• No results found

Emmanuel de Bom, Vlaandren, o welig huis. Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emmanuel de Bom, Vlaandren, o welig huis. Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien · dbnl"

Copied!
319
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

schrijvers hun land zien

Emmanuel de Bom

bron

Emmanuel de Bom (red.), "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien.

Wereldbibliotheek, Amsterdam 1939

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bom_001vlaa01_01/colofon.php

© 2017 dbnl / erven Emmanuel de Bom

(2)

Gent. De steenen man van 't Belfort.

Foto: Oblut.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(3)

Vlaanderen

Vlaandren, o welig huis waar we zijn als genooden aan rijke taaflen! - daar nu glooiënd zijn de weiên van zomer-granen, die hunne aemende ebbe breiên naar malvend Ooste' en statig dagerade-rooden, dewijl de morge' ontwaakt ten hemel en ter Leie: - wie kan u weten, en in 't harte niet verblijên,

niet danke' om dagen, schoon als jonge zegen-goden, gelijk een beedlaar dankt om warme tarwe-brooden?...

o Vlaandren, blijde van uw gevens-reede handen, zwaar, daar ge deelend gaat, in paarse en gele wade, der krachten die uw schoot als roodend ooft beladen, - Vlaandren, wie weét u en de zomer-dageraden, en voelt geen rilde liefde in zijne leden branden 'lijk deze morgen door de veie Leie-landen?

KAREL VAN DE WOESTIJNE

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(4)

Inleiding

door Emmanuel de Bom

Vlaanderen's aangezicht, zooals gezien door de oogen van Vlaamsche schrijvers:

aldus laat zich zin en opzet van dit boek van zuiver inzicht, zonder zwaarwichtig gebaar vrij wel omschrijven. Het wil geen breed-gekruinden boom opzetten, het wil alleen, in liefst lichtveerend proza, het eigen-gevoelde beeld geven, de eigen fantasie, zooals die zich voordoet aan eenige schrijvers, als ze zich over het hun uit

dagelijkschen omgang vertrouwde gewest willen uitspreken.

Dat dit Vlaanderen een schoon land is, wiens uitzicht onze schrijvers bestendig boeit, waar ze eigenlijk ook nooit geheel over uitgepraat zijn - ‘Vlaandren, o welig huis, waar we zijn als genooden aan rijke taaflen’, - het woord des Dichters heeft het voor altijd bekrachtigd.

Juist dáárom wil dit boek zich openen op eenige, weinig bekende, uitzonderlijke bladzijden van Karel van de Woestijne over het door hem in 1902 aldus geziene Brugge. Want aan de parel van het oude Vlaanderen, de bakermat der Vlaamsche primitieven, willen wij, in dezen bundel over het Vlaamsche land, den voorrang geven. Die eer komt de in sierlijken droom nog immer prinselijk levende onvergelijkelijke stad toe.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(5)

Om het aangezicht van het Vlaanderen van nu breed en meteen vlug te schetsen heb ik liefst een beroep gedaan op een aantal onzer schrijvers, die tot een jongere generatie behooren, de naöorlogsche. Waar ook enkele ouderen aan 't woord komen, gebeurt dit, als deze voorloopig onvervangbaar bleken te zijn door jeugdiger krachten. Want wie zal er bijvoorbeeld beter de schoonheid van Lier teekenen dan de spekvettige,

‘druivensappige’ vader van Pallieter, van Juffrouw Symphorosa en van Mijnheer Pirroen?

Achtereenvolgens komen de vijf Vlaamsche gouwen, die heeten: Westvlaanderen, Oostvlaanderen, Antwerpen, Limburg en Brabant - en die gezamenlijk het Vlaamsche Land uitmaken - aan de beurt.

Het zal ongetwijfeld den lezer, die geen Vlaming is, opvallen, hoe veelzijdig het kleine Vlaanderen zich weerspiegelt in den geest van zijn dichters. Het is dan ook, voor wie de diverse uitzichten van dit land op een gedroomd zilveren scherm ziet afrollen, een blijvende verheuging, ja een steeds vernieuwde verbazing, wat al schoonheid en eigenaardigheid er aan landschappen en stedenschoon binnen deze beperkte grenzen te erkennen valt. Van aan het blonde Noordzeestrand tot aan de teedere dellingen van het Maasland, van de tintelende kleurigheid der Vlaandersche landelijkheid tot den lieven zwier en de bewogenheid van het Brabantsche landschap, van den Kempischen poëtischen eenvoud tot de met het glorieuze verleden getooide en in 't heden nog vlijtig levende schoon van steden als Brussel, Gent, Mechelen, Lier, Antwerpen: het is een inderdaad welig gezicht, dat zelfs den lastigsten smaak moet behagen.

Vlaanderen, ondanks zijn kleinte, is een rijk geschakeerd complex, dat zich eerst na jarenlang verkeer in zijn volheid laat omvatten en be-grijpen. Ieder ziet ervan allereerst zijn onmiddellijke omgeving. Gaat men het in zijn veelvuldige afwisseling beschouwen, dan verrast voortdurend de kleurige gamma der diverse aspekten.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(6)

Denk aan het eigenlijke Vlaanderen, dat van Westen en Oosten met de 67 kilometer zeekust, zijn stranden met de zand-gele duinen, met de wijde landouwen, waar in de groene polders en meerschen het bonte beestenvolk graast, de gouden oogsten rijpen, de witte en roode landhuizen een zoo vroolijken klank geven, waar de boomen zijn als wuivende groeten, tegen de wijde horizonten de grijze steenen der oude kerktorens klompig verrijzen, velden van smaragd waar de zilverige meanders der rivieren doorheen slingeren: de Leie, de Dender, de Schelde - waar de blanke en kriekroode droom van Brugge juweelig te flonkeren ligt, waar het stoere Gent is als een

machtig-georkestreerd symphonisch gedicht, te midden van bloeiende tuinen, waar Veurne, Ieperen, Kortrijk, Oudenaarde, Aalst, Ronsse, Geeraardsbergen,

Dendermonde, St. Niklaas zoovele glanzende bladzijden zijn van een glorieus historieboek, historie die nog niet heelemaal het doode verleden mag heeten: waar de reiziger, die er doorheen stoomt of tuft, geen oogenblik zijn blikken kan afwenden van het malsche verre landschap, met de gulle vruchtbaarheid, door noesten arbeid verkregen, waar dorpen aan dorpen zich oneindelijk aaneenreien, stad op stad voorbij tijgt, getooid met kostbare herinneringen aan het verleden, kerktorens, tempels en kloosters, raadhuizen, gekanteelde oude steenen, hallen en gildehuizen, pakhuizen en stapelplaatsen, en overal ook nieuwe bouwwerken oprijzen; moderne,

nieuwzakelijke, daklooze kuben naast schilderachtige roodgedaakte landhuizen, plompe torenbouwen naast nederige trap- en puntgevels: overal, náást het sterke verleden, weerklinkt de stem van een kordaat en ter dege wakkergeschoten ‘Levende Vlaanderen’! Van Oostende tot Maaseik, van Turnhout tot Meenen, van Zoutleeuw tot Damme, over de vlakten of lichte bewogenheden van Haspegouw, Hageland, Payottenland, Land van Waas, Meetjesland, de Vier Ambachten, van Limburg's heidestreek en zijn nieuw kolenmijngebied tot de

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(7)

wereldhaven van Antwerpen, de Brusselsche bedrijvigheid, tot Oostende met het wereldsch vertier aan zijn strand, de schepen die tijgen uit de haven der Scheldestad den Oceaan toe: heel dit Vlaanderen lijkt wel een hommelnest, één gonzende bezigheid en handelsblijheid. Het leeft.

Laat over dat Vlaanderen de gulden zon der aloude vrijheid schijnen, laat nering en tering er bloeien, laat de duizenden krachten, die in het strevende brein van zijn kinderen sluimeren, tot gave ontplooiïng kunnen komen. Laat schrijvers en dichters het land van Guido Gezelle, Hendrik Conscience, Peter Benoit, Cyriel Buysse, Stijn Streuvels en Karel van de Woestijne op alle tonen, elk volgens zijn eigen wezen, vrij uitzeggen en uitzingen... Krijgt dan het woord van een onzer futtige hedendaagsche Vlamingen, de Van Nu en Strakser Vermeylen, niet zijn vollen en diepen zin: ‘wij zullen dit land schooner maken’?

Vlaanderen, Oost en West, met zijn roemvolle steden: Brugge en Gent, Antwerpen, en die andere: Mechelen, Lier, Diest; Limburg, met zijn stille verten, zijn heide en zijn mijngebied, zijn kloosterlijke wijding en zijn voorname ingetogenheid; Brabant, vorstelijk pralend, vol van feestgeluiden, bergplaats en troon van 's lands centrale macht en heerlijkheid, - ‘Vlaandren, welig huis’ - dit alles is inderdaad ‘Vlaanderen’, de oude gouw haar naam schenkend aan 't heele land - gezegend land van schilders, beeldhouwers, bouwmeesters, van dichters en schrijvers, van geleerden als van burgerlui en kruideniers, van handelslieden en kampioenen van de sport, van een arbeidend en opstrevend volk: Vlaanderen, land van belofte, omdat het een land is dat wil omhoog, een volk vol ideale illusie, vol levensdrift,

‘VLAANDEREN, ONS LAND!’

Moge dit boekske daar een zuiver en warm-levend beeld van geven.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(8)

Brugge. De Halletoren.

Foto: Hans Hoste.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(9)

Het Brugge der Primitieven door Karel van de Woestijne

De walmende en proestende spoor-halle uit (zij reeds een eerste beeld van deze gansche stad: modern leven toegedekt onder 't kloosterige gothiseeren van het barokke gebouw); over het plein, geregeld en regelmatig oplevend en weêr indommelend naar 't gaan en komen der treinen, maar reeds heel vroeg treurig-eenzaam in den avond, en desolaat-verlaten; en dan door een kleinsteedsch-bedrijvige handels-straat, met duistere winkels waar laken wordt verkocht, of verwonderlijk kantwerk: zoo komt gij, ineens, aan de bangelijk-aangrijpende grachten.

Het water is zeer stil, en vaart niet. Tegen de muren aan der getaand-weêrkaatste huizen, schilfert goor-grijs het gistig vuil dat - beweegt een zwaan het water, of de riem van een tragen roeier, - dik-glooiend aan 't kringen-plooien gaat, en peerlemoerig regenboogt van dichte glanzige blaasjes. Grauwend en groenend staan steil de muren met hunne blinde vensters. Hier en daar het stoffige loover van een binnentuintje, dat onbeweeglijk is van kromme boomtjes en enkele stijve dahlias. Gij gaat langs de steenen kade, in de ijlte van de lucht, waar

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(10)

Brugge. Het Minnewater.

Foto: Burton-Oblut.

koel door klopt de witte zang van een kloosterklok. Een klein tenger meisje brokkelt voorzichtig brood voor twee witte zwanen, die buigen hunne halzen en heffen hunnen bek, en blauwige schaduwen hebben. En gij komt nader, en het meisje met

sluwerig-mager gezichtje en groote bange oogen, onder de vracht van 't zwaar-kroezend haar, staart u aan, en de pijnlijk-lange armen zakken langs de strak-witte schort. Gij gaat verder. In een winkeltje van klein koperwerk hamert men tampend, klank als van een gebarsten klokje. Dan is er een lange steenen bank onder schoone boomen. De beiaard zingt als met kristallen bellen, treuriglijk-traag, een wals van Strauss. Gij gaat, en in u bezinkt, traag-zwijgend, de pijnlijke schromende rust van deze ziek-slapende stad...

En treedt ge, eerbiedig, éen dier strenge huizen binnen: geleid in de pronk-kamer, zal u weêr overmachtigen

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(11)

die berustende treurigheid. De dag, hier binnen door de groene ruiten, trilt niet van ademend, levend licht, maar hij glijdt om de stoflaag die dekt de meubelen; en deze zullen u schóoner schijnen in dit zilver-mat gewaad dat rondt om iedere bocht der consoles, dekt de naakte schouder der bolle Pomona's die 't berankte blad der weidsche schouw dragen, grijst even op den rand der groote koperen schotels aan de wanden, schijnt grillig in de schaal der geslepen glazen waar 't licht in breekt en taant, zakt wazig als een floers van witten nevel over 't vlak van den ovalen spiegel uit Venetië, gesneden naar den vorm van menschen-aangezicht, en waar ge uw oogen duister zult zien, en uw lippen rooder. Uw hand zal gaan over de geribde zachtheid der verschoten zijde aan de wanden, en gij zult rillen, zoo uw vingers glijden langs de kille lijn van een rijzig-buikende vaas... De buigende gast-heer, karig in woorden, zal u toonen zijne schatten, die zijn vreugde zijn; gij zult ze zien, en uw hart zal kloppen: het teêr-treurig hoofdje eener Gorgô dat óverweegt onder de slangen-vacht der haren, en houdt zijne oogen toe; het romeinsch-geheld, dik-knieïg naakt keizer-beeldje wijd-beenend op zijn dooraderdmarmeren, weer-kaatsend voet-stuk; het dubbele gelaat van een man die lacht en weent. Gij zult zwart glimmen zien de Stier en de Zwaan, en huiverend denken hoe Zeus beminde in stoere bronstigheid of zuiverlijk liefkoozen. Een schrale beeltenis der Demêter zal spannen zijn lichaampje in vertoonens-sluitend gewaad, en glimlachen, dubbelzinnig, met rechte lippen, tusschen 't gelijkstrepend haar... En de huis-heer zal blijde en ernstig zijn, toont hij, eindelijk, zijn edelsten schat: een roziggrijs werkje uit Tanagra, eenvoudig vrouwen-lijfje van een pril meisje, alleen een rompje, de twee rechte borstjes, en over de lijzige heup, het lichte deinen van een lijn die naar den rilden hals glijdt, en daalt in kindertengere schouders...

Dan, de avond gekomen, zult ge, uit den droeven wel-

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(12)

lust dier verborgen weelde getreden, wandelen langs andere wijken. De lucht zal duisteren, waarin 't prevelen der kant-werksters en 't naarstige vallen der klossen stil speelt in de fluisterende avond-stilte, gaande naar de luisterende stilte des nachts.

Langs een smal grachtje en povere boompjes en het loover dat niet beweegt; maar soms komt een musch er slapen, en dan verroert een buigende twijg de hangende stilte. En gij zult zwijgend zijn, en hooren hoe 't water eener gebarsten dak-goot drop voor drop in 't kringende water van 't grachtje sijpelt. Aldus komt gij voorbij de rustende avondhuizen. Op de stoepen zitten zoete kinderen die schooltje spelen. En zij bezien u met groote oogen, en zwijgen tot gij voorbij zijt gegaan. In sommige kamers is reeds het licht aan, een gele kring licht op de witte tafel, waar rondom geschaard zitten de huisgenooten: gij ziet hoe vroom hun hoofd gebogen is, en 't open venster brengt u hun dankgebed... In de kerken golft en galmt geheimelijk 't ge-

Brugge. Stadhuis.

Foto: Hans Hoste.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(13)

Brugge. Toren der Kerk van het Heilige Graf, gezien uit den Rolweg. Geboortestraat van Guido Gezelle.

Foto: Hans Hoste. Brugge.

zang van het avond-lof, en uit de purperen, ongeziene torens de samen-klank der klokken: eerst het licht geklingel van éen klein klokje, zoet in den avond-lucht; het komt, en met een tweeden toon, dieper; en de klank weegt op die tweede klok, tot een derde óverweegt, in langer tampen; zóo zingt het drie schuchtere en milde geluiden, zacht en gedempt en gelukkig. Een vierde en een vijfde klok zijn heel ver:

een trilling over de huizen, en geen vaste slagen meer, eene wade van stil-zinderend geluid over de huizen...

...Ik gaf dit beeld van 't huidige Brugge; van die pijnlijke verlatenheid, en die nutteloos-schoone weelde, en dat geluk-in-vredig-zijn; van dien zieken sluimer die slechter dan de dood is, van 't voluptueus-bitter genucht voor zichzelf alleen zúlke schatten te bezitten, van de

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(14)

vrome gelatenheid die allen tegenstand vreest en schuilt in eigen berusten tegen allen storm; (en ik sprak noch van de strak gesloten kerken; noch van 't veeg-witte begijnhof; noch van Sint Jans-hospitaal met de kamer der Memlincs en een groote gewelfde, zeer schoone keuken, en een binnentuin van gelijke schoonheid, waar soms, met onhandige gebaren, zieke kinderen spelen); ik gaf dit beeld, omfloerst en toch zoo diep spiegelbeeld van star- en stervens-moe naleven der Middeleeuwsche heerlijkheid, waarvan het behouden heeft de treurige herinnering in relikwiën die nog zijn alleen een mager kleed waar men onder huivert; ik gaf dit beeld dat onvolledig is, - want het toont niet hoe in deze stad van den katholieken God, ook, en met dezelfde zonden van vratige gulzigheid achter schijnheilige gevels en onkuischheid in stijf-stemmige kleedij, de Satan huist die, ter vijftiende eeuw, de festijnen bereidde, en leidde de ontucht aan 't Hof van Burgondië; dit beeld, opdat het beter minnen leere en dichter bij u brenge het werk der meesters...., en toonen hoe één ze nog zijn met ons, mogen tijden en stormen ons hebben vervormd en gevormd.

1902.

Grachtje te Brugge.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(15)

Brugge onder de loupe door Marcel Matthijs

Men ondergaat Brugge's speciale en zeer innige atmosfeer niet zonder eenige mystieke aanleg. Alles wat oud is in deze stad getuigt inderdaad van een harstochtelijk en diep christendom. Zoowel de verweerde stulpen in de achterbuurten als de voorname historische gebouwen in het centrum vertoonen dit religieuze karakter. Vooral de Mariavereering, dateerend van in de vroegste eeuwen van Brugge's ontwikkeling, loopt in het oog. Een der mooiste kerken is aan Onze Lieve Vrouwe toegewijd en er is geen straat of steeg of men treft er, in verheven nissen, een of méér beeldjes aan van de zoete Maagd en Moeder; enkele ervan in sculpturaal opzicht vrij merkwaardig, andere zuiver folkloristisch opgevat: getooid met kleurige gewaden, glazen paarlen en vergulde kroontjes. Om het jaar, in Mei, krijgen ze alle een pot roode azalea, met een ijzerdraad onder haar voeten bevestigd, terwijl daarenboven deze in de

volkswijken haast bestendig bevoorrecht worden met kransen en tuilen papieren bloemen.

Ook telt, in verhouding tot het bevolkingscijfer,

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(16)

waarschijnlijk geen andere Vlaamsche stad zoo veel kerken en kloosters, openbare en private bidplaatsen, als Brugge. Er zijn in Brugge weinig straten zonder een of meer religieuze instellingen. Wat men als een gewone burgerdeur aanziet, blijkt onverwacht de ingang van een of ander convent te zijn. Dit laat toe een gedachte te vormen van het enorme aantal geestelijken, dat hier huist. Het wemelt in Brugge van pastoors, paters en nonnen. Men ontmoet ze voortdurend en overal; met hun zwarte, bruine, grijze en witte toga's maken ze deel uit van het totale beeld der stad die zij hielpen grondvesten en waar ze zóó opvallend den stempel hunner beschaving op drukten. Hen uitschakelen zou gelijk staan met een verminking van het stadsbeeld;

het zou bovendien beteekenen naar binnen een grondige intellectueele, cultureele en sociale verarming. Zij besturen 90% van het plaatselijk onderwijs, leiden talrijke maatschappelijke werken en zijn een voortdurende toevlucht voor allerlei soort van behoeftigen. In het bewustzijn van het Brugsche volk is hun aanwezigheid volstrekt onmisbaar.

Even typisch voor de ziel van Brugge als het religieuze element, en er trouwens direct verband mede houdend, is Brugge's uitgebreide en veelvuldige klokkenwereld.

Men kan zeggen, dat Brugge zijn leven regelt met den klank van zijn klokken. Hier worden de dagen, volgens aloude geplogenheid, nog in-en-uit-geluid, dit in

tegenstelling met de meeste Vlaamsche steden waar brutale fabrieksirenen ze in-en-uit huilen. Alle bizondere gebeurtenissen, treurige of blijde, krijgen hun aangrijpend karakter, schier hoofdzakelijk door de klokken. De Brugsche klokken zijn eenig.

Men moet een vroegen zomerochtend, vóór zonsopgang, op de molenbarmen van de Kruisvest staan, om van hun geluid de ontroerende schoonheid te genieten. De tientallen torens en torentjes verheffen zich in een doorzichtig blauw waas. De stad slaapt nog, diep, rustig, bijna als een dorp. Eensklaps een reeks korte, klare afgemeten

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(17)

Damme. Kanaal Damme - Brugge.

Foto: Oblut.

tampen, als van een zilveren gong: het klokje der Potterie. Alsof dit het sein was, stemmen dadelijk met zwaardere, voller galmen de klokken in der kerken van het H. Graf en St. Anna. Dan, nog zwaarder, gonzend en bonzend, barsten St. Salvator, St. Jacobs, St. Walburga, St. Madeleine en St. Gilles los. De lichte kloosterbellen, vele tientallen over de stad verspreid, zingen daartusschen den fijnen frisschen ondertoon. De wonderbare, harmonische zang, de feestelijke hymne van het ontwaken, sterft langzaam weg in de ruimte. Het wordt een oogenblik weer stil. Maar dan komt uit de verte het zachte en klare getingel van de beiaard aangedreven; een gele tram kruipt hortend onder de Kruispoort door; de eerste werklieden kletteren over de voetpaden; in de naburige garnizoenskazerne wordt de klaroen geblazen; de zon verheft zich boven de boomen en zet den koepel van het Engelsch klooster in gloei.

Voor een wandeling door Brugge heeten we de Kruisvest het geschikste

vertrekpunt. De Kruispoort, een specifiek Brugsch gebouw uit het begin der 15de eeuw, is een der prachtigste overblijfsels der oude versterkin-

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(18)

gen van de stad. Links afslaande voorbij de twee windmolens, de laatste van de vier-en-twintig die Brugge eens omringden, belanden we honderd meter verder in de eenzame stemmige Rolweg en meteen in het geboortehuis van Gezelle, thans als Gezellemuseum ingericht. Het interieur gelijkt aan dit van een oude Vlaamsche hoeve, ruime kamers met lange geribde zoldering, breede ingemetselde schouw om een groot houtvuur aan te leggen. Een paar vertrekken zijn gevuld met kostbare en interessante herinneringen aan den dichter: handschriften, portretten, eerste drukken, herdrukken tot de meest recente, vertalingen, enz.. Vooral lijkt ons belangrijk dat we er de werkwijze van Gezelle tot in bizonderheden kunnen nagaan. De vele doorhalingen en verbeteringen in den tekst toonen aan hoe moeilijk de meeste dezer zwierige, ongemeen rhythmische en van persoonlijkheid sprankelende verzen geschreven werden.

Halverwege den Rolweg bereiken we de pittoreske Balstraat met het vreemd aandoende kerkje van het H. Graf. Voor 1457 was dit kerkje slechts een kapel, gebouwd door de voorouders van Pieter en Jacob Adornes, welke laatste ze na 1428 grootendeels lieten herbouwen. Volgens de overlevering zouden we hier staan voor een copy van de oorspronkelijk kerk van het H. Graf te Jerusalem die in de 16de eeuw door brand vernield werd. De toren, laag en log, met de twee zijkoepeltjes en op de spits de bronzen bal, heeft in elk geval een sterk exotisch accent.

Het binnenste is schemerig als een catacombe. Grafstilte en graflucht doen het hart zwaarder kloppen en beklemmen den adem. Het geheel wekt den indruk van een groot graf, vol herinneringen aan het bitter lijden van O.H. Jezus Christus. In het midden der benedenkerk glimt een mooi witsteenen altaar, waarop de foltertuigen van Christus zijn afgebeeld; ervoor staat de graftombe van Anselmus Adornes en zijn vrouw. De 15de eeuwsche brandvensters, de familie Adornes en haar

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(19)

patroonheilige voorstellend, eenvoudig van teekening en innig van kleur, zijn exempels van middeleeuwsche brandglaskunst.

Rechts achter het altaar is in den wand een gat dat toegang geeft tot een soort krocht: een nabootsing van het H. Graf te Jerusalem. De flakkerende klaarte van een knetterende waskaars belicht een uitgestrekte, magere, uit gips gegoten grauwe gestalte: het lijk van Christus. De lange dunne handen liggen gevouwen over de borst; de ingevallen oogen, de vooruitstekende kaaksbeenderen, den breeden, ietwat open mond met bleeke lippen, drukken onnoemelijk lijden uit. Het is de zeer realistische, pijnlijke, bijna brutale verbeelding van menschelijke smart. Naar den vorm heeft het afgietsel niets artistieks, maar het is niettemin, in de gedrukte enge sfeer van de krocht, ongemeen aangrijpend juist doordat het ons zoo dicht bij het naakte menschelijke brengt.

Tegenover de kerk van het H. Graf lijkt de honderd meter verder gelegen St.

Annakerk, met haar scherp prettig torentje, een sierlijk juweelenschrijn. Gebouwd rond 1500 en korten tijd nadien grootendeels door de beeldstormers verwoest, werd zij in het begin der jaren 1600, in na-gotiek heropgebouwd; later, bij een tweede verbouwing, kreeg zij een barok kleedje. Zij is merkwaardig als monument van godsdienstige Vlaamsche kunst uit de 17de eeuw.

Elke Bruggenaar, die houdt van gelijkmoedige ingetogenheid, komt in St. Anna mis hooren en bidden. Hoewel St. Anna de kerk is van de meest volkrijke parochie, deze van het Brugsche proletariaat, van de zonnekloppers, de havensjouwers, de vischwijven en herbergpilaren, bestaat haar publiek hoofdzakelijk uit stille, deftige, kleinburgerlijke luiden. Het ruwere volk vervult zijn Zondagsplicht in de vulgaire St. Josefskapel, een soort hulpkerkje van St. Anna, gelegen in het prozaische Bilkske.

Zooals alle proletariaat ter wereld

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(20)

schijnt ook het Brugsche van geen cultuur te willen weten. Het voelt zich niet behaaglijk tusschen het typisch barokensemble dat het fraaie snijwerk van St. Anna's predikstoel, altaar, banken en biechtstoelen vormt en de stilte en de rust van deze bidplaats vindt het saai en vervelend.

Schier elke Brugsche kerk is architecturaal merkwaardig. Maar de

eerste-rangs-monumenten zijn de Halle, de kapel van St. Baselis, het Stadhuis en de oude Griffie.

Op de Groote Markt verheft zich de Halle met het belfort als een toonbeeld van Vlaamsche, burgerlijke gothiek. De datum van ontstaan is niet juist bekend. Het schijnt oorspronkelijk een houten gebouw te zijn geweest, pas rond 1240 herbouwd in steen; uit dien tijd dagteekent gansch de vierkante onderste verdieping. In de 14de eeuw werd de tweede verdieping opgetrokken tot aan de gaanderij met de vier scherpe torentjes; het derde, achthoekige gedeelte naar de kroon, kwam tot stand in 1482.

Oude schilderijen toonen ons den toren met een spits die hem een bijna zuiver religieuze gothische lijn geeft. De bliksem, die in 1741 de spits in de vlammen deed opgaan, beroofde hem van dit kerkelijke uitzicht. De Bruggenaars met een

vaderlandsch hart en wat pathos noemen hem het zinnebeeld van de vrijheid der vroegere Brugsche gemeente. Oprijzend in het midden der stad, staat hij daar inderdaad als een fiksche zelfbewuste reus, en alleen diegenen, die scherpe oogen hebben, bemerken dat de oude kerel een beetje vermoeid overhelt naar den kant der Wollestraat; ballistische experten hebben uitgerekend: ongeveer 0,80 cm. Maar dit belet hem niet onwankelbaar tusschen zijn grijze flanken een klok te dragen die 12.295 pond weegt, in den volksmond de zegeklok geheeten, hoewel zij ook haar stem laat hooren bij minder prettige gelegenheden. En als bewijs van nog meer kracht hangen in zijn kruin 49 kleinere klokken,

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(21)

den wereldberoemden beiaard samenstellend. Om het kwartier zingen die klokjes een deuntje, dat de meeste Bruggenaars onverschillig laat maar de toeristen verrast doet opkijken en glimlachen van geestdrift.

Een monument van zuivere religieuze Gothiek is het Stadhuis op de historische Burgplaats, bovendien een der mooiste stadhuizen in Vlaanderen. Volgens de overlevering was het graaf Lodewijk van Male die er den eersten steen van legde;

het werd voltooid in 1420. Met zijn streng verticale vlakverdeeling en 44 beelden in gevelnissen gelijkt het op een kapel. Van het binnendeel wijzen de Bruggenaars met trots op de Gothische zaal, maar de bezoekers met artistiek inzicht zullen er,

niettegenstaande de fraaie eiken zoldering, een ontgoocheling oploopen. De zeer geprezen muurschilderingen, door Albrecht en Juliaan de Vriendt in 1895 aangebracht, zijn lawaaierig, theatraal en oppervlakkig.

Links, naast het stadhuis, bevindt zich de oude Griffie (1535-'38), bekend als het eerste en meest typische renaissancegebouw der stad. Door zijn overladenheid in de versiering en irrationneele samenstelling, zweemt het zeer naar de barok. De vlakverdeeling, te horizontaal opgevat, geeft den indruk dat het gebouw neerhurkt.

Toch bezit het een onbetwistbare bevalligheid, welke het grootendeels ontleent aan het vergulde beeldhouwwerk bestaande uit een allegorische voorstelling der gerechtigheid met links en rechts de beelden van Mozes en Aäron.

Veel puurder van opvatting lijkt ons, ter rechterzijde van het stadhuis, de

Romaansche kapel van St. Baselis, na 1134 opgericht door Diederik van den Elzas en zijn vrouw Sibille van Anjou ter eere van O.L. Vrouw en St. Baselis. Zij was aanvankelijk de bidplaats der metselaars. Haar dikke muren zijn uit veldsteen. De sterke, ruimte-scheppende gewelven, steunen op korte zware zuilen. Elk detail vervult zijn noodzakelijke functie in het geheel. Deze kapel bevat twee sculpturale meester-

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(22)

Brugge. Binnengezicht van de Bloedkapel.

Foto: Lumière-Oblut.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(23)

werken; het eerste: een O.L. Vrouw van Bijstand uit de 14de eeuw in zittende houding met kindje Jezus op den arm. De bovenaardsche gestalte helt lichtelijk achterover en wijkt aldus reeds af van de streng verticale lijn der Gothiek om de meer soepele der Renaissance te aanvaarden. Boven de deur van een zijplaatsje prijkt het oudste beeldhouwstuk van Brugge, een voorstelling van het doopsel van Christus, gekapt in grijzen arduin. In al zijn technische onbeholpenheid is het een stralend exemplaar van primitieve expressionistische kunst, zoodat Permeke, de meester van het moderne expressionisme, er tegenover zal moeten bekennen, dat er niets nieuws is onder de zon.

Men moet dadelijk na bezichtiging van deze twee prachtige scheppingen, in het justitiepaleis voor de beroemde schouw van het Brugsche Vrije gaan staan om proefondervindelijk vast te stellen wat artistiek echt is en wat valsch. Alle toeristische brochures en handboeken bezingen deze schouw als een schitterend werkstuk uit het overgangstijdperk van den Gotischen naar den Renaissancestijl. Zij werd, naar het ontwerp en onder leiding van Lanceloet Blondeel, in de eerste helft der 16de eeuw door verscheidene kunstenaars vervaardigd ter verheerlijking van Keizer Karel en ter herinnering aan de gebeurtenissen welke volgden op den slag bij Pavia (1525).

Wij kunnen deze schouw niet betei vergelijken dan aan een pralerig generaal overladen met decoraties. Soberheid en zin voor verhoudingen ontbreken totaal. Zij is één dwaze opeenhooping van anecdotische versieringen. De beelden van Keizer Karel, Maria van Bourgondië, Maximiliaan van Oostenrijk, waarschijnlijk zoo trouw mogelijk naar de werkelijkheid gecopieerd, zijn als levenlooze ledepoppen. Ten hoogste kan het maaksel gewaardeerd worden als het product van knappe vakmannen;

het suggereert noch geest, noch bezieling.

Op veel 18 karaats oude kunst kan Brugge niet

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(24)

bogen. In de weidsche, Gotische O.L. Vrouwekerk prijkt op het altaar der H.

Sacramentskapel een witmarmeren madonna van de hand van Michel Angelo. De aristocratische reine Moeder zit hoog rechtop; het forsche wijze kind staat voor haar schoot met handen en ellebogen kalm rustend op haar linker knie. Waarschijnlijk een jeugdwerk van Michel Angelo, bezit het niet de gigantische omtrekken van de beelden uit zijn rijpere periode, maar het heeft een poëtische substantie, die ons nopen het niet minder lief te hebben dan vele van zijn latere krachtiger geconstrueerde producten.

Michel Angelo noemde eens gevat de kunst der Vlamingen kunst voor oude wijven.

Tegenover het werk van een primitief als Hans Memling had hij ongetwijfeld gelijk.

Een bezoek aan het Memlingmuseum in het rechtover de O.L. Vrouwekerk gelegen St. Janshospitaal bewijst dit afdoende met zes authentieke werken van de hand van het zoogenaamde glansfiguur der Oudnederlandsche schilderschool. Zij geven een slechten indruk van zoeterigheid, gemis aan stimulans en gezochtheid in de

compositie. Wij vergapen ons niet aan Memling's handigheden: een schilder wordt niet groot door het feit, dat hij perfect doorzichtig een witte voile of het water van een stille rivier op het doek kan brengen. Het genie veropenbaart zich door diepte en ruimte van vizie. Memling blijft bijna doorloopend aan de oppervlakte. Van dezen zoogenaamden mystieken schilder gaat geen wijding uit. Hij schildert met even onthutsend als bedroevend gemak. Het zeer geprezen St. Ursulaschrijn is niet meer dan een gekleurd sanctje. Een enkele maal nochtans, waar hij niet uitsluitend op zijn verbeelding teert en het bijbelsch historisch terrein verlaat om zich direct voor het natuurmotief te plaatsen, bereikt hij een uitzonderlijk goed resultaat. Het portret van Maria Moreel, scherp geobserveerd en soepel geschilderd, toont ons een teedere, minzame, ietwat melancholische vrouwenziel.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(25)

De groote Vlaamsche primitieven huizen in het stedelijk museum; zij heeten Hugo van der Goes († 1482) en Jan van Eyck († 1440). Van der Goes is er vertegenwoordigd door een magistraal paneel: Dood der H. Maagd; van Eyck door de overbekende H.

Maagd met het kind Jezus en het portret van zijn vrouw. Alles in het werk van Van der Goes wijst op een sterke, dynamische, volledig gevormde persoonlijkheid. De H. Maagd ligt op een hoog ledikant, omringd door de twaalf biddende en weenende apostelen. Felle, bijna pathetische bewogenheid vaart door het werk, waarvan de bouw en de techniek haast onberispelijk zijn. In de coloriet domineert een vrij koud blauw dat de atmosfeer van een doodenkamer krachtig oproept. Naar den geest lijkt Van der Goes op meer dan een punt verwant aan Van Gogh: een zielszieke en verbitterde, die zijn ontreddering in sommige van zijn creaturen overplant. De psychische pathologie van elk der twaalf apostelen is sprekend en schrijnend; alleen de engelen in den linker bovenhoek en de H. Maagd met het vaalbleeke doch rustig, als zéér licht sluimerend aangezicht, ontsnappen er aan.

Degenen, die Van Eyck proclameeren tot het realistisch genie der primitieven, hebben het niet gansch bij het rechte eind. Van Eyck toont zich in de H. Maagd met het kind slechts realist in het detail en in het portret van kanunnik Van der Paele. De H. Maagd zelf is geen levend figuur en het kind met zijn rijsbuik en

oudemannetjes-gezicht is ook niet van de natuur afgekeken. Van alle primitieven valt het trouwens op, hoe zelden zij er in slaagden een kind te schilderen. St. Joris staat daar in een onmogelijke houding: een metalen harnas zonder lichaam in en het hoofd doet vrij idioot aan. De prelaat ter linker zijde, stram in zijn wijd ornaat, lijkt evenmin een mensch van vleesch en bloed. In dit paneel bereikt Van Eyck het menschelijke alleen in den neergeknielden kanunnik Van der Paele, maar dan ook

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(26)

op grootsche wijze. Wat hooger gezegd werd van Memling in betrekking tot het portret van Maria Moreel, moet worden aangestipt in verband met de schepping Van der Paele: doordat Van Eyck hier direct voor zijn motief stond hetwelk hij door langdurigen omgang en scherpe observatie ontegensprekelijk goed kende, en niet enkel aangewezen was op zijn verbeelding, mocht hij er in slagen een diep menschelijke noot te treffen.

Dezelfde vaststelling geldt eveneens voor het portret van zijn vrouw: een onaangenaam, eigengereid, valsch en cynisch wijf.

Overigens is Van Eyck de goddelijke mirakeldoener met de kleur en in de weergave van het detail, dat hij vervuld met sprankelende lyriek en aristocratische fijnheid, heeft hij zijn gelijke niet.

De bezoekers van het stedelijk museum geven wij den raad, niet af te dwalen in de zijzalen waar de modernen hangen, tenminste als zij niet willen verzeilen in een bosch vol voetklemmen en schietgeweren.

De Bruggenaar houdt het meest van de relikwie van het H. Bloed en van de H.

Bloedprocessie, die jaarlijks, op den eersten Maandag van Mei, den ‘ommeganck’

doet en tientallen duizenden vreemdelingen trekt. H. Bloeddag is de groote Brugsche feestdag. De Bruggenaar spreekt ook met teederheid van het ‘Begijnhof’ en van het

‘Minnewater’. Het Begijnhof bezit voor ons niet méér aantrekkelijkheid dan om het even welk klein Vlaamsch dorp waar precies dezelfde stilte en ingetogenheid heerschen; het Minnewater, dat een heerlijk vergezicht biedt op de Brugsche torens, vinden wij alleen mooier en dichtelijker dan om het even welk ander water, wanneer wij zelf met een lief in de armen aan zijn groenen boord verwijlen. Door het licht der liefde overglansd, worden de gewoonste dingen schoon.

De moderne doorsnee Bruggenaar is kleinburgerlijk van mentaliteit: dus jaloersch, krenterig, achterdochtig, een

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(27)

Damme. Gevel van het Stadhuis met gezicht op Middeleeuwsche patriciërshuizen.

Foto: Hans Hoste, Brugge.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(28)

tikje hardvochtig en vooral conservatief. Doorloopend vit hij op het nochtans degelijke katholieke stadsbestuur, maar wacht er zich wel voor dit bestuur ten val te brengen:

hij vreest potten te breken en het geloof der vaderen kleeft hij, eerder angstvallig dan hartstochtelijk, duurzaam aan. Het volle vlugge bloed der middeleeuwsche voorzaten is in zijn aderen ver verkalkt. Hij is geen strijder meer, hij kent geen heftige reacties, staat cultureel en politiek buiten het wereldgebeuren en zijn hoogste ideaal wordt belichaamd door een hoogen leeftijd, afgesloten door een pijnloozen vromen dood op een zacht bed.

Op vijf kilometer ten Noorden van Brugge ligt Damme, volgens de legende de bakermat van Tijl Uilen spiegel. Weleer havenstad van wereldbeteekenis, is het thans nog slechts een eng dorp van een goede 1200 zielen. Op het verlaten marktplein, met den rug naar het karakteristieke Gothische Stadhuis gekeerd, staat op zijn smal voetstuk Jacob van Maerlandt, ‘de vader der Dietsche dichteren algader’, over deze vervallen roem en rijkdom met gebogen hoofd triestig te mijmeren. Gesloopte wallen, een paar middeleeuwsche koopmanshuizen, de ruïne van een toren zijn van een grootsch verleden de laatste resten, waartusschen romantische toeristen dwalen.

Daarrond ligt het stoere polderlandschap: zware, vette grond, glanzend witte hoeven, uitgestrekte weiden met rustig grazend bont vee. Krachtige wolken, oprijzend uit diepe einders, drijven er over heen. Een scherpe bries voert de zilte reuk aan van de zee. Oostwaarts baadt de stompe toren van Oostkerke in schrille zon; meer naar het Noorden verheffen deze van Dudzeele en Lissewege zich uit de vlakte. Stugge, in zich zelf gekeerde boeren mennen vurige paarden. In deze polders is het oude, tragische, vaak van bloeddoordrenkte Vlaanderen nog gansch zich zelf, jong en onverwoestbaar levend.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(29)

Het land van de zilvermeeuw en den kopwilg door Karel Jonckheere

Elke streek is heilig; land, zee, berg, schorre, vlakte van Anahuac, Vlaanderen, water of boomen, broeiend of ijzig; de aarde is eeuwig, één, boven-menschelijk.

Waar men ook geboren werd, waar men liefheeft. het decorum is ons te machtig.

Zelfs onverschilligheid van den mensch tegenover het landschap is een vorm van deze onmacht; en wie zich zelf wil confronteeren met het land binnen den horizont is een ijdele of een dichter.

Hij zoekt woorden, die meer worden dan wat ze zijn, die minder zijn dan wat ze moesten worden. Hij, die de ziel van zijn streek zoekt, vindt steeds zichzelf: het land is onvatbaar. Niemand kent een geestelijke bepaling voor een eik, er is geen taal tusschen den mensch en de natuur. Er is alleen een monoloog, die, zooals de meeste, naar gelang het aantal woorden, - soms naar het aantal stilten, - overtuigt of niet.

Deze alleenspraak duurt bladzijden, wat veel is, en bitter weinig voor de eeuwen, die over het land van de zilvermeeuw en den knotwilg (ziedaar de poovere woorden) zijn gegolfd.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(30)

Vinderhoute.

Foto: Jules Duprez.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(31)

Het land van...?

Is dit land werkelijk aarde, concreet en vast? Of is het zee? Behoort zijn honderd tachtig graad kim, niet tot die andere honderd tachtig graad deining en schijn, droom en ijlte, van west naar oost?

Politisch spreekt men van territoriale wateren: zooveel mijl zee, die bij het vaderland worden ingelijfd. De rollen hoeven omgekeerd, deze duinen en polders maken deel uit van de maritieme landerijen van den oceaan.

De vijf vuurtorens van De Panne, Nieuwpoort, Oostende, Blankenberge en Zeebrugge-Heist hebben goed hun stralenbundels de zee in te zwaaien, de wind werpt deze waaiers, gebroken en vertaand, te Nieuwpoort zelfs bebloed!, opnieuw de duinen over, het land in. De golven schudden het licht van hun huid, als een natte hond de druppels van zijn pels.

Loopt het strand de zee in of dekt de zee het zand toe?

Delf, en boven den ondersteen ligt zand, boven dit zand zompt klei, boven de klei ziept turf, boven den dering klom klei, boven de klei leeft weer zand, en, zand is zee:

de eeuwige kamp tusschen land en zee om te trachten elkaar levend te begraven.

Tot de mensch is gekomen met zijn terpen en vluchtheuvels, zijn barmen en sluizen, zijn kanalen, zijn duindam, zijn begoochelende meesterschap.

Want elke haven, Nieuwpoort, Oostende, Blankenberge, Zeebrugge of Heist, mag tientallen driehoeken zeil buiten de witte staketsels blazen, waar blijft het spoor van dezen menschelijken doortocht? Eén bries, en elke zuidwester, elk mast, elk zeil, - D. P, O. D, N, O, B, Z of H, - verdrinkt in zijn eigen schaduw, elke stem, van den schorsten ringbaard tot den jongen, die voor het eerst meevoer, ligt voor immer te zwijgen achter de Nieuwpoortbank, de Middelkerkebank, de Kwintebank, de Oostendebank, de Stroombank, de Wenduinebank en de Paardemarkt.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(32)

Zelfs de boomen, zingende herauten van de aarde, wijzen met de schuine naald van hun stam de onmacht van het land: de populieren, hier heeten ze ‘achtkanten’, ontvluchten de kust, bleek in het zout van hun noordelijke schors; de wilgen, wanhopige vuisten van gevelde reuzen, of zooveel haren ten berge, de kopwilgen kruipen zoo laag mogelijk de zoetwatergrachten in en huilen des nachts hun schrik uit door den krommen bek van een uil, die spookt in hun holle tronken.

Wie land zegt, denkt aan hoogte, aan klippen, rotsen, een bergmuur.

Zoo dicht aan zee, de Noordzee, is de polderstreek geen ‘land’ durven zijn. Haar vette velden en zompige weiden - bilken of maaigras - trekken het vlakke peil van de zee roer- en rimpelloos verder.

Pas ginds, waar de eiken van het Torhoutsche en Brugsche Houtland hun kruinen fluisterend en wakend verstrengelen, richt de eerste heuvel, de Ichtegemberg, bij het Geuzenbosch, zijn voorzichtigen kop op, of, in de richting van het Houthulstbosch, het Vrijbosch van de bende van Baekelandt en Jan de Lichte, de hoogte van Klerken, strategisch punt bij uitstek.

Want tusschen dezen heuvelkam en de duinen ligt het Bloote, het Moere Bloot of een ander, en raakt op meer dan een glooiing nog aan de hielen niet van de zee. Zet maar eens de sluizen open.

De duinen, zij behooren niet tot het land. Hun vitamienen, de schelpen,

kokkelhorens of purperslakken, zijn witte en roode zeebloedcellen. Niet de mensch, doch de zee heeft de zandheuvels daar gewaaid, als een omheining, waarachter zij, vrij en teruggetrokken, haar sirenen naakt wil zien baden.

Of weet iemand beter de stugge zending van de wolken, die in hun beloken droom, als zoovele onbereikbare, diplomatieke valiezen, de blauwe zuiverheid van de kreken en het zoutgehalte van de kanalen, met strakken, blanken blik, willen pegelen?

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(33)

De boetprocessie te Veurne.

Foto: Burton-Oblut.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(34)

Sedert alle tijden heeft de zee haar zelfde gezicht behouden. Ook dit land bleef, zooals het den eersten dag werd geschapen, toen de eerste menschen het vonden. Sta op een duin.

Wat nadien bijkwam, behoort niet tot het landschap, dat hier ligt als een blonde dooraderde hand. Elke zeldzame fabriek: Zeebrugge, Zandvoorde, Snaaskerke, Nieuwpoort, Oostduinkerke, is slechts een voorloopig kampvuur, waar glas of baksteenen worden gebrand; elke leelijke villa is een nachtelijke zwam.

Slechts de kerktorens, omdat ze ruischen van gebeden als de zee, klokken hebben met meeuwenvleugels, en omdat de zee zelf een verdronken kathedraal heeft, slechts de kerken, versteende grauwe vogels, en de kapelletjes, hun witte en gele eieren, laten de zee: zee, en het land: verschuchterd land. Ze zijn zee, dat land is geworden, zooals een meeuw vliegend land is, dat zee wil worden, af en toe, een graad meer zee althans dan de torens, waaruit alleen des Zondags, door de galmgaten, een hoopvolle wiekslag gonst.

Beluister de namen dezer torens: Lissewege, de Zoute, Duinbergen, Zeebrugge, Wenduine, Breedene (breede ijde of kreek), Oostende-ter-Streep, Raversijde, Zandvoorde, Lombardsijde, Nieuwpoort, Zande, Moete, Oost-duinkerke, Koksijde, De Panne, Diksmuide, Loo... Water en zand, schelpen en zout.

Tel de dorpen, die rijmen op Damme, bewonder op een kaart van de Wateringen, de haarvaten, die men ‘geleeden’ noemt, afleidingskreken, getrokken door de dijkgraven.

Elke boer te onzent heeft een stuk land, dat hij polder of schorre heet; en waar mijn vader werd geboren, op de grens van polder en zandstreek, tusschen Leffinge langs het kanaal en Snaaskerke langs het kanaal en Slijpe langs het kanaal, en St.

Pieterskapelle en Zevekote en Gistel, waar de heilige Godelieve werd gewurgd en verdronken in een put, nadat ze een hemd zonder

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(35)

Visscher te Oostende.

Foto: Emile Michaël.

naad had gemaakt en de graanpikkende kraaien in een kapelletje had verzameld, in dit laag land, waar de palingen meer door het gras kronkelen dan in de grachten, waar de kievit onvindbare eieren legt en de reiger het kroos van zijn steltpooten spoelt, in dit moerassen-‘land’, waar meer groene kikkers met de hun op prijs gestelde

‘puidebillen’ gerrebekken, dan bruine, hier heeten de wijken Snipgat, Kromme Voor en Piebroeken (Kikkermoerassen).

Het echte land dan, tarwe, haver, vlas, aardappelen, paardeboonen, klaver en bieten, dient alleen om... de grachten aan te duiden, en de boeren, die meenen, dat de rijen knotwilgen de grenzen van hun weiden afstippelen, vergissen zich: zij nemen de fotoplaat voor de prent.

Werkelijk, dit land is zee. Een laatste bewijs.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(36)

Geen mensch heeft ooit de zee geschilderd zooals ze werkelijk is. James Ensor, die sedert meer dan zeventig jaar te Oostende woont, naast den dijk, en er geboren werd uit een Engelschen vader, die zooals koning Skjold uit de zee kwam, en een Vlaamsch moedertje, Ensor, die de parelmoeren tinten van de zee tot zijn palet heeft gekozen, zegt elken dag met steeds overtuigender stem, dat hij de zee niet kent, schuw is voor haar en haar kinderen.

Hij kan ze niet vatten naar zijn zin.

Aldus, wanneer wij, die elken dag dit land zien onder zon, onder nevel of maan, nog niet overtuigd zouden zijn van het vlottende in zijn uitzicht, dan kunnen wij iemand van overzee, uit Mexico, doen komen, om hem als objectief getuige te hooren zeggen: ‘La vaguedad de los paisajes de Flandes que fué para Cervantes simil de dulce belleza.’ (De vaagheid van de Vlaamsche landschappen, die voor Cervantes synoniem waren van zachte schoonheid.)

Gorter's zeekind, Mei, had even goed hier kunnen landen als in Holland en het parelmoer van haar roze teenen kunnen mengen met den nakeren schijn van onze schelpen, de kwallebootjes, de zilverlakens of de mijterschelpen.

Schoon, voor ons menschen, schoon als de zee, is dit land.

Hier had ik willen aanspoelen als matroos van de verstrooide Zilveren Vloot, het water van mijn wimpers blazen, nog eens achter mij de rustig geworden voluten van de baren laten krullen, het duin opklimmen, om, met hangende armen, tusschen het kruivende helm, naast een zilverdistel te vallen, om het land, één groen meer, naar de zes en vijftig kerktorens te zien uitstrijken, zooals deze van op den Hoogen Blekker te Koksijde nog steeds te tellen zijn; bij helder weer, als de duindorens zwart staan en de blauwe lucht een andere zee is met de witte zeilen van de bolle, West-Vlaamsche wolken.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(37)

Dit aanspoelen is echter overbodig geweest.

Mijn overgrootvader was hier reeds tiendensteker van den ‘Hollander’; hij liep over de stoppelvelden. telde de schooven en de tiende wierp hij omver voor den Staat. Mijn grootvader kapte hier turf en naar hier haalde mijn vader, naar polder, duin en zee, mijn kleine. goede moeder, van ginds achter de blauwe heuvelen, uit de veie Leielanden.

Ik had maar te ademen en te luisteren naar het Kustvlaamsch met zijn zoete ie en uu klanken, ‘bie mien thuus’.

Zelfs de taal is hier dezelfde gebleven als in de middeleeuwen: ‘Heere, 'k he(b) zeer aan myn herte, de ooge van een vrouwe he(eeft) myn die steke gegeven.’

En zoo de taal bleef, bleef de mensch.

Zee, landschap en wezens vloeien hier in elkaar, sedert altijd, voor immer, in functie van de patriarchale zee: een visscher, zelfs aan wal, neemt den deinenden gang aan van een logge meeuw op een golvenbreker;

Steene.

Foto: Emile Michaël.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(38)

het knarsen van den mast is ook de kreet van den stormvogel.

Beowulf werd begraven, hoog op een rots, vóór de zee, zoodat zijn graf kon gezien worden ‘far off by all seafaring men’. Op deze duinen kan evengoed een monument oprijzen, een glanzende, breed uitslaande blauwvoet, den bek naar het land, en die zou moeten gezien worden, eveneens ‘far off’, doch ‘by all landswerving men’.

Op dijk, kaai, strand of duin, staan de oerbewoners, de visschers zes maand met hun rug naar het land en zes maand met hun rug naar de zee. Van hieruit, van Nieuwpoort en Oostende, vertrokken de IJslandvaarders, soms met honderd te gelijk, met in hun keel reeds de eerste woorden van hun heimweelied:

‘Wel IJsland, gij bedroefde kust gi; doet er menig herte lijden...’

Hier woonden de kapers, de vrijbuiters, die zongen:

‘Al die willen te kaperen varen, moeten mannen met baarden zijn.

Jan, Pier, Tjores en Korneel, die hebben baarden,

die hebben baarden.

Jan, Pier, Tjores en Korneel, die hebben baarden, zij varen mee.’

Hun erfgenamen waren strandjutters; thans loopen ze langs het strand, waar in den zomer werd gebaad, en zoeken ringen en spelden, die wellicht nooit verloren werden.

Hier wonen visschers, die hun sloep ‘Pallieter’ doopen, ‘Hendrik Conscience’,

‘Dolfijn’, Morgenster’, ‘Europa’, ‘de Ruyter’, ‘Christoffel Colombus’, ‘Albatros’,

‘Zeehond’, ‘Atlantic’, ‘Angelus’, ‘Gods Gena-

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(39)

de’, ‘Freya’, ‘Lindberg’, ‘Teniers’, ‘Jordaens’, ‘Van Eyck’, ‘Van der Weyden’, ‘Van der Goes’, ‘Memlinc’, ‘Brueghel’ ‘De Zeemeeuw’, ‘Jozef II’, ‘Buffalo Bill’, ‘Quo vadis’, ‘De Vlaming’, ‘Bella Stock’, ‘Guido Gezelle, ‘Stijn Streuvels’ en ‘Kamiel Huysmans’... Is dit geen streven naar eeuwige waarden?

Er is echter meer. Of zou het halsstarrig weigeren om elkaar met den burgerlijken naam aan te spreken geen getuigenis zijn ten voordeele van het tijdelooze, van de ontheffing boven de maatschappij? Aan boord wordt een visscher een ‘ziel’ en als humor een hoogere levenshouding meebrengt, dan behooren onze visschers gewis tot de hoogerstaanden. Wilt gij hun bevelen den motor aan te slaan of het zeil te hijschen, roep ze dan niet bij hun naam doch zoo: Koude Patate, Walvisch, Gevlekte Makereel, Jantje Gernaze, Klein Hertje, Halve Doode, Brupot, Kinkankhoren, Papillon, Omgedraaide Japanees, Mostaard, Baron en Mammezeltje van de Kursaal;

allen zielen, die geen lang brood naar zee durven meenemen, want ‘Lange brooden, lange reizen’ en die aan boord niet zullen fluiten: de storm zou kunnen losgeblazen worden.

Zij zijn èn de verliefden van de zee, met al de voldoening en de vernedering, die elk verliefde kent, èn meteen ook haar gezanten op ‘aarde’.

Een schuwer mensch is er niet, al heeft hij veertig zomers de middernachtszon over IJsland zien rijzen. Hij kan zijn leven wagen voor een mand visch, hij kan voor den verbluften binnenlander op een drijvende lijkkist, onder gutsenden regen, de haven verlaten, in den grond is hij voorzichtig, nooit laf. Zoo gauw hij een plank onder den voet voelt en onder deze plank een vadem water, is hij in zijn element.

Zoo klein heeft de zee hem gekregen, t.t.z. zoo groot als mensch, want hij is de eenige, dien ze soms haar vertrouwen schenkt. Hij riekt de bries, ziet onzichtbare zandbanken, hoort den zwijgenden visch.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(40)

Doch nauwelijks staat hij met zijn beschubde klompen op den blauwen kaaimuur of hij is zijn kompas kwijt, hij ligt op het droge, als een visch, hij is als een kind in een vreemde stad. Hij laat zich bedriegen door de eerste de beste vischvrouw, de witte helm van een politieagent bezorgt hem meer schrik dan een stortzee.

Uren duurt het eer hij half-zeeman half-burger is geworden. Zijn moed van op zee wordt nu overmoed - alleen de zee is werkelijk gevaarlijk en machtig. Hij zingt, wanneer een ander mensch, op straat, zou zwijgen, hij roept luider dan het hoeft, hij is rapper bedronken dan een land-man, maakt spoediger ruzie. De zee controleert hem niet meer.

Zijn vrouw heeft hij zijn wal-mentaliteit meegegeven, met dien verstande, dat zij den dag door in een roes van overmoed verkeert. Zelfs bij zijn kinderen is deze geest merkbaar. Zij hebben iets van zigeunerskinderen, iets van kattejongen, die van de eerste dagen zonder

Leffinge.

Foto: Emile Michaël.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(41)

linksheid op hun pooten vallen en in een hoek of onder een kast kruipen bij het minste gevaar.

Achter deze korst van gezonde baldadigheid steekt echter bij de vischvrouw een kern onevenwichtigheid. Is er werkelijk gevaar, dan slaat de overmoed langs de andere zijde door: geloof wordt bijgeloof, betrouwen wordt opdringerigheid en voor een kaars van een cent zou de eerste de beste heilige een mirakel moeten doen.

Vroeger trokken de visschers zich terug in een eigen wijk, het visscherskwartier.

Geen andere burgers kwamen er de harmonie van folklore en zee breken. Thans zou men meenen, dat het afgesloten visscherscomplex naar burgerlijke wijken uitsijpelt.

Geen schrik; geen enkele visscher zal veranderen; zijn vrouw kan koketter worden, een ruimer huis wenschen, dit is een louter teeken van mode. Zee en mensch vinden elkaar spoedig terug, levend of dood.

Tusschen zee en polder woont de halfbroer van den visscher, ook de halfbroer van den polderboer: de visscher-landman. Zijn verschijning heeft het teeken van de kruising tusschen water en land steeds mee: zie den garnaalkruier te paard, te Koksijde. De schaduwing van paard, visch en kruinet, dat horizontaal over den rug van het paard wordt gedragen, teekent een groot kruis op de duinpaden. De

ruitervisscher komt nog zelden voor: de zee wil, evenmin als de natuur te lande, dat tusschensoorten vruchtbaar blijven voortbestaan. Zijn witte, lage huisje, met rood pannendak, ergens achter een duinhil verscholen, wordt thans verkocht aan schilders en schrijvers. 's Zomers kunt gij te St. Idesbaldes Maurice Roelants vinden.

Slechts één keer in de geschiedenis is het begrip visscher-polderboer één geweest.

Te Kassel, in 1328, toen Zannekin met zijn zeekerels van Lampernisse naar Filips van Valois trok. Ook hier echter werd de slag verloren. Eerlijkheidshalve moet worden gezeid, dat Willem van Oranje er in 1677 door een an-

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(42)

deren Filips (van Orleans) eveneens werd verslagen.

De zee is wild, het land is tam. Een enting van een tammen kerselaar op een wilden geeft de schoonste vruchten.

De polderboer is op het landschap van de zee geënt en geeft sterke vruchten: tarwe, beeten en kinderen, ‘meisjongens en knechtjongens’. Wellicht nergens wordt het woord ‘jongen’, meervoud van een ‘jong’, zoo gezond en zoo zedig gebruikt als hier.

Zoo dicht klopt het hart van den polderboer langs den kloeken Vlaamschen grond van de streek. Arme menschen wonen er niet, zelfs niet van geest. Artisten moet ge er echter niet zoeken: zee en land brachten hier een volmaakt evenwicht tot stand.

Hier is geen plaats voor geestelijke minderwaardigheidscompleksen. Wat niet bediedt, dat de menschen er ongevoelig zijn, integendeel. Doch hun hart heeft geen enkele reden, die ook niet door de rede wordt verstaan. De intellectueelen behooren tot de gelukkige soort die ontvankelijk zijn voor de kunst, zonder er de barensweeën van te willen doormaken. Het is het land van de notarissen, de dokters en de geestelijken;

let wel, alle, vrije beroepen. De polderstreek is het paradijs vàn den normalen mensch, ook vóór den normalen mensch.

De boeren zijn er werkzaam als overal, doch de aarde zelf ook.

Aldus zijn de bewoners geen slaven. Zij halen uit hun voren naarmate hun inspanning, te berekenen b.v. naar het aantal paarden, twee, soms drie, die den ploeg voorttrekken. Wat dus nog een uitzicht is van een normalen toestand: men neemt, wat men geeft.

Wat voor het land waar is, geldt voor het dier. Zoo'n weiden, zoo'n koeien, zoo'n koeien, zoo'n Diksmuidsche of Veurnsche boter.

Zoo'n land, zoo'n taal: evenwicht. Men verwijt ons, dat we nooit een h uitspreken.

Akkoord. Doch bestelen doen wij de taal niet.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(43)

Duinen en zee in de Panne.

Foto: Sergysels-Oblut.

Al de niet uitgesproken h's krijgt ge ruimschoots terug in den gebuur-keelklank ch. Valt de h weg in hijschen, de ch van dit woord stroomt uit onzen mond. als moesten we er ons brood mee verdienen. Een kleinen wagen noemt men elders een

‘wagentje’. Er komt een lettergreep bij. Neen, zeggen wij, twee lettergrepen zijn voldoende, dus ‘een waagsje’, geen keukentje, maar een keuksje. Wij zijn beleefd op den koop toe; in de bevelende wijze gebruiken wij den pluralis majestatis voor één persoon: ‘zwijgt’ geldt zoowel voor één hond als voor al de sjampetters van West-Vlaanderen; er zijn er meer dan vijfhonderd.

Geen beter middel om den aard en den rijkdom van de polders te illustreeren dan een steekspel tusschen een zee-Pallieter en een land-Pallieter.

Nemen we als strijdperk het kleine dorp Steene. Er is een kreek, een dijk, poldergrond, zand, een molen en

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(44)

een semafoor voor vliegtuigen. Een artist woont er niet. Een beotiër evenmin. Was de pastoor, die er officieerde van 20 September 1898 tot 18 Juni 1908 geen dichter, hij was de broer van een dichter, want hij heette Josephus, Aloïsius, Hyacinthus Gezelle en Guido heeft in zijn pastorie veel verzen geschreven. Elken Zondag, tijdens de hoogmis, worden nu nog in het zondagsgebed voor de overledene zielen twee namen afgeroepen: Jozef en Guido Gezelle. Wie het wil hooren kome gerust. Het schalietorentje van de kerk staat wel scheef, doch men kan zijn tandpijn kwijt geraken;

de patrones van Steene is de heilige Appolonia.

Als een jurylid voor het steekspel kunnen wij dat oud wijvetje nemen, dat vóór haar laag deurtje op den drempel haar schoenen poetst voor de mis, morgen vroeg.

Terwille van den goeden en ordelijken gang zullen wij den match over vijf ronden verdeelen, één per zintuig.

Polder-Pallieter vangt aan:

- Zee-Pallieter, ik begin met mijn oogen. Toon mij langs uw strand en uw zee mijn populieren, mijn katjesdragende wilgen, die als zooveel wijwaterkwispels het land zegenen. Waar zijn uw bloeiende kerselaars, uw paarse pruimelaars, uw roze pereboomen, uw grappige appelaars? Spreek mij niet over uw bloemen. Uw tafels staan leeg en als ge wilt lonken naar een roos, moet ge er een frank voor betalen. Wij hebben dan nog onze wilde bloemen in weide, gracht of lisch. Onze biezen zijn malsch, uw duingras is spichtig en kort. Er zijn geen planten langs zee. Gij hebt het woord.

- Zijt gij nog in een aquarium geweest, Polder-Pallieter? Hebt gij ooit te lande zoo'n groen gezien als dat van onze wieren? Uw rozen, uw anjelieren, uw jasmijnen, te lande, zijn schoon, maar gij ziet ze ook leelijk, ze verslensen. Kom vanavond mee vóór de zon, er drijven juist witte zeilen door de lucht, dit belooft voor den

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(45)

zonsondergang. Zet uw oogen open als een kind en pluk me dan eens langs uw graskanten en strenggrachten onze kleuren, die als een waaier, als een immer vervloeiend mozaïek langs de baartjes te rapen zijn. Hebt gij ooit heerlijker ruikers gezien, dan een tros wolken over zee, waardoor de zon haar zeven maal zevenhonderd kleuren en tinten komt branden? Onze bloemen staan in de lucht. Er is maar één schaduwzijde aan, ge kunt ze in uw knoopsgat niet steken. Maar maak me niet kwaad door onze zee kleurloosheid te verwijten.

- Die kleuren duren maar een minuutje, ze hebben trouwens geen geur!

- Over de geuren straks, zintuig per zintuig. Wij van de zee dragen deze kleuren overal mee in onze oogen. Als wij in de bergen zijn, dan leggen wij onzen kop langs de rotsen en we schreien, omdat we ons bloemenperk van zon en eindeloosheid in hoeken en scherpe kanten getrokken zien.

- Gij wilt gelijk halen, Zee-Pallieter, Maar wij hebben ook zonsondergangen. Het licht ruischt als rijpe tarwe, het heeft de tint van rijpe appelen. Kom mijn witten gevel dezen avond bezien, hij is één stralende hostie. En de rug van onze paarden, die glimt, en de bonte paletten van onze rustig kauwende koeien. Wat nu?

- Polder-Pallieter toch. Weet gij dan niet, dat niets stemmiger is dan de keerende booten met hun zeil als een processievlag, hun groen lichtje aan bakboord, vol hoop en vrede, en hun rood licht aan stuurboord, als een godslampje tegenover de paarse open kerk van de zee in den avond?

- Hebt gij huppelende geiten, zoete witte lammeren, blauwe konijnen, roode hanen, zwarte hennen; hebt gij een pauw?

- Hier moesten wij zijn. Waar komen bij u de bruinvisschen als stoeiende dolfijntjes zich omkantelen in de

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(46)

Kerkje te Knokke, waar het Mirakelspel Beatrijs werd opgevoerd.

Foto: Burton-Oblut.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(47)

haven? Waar ligt bij U zilver als op den rug van onzen haring en onzen sprot? En de vogels bij U? Angstig en schuw fladderen ze in een boom of onder een dakgoot.

- En de zwier van onze zwaluwen?

- Kent gij de vlucht van onze meeuwen, onze witgatjes, onze zilverkoppen en andere?

- Hebt gij ooit een ruiker duiven gezien? En, dit doet er me aan denken, waar is de teere klank van uw begijnenkerkje en de zinder van de klokken van Rome?

- Onze ooren? Goed. Waar is de symfonie van uw scheepshorens, het lied van uw sirenen, het tampen van de boei?

- Gij hebt geen nachtegalen!

- Wij hebben het orgel van de zee.

- Gij hebt den smaak niet van radijzen op uw boterhammen; de honing onzer bijen is u onbekend. Waar zijn uw aardbeziën, uw rhubarber, uw varkensribbekens, uw tarwebrood, uw ovenkoeken?

- En waar blijft het zoete vleesch van onze garnalen dan? De lekkere spijs van onze kreeftjes, onze gebakken makereel, gekookte rog, gebakken tong, onze rolmops, onze mosselen en onze oesters?

- O, wij hebben nog den geur van kaneel en eierkoeken, van onze wafels en pannekoeken, van onze boekweitbloem en van al onze andere bloemen.

- Onze neus krult ook. Kent gij de smakelijke roken, die stijgen uit de tijen, uit de ketels der sloepen, de keukens der vischvrouwen, de taveernen der kaai? Zonder den geur, den ouden geur van onze geteerde koorden te vergeten!

- Maar uw vischmarkt stinkt.

- Minder dan uw mestvaalt. Doch laat me voortspreken. Onze vingeren kriebelen van de deugd wanneer wij het donzen zand, de spartelende sprot, het kantwerk der netten, de gladde, geblonken schubben der haringen, de kloeke masten der schepen, de vlassen haren onzer visscherskinderen aaien.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(48)

- Wij hebben de schors van de boomen, onze konijnenvellen, onze kalveren, de borst van onze paarden, het gras, de klaver, de ritselende haverbellen, het hooi, de wol. In het stalletje van Bethleëm lag geen zand in de kribbe, doch gouden stroo.

- Bij ons vertellen ook mannen met apostelkoppen en ringbaarden, pruimen oude, filosofeerende loodsen. spelen jonge matrozen hun heimwee uit op harmonika's.

- Onze koewachters maken fluitjes van elzentwijgen, klakkebossen van een vliertak;

en wij maken stroop van de bessen! Kom eens naar onze kermissen!

- Die hebben we ook. Maar... wilt gij gelooven, Polder-Pallieter, dat wij beiden veel hebben?

- Ik wist het al vóór we begonnen. Kom, we gaan een glas drinken.

- Op één voorwaarde?

- ?

- Dat we er een gedroogde schol bij eten. Gij het bier, ik de visch.

- Gij de zee, ik het land. Broer Kopwilg!

- Broer Meeuw!

De Meerpaal.

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

(49)

De IJzerstreek

door Cyriel Verschaeve

Het bloote, blakke land, waardoor de IJzer vloeit: eene uitgestrektheid die niets doet dan zich uitstrekken, wijd zijn en verte zijn.

Deze vlakte kent geen grenspalen. De heuvels van Fransch Vlaanderen en de duinen van de Noordzee rijzen over hare kimmen op! zij wijst er naar heen als naar 't vreemde, 't buiten haar liggende en haar dus niet rakende. Bergen zijn boeien, men noemt hun reien ketens; die kent zij niet en heeft dus niets dat haar bindt. Wijdheid, vrijheid! voor alles wat in haar leeft: menschen en dieren.

Waar de dieren vrij zijn is 't de mensch ook. 't Land der dieren is ook eerst echt het land der menschen. Schoone lente, waarop de dieren hun intocht doen in de wijde weiden! Dag en nacht, maanden na maanden, meer dan 't halve jaar, leven zij er in.

Zij zijn 't volk der vlakte. Zij bevolken ze zoodanig dat er de menschen bij verdwijnen.

Menschen zijn Meesters. Waar zij verdwijnen wordt de natuur weer moeder en 't land het huis des levens. De vrijheid des levens breidt zich over de velden uit samen met de eenzaamheid en overheerscht

Emmanuel de Bom, "Vlaandren, o welig huis". Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En als de Geest tot mij komt en zegt “bid” (3x) Dan gehoorzaam ik Hem, o mijn Heer, o mijn Heer Want als de Geest tot mij komt en zegt “zing” (3x) Dan gehoorzaam ik Hem, o

Het zilver siert deez' gullen disch, Waar 't al één hart, één leven is;. Waar steeds de vreugd, gegrond op deugd, Ons aan

Buiten in de biezen, Daar ligt een hondje dood, Toen kwam Jan, de slager, Die zei: Dat hondje is mager;. Toen kwam Lijsje Lonken, Die zei: Dat beestje

DE LA M ONTAGNE in zijn ‘Vlaamsche pseudoniemen’ - dat een zoo volledig mogelijke lijst van pseudoniemen wellicht voor velen de gelegenheid zou scheppen, een vraagteeken door een

In de jaren zeventig kwam er een duidelijke opleving in de belangstelling voor haar werk, mede onder invloed van het in 1973 verschenen gedicht Het onvoltooide leven van Malcolm X,

Mijn moeder beschouwde ondanks de rijke kinder-stroom uit haar buik opgeweld, de seksualiteit en al hetgeen daarmee verband hield nog grotendeels als een door wroeging en

Al is zijn werk als geheel cosmopolitisch van allure en thematiek, een aantal van zijn romans, korte verhalen en beschouwingen is dermate op Suriname gericht dat hij toch als een

Iedereen lachte en moeder schoof bedrijvig rond hem op haar pantoffels, en dan, als hij zijn koffie vóor zich had, zette zij zich, met haar goede oogen en haar breeden goeden mond