• No results found

Bestemmingsplan Wheempad 1, Zweeloo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bestemmingsplan Wheempad 1, Zweeloo"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

Bestemmingsplan Wheempad 1,

Zweeloo

(4)

Inhoudsopgave

Toelichting 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 6

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan 6

1.2 Huidig planologisch regiem 7

1.3 Bij het plan behorende stukken 8

1.4 Leeswijzer 8

Hoofdstuk 2 Het initiatief 9

2.1 Gebiedsbeschrijving 9

2.2 Stedenbouwkundige en architectonische randvoorwaarden 10

2.3 Planbeschrijving 11

Hoofdstuk 3 Beleidskader 13

3.1 Inleiding 13

3.2 Rijksbeleid 13

3.3 Provinciaal beleid 15

3.4 Gemeentelijk beleid 23

3.5 Conclusie 25

Hoofdstuk 4 Waardentoets 26

4.1 Inleiding 26

4.2 Natuurwaarden 26

4.3 Archeologische waarden 28

4.4 Cultuurhistorische waarden 30

4.5 Water 31

4.6 Conclusie 32

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten 33

5.1 Inleiding 33

5.2 Bodem 33

5.3 Geluid 34

5.4 Luchtkwaliteit 34

5.5 Externe veiligheid 35

5.6 Bedrijven en milieuzonering 36

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling 38

5.8 Conclusie 39

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en

planverantwoording 40

6.1 Inleiding 40

6.2 Opzet van de regels 40

(5)

6.3 Verantwoording van de regels 40

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid 42

7.1 Inleiding 42

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid 42

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 42

7.4 Economische uitvoerbaarheid 43

7.5 Conclusie 43

(6)
(7)

Toelichting

(8)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het erf aan het Wheempad 1 in Zweeloo is het melkvee- en akkerbouwbedrijf van de familie Denen gevestigd. De melkveetak is in 2004 beëindigd. De locatie bestaat uit een ligboxenstal (785 m²) welke met een tussenlid aan de woonboerderij is verbonden, twee kapschuren (+/- 75 m² en +/- 192 m²) en een aantal betonnen kuilplaten aan de noordzijde van het erf. Het erf ligt in de bebouwde kom van het dorp en strekt zich uit van het Wheempad tot aan het Eswegje. De ligboxenstal heeft zijn functie verloren. De overige schuren worden op dit moment nog gebruikt voor o.a. stalling van de machines voor bewerking van de akkerbouwpercelen van de initiatiefnemer.

Daarnaast behoort een voormalig 'lijkwagenhuisje', in de hoek van het Eswegje en de erfweg, tot de eigendommen van de familie Denen. Dit huisje heeft geen relatie met het agrarisch bedrijf maar is gezien de voormalige functie en bouwstijl van cultuurhistorische en bouwhistorische waarde.

Luchtfoto met globaal aangegeven het agrarisch bedrijf Wheempad 1

(9)

De familie Denen wil gebruik maken van de Ruimte voor Ruimte-regeling van de gemeente Coevorden en in dat kader een nieuwe woning op het erf realiseren. Het plan is om de ligboxenstal te slopen. Daarbij wordt ook het tussenlid tussen de woonboerderij en ligboxenstal gesloopt waarbij de zijgevel van de boerderij weer hersteld wordt. De kapschuur aan de oostzijde van het erfweggetje blijft behouden als bijgebouw bij de nieuw te bouwen woning. De kapschuur aan de westzijde van het erfweggetje heeft oude gebinten en een historische relatie met de bestaande boerderij. Deze kapschuur wordt daarom verplaatst richting de bestaande boerderij en krijgt een functie als bijgebouw.

Het 'lijkwagenhuisje' blijft vanwege de cultuurhistorische en bouwhistorische waarde behouden.

Ter compensatie van de sloop wordt één compensatiewoning gerealiseerd.

Voor het plan is in samenspraak tussen initiatiefnemer en de gemeente een randvoorwaardendocument opgesteld. Daarnaast is door initiatiefnemer een inrichtingsontwerp opgesteld. Het randvoorwaardendocument en het inrichtingsontwerp zijn opgenomen in bijlage 1. Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

1.2 Huidig planologisch regiem

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Zweeloo - Aalden' van toepassing. Het plangebied heeft hierin een bestemming als Agrarisch Gebied. De bebouwing is op een bouwvlak voor agrarische doeleinden gesitueerd. De bedrijfswoning heeft de aanduiding 'karakteristiek'. De realisatie van een nieuwe woning past niet binnen de regels van dit bestemmingsplan.

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Zweeloo - Aalden'

(10)

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Wheempad 1, Zweeloo' bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

a. verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0109.005BP00008-0003);

b. regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving.

In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

De relevante randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

(11)

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen in Zweeloo, een esdorp in de gemeente Coevorden. Het dorp kenmerkt zich door de ligging aan de es, een brink en grote Saksische boerderijen. De grote Saksische boerderijen hebben elk een ruime tuin met veelal volwassen (eiken) bomen. De erven worden gewoonlijk begrensd door hagen van beuk of meidoorn.

Uitvalswegen zijn beplant met eiken of essen. De bestrating bestaat voornamelijk uit rode klinkers.

Ligging Zweeloo (Bron: PDOK viewer)

De locatie Wheempad 1 is gelegen aan de oostkant van Zweeloo op de overgang van de bebouwde kom en het buitengebied. Het erf met de gebouwen bepalen het beeld van het dorp vanuit het noordoosten. Het erf ligt tussen het Wheempad en het Eswegje in en behoort tot de oudere erven van Zweeloo. Midden over het erf loopt een pad (eigen weg, verbinding tussen Eswegje en Wheempad) dat deel is van een zeer oude infrastructuur.

Betreffend pad functioneert in de huidige situatie als ontsluiting van het erf.

Het erf bestaat uit een historische boerderij, waar de ligboxenstal (1. op onderstaande luchtfoto) tegenaan is gebouwd. Aan de noordzijde van de ligboxenstal bevindt zich een kleine kapschuur (2.). Deze heeft oorspronkelijk op de plek van de ligboxenstal gestaan.

Bij de verplaatsing zijn de originele gebinten hergebruikt. Aan de oostzijde van het erfweggetje staat een nieuwere werktuigenberging (3.). Op de hoek van het Eswegje en de erfweg staat een voormalig 'lijkwagenhuisje' (4.) (begin 20e eeuw) welke functioneel geen onderdeel is van het erf. Aan de noordzijde van het erf bevinden zich twee kuilvoerplaten.

Het erf is grotendeels verhard met klinkers. Aan de zijde van het Wheempad kent het erf nog deels een verharding met keien. De boerderij, kapschuur en het lijkwagenhuisje vertegenwoordigen een cultuurhistorische en/of bouwhistorische waarde.

(12)

Luchtfoto met overzicht gebouwen.

2.2 Stedenbouwkundige en architectonische randvoorwaarden

Door de gemeente Coevorden zijn randvoorwaarden opgesteld waarmee bij de uitwerking van het plan rekening gehouden dient te worden. Overeenkomstig de welstandsnota van de gemeente Coevorden zijn op het gebied van architectuur de algemene welstandscriteria en de gebiedsgerichte criteria (gebied D1, esdorp) van toepassing. Daarnaast zijn door de gemeente een aantal aanvullende criteria benoemd.

Ook op het gebied van stedenbouw zijn randvoorwaarden benoemd.

Randvoorwaarden op het gebied van stedenbouw:

De gebouwen dienen te worden ontworpen als vrijstaande gebouwen in het landschap en hoeven niet aan te sluiten bij de oriëntatie van bebouwing aan de hoofdwegen.

Maximaal 1 à 2 bouwvolumes op de kavel; hierin wordt onderscheid gemaakt in een woning en bijgebouw.

De omvang van de twee volumes moet aansluiten bij de schaal van het dorp Zweeloo, de omliggende woningen en boerderijen zijn hiervoor het

referentiekader.

Afstand bijgebouw tot woning max. 5m.

Lage gootlijnen, max 3,5m hoogte. De gootlijn mag variëren in hoogte.

(13)

Randvoorwaarden op het gebied van architectuur:

Naast de algemene welstandscriteria zijn de volgende gebiedsgerichte en aanvullende criteria van toepassing.

Oriëntatie - Vanaf straatzijde op bouwblok, haaks, of onder willekeurige hoek, niet evenwijdig aan de straat.

Erfsituatie - Informeel. Geleidelijke overgang van het erf naar de openbare ruimte.

Erfindeling - Bijgebouwen en aanbouwen achter de voorgevel gesitueerd.

Hoofdvorm - Rechthoekig of vierkant. Zadeldak zonder wolfseind.

Materiaalgebruik - Hoofdgebouw in baksteen en/of hout. Riet, zink of pannen gedekt.

Kleurgebruik - Baksteen rood - bruin. Overige delen in gedekte kleuren.

Vorm -Een moderne interpretatie van een Drentse schuur/boerderij zonder wolfseind. Hellende kap, de dakhelling moet aansluiten bij de omgeving.

De volledige van toepassing zijnde randvoorwaarden zijn opgenomen in hoofdstuk 8 en 9 van het document 'stedenbouwkundige en architectonische randvoorwaarden' in bijlage 1 van deze toelichting.

2.3 Planbeschrijving

Nu het agrarisch bedrijf op de locatie is beëindigd is het plan om de ligboxenstal inclusief platte aanbouw te slopen. De gevel van de boerderij zal daarbij hersteld worden. De kleine kapschuur wordt in zuidelijke richting verplaatst en zal dienst gaan doen als bijgebouw bij de boerderij. De werktuigenberging blijft behouden als bijgebouw bij de nieuw te realiseren woning. Deze nieuwe woning wordt aan het Eswegje gesitueerd, globaal op de plek van de huidige kuilplaten. Naast het slopen en verplaatsen van gebouwen wordt een groot deel van de erfverharding verwijderd en worden de kuilplaten verwijderd. Het verloop van het erfweggetje blijft als open zone gehandhaafd, evenals de keienverharding aan de voorzijde van het erf. In aansluiting op het randvoorwaardendocument in bijlage 1 is onderstaande landschappelijke inpassing opgesteld.

(14)

Landschappelijke inpassing

(15)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden het relevante beleid en de regels die betrekking hebben op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028. Daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet.

Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Voor de herontwikkeling van de locatie Wheempad 1 zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden.

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

(16)

Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De stedelijke ontwikkeling ligt buiten bestaand stedelijk gebied, wat nu?

Rol van de provincie

De ontwikkeling betreft de realisatie van 1 woning binnen de grenzen van bestaand stedelijk gebied. Het voorziet in een lokale behoefte. Als de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

Kustfundament;

Grote rivieren;

Waddenzee en waddengebied;

Defensie;

Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan.

Voor de herontwikkeling van de locatie Wheempad 1 zijn in het Barro geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden.

3.2.3 Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

bescherming van de biodiversiteit in Nederland;

decentralisatie van verantwoordelijkheden;

vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

(17)

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van het projectgebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t.

soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.2.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid en buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Gemeenten zijn hierbij verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het volgende:

Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat

invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.

De ruimtelijke reserveringen zijn binnen vijf jaar verwerkt in bestemmingsplannen.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen is niet van invloed op het voorgenomen plan. In paragraaf 5.5 wordt nader op dit aspect in gegaan.

3.2.5 Conclusie

De herontwikkeling van Wheempad 1 past binnen de beleidskaders en de regelgeving zoals benoemd in de SVIR, de Barro, de Bro, de Wet natuurbescherming en de Bevb. Vanuit deze nationale beleidskaders en regelgeving zijn er geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het plan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe

3.3.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);

het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;

het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

Op 2 juni 2010 is deze Omgevingsvisie door de Provinciale Staten van de provincie

(18)

vastgesteld. De bijbehorende Omgevingsverordening is op 9 november 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Provinciale Staten hebben vervolgens op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie van de Omgevingsvisie, welke op 20 augustus 2014 in werking is getreden.

De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'.

De kernkwaliteiten zijn:

rust, ruimte, natuur en landschap;

oorspronkelijkheid;

noaberschap;

menselijke maat;

veiligheid;

kleinschaligheid (Drentse schaal).

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Om een zorgvuldig ruimtegebruik te kunnen borgen, is in de Omgevingsverordening opgenomen (artikel 3.15) dat de ladder van duurzame verstedelijking moet worden toegepast. Hiervoor geldt het volgende

1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel ruimte-voor-ruimte regeling.

In het voorliggende plan gaat het om een gemeentelijke ruimte-voor-ruimte ontwikkeling, waarbij toepassing van de SER-ladder dus niet van toepassing is.

Tevens staat nog het volgende verwoord over het beleidsveld Wonen:

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang.

Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de

Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

(19)

3.3.1.2 Provinciale regeling Ruimte voor Ruimte

Als onderdeel van de provinciale omgevingsvisie en verordening is de zogeheten Ruimte voor Ruimte – regeling opgesteld. Dit is een regeling ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en waarvoor ter compensatie van de sloop een woning mag worden gebouwd. Aangezien deze regeling alleen van toepassing is op het landelijk gebied is deze beleidsregel niet van belang voor voorliggend bestemmingsplan. De gemeente Coevorden heeft zelf beleid ontwikkeld voor het stedelijk gebied. Hier wordt in paragraaf 3.4.1 nader verwoord

3.3.1.3 Visiekaart 2020 en kernkwaliteiten-analyse

Omdat de locatie aan het Wheempad in bebouwd gebied ligt, is op de visiekaart 2020 geen aanduiding opgenomen.

De kernkwaliteiten van de provincie zijn weergegeven op kaarten. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, dient in het ruimtelijk plan te worden uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten (zoals vastgelegd in de omgevingsverordening, artikel 3.7). De kernkwaliteiten die betrekking hebben op het voorliggende plan worden hierna benoemd.

Hierbij wordt aangegeven hoe het plan bijdraagt aan het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten.

Kernkwaliteit Landschap Algemeen:

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken willen we in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de

ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

Doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

• het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;

• het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de

verschillende landschapstypen (voor esdorpenlandschap is de doelstelling het behouden en versterken van de (eenmans)essen en beekdalen);

• het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden;

• het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa.

Plangebied:

Het plangebied ligt in een gebied met de aanduiding 'structuur van landschappelijke eenheden, es' met het landschapstype 'esdorpenlandschap'.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

(20)

Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voormenselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagende graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de

gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.

Kenmerken van de nederzetting: het landelijke gebied dringt tot diep in de dorpsstructuur door. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd. Brinken lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. De open ruimten worden gevormd door één of meer brinken, erven, kleine akkers en weilanden tussen de bebouwing. Van oudsher is er een functionele samenhang tussen deze ruimten en de bebouwing. Het wegenpatroon is een vervlechting van bochtige wegen, bestaande uit één of enkele doorgaande wegen en enkele minder belangrijke wegen die daarop aansluiten. De nu nog zichtbare

klinkerbestrating is hiervoor kenmerkend. Waar het nog gaaf is, maakt het dorpssilhouet de indruk van een hoogstaand bos met daartussen en aan de randen lage dorpsbebouwing.

De bebouwing is landelijk van karakter en bestaat vooral uit typische boerderijen die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Soms steekt een kerktoren of molen boven het silhouet uit.

Van provinciaal belang zijn:

- de essen: deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting.

- de beekdalen: onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting.

Beleid

Het provinciaal beleid is gericht op:

- behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting;

- behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Conclusie:

De voorgenomen ontwikkeling is dusdanig kleinschalig en valt binnen het bebouwde gebied zodat geen aantasting van het landschapstype plaatsvindt. Door de positionering van de nieuw te realiseren bouwwerken (woning en bijgebouw) wordt aangesloten bij de 'schijnbaar willekeurige plaatsing' die kenmerkend is voor de nederzettingen. Ook is in de keuze voor nieuw aan te leggen beplanting rekening gehouden met de kenmerken van deze kernkwaliteit.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden Algemeen:

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het provinciaal aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. Ze zijn per definitie kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met

(21)

bodemingrepen gepaard gaan. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter dienen behouden en waar mogelijk herstelt te worden zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.

Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden, die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde

beschermingsniveau zijn van provinciaal belang en aangegeven op kaart 2d en hierna toegelicht.

Plangebied:

Het plangebied ligt in Geopark de Hondsrug en heeft daarin deels een hoog

beschermingsniveau en deels een middel beschermingsniveau. In deze gebieden worden ontwikkelingen alleen toegestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt het vertrekpunt in het planvormingsproces. Van een stergebied waarin ingrepen in de bodem niet zijn toegestaan is geen sprake.

Uitsnede kernkwaliteit Aardkundige waarden

Conclusie: de voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig en vindt daarnaast plaats binnen de contouren van het huidige erf. Aantasting van de aardkundige waarden is dan ook niet te verwachten.

Kernkwaliteit Archeologie Algemeen:

Het archeologisch erfgoed is de enige bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van de provincie van de steentijd tot de middeleeuwen. Het merendeel van het

archeologisch erfgoed is onzichtbaar en is daardoor zeer kwetsbaar bij ruimtelijke

ontwikkelingen die om bodemingrepen vragen. Archeologische waarden zijn onvervangbaar en niet te compenseren. Daarom heeft het archeologisch erfgoed een duidelijke plaats in het ruimtelijk beleid van provincie Drenthe.

Doelstellingen voor archeologie zijn:

het in de bodem bewaren (behoud ‘in situ’) van waardevol Drents archeologische erfgoed of – als dat niet mogelijk is – het opgraven en duurzaam veiligstellen (behoud ‘ex situ’) van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis;

het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen;

het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed;

het ontsluiten van de ‘archeologische verhalen van Drenthe’.

In de praktijk bestaat er vooral een verantwoordelijk voor het inbrengen van het aspect

(22)

archeologie bij ontgrondingen, saneringen, m.e.r.-procedures en bovenlokale ruimtelijke ontwikkelingen, zoals gebiedsontwikkelingen, waterberging, infrastructuur en

natuurontwikkeling.

Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het

vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten van de Culturele Alliantie 2009 – 2012/2013. Voor de omgang met het provinciaal belang archeologie is deze versie van de gemeentelijke kaarten uitgangspunt.

Plangebied:

Het zuidelijk deel van het plangebied ligt in een gebied waarin behoudenwaardige

vindplaatsen, aangeduid op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK), niet ongezien kunnen verdwijnen. I

Voor het noordelijk deel van het plangebied geldt dat vanwege de ligging in een gebied met de aanduiding 'es' de verwachting getoetst moet worden. Het aspect archeologie is nader toegelicht in paragraaf 4.3 van deze toelichting.

Uitsnede kernkwaliteit Archeologie

Kernkwaliteit Cultuurhistorie Algemeen:

Drenthe kent een voor Nederland uniek cultuurhistorisch landschap en telt veel

archeologische en aardkundige waarden. De historische en prehistorische waarden van de provincie zijn zeer bepalend voor de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. Ze hebben grote betekenis als ‘drager’ voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Door objecten en structuren boven- en ondergronds in samenhang te bekijken, winnen ze aan betekenis voor de woon-, werk- en leefomgeving. Beleidsmatig wordt onderscheid gemaakt in Cultuurhistorie en Archeologie: dit omdat de bescherming en omgang met deze twee beleidsvelden elk een andere aanpak vraagt.

Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas.

Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste dient de cultuurhistorie herkenbaar te blijven. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische

Hoofdstructuur.

Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Zij doen dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de provinciale partners.

Het veilig stellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De

(23)

sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.

1. Respecteren: de provincie richt zich op het waarborgen van de

cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als

inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeelt de plannen en initiatieven daarop;

2. Voorwaarden stellen: de provincie stelt de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de cultuurhistorische samenhang uitgangspunt zijn;

3. Eisen stellen: de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de

cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer verwachten zij dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin bedingt de provincie een plek in het planvormingsproces.

De gebieden zijn:

het esdorpenlandschap rond Norg;

de Drentsche Hoofdvaart;

de Havelterberg;

het esdorpenlandschap rond Mars- en Westerstroom;

de Reest;

het Amsterdamscheveld;

de Kop van Drenthe;

de Drentsche Aa;

de Maatschappij van Weldadigheid;

de Hondsrug;

de Monden.

Voor de richtinggevende ambities, karakteristiekbeschrijvingen en achtergronden voor deze gebieden, wordt verwezen naar het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe.

(24)

Deelgebieden cultuurhistorisch kompas

Plangebied:

Het plangebied is onderdeel van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. In het

Cultuurhistorisch Kompas Drenthe ligt het plangebied in gebied 7, het 'esdorpenlandschap rond Mars en Westerstroom. Dit gebied wordt getypeerd door een centraal deel met compacte esdorpstructuren binnen grillige beekdalen.

Bepalend voor het gebied is het zichtbaar houden en verder versterken van de

karakteristieke compacte structuren van dit esdorpenlandschap, zoals die tot uitdrukking komt in een centrale positie van de dorpen ingeklemd tussen het beekdal en de essen.

Daarom wil de provincie specifiek sturen op de volgende ambities die voor het plangebied van toepassing zijn:

a. Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze

karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en

esrandbosjes;

b. Het vasthouden en doorzetten van de ruimtelijke, meer langgerekte opzet van de esdorpen door zorgvuldig om te gaan met de vrije ordening van bebouwing en boerderijen, de afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

Conclusie:

Bij het opstellen van het erfontwerp is waar mogelijk rekening gehouden met de provinciale ambities voor betreffend gebied.

3.3.2 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende plan past binnen het provinciale beleid, zoals weergeven in de Omgevingsvisie en bijbehorende Omgevingsverordening.

(25)

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Beleidsregel Ruimte voor Ruimte

Zoals reeds verwoord in paragraaf 3.2.1.2 heeft de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte betrekking op situaties in het buitengebied en niet op situaties in (woon)kernen.

De gemeente Coevorden heeft hierin aanvullend beleid opgesteld. Het aanvullende gemeentelijk beleid 'Beleidsregel Ruimte voor Ruimte' is op 27 juni 2012 in werking getreden. Uitgangspunt van de regeling is dat de provinciale regeling van kracht blijft, maar dat eveneens de mogelijkheid is opgenomen om in (woon)kernen de regeling toe te passen onder opnamen van een aantal voorwaarden en criteria. De opgenomen voorwaarden en criteria die derhalve als aanvullend kunnen worden beschouwd zijn hierna opgenomen, gevolgd door een toets van het verzoek aan deze beleidsregel.

Algemeen

Indien bedrijfsbeëindiging en sloop van de bedrijfsbebouwing op een andere manier dan door bouw van een compensatiewoning financieel mogelijk wordt gemaakt of

gecompenseerd wordt zal geen medewerking verleend worden aan toepassing van de Ruimte voor ruimte regeling.

Bij het toepassen van de Ruimte voor Ruimte-regeling zal, net als bij alle gevallen waarin medewerking wordt verleend in afwijking van een geldend bestemmingsplan, met de aanvrager een grondexploitatieovereenkomst worden gesloten, waarin, indien van toepassing, afspraken worden vastgelegd over de vergoeding van planschade, de kosten voor de aanleg van nutsvoorzieningen, rioolaansluiting en de aanleg van een inrit.

Burgemeester en wethouders kunnen medewerking aan een verzoek onthouden indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a. het straat en bebouwingsbeeld;

b. cultuurhistorische waarden;

c. de woonsituatie;

d. de verkeersveiligheid;

e. de milieusituatie;

f. gebruiksmogelijkheden aangrenzende gronden.

Gemeente maakt in de beleidsregel onderscheid tussen locaties die buiten bestaand stedelijk gebied zijn gesitueerd en locaties die binnen bestaand stedelijk gebied zijn gesitueerd.

Buitengebied (niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied)

Ten aanzien van de verzoeken die betrekking hebben op (een) perce(e)l(en) in het buitengebied volgt de gemeente de regeling van de provincie Drenthe. Dat houdt in dat:

er sprake is van (voormalige) agrarische bebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;

het gaat om minimaal 750 m2 te slopen bebouwing, met een afwijkingsmarge van 5%;

er maximaal 1 compensatiewoning wordt toegekend;

de mogelijkheid bestaat tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2;

er randvoorwaarden door de gemeente worden gesteld ten aanzien van

(26)

inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning;

de bouw van de compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende kaart 1 (Visiekaart 2020) met de functie

"Natuur" en "Beekdalen" zijn aangeduid;

Aanvullend hierop stelt de gemeente de volgende voorwaarden:

de te slopen bebouwing moet legaal zijn geplaatst;

tenminste één van de te slopen gebouwen dient een minimale oppervlakte te hebben van 250 m2;

Woonkernen (bestaand stedelijk gebied)

Burgemeester en wethouders passen hier de provinciale regeling toe, zoals die geldt in het buitengebied, met de volgende uitzonderingen c.q. aanvullingen:

de marge van 5% wordt niet toegepast;

de te slopen bebouwing moet legaal zijn geplaatst;

tenminste één van de slopen gebouwen dient een minimale oppervlakte te hebben van 250 m2 en de bebouwing mag aanwezig zijn op maximaal twee locaties;

het verzoek moet passen in de uitgangspunten van de doorontwikkeling Woningbouwstrategie gemeente Coevorden;

indien sprake is van bedrijfsverplaatsing van een actief agrarisch bedrijf in een woonkern naar een nieuwe locatie in het buitengebied worden ter compensatie maximaal twee woningen toegestaan op de locatie in de woonkern.

Hierna vindt de toets plaats van het verzoek aan de voor het plangebied relevante beleidsregels Ruimte voor Ruimte zoals opgesteld door de gemeente Coevorden.

1. Er dient sprake te zijn van (voormalige) agrarische bebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig is.

De te slopen ligboxenstal, evenals de overige twee schuren, zijn opgericht ten dienste van de melkveehouderij. Deze tak is reeds in 2004 beëindigd, waarmee onderbouwd is dat betreffende schuren al ver vóór 2 juni 2010 opgericht zijn.

2. Er is sprake van minimaal 750 m2 aan legale bebouwing (al dan niet via saldering) De te slopen ligboxenstal is vergund op 20 november 1979 en heeft een oppervlakte van circa 785 m2 en daarmee wordt voldaan aan dit criterium.

3. Er wordt maximaal 1 compensatiewoning teruggebouwd;

In ruil voor de sloop van de ligboxenstal wordt één compensatiewoning gerealiseerd.

Daarmee wordt voldaan aan dit criterium.

4. Er worden gemeentelijke randvoorwaarden opgesteld t.a.v. de inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning;

Voor de planlocatie zijn aanvullende stedenbouwkundige en architectonische randvoorwaarden opgesteld. De stedenbouwkundige randvoorwaarden dienen als

toetsingskader met betrekking tot welstand. Deze stedenbouwkundige en architectonische randvoorwaarden zijn als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

(27)

5. De bouw van de compensatiewoning vindt niet plaats binnen gebieden die op de Visiekaart 2020 van de omgevingsvisie zijn aangeduid als 'Natuur' of 'Beekdal';

Op de Visiekaart 2020 is geen sprake van een aanduiding 'Natuur' of 'Beekdal'.

6. Tenminste één van de te slopen gebouwen heeft een oppervlakte van minimaal 250 m2;

Hieraan wordt voldaan. De ligboxenstal heeft een oppervlakte van circa 785 m2.

7. Het verzoek moet passen binnen de woningbouwstrategie gemeente Coevorden;

Hierover is in de hierna volgende paragraaf een toelichting opgenomen.

3.4.2 Notitie 'Doorontwikkeling woningbouwstrategie gemeente Coevorden' (vastgesteld d.d. 22 januari 2013)

In 2010 is de woningbouwstrategie voor de stad Coevorden vastgesteld. In 2011 is vervolgens ook de woningbouwstrategie voor de grote en kleine kernen van de gemeente vastgesteld. In beide notities zijn bepaalde aannames gedaan voor de huishoudensgroei.

Op basis hiervan is een strategie uitgewerkt voor de resterende woningbouwopgave tot 2020.

Door toedoen van nieuwe prognoses en de daadwerkelijke slechte marktomstandigheden is een bijstelling van het huidige woningbouwprogramma noodzakelijk. De notitie geeft dan ook een doorontwikkeling van de woningbouwstrategie aan in de vorm van een uit te voeren actieplan tot 2020 en na 2020 voor zowel de stad als de grote en kleine kernen. De notitie is bedoeld als een aanvulling op zowel de woningbouwstrategie voor de stad als de woningbouwstrategie voor de grote en kleine kernen van de gemeente. Voor voorliggend bestemmingsplan geldt de paragraaf over nieuwbouwmogelijkheden vanuit de beleidsnotitie.

Naast de in de tabel genoemde projecten bestaat er binnen de bebouwde kom van de kernen slechts bij uitzondering een mogelijkheid tot nieuwbouw Voor particuliere initiatieven geldt namelijk de gemeentelijke Ruimte voor Ruimte-regeling. Deze regeling is echter alleen mogelijk indien het voormalige agrarische bebouwing betreft. In voorliggend

bestemmingsplan is sprake van toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling, daarmee wordt voldaan aan de gestelde notitie.

3.4.3 Welstandnota 2012

Op 16 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van de gemeente Coevorden de Welstandsnota 2012 vastgesteld. Overeenkomstig de welstandsnota van de gemeente Coevorden zijn op het gebied van architectuur de algemene welstandscriteria en de gebiedsgerichte criteria (gebied D1, esdorp) van toepassing. Daarnaast zijn door de gemeente een aantal aanvullende criteria benoemd, die in bijlage 1 van de toelichting zijn opgenomen.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid. Aanvullende hierop zijn op onderdelen door de gemeente aanvullende criteria benoemd waar in het plan rekening mee is gehouden.

3.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

(28)

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men vanaf 1 januari 2017 te maken met de Wet natuurbescherming (voorheen de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN). Bij

soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 ook te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora en faunawet).

In verband met de ontwikkeling van het plangebied is een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid noodzakelijk. Met deze toetsing moet duidelijk worden hoe de ontwikkeling gerealiseerd kan worden binnen de kaders van de natuurbescherming.

Eerste stap in deze toetsing is het uitvoeren van een verkennend onderzoek. Daarbij wordt tijdens een bureauonderzoek en veldbezoek aan de hand van aanwezige terreintypen en toevallige waarnemingen van soorten zo goed mogelijk ingeschat welke beschermde planten- en diersoorten aanwezig (kunnen) zijn. Op basis daarvan worden uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen plannen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.

Door Eelerwoude BV is een quickscan Flora en fauna uitgevoerd. De volledige quickscan flora en fauna is in bijlage 2 van de toelichting opgenomen. Hier wordt volstaan met de conclusie.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de

Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000

(29)

Het projectgebied aan het Wheempad 1 ligt op ongeveer 6 kilometer afstand van het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet Natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

EHS/NNN

Aan de zuidkant van het dorp Zweeloo loopt de begrenzing van de Ecologische

Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland. De afstand van de projectlocatie tot de rand van de EHS/NNN is ongeveer 300 meter. Gezien de aard van de voorgenomen ontwikkeling, waarbij een agrarisch bedrijf wordt beëindigd, een ligboxenstal wordt gesloopt en één woning wordt gerealiseerd, worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten. Een nadere toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Begrenzing EHS/NNN (roze vakje is het plangebied)

Soortenbescherming

Op basis van deze toetsing wordt geconstateerd dat in het onderzoeksgebied een potentiële habitat biedt voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele veel voorkomende overige beschermde soorten en voor vogels, vleermuizen, steenmarter, eekhoorn en veldspitsmuis. Met de voorgenomen werkzaamheden worden echter geen negatieve effecten op deze soorte(groepen) verwacht. in onderstaande tabel is een samenvatting gegeven van deze resultaten.

(30)

Uitvoering van de plannen is niet van invloed op flora en fauna-aspecten. Er wordt uitvoering gegeven aan de zorgplicht voor beschermde soorten.

4.3 Archeologische waarden

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden, waarin zes wetten en regelingen (waaronder de Monumentenwet 1988) zijn gebundeld. De Erfgoedwet maakt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. In de erfgoedwet is ook de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld. Deze wet verplicht om bij de bestemming van gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Coevorden heeft haar beleid op het gebied van archeologie vastgelegd in de erfgoednota 'Het kapitaal van Coevorden' waarvan de archeologische beleidskaartonderdeel is.

Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied voor het grootste deel de aanduiding 'historische kernen' (paars). Een klein deel van het plangebied heeft de aanduiding '50m-buffer rond historische kernen'. Daarnaast loopt de grens van de selectie 'AMK-terreinen, essen, beekdalen' door het projectgebied. De twee laatst genoemden zijn van provinciaal belang.

(31)

Archeologische waardenkaart gemeente Coevorden

Voor 'historische kernen' (en ook in de blauw gearceerde bufferzone) geldt een vrijstelling bij bodemingrepen tot 100 m² en >30cm -mv. Als richtlijn voor onderzoek wordt aangegeven dat altijd een bureauonderzoek uitgevoerd wordt. Afhankelijk van de resultaten kan

eventueel vervolgonderzoek worden bepaald.

Door Transect is een Archeologische Bureau Onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is in de bijlage opgenomen. Hier wordt volstaan met het selectieadvies uit dit rapport:

1. Voor slopen van de ligboxenstal worden geen aanvullende archeologische maatregelen voorgesteld. De bodem is hier al zo diep verstoord dat eventuele archeologische resten en sporen waarschijnlijk al verdwenen zijn.

2. Verder wordt een schuur verplaatst naar de huidige locatie van de ligboxenstal.

Omdat deze schuur niet gefundeerd is, en niet gefundeerd gaat worden, wordt de bodem hierbij nauwelijks geroerd. Daarbij komt nog dat de schuur gepland is ter plaatse van reeds verstoorde grond. Ook hiervoor geldt dus dat geen aanvullende archeologische maatregelen voorgesteld worden; de

werkzaamheden vormen immers geen bedreiging voor het archeologische archief.

3. Het nieuwe huis is gedeeltelijk gepland ter plaatse van de kuilplaten, maar komt ook gedeeltelijk buiten de kuilplaten te liggen (zie bijlage 8). Omdat niet exact bekend is tot hoe diep de bodem hier al verstoord is, kan niet met zekerheid worden gesteld dat geen archeologische resten en of sporen meer aanwezig zijn. Geadviseerd wordt om ter plaatse van de nieuwbouw een verkennend booronderzoek uit te voeren, om de bodemopbouw en mate van intactheid van de bodem te bepalen. Met behulp van de boringen kan het verwachtingsmodel dan worden getoetst en waar mogelijk worden bijgesteld.

4. Voor de overige terreindelen wordt aanbevolen om de hoge archeologische verwachting te behouden. Op basis van het bureauonderzoek blijkt namelijk dat nog steeds archeologische resten en/of sporen aanwezig zouden kunnen zijn. Deze hoge verwachting kan als archeologische waarde opgenomen worden in het bestemmingsplan.

Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek heeft gemeente Coeverden als bevoegd gezag besloten de uitvoering van een verkennend archeologisch booronderzoek ter plaatse van de nieuwe woning als voorwaarde aan het bestemmingsplan te verlangen.

Daarom is door Trasect een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd met behulp van boringen op de locatie van de nieuw te realiseren woning. In het onderzochte gebied is een zeer lage verwachting op het aantreffen van intacte archeologische resten vastgesteld. Het is onwaarschijnlijk dat bij de voorgenomen ingrepen intacte archeologische resten verstoord

(32)

zullen worden. Daarom wordt geadviseerd om de voorgenomen ingrepen in het onderzochte gebied doorgang te laten vinden, zonder de noodzaak tot aanvullend onderzoek. Gemeente Coevorden, als bevoegd gezag, heeft besloten in te stemmen met de conclusies van het archeologisch bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek.

Middels een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan heeft provincie Drenthe verzocht om de sloop van de kapschuur onder archeologische begeleiding plaats te laten vinden. In reactie daarop is door de archeoloog van gemeente Coevorden aangegeven dat de kapschuur niet diep gefundeerd is en de sloop eenvoudig en zonder diepe

bodemingrepen kan plaatsvinden. Een archeologische begeleiding van de werkzaamheden wordt niet noodzakelijk geacht.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een herziening van het geldende bestemmingsplan.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Coevorden heeft haar beleid op het gebied van cultuurhistorie vastgelegd in de erfgoednota 'Het kapitaal van Coevorden' waarvan de beleidskaart 'cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden' onderdeel is.

Het plangebied is in deze nota onderdeel van één van de 9 gebieden die het predikaat 'cultuurhistorisch zeer waardevol' hebben gekregen. Voor deze gebieden gaat de gemeente zich inzetten om de kenmerkende karakteristieken die de historie weergeven te behouden waarbij ontwikkelingen met respect voor deze karakteristieken mogelijk blijven.

Op de beleidskaart 'cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden' heeft het plangebied binnen waardevol gebied 2 'Zweeloo-Zwinderen' de aanduiding 'dorps- of stadsgezicht van hoge cultuurhistorische waarde of beschermd dorps- of stadsgezicht. Kenmerkend voor dit gebied zijn o.a. de historische dorpskern van Zweeloo met zijn ogenschijnlijk ordeloze situering van boerderijen en gebouwen, grillig verlopende en smalle wegen, kleine

huisweiden en erven met boombeplanting, brinken en open plekken tussen de bebouwing.

(33)

Uitsnede beleidskaart 'cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden'

Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.

In het door de gemeente opgestelde randvoorwaardendocument is vastgelegd met welke kenmerken rekening moet worden gehouden en welke behouden moeten worden. Het betreft onder andere randvoorwaarden op het gebied van situering van de nieuwe/te verplaatsen gebouwen en het behoud van de kenmerkende keienverharding. Daarnaast is bij het erfontwerp rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken van de brinkdorpen. Zo is onder andere boombeplanting op het erf opgenomen in het ontwerp. Het plan, zoals beschreven en verbeeld in hoofdstuk 2, houdt daarmee rekening met het behoud van deze cultuurhistorisch waardevolle kenmerken.

4.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid, voor zover relevant, dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Beleid waterschap Vechtstromen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede bescherming tegen hoogwater, zorgt

(34)

voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater.

Het beleid van waterschap Vechtstromen is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Het Waterbeheerplan geeft de koers van het waterschap aan. bij het vaststellen van die koers wil zij rekening houden met de wensen en plannen van de partners.

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Ook voor het voorliggende plan is deze watertoets uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde watertoets is duidelijk geworden dat voor beide projecten de zogeheten 'normale procedure' van toepassing is. Als bijlage bij dit bestemmingsplan zijn de algemene watertoetsdocumenten bijgevoegd voor beide locaties. Hieronder volgen de voor de watertoets van belang zijnde aspecten die hun doorwerking hebben of kunnen hebben in de verdere uitwerking van het plan.

Ten behoeve van de realisatie van het voorgenomen plan gelden de volgende uitgangspunten:

De totale verharding neemt af.

Hemelwater wordt waar mogelijk hergebruikt. Hemelwater wordt in ieder geval niet afgevoerd naar buiten plangebied, maar geïnfiltreerd in het plangebied.

Afvalwater kan worden afgevoerd via de bestaande riolering.

In het plangebied wordt geen gebruik gemaakt van gevaarlijke stoffen voor grondwater.

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden.

Waterschap Vechtstromen is als onderdeel van de watertoets gevraagd advies te geven.

Omdat de totale verharde oppervlakte afneemt, zal ook de belasting op het gemengd rioolstelsel afnemen. De invloed van het plan op de waterhuishouding is gering.

Waterschap Vechtstromen heeft geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet van negatieve invloed op de in dit hoofdstuk beschreven waarden, die aan het plangebied worden toegekend.

(35)

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze

milieuaspecten is ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

Bodem Geluid

Verkeer en parkeren Luchtkwaliteit Externe veiligheid

Bedrijven en milieuzonering Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe in Nederland omgegaan wordt met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Met betrekking tot dit aspect heeft afstemming plaatsgevonden met de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD). Bij het RUD is met betrekking tot deze locatie geen bodeminformatie bekend. Geen bodemonderzoeken, maar ook geen (historische) bodembedreigende activiteiten. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen probleem zal opleveren voor de beoogde functies op het nieuwe erf. Met betrekking tot het aspect bodem wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht. Overigens bestaat er in het kader van de bestemmingsplanprocedure ook geen rechtstreekse verplichting voor het uitvoeren van een bodemonderzoek (art. 3.1.6 Bro).

In het kader van de Wabo-bouwaanvraag voor de te realiseren bebouwing is wel een bodemonderzoek noodzakelijk. In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet gevoegd. Conform artikel 2.1.5 van de Bouwverordening betreft dit een recent (niet ouder dan 5 jaar) milieuhygiënische bodemonderzoek verricht volgens de NEN 5740. De locatie behoort tot de oude erven van Zweeloo, daardoor is de locatie asbest verdacht.

Naast een verkennend bodemonderzoek NEN 5740 zal daarom ook een NEN 5707 verkennend asbest onderzoek gedaan moeten worden. Het onderzoek dient te worden verricht ter plaatse van de verblijfsruimten en een daartoe erkend bureau.

Voor het plangebied geldt dat ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen de aanvraag zal worden ondersteund door een verkennend bodemonderzoek.

(36)

5.3 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.

Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden (of andere bedrijven die geluidsoverlast veroorzaken) in de nabije omgeving gelegen zijn. Betreffende wegverkeerslawaai ligt het nieuwe erf op een afstand van ongeveer 850m van de provinciale weg N381 en op ongeveer 300m van de provinciale weg N854. Uit onderstaand kaartbeeld blijkt dat het bouwvlak van de te realiseren woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai.

Geluidscontouren wegverkeerslawaai

Het voorgenomen plan voldoet aan de Wet geluidshinder. De te realiseren woning kan akoestisch gezien zonder beperkingen worden opgericht.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In artikel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1500 woningen omvat.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een relatief kleinschalig plan waarbij slechts 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gedurende de periode van 28 augustus 2015 tot en met 8 oktober 2015 kan tegen het raadsbesluit van 23 juni 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Grauwe Polder 86-88’

[r]

Gedurende de periode 5 juni 2020 tot en met 16 juli 2020 kan tegen het raadsbesluit van 18 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Menmoerhoeve Zundertseweg 66-66a’ beroep

Onderhavige ontwikkeling betreft het toevoegen van de functie volledige horeca in een gebouw op een reeds bestaand recreatief agrarisch natuurbedrijf1. De gewenste

[r]

In 1980 werd in het kader van de staatshervorming de bevoegdheid voor natuurbehoud overgeheveld naar de gewesten. De Wet op het Natuurbehoud van 12/07/1973 bood weinig

Maar omdat het daar nu niet om draait worden alleen de actoren benoemd die zich bezig houden met Natura 2000 in het proces van waterbeheer van de Eems.. worden alle

Verder wordt in hoofdstuk 3 het bedrijf van de maatschap Bor-Van Gils met een aantal andere groepen bedrijven vergeleken, namelijk melkveebedrijven in het westelijk veenweidegebied