). Er bestond echter nog geen (grootscha-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om in september te kunnen stralen, moeten de leerlingen naast het lezen van boeken ook een beroep doen op hun schrijfvaardigheid, hun onder- zoeksvaardigheid en

1,5 materiaal geelkoper benaming kledinghaak opmerking. literatuur Baart

Storybird heeft zich recent op het onderwijs gericht en biedt nu ondersteuning voor volledige klas- groepen, waarbij de leerkracht opdrachten kan sturen naar leerlingen (en die ook

Een grondiger essay schetst dan weer hoe kunst ‘therapeutisch’ kan zijn: zoals wij gereedschap ontwikkelen om de mogelijkhe- den van ons lichaam te vergroten (een hamer,

B Peeters lijkt centraal te stellen dat het postmodernisme nauwelijks onderscheid maakt tussen hoge en lage kunst; tekst 1 stelt centraal dat volgens het

Scholten, heeft daar- over zeer onlangs in een brochure een aantal behartenswaardige op- merkingen gemaakt, die weliswaar niet voor ons bedoeld zijn, maar die ook

[r]

Reichelt, G.T.: The literary works of the Fofeign Mis- sionaries of the Moravian Church, Trans- lated and annotated by Bishop Edmund de Schweinitz, Herrnhut,