• No results found

Transitie Jeugdzorg : de werkzame factoren van sociale wijkteams voor jeugd en gezin

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Transitie Jeugdzorg : de werkzame factoren van sociale wijkteams voor jeugd en gezin"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Transitie Jeugdzorg

De werkzame factoren van sociale wijkteams voor

jeugd en gezin.

23-06-2014

Master Opvoedingsondersteuning Universiteit van Amsterdam

Student: Maud van Putten

Studentnummer: 10645128

Begeleider UvA: Dr. P. Hoffenaar

Tweede beoordelaar: Dr. R. Fukkink

(2)

2 Abstract

In 2015 zal de transitie en transformatie van de jeugdzorg plaatsvinden in Nederland. Sociale wijkteams worden op dit moment veelvuldig in gemeenten ingezet, om vorm te geven aan deze transformatie. Het is echter nog niet bekend of deze wijkteams zo effectief zijn als wordt verwacht (Boer en Van der Lans, 2013). In dit kwalitatieve onderzoek werden daarom de werkzame factoren van deze wijkteams onderzocht. Om het onderzoek in te kaderen werden er drie mogelijk werkzame concepten als startpunt genomen, die aan de hand van literatuur verder zijn uitgewerkt. Het gaat om de volgende concepten: eigen kracht, lokaal werken en teamverband.

Voor dit onderzoek werden drie jeugd- en gezinsteams geselecteerd in drie gemeenten. Het onderzoek heeft een etnografische insteek, waarbij twee kwalitatieve vormen van

dataverzameling werden toegepast: diepte-interviews en participerende observaties.

Uit deze kwalitatieve studie komen negen werkzame factoren naar voren. De meeste factoren werden zowel door professionals als ouders genoemd en waren daarnaast in de observaties terug te zien. De drie concepten: lokaal werken, eigen kracht en teamverband, komen uit deze studie naar voren als werkzame factoren. Naast deze drie concepten zijn er ook zes andere factoren gevonden, die bijdragen aan de werkzaamheid van de jeugd- en gezinsteams. Het gaat om: laagdrempeligheid, flexibiliteit, snelheid, transparantie, integraal werken en maatwerk. Daarnaast komen er ook diverse randvoorwaarden naar voren die van belang zijn om als team goed te kunnen functioneren. In dit onderzoek worden diverse aanbevelingen gedaan voor de teams zelf en voor verder onderzoek. Onder andere het belang van monitoring wordt aangehaald.

(3)

3 Abstract

In 2015 a transformation and transition of the youth care will take place in Holland. In many cities „sociale wijkteams‟ are an instrument to shape this transformation. Right now there is no evidence that these teams are as effective as anticipated (Boer en Van der Lans, 2013). In this qualitative research the effective factors of these teams are examined. Three possible effective factors were identified and will be used as sensitizing concepts: empowerment, community-based working and working in a team.

For this research three youth- and family teams were selected. This research has an ethnographic approach. Two different qualitative methods were used for data collection: indebt-interviews and participant-observations.

In this research nine effective factors are identified. Most of these factors were mentioned by professionals as well as parents and were obtained through observations. The three concepts: empowerment, community-based working and working in a team, are

identified as effective factors. Besides these three concepts six other factors were found, that contribute to the effectiveness of the teams. These factors are: fastness, transparency,

approachability, flexibility, integral working and a measured approach. In addition a few preconditions were found to be important for the functioning of the teams. In this research several recommendations for the team itself and for future research are made. Among other things the importance of monitoring is cited.

(4)

4 Inhoudsopgave 1. Theoretisch kader p.6 1.1 Transitie jeugdzorg p.6 1.2 Sociale wijkteams p.10 1.2.1 Eigen kracht p.11 1.2.2 Lokaal werken p.14 1.2.3 Teamverband p.15

1.3 Onderzoek naar sociale wijkteams p.17

1.4 Praktische en maatschappelijk relevantie p.19

1.5 Onderzoekvragen p.20

2. Methode p.21

2.1 Procedure p.21

2.2 Jeugd- en gezinsteams p.22

2.2.1 Jeugd- en gezinsteam Goes p.24

2.2.2 Jeugd- en gezinsteam Amersfoort p.24

2.2.3 Basisteam Land van Cuijk p.24

2.3 Methode p.25 2.4 Analyse p.27 3. Resultaten p.28 3.1 Werkzame factoren p.28 3.2 Randvoorwaarden p.48 4. Discussie p.49 4.1 Beperkingen p.56 4.2 Aanbevelingen p.57 5. Literatuurlijst p.62

(5)

5

6. Bijlagen p.70

6.1 interviewlijst professionals p.70

6.2 interviewlijst ouders p.72

6.3 algemene vragen projectleiders p.73

6.4 Observatieschema p.74

6.5 Informed consent formulier p.75

6.6 Informatiebrochures p.76

(6)

6 1. Theoretisch kader

In 2015 zal de transitie en transformatie van de jeugdzorg plaatsvinden in Nederland

(Nederlands Jeugdinstituut [NJI], 2013). Sociale wijkteams worden op dit moment veelvuldig in gemeenten ingezet, om vorm te geven aan deze transformatie (Boer & Van der Lans, 2013). In dit onderzoek worden deze sociale teams en de mogelijke werkzame factoren van deze teams onderzocht aan de hand van een kwalitatief onderzoek. In dit hoofdstuk wordt door middel van eerder onderzoek getracht een beeld te vormen over de sociale wijkteams. Om zicht te krijgen op het kader waarbinnen deze ontwikkeling zich voordoet, wordt eerst een beeld geschetst van de transitie en transformatie van de jeugdzorg. Vervolgens worden deze teams vanuit de literatuur nader omschreven. Verschillende kenmerken worden aan de hand van de literatuur verder belicht. Op basis van eerder studies naar deze teams zal vervolgens de onderzoeksvraag van dit onderzoek worden geformuleerd. Uiteindelijk worden de praktische en de maatschappelijk relevantie van dit onderzoek beschreven.

1.1Transitie jeugdzorg

In 2015 wordt de transitie van de jeugdzorg een feit. Alle ondersteuning en zorg voor jeugd en gezinnen wordt dan de verantwoordelijkheid van de gemeenten (NJI, 2013). Het

uitgangspunt van de overheveling van de verantwoordelijkheden is dat de jeugdhulp efficiënter en effectiever geregeld kan worden op lokaal niveau (Ministerie van VWS & Ministerie van V&J, 2013). Deze transitie is geen nieuw verschijnsel binnen Europa. In diverse landen wordt de jeugdzorg al op lokaal niveau georganiseerd (Berg-Le Clerq, Bosscher, & Vink, 2012). Naast deze transitie zal er ook een transformatie van de jeugdzorg plaatsvinden. Deze transformatie is gericht op een nieuwe opbouw van de ondersteuning en zorg voor de jeugd in hun eigen sociale omgeving, met een integrale aanpak van de

problematiek indien nodig (JSO, 2013). Het uiteindelijke doel van deze transformatie is de „eigen kracht‟ te versterken van de jeugdige zelf en daarnaast van de gezinnen en sociale

(7)

7 omgeving die om de jeugdigen heen staan (Ministerie van VWS & Ministerie van Ven, 2013).

Deze transitie en transformatie vinden plaats met het idee dat de zorg anders

georganiseerd moet worden. In figuur 1.1 is een overzicht te zien van het huidige stelsel van de jeugdzorg in Nederland. Zoals in dit figuur is terug te zien, bestaat het stelsel op dit moment uit een nulde lijn, eerste lijn en tweede lijn zorg. In de nulde lijn bevinden zich alle basisvoorzieningen voor jeugdigen zoals scholen en kinderopvang. In de eerste lijn gaat het om de lichtere hulpverlening zoals opvoedingsondersteuning. In de tweede lijn gaat het om meer intensieve zorg. Bureau jeugdzorg, (huis)artsen, CIZ en rechters bewaken de toegang tot onderdelen van deze zorg. Het gaat onder andere om de & opvoedhulp,

jeugd-ggz,jeugd-(L)VB, de jeugdbescherming- en reclassering, en het Advies- en meldpunt kindermishandeling (Van Yperen & Van Woudenberg, 2011).

Figuur 1.1 Huidige stelsel jeugdzorg(NJI, 2014)

(8)

8 Het NJI (2014) noemt verschillende knelpunten binnen dit stelsel: de versnippering van de zorg, het zwaartepunt bij de zwaardere problematiek, het zogenaamde

„doorschuifmechanisme‟, de toename van zorggebruik en het „waterbedeffect‟. Deze knelpunten zullen kort worden toegelicht. In de eerste plaats is sprake van versnippering: er zijn te veel verschillende voorzieningen, wettelijke kaders en financieringsstromen en dit bemoeilijkt transparantie en integraliteit van de zorg (NJI, 2014). Het ontbreken van samenhang in de voorzieningen van de zorg is een groot probleem in Nederland (Weerd & Kroonenman, 2004).Ten tweede ligt in het huidige stelsel de nadruk op de zwaardere

gespecialiseerde zorg, dit terwijl er weinig geld en aandacht beschikbaar is voor preventie en algemene jeugdvoorzieningen (NJI, 2014). Dit kan mogelijk verklaard worden door drie ontwikkelingen in de samenleving: criminalisering van problematisch gedrag van kinderen, opvoedingstaken vertalen in orthopedagogische en psychopathologische termen en de daling van het jeugd tolerantieniveau (Hermanns, 2009). Ten derde is er sprake van

een„doorschuifmechanisme‟. Hiermee wordt bedoeld dat er te veel wordt doorverwezen binnen de zorg (NJI, 2014; Van Yperen & Stam, 2010). Hierdoor duurt het te lang voordat jeugdigen passende hulp krijgen aangeboden (NJI, 2014). Als vierde punt wordt de toename van het zorggebruik genoemd; de vraag naar gespecialiseerde hulp blijft toenemen (NJI, 2014). Dit valt echter niet te verklaren vanuit een daadwerkelijke toename van de problematiek. Uit verschillende onderzoeken blijkt namelijk dat het goed gaat met de jeugdigen in Nederland en dat problemen eerder afnemen dan toenemen (Hermanns, 2009). De toename van zorggebruik kan ondermeer verklaard worden door voorgaande knelpunten (NJI, 2014). Als laatste knelpunt wordt het waterbed effect genoemd. Door de instroom in een bepaald deel van de zorg te willen beperken, zorgt dit voor een toename van de zorg in een ander deel van het stelsel (NJI, 2014). Dit kan deels verklaard worden door een eerder genoemd knelpunt: het ontbreken van samenhang in de zorg (Van Yperen & Stam, 2010).

(9)

9 Uit bovenstaande informatie kan afgeleid worden dat er veel problemen zijn binnen het huidige stelsel. Er is behoefte aan verbetering en een meer samenhangend beleid, door middel van een nieuwe opbouw van de zorg. Binnen deze heropbouw gaan alle

verantwoordelijkheden naar de gemeente; het gaat om zowel preventie, vroege hulp als alle vormen van gespecialiseerde hulp. Hierbij is er ook sprake van één financieringsstroom (JSO, 2012). De nieuwe visie van dit stelsel is gestoeld op twee pijlers. De eerste pijler is gericht op „het verbeteren van de kwaliteit van de omgeving‟, door middel van meer informele steun en het verbeteren van de algemene sociale voorzieningen. De tweede pijler betreft „het

versterken van een samenhangende zorgstructuur‟. De zorg wordt hierbij onderverdeeld in drie compartimenten. In de eerste plaats het compartiment „de opvoeding versterken‟. Hieronder valt onder ander de opvoedingsondersteuning, preventie en het activeren van sociale netwerken. Deze zorg is voor iedereen inzetbaar. In het tweede compartiment gaat het om de „versterking ondersteunen‟. Dit vindt plaats naast de ondersteuning in het eerste

compartiment, voor de mensen die het nodig hebben. Deze extra versterking vindt zoveel mogelijk lokaal bij de gezinnen thuisplaats. In het laatste compartiment gaat het om de „opvoeding overnemen‟. Hierbij gaat het onder andere om: speciaal onderwijs, gesloten opname en jeugdreclassering. Het is dan echter de bedoeling dat hulp die in de voorgaande compartimenten geboden kan worden, ook wordt ingezet waar mogelijk (Van Yperen & Van Woudenberg, 2011).

Zoals eerder al genoemd, is Nederland niet het eerste land waarbij de zorg op lokaal niveau georganiseerd wordt. In onder andere Denemarken heeft al enige jaren geleden een transitie van de jeugdzorg plaatsgevonden, waarbij alle verantwoordelijkheden van de jeugdzorg naar de gemeenten zijn gegaan. Deze transitie wordt vaak aangehaald als een succesverhaal. Alle verantwoordelijkheden voor de jeugd liggen in Denemarken inmiddels op lokaal niveau, waarbij er een daling te zien is in het gebruik van de zwaardere zorg

(10)

10 (Vereniging van Nederlandse gemeenten [VNG], 2014). In Denemarken heeft net als in Nederland niet alleen een transitie maar ook een inhoudelijke transformatie plaatsgevonden. Na eerst een toename in kosten en zorgaanvragen, is er na vijf jaar de eerste afname te zien in het gebruik van zwaardere zorg en een daling van de kosten (NJI, 2012). Er is onder andere een lichte afname te zien in het aantal uithuisplaatsingen (Berg-Le Clerq et al., 2012). Deze transitie en transformatie laten zien dat de zorg beter en goedkoper georganiseerd kan worden. Nederland zit momenteel midden in het transitie- en transformatieproces van de zorg. Om deze transformatie praktisch vorm te geven, zijn er verschillende projecten en initiatieven gestart. Één van deze innovaties binnen het nieuwe stelsel om de transformatie vorm te geven, zijn de sociale wijkteams. In het volgende hoofdstuk worden deze sociale teams nader

gedefinieerd en beschreven.

1.2 Sociale wijkteams

De sociale wijkteams worden in veel gemeenten als belangrijk onderdeel gezien van de transformatie van de zorg. Bijna alle grote steden in Nederland beschikken op dit moment over een vorm van sociale wijkteams (Boer & Van der Lans, 2013). De algemene richtlijnen voor sociale teams zijn als volgt: het zijn teams die lokaal aanwezig zijn, die integraal te werk gaan en uitgaan van de eigen kracht van gezinnen en individuen. Deze teams hebben drie taken. Ten eerste ondersteunen zij het jeugdbeleid en de algemene voorzieningen, waardoor jeugdigen veilig kunnen opgroeien. Daarnaast zijn deze teams gericht op preventie. De derde taak is het aanpakken van problemen met gerichte interventies of kortdurende ondersteuning (NJI, 2013). Sociale teams opereren in een context waarbinnen zij de toegangspoort zijn tot de meer intensievere zorg en daarnaast gaan zij voor een deel preventief te werk. Onder andere door aanwezigheid in de wijk moet dit verwezenlijkt worden (VNG, 2013).

(11)

11 verschillen (Boer & Van der Lans, 2013). Er zijn teams voor alle leeftijden maar er zijn ook gemeenten die een apart team opzetten voor jeugd en gezin naast het bestaande wijkteam (VNG, 2013). De samenstelling van professionals binnen een team is aan de ene kant afhankelijk van de wijk waar het sociale wijkteam zich in bevindt en aan de andere kant van de heersende problematiek binnen deze wijk. Daarnaast vormen de opdracht en de gestelde doelen van een gemeente een uitgangspunt, voor de samenstelling van een team (Sok,Van den Bosch, Goeptar, Sprinkhuizen, & Scholte, 2013). Het idee is dat in sociale teams veelal generalisten moeten plaatsnemen. Echter, de eisen waaraan deze generalisten moeten voldoen zijn nog onduidelijk (De Koster, 2014). Ook de precieze taken van deze teams zijn nog niet vastomlijnd en worden door gemeenten zelf ingevuld (VNG, 2013). Dit betekent dat de functie van een team verschillend kan worden ingevuld, afhankelijk van de gemeente waar het team zich in bevindt. Het idee is dan ook dat er op maat gewerkt gaat worden met sociale wijkteams (De Koster, 2014).

Hoewel steeds meer gemeenten deze sociale teams inzetten is volgens Boer en van der Lans (2013) nog nergens daadwerkelijk bewezen dat deze teams zo effectief zijn als wordt verondersteld. Een probleem daarbij is, dat onder het mom van sociale wijkteams, veel

verschillende werkwijzen en organisatievormen schuilgaan (Boer & Van der Lans, 2013 ). Dit wordt onder meer veroorzaakt doordat deze werkwijze vrij nieuw is en dat er nog geen

duidelijk beeld bestaat over wat de ideale invulling van deze teams is (VNG, 2013). Ook komt uit een uitgebreid onderzoek van Movisie naar voren dat argumenten waarom een wijkteam wordt ingezet vaak ontbreken; duidelijke doelstellingen zijn niet aanwezig (De Koster, 2014).

Gezien de grote hoeveelheid ideeën en organisatievormen die ondergebracht worden onder de term „Wijkgericht Werken‟ is het van belang om deze sociale teams conceptueel in te kaderen (Oldenhof, 2012). In dit onderzoek zal het onderwerp sociale wijkteam opgesplitst worden in drie concepten: werken gericht op de eigen kracht, lokaal werken en werken in

(12)

12 teamverband. Er is gekozen voor deze drie concepten omdat deze elementen in bijna alle teams terug te vinden zijn. Deze drie concepten zullen nader worden uitgewerkt in onderstaande paragrafen. De concepten worden inhoudelijk verder uitgediept en er zal gekeken worden naar de mogelijke werkzame elementen.

3.2.1 Werken gericht op eigen kracht

Het concept „werken gericht op eigen kracht‟ is een manier van werken die het eigen kracht principe (empowerment) in de praktijk brengt. Empowerment is een concept dat moeilijk te definiëren valt omdat het voor veel verschillende zaken gebruikt wordt. Het wordt toegepast in verschillende werkvelden, bij verschillende doelgroepen en met verschillende

werkstrategieën (Van Regenmortel, 2009).Wat echter centraal staat in alle situaties waarin gewerkt wordt met empowerment is, dat het gericht is op het verbeteren van het welzijn van mensen, met veel aandacht voor het stimuleren van positieve veranderingen (Zimmerman, 2000). Een definitie van empowerment is: “Een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie.” (Van Regenmortel, zoals geciteerd in Van Regenmortel, 2009). Een belangrijk uitgangspunt is dat de context een grote rol speelt en daarom moet worden meegenomen (Cattaneo & Chapman, 2010). Empowerment vindt niet plaats op één niveau, maar op

meerdere niveaus. Hoeveel niveaus en welke niveaus dit zijn, kan variëren. Vaak worden er in ieder geval twee niveaus onderscheiden: een persoonlijk en individueel niveau en een meer gemeenschappelijk en sociaal-politiek niveau (Van Regenmortel, 2009).

Bij empowerment is er aandacht voor de kwetsbare groepen en mensen in de

samenleving (Van Regenmortel, 2009). De omgeving en de hulpverlening hebben de taak de eigen kracht bij deze kwetsbare doelgroep te activeren. Het lijkt op het eerste gezicht een tegenstrijdig principe, omdat het enerzijds gericht is op kracht en controle krijgen en

(13)

13 anderzijds aandacht heeft voor de kwetsbaarheid van mensen en ondersteuning van de

omgeving. De nadruk ligt echter op de positieve zaken, maar wel onder de volle erkenning van de problemen die aanwezig zijn (Van Regenmortel, 2009). Ook Duyvendak (1997) noemt deze schijnbare paradox, maar benadrukt dat, hoewel eigen kracht iets is wat in de individu zelf ligt, dit juist met hulp van buitenaf bereikt kan worden. De omgeving heeft de taak deze kracht naar boven te halen. De vraag is hierbij:„hoe moet de omgeving deze eigen kracht activeren en wat betekent dit voor de praktijk van de hulpverlening?‟ Werken gericht op eigen kracht betekent voor voorzieningen en professionals, dat zij de vraag van jeugdigen en

gezinnen serieus nemen en dat ze wanneer nodig ondersteuning bieden. Het is hierbij de bedoeling dat jeugdigen en gezinnen op den duur weer zoveel mogelijk zelfstandig verder kunnen (Van Yperen & Van Woudenberg, 2011). Het gaat om een werkwijze waarbij eerst wordt gekeken naar wat mensen zelf zouden kunnen oplossen, eventueel ondersteund door hulpbronnen uit het eigen sociale netwerk (Groot, De Jong, & Schout, 2013).Voor de hulpverleningspraktijk betekent deze werkwijze praktisch gezien twee zaken. In de eerste plaats dienen hulpverleners meer aanwezig zijn in de eigen omgeving van gezinnen en ten tweede horen hulpverleners zich binnen deze eigen omgeving dienstbaar opstellen ten aanzien van de eigen kracht van gezinnen (Kesselring, Winter, Horjus, & Van Yperen, 2013). Doordat empowerment geen methodiek is maar een raamwerk, biedt het concept volgens Van

Regenmortel (2009) geen concrete handvatten „hoe te handelen‟. Het is een bruikbaar kader, waarbij in ieder situatie op maat gewerkt moet worden, rekening houdend met de context en personen in die specifieke situatie.

In de literatuur wordt empowerment als een werkzaam principe gezien. Empowerment is gericht op het weer controle krijgen over je eigen leven. Interventies zijn effectiever als er aandacht is voor het controle terugkrijgen over het eigen leven (Hermanns, Öry, & Schrijvers, 2005). Uit verschillende onderzoeken wordt duidelijk dat het gevoel van controle hebben over

(14)

14 je eigen leven een positieve invloed heeft op het welzijn en de gezondheid van mensen.

Mensen die minder controle hebben in de thuissituatie, hebben een significant grotere kans op depressie en angstklachten (Griffin, Fuhrer, Stansfeld, & Marmot, 2002). Ook blijkt uit verschillende onderzoeken dat het gevoel van „controle hebben‟ invloed kan hebben op de gezondheid (Lachman & Weaver 1998; Chandola, Kuper, Singh-Manoux, Bartley, & Marmot, 2004). Empowerment wordt gezien als een manier om het sociale functioneren, de levenskwaliteit en sociale veranderingen te versterken en te verbeteren, onder andere door het inzetten van bronnen en sociale participatie (Song, 2011).Geconcludeerd kan worden dat empowerment een breed begrip is waar geen eenduidige handelswijze voor bestaat. Het kan echter als raamwerk dienen waarbinnen situaties aangepakt worden, waarbij er aandacht is voor de context en maatwerk geleverd kan worden. Werken gericht op empowerment kan een positieve invloed hebben op het welzijn en de gezondheid van mensen en is daarmee mogelijk een werkzame factor.

3.2.2 Lokaal werken

Onder het concept lokaal werken wordt verstaan dat hulpverleners meer aanwezig zijn in de naaste omgeving en aansluiten bij het dagelijks leven van mensen (Boer, Van Diepen, & Meijs, 2013). Het begrip sluit op deze manier aan bij het community-based werken, waarbij men ernaar streeft om concrete doelen te stellen en deze te behalen, door samenwerking met de naaste omgeving van de jeugdige (Hermanns, 2009). Bij deze aanpak wordt niet alleen geprobeerd het gedrag van kinderen of mensen zelf te veranderen, maar ook van hun

omgeving. Deze visie komt van oorsprong uit 1976 met Lalonde als grondlegger. Binnen deze visie gaat het om het veranderen van omgevingsfactoren, het is volgens deze visie niet genoeg om door middel van voorlichting en individuele activiteiten mensen te vertellen hoe zij hun leefstijl kunnen verbeteren (Van Koperen & Seidell, 2010).

(15)

15 Wat betekent dit voor de hulpverleningspraktijk? Volgens Kesselring en collega‟s (2013) moeten hulpverleners meer aanwezig zijn in de leefomgeving van mensen zodat zij de sociale veerkracht kunnen mobiliseren. Sociale netwerken worden op deze manier geactiveerd en mensen kunnen zelf hun problemen oplossen. Lokaal werken is in dit geval dus belangrijk om de eigen kracht te ondersteunen. Het ondersteunen van empowerment is een belangrijke doel van het lokaal werken (Bibeau, Howell, Rife, & Taylor,1996). Praktisch gezien betekent deze aanpak voor de omgeving en de hulpverlening: naar de mensen toegaan, aansluiten bij de levensomstandigheden van de buurt en het aangaan van duurzame relaties met mensen (Paes & De Maeseneer, 2010). Het doel van dit lokale werken is uiteindelijk „herstel van het gewone leven‟ door middel van samenwerken met de opvoeders in het gewone leven (Hermanns, 2009).

Vanuit de literatuur wordt community-based werken als een sterke werkzame factor gezien. Strategieën waarbij de kracht van de omgeving en het betrekken van de omgeving worden ingezet, zijn erg succesvol gebleken (Lando, Loken, Howard-Pitney, & Pechacek, 1990; Puska, Vartianinen, Laatikainen, Jousilahti, & Paavola, 2008). Interventies waarbij de netwerken rondom mensen worden gemobiliseerd en ingezet zijn effectiever dan interventies die dit niet doen (Hermanns, 2005).

Uit bovenstaande overzicht komt naar voren dat het concept lokaal werken een werkwijze is die aansluit bij het community-based principe, waarbij het gaat om aansluiting vinden bij het dagelijks leven. Onder meer het inzetten van sociale netwerken en het

betrekken van de omgeving worden gezien als werkzame elementen van deze werkwijze.

1.2.3Werken in teamverband

Het derde concept is werken in teamverband. Over het algemeen bestaat een team uit twee of meer individuen met specifieke rollen, die gedeelde doelen hebben, een aanpassend vermogen

(16)

16 hebben en taken uitvoeren die afhankelijk zijn van anderen (Salas, Dickinson, Converse, & Tannenbaum, zoals geciteerd in Cooke, Salas, Cannon-Bowers, & Stout, 2000)Het doel van werken in teamverband houdt vaak in dat diensten meer en beter geïntegreerd worden, door een betere samenwerking. Het doel van dit meer geïntegreerd werken is: een verbetering van de efficiëntie en effectiviteit van de hulpverlening, om op die manier de uitkomsten te verbeteren voor de doelgroep waar de hulpverlening op gericht is (Burt, Resnick & Novick, 1998). Binnen de transitie leeft het idee dat door het werken in teamverband, professionals elkaar kunnen versterken en samen problemen kunnen oplossen. Werken in teamverband maakt dit integraal werken mogelijk (Boer & Van der Lans, 2013).

Uit de literatuur komt naar voren dat werken in teamverband een werkzame factor is. Werken in teamverband kan volgens onderzoek van Cooney en Sohal (2004) worden gezien als één van de meest krachtige instrumenten voor het bereiken van gestelde doelen. Daarnaast kan het werken in teamverband het delen van informatie, probleem oplossen en het

ontwikkelen van werknemersverantwoordelijkheid faciliteren (Cooney & Sohal, 2004).Vier constructen hebben een grote invloed op hoe een team functioneert: de duidelijkheid van de rolverdeling, gedeelde doelen en waarden tussen teamleden, relaties- en taakconflicten onder teamleden en werktevredenheid (Khipnis, Rhodes, Burchill, & Datner, 2013). Binnen de gezondheidszorg is veel onderzoek gedaan naar werken in teamverband. In een review van Lemieux-Charles en McGuire (2006) zijn onderzoeken naar de effectiviteit van teams binnen de gezondheidszorg tussen 1986 en 2006 verzameld. Uit deze review komt naar voren dat de diversiteit van expertise binnen een team voor een groot deel de verbetering bij patiënten bepaalt. Door de verschillende expertises worden er minder fouten gemaakt en is er minder vertraging, hierdoor ontstaat een toename van de effectiviteit

(Kydona, Malamis, Giasnetsova, Tsiora, & Gritsi-gerogianni, 2010). Ook uit onderzoek van Smith-Jentsch, Salas en Baker (1996) komt naar voren dat er minder fouten worden gemaakt

(17)

17 door een team dan door individuen. Uit een literatuuronderzoek wordt duidelijk dat

samenwerking tussen organisaties een positieve invloed kan hebben op het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen (Rutte, Pijpers, & Timmermans, 2014) .

Geconcludeerd kan worden dat werken in teamverband gericht is op een beter samenwerking en meer geïntegreerd werken. Onder andere de diversiteit van disciplines binnen een team en de snelheid waarmee een team kan werken, zijn werkzame aspecten en maken van het concept werken in teamverband een mogelijke werkzame factor.

1.3 Onderzoek naar sociale wijkteams

Als eerder onderzoek naar de sociale wijkteams wordt bekeken, dan komen er verschillende punten naar voren. In de eerste plaats zijn er veel kleinschalige studies gedaan die inzoomen op bepaalde werkzame aspecten van de sociale teams in Nederland. Er zijn onderzoeken die gericht zijn op „de waarde voor de maatschappij. Een voorbeeld hiervan is de

kosten-batenanalyse van de sociale wijkteams in Leeuwarden (Luben & Larssen, 2012). Daarnaast zijn er veel onderzoeken gedaan naar de sociale teams binnen één bepaalde gemeente of wijk. Voorbeelden hiervan zijn: het onderzoek naar de sociale wijkcoaches in Enschede aan de hand van effect- en procesevaluaties (Klok, Denters, & Oude Vrielink, 2012) en de tussenevaluatie van de buurtteams in Utrecht, aan de hand van de analyse van twintig casussen (Meere, Hamdi, & Deuten, 2013). Resultaten die uit deze onderzoeken naar voren komen zijn veelbelovend. In het onderzoek naar de buurteams in Utrecht wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat escalaties vaker voorkomen worden en dat er sneller resultaten worden geboekt door deze teams (Meere et al., 2013).

Ook zijn er enkele bredere onderzoeken naar de sociale wijkteams gedaan waarin verschillende gemeenten zijn meegenomen in het onderzoek. Een voorbeeld is het onderzoek van het VNG (2013) waarin vijf gemeenten hebben samengewerkt, om een beeld te schetsen

(18)

18 van de sociale wijkteams. Ook een onderzoek van Sociaal werk in de wijkvolgde gedurende twee jaar tien verschillende gemeenten. Vanuit dit onderzoek werd een handleiding gemaakt voor de sociale wijkteams, met onder andere aandacht voor randvoorwaarden en dilemma‟s van deze teams (Sok et al., 2013).

Echter wat ook naar voren komt uit de literatuur is dat er op dit moment nog geen duidelijk beeld bestaat of deze teams zo doeltreffend zijn als wordt verondersteld (Boer & Van der Lans, 2013). Er zijn veel hoge verwachtingen van deze teams, waarvan nog niet duidelijk is of deze ook worden waargemaakt (Koster, 2014). Het is dan ook van belang dat duidelijk in kaart wordt gebracht wat de werkzame factoren van deze teams zijn. Daarom zal dit onderzoek zich richten op de werkzame factoren van deze wijkteams. Deze informatie kan gebruikt worden voor de toekomstige ontwikkeling van sociale wijkteams. Na het raadplegen van de literatuur blijkt er geen tot weinig onderzoek te zijn gedaan, dat specifiek gericht is op sociale wijkteams voor jeugdigen en gezinnen. De focus zal in dit onderzoek daarom liggen op de jeugd- en gezinteams en daarmee op de jeugdigen en gezinnen die hulpverlening ontvangen van deze teams. Wat zijn hun ervaringen met deze manier van werken en wat levert het de jeugdige en gezinnen op? In dit onderzoek zal er geprobeerd worden om een meer overkoepelend beeld te vormen van de werkzame factoren van de teams, door verschillende gemeenten mee te nemen in dit onderzoek.

Uit onderzoek van Movisie naar de sociale wijkteams binnen verschillende gemeenten blijkt, dat in veel onderzoeken voornamelijk aandacht is voor de financiële en procesmatige aspecten (Koster, 2014). Er wordt echter weinig aandacht geschonken aan wat het mensen oplevert. Dit terwijl het belangrijk is om juist de ervaringen van mensen in kaart te brengen, omdat dit vaak het succes van een interventie bepaalt (Hermans, 2006). Dit onderzoek zal zich daarom richten op de ervaringen van mensen. Wat ervaren de betrokken mensen als werkzaam? De drie concepten: Eigen kracht, lokaal werken en werken in teamverband die in

(19)

19 het voorgaande hoofdstuk zijn uitgewerkt, worden gebruikt als „sensitizing concepts‟. Dit houdt in dat deze concepten gebruikt zullen worden als startpunt bij de dataverzameling en als ondersteuning dienen, om de informatie te benaderen en te organiseren (Charmaz, 2013). Uiteindelijk zal geprobeerd worden een antwoord te geven op de vraag: „Wat zijn de werkzame factoren van de sociale wijkteams voor jeugd en gezin?‟

1.4 Praktische en maatschappelijke relevantie

In 2015 vindt de transitie van jeugdzorg plaats. De sociale wijkteams zijn een belangrijk instrument binnen deze transitie. Het aantal sociale wijkteams zal daardoor de komende tijd waarschijnlijk toenemen. Er leven op het moment veel vragen over de inrichting van deze teams en hun werkwijze. Zijn ze daadwerkelijk vernieuwend of werken ze alleen onder een nieuwe naam op de ouder manier verder (Boer & Van der Lans, 2013)? Daarnaast is er op dit moment nog weinig empirische bewijslast voor deze teams. Dit terwijl steeds meer het belang wordt benadrukt van het evidence-based werken. Evidence-based werken is werken met kennis over wat werkt. Deze manier van werken wordt steeds belangrijker binnen de jeugdhulp omdat er gestreefd wordt naar meer transparantie en het willen verbeteren van de effectiviteit (Van Yperen, 2010). Door het doen van onderzoek kan de effectiviteit worden vastgesteld van een werkwijze. Het huidige onderzoek kan bijdragen aan het evidence-based werken, door in kaart te brengen wat de werkzame factoren zijn van deze sociale wijkteams voor jeugd en gezin.

Vanuit praktisch oogpunt is het goed om handvatten te ontwikkelen waarmee de sociale wijkteams aan de slag kunnen. Uit dit onderzoek zullen uiteindelijk conclusies en aanbevelingen volgen die de werkzame factoren van de sociale wijkteams weergeven en die als richtlijnen kunnen dienen voor de implementatie van sociale wijkteams, gericht op jeugdigen en gezinnen.

(20)

20 1.5 Onderzoeksvragen

De hoofdvraag waar dit onderzoek zich op richt is: „Wat zijn de werkzame factoren van sociale wijkteams voor jeugd en gezin?‟

Deze vraag wordt voor dit onderzoek onderverdeelt in vier deelvragen:

1. Wat zijn de ervaringen van projectleiders, medewerkers en ouders met „werken gericht op de eigen kracht‟?

2. Wat zijn de ervaringen van projectleiders, medewerkers en ouders met „lokaal werken‟ 3. Wat zijn de ervaringen van projectleiders, medewerkers en ouders met „werken in

teamverband‟?

(21)

21 2. Methode

In dit onderzoek wordt getracht een beeld te vormen van de werkzame factoren van de sociale wijkteams voor jeugd en gezin. Dit onderzoek heeft een kwalitatieve insteek, waarbij er op een explorerende manier te werk wordt gegaan om data te verzamelen. Aan de hand van drie casestudies bij drie verschillende gemeenten wordt vanuit verschillende bronnen data

verzameld.

2.1 Procedure

In dit onderzoek worden drie casestudies gedaan bij drie verschillende gemeenten in Nederland. Er is gekozen voor een casestudie omdat bij deze vorm van onderzoek er op intensieve manier een casus onderzocht kan worden (Braster, 2000). Dit is van belang omdat er op dit moment nog geen duidelijk beeld bestaat van wat de werkzame factoren zijn van deze sociale wijkteams. Door op een intensieve manier onderzoek te doen en zoveel mogelijk data te verzamelen, zal een breed en diepgaand beeld worden verkregen van de sociale wijkteams.

Er worden voor dit onderzoek drie representatieve casussen gebruikt die de werkwijze van de sociale teams weergeven. Aangezien dit een kwalitatief onderzoek betreft, wordt met representatief bedoelt dat er getracht wordt een compleet overzicht te geven van alle

mogelijke meningen, attitudes en gedragingen binnen deze doelgroep (Dinklo, 2013). Voor dit onderzoek zijn alleen jeugd- en gezinsteams meegenomen, omdat het onderzoek zich hier specifiek opricht. Er zijn drie jeugd- en gezinsteam in drie verschillende gemeentes in

Nederland geselecteerd, om op deze manier een breed beeld te krijgen van de ervaringen van de populatie. De populatie bestaat uit de mensen die betrokken zijn bij de sociale wijkteams: projectleiders, medewerkers en ouders. De procedure gaat als volgt: Als eerste worden de projectleiders van een gemeente benaderd om mee te doen aan het onderzoek. Vanuit deze projectleiders worden de medewerkers en gezinnen benaderd om mee te doen aan het

(22)

22 onderzoek. Het streven is om vijftien interviews af te nemen voor dit onderzoek. Er wordt getracht om negen professionals te interviewen, waarvan drie projectleiders en zes

medewerkers. Daarnaast wordt er geprobeerd om zes ouders te interviewen. Naast de

interviews is het de bedoeling om in elk team een vergadering te observeren. De deelnemers ontvangen voorafgaand aan het onderzoek een informatiebrochure en een informed consent formulier. Hierin staat beschreven wat het onderzoek inhoud en dat anonimiteit en privacy gewaarborgd wordt. Als mensen akkoord gaan, worden er afspraken gemaakt om de interviews af te nemen en een vergadering bij te wonen voor observaties.

Uiteindelijk zijn er voor dit onderzoek dertien interviews afgenomen en vier observaties gedaan. Er zijn in totaal drie projectleiders, zes medewerkers en vier ouders geïnterviewd. In alle gemeenten is er bij een vergadering geobserveerd. Daarnaast is er in één gemeente ook geobserveerd bij een casuïstiekoverleg.

2.2. Jeugd- en gezinsteams

Voor dit onderzoek zijn drie verschillende Jeugd- gezinsteams benaderd in drie

gemeenten:Amersfoort, Goes en Land van Cuijk. In tabel 1.1 staat een overzicht met de kenmerken van deze drie teams. Aan de hand van een algemene vragenlijst die bij de drie projectleiders werden afgenomen zijn de kenmerken van het team verzameld, om op deze manier een goed beeld te krijgen van deze teams.

(23)

23 Tabel 1.1: Overzicht Jeugd- en gezinsteams

Kenmerken Goes Amersfoort Land van Cuijk

1. Omvang Team

8 personen 10 personen 13 personen

2. Expertises -JGZ- verpleegkundige -Consulente LVB -Maatschappelijk werk -Jongerenwerker -Welzijnswerker -Intensieve Pedagogische thuishulp -Thuiszorg -JGZ- verpleegkundige -Consulente LVB -Maatschappelijk werk -Jongerenwerker -Leger des Heils -Bureau jeugdzorg -Opvoedings-ondersteuner - School- maatschappelijk werk -Psychiatrie -JGZ-verpleegkundige -Consulente LVB -Maatschappelijk werk -Jongerenwerker -Jeugdpreventie -Pedagoog -School- maatschappelijk werk 3. Wijk(en) 2 wijken (10,778 inwoners) 1 wijk (10,480 inwoners) Drie gemeenten (85 000 inwoners) 4. Bestaans-duur

12 maanden 13 maanden 18 maanden

5. Casussen Alles wordt opgepakt maar in de praktijk veelal Multiproblem gezinnen

Alles wat binnenkomt oppakken

Alles wat binnenkomt oppakken 6. Vergaderin -gen -2x in de week lunchen -1x 3 weken intervisie -1x 6 weken casusoverleg ( 2 uur) - 2x per week casusbespreking (2 uur) - Casusoverleg1x in de twee weken - Teamoverleg 1x per maand

7. Functie Laagdrempelige zorg bieden in de wijk. Die integraal en flexibel is en waarbij er snel

geschakeld kan worden.

Laagdrempelige zorg bieden in de wijk, die integrale hulp biedt en snelheid is hierbij een randvoorwaarde Bieden van laagdrempelige zorg 8. Herkomst Aanmeldin -gen -CJG -Wijkteam -Jongerenwerker -Huisartsen -Scholen -Huidige aanbieders -CJG -Jongerenwerkers -Telefonisch spreekuur -Scholen -CJG

(24)

24 4.2.1 Jeugd- en gezinsteam Goes

Het Jeugd- en Gezinteam in Goes bevindt zich in de wijk en zit op dezelfde locatie als het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het team bestaat uit acht personen met uiteenlopende expertises. Het team pakt alles op wat binnenkomt, maar in de praktijk gaat het vaak om de zwaardere zorgvragen. Het team heeft de mogelijkheid om op dinsdagen en donderdagen in de middag samen te lunchen en te werken op locatie. Tijdens deze middagen vinden er

informele overleggen plaats tussen verschillende medewerkers van het team. Daarnaast wordt er één keer in de drie weken intervisie gehouden en vindt er één keer in de zes weken een casusoverleg plaats. De meeste casussen komen binnen via het CJG. Verder komt een deel van de casussen binnen via het wijkteam zelf, dit gebeurt meestal via de jongerenwerker.

4.2.2 Jeugd- en gezinsteam Amersfoort

Het Jeugd- en gezinsteam in Amersfoort bevindt zich in de wijk en heeft een ruimte in een schoolgebouw. Het team bestaat uit tien mensen met verschillende expertises. Alle casussen worden opgepakt: van lichte opvoedingsvragen tot de zwaardere zorg. Specialisten worden betrokken wanneer nodig. Het team komt twee keer per week samen voor casusoverleg, nieuwe casussen worden op dat moment ingebracht. Na zes weken vindt er binnen de

vergadering een evaluatie plaats. Er is één telefoon waarop het Jeugd en gezinsteam dagelijks bereikbaar is, deze wordt afwisselend gedragen door de verschillende teamleden. Casussen komen binnen via diverse toegangswegen zoals de huisarts, CJG en scholen

4.2.3 Basisteam Land van Cuijk

In Land van Cuijk gaat het om een basisteam. Het basisteam bevindt zich binnen het CJG en werkt hier nauw mee samen. Op dit moment bedient het basisteam een relatief groot gebied, vergeleken met de andere twee teams.Het team is gericht op jeugdigen en gezinnen en pakt

(25)

25 alles op wat binnenkomt. Het basisteam bestaat uit dertien personen met verschillende

expertises. Indien een vraag makkelijk en laagdrempelig opgepakt kan worden, wordt dit binnen het basisteam gedaan. De meer ingewikkelde hulpvragen worden doorgeschakeld naar het backoffice team. Eén keer in de maand vindt er een teamoverleg plaat en daarnaast is er één keer in de twee weken een casuïstiekoverleg. Dit casuïstiekoverleg is een overleg waar ouders zelf ook bij aansluiten. In de andere twee jeugd- en gezinsteams sluiten geen ouders aan bij een casusoverleg. Veel casussen komen binnen via het telefonisch spreekuur wat dagelijks plaatsvindt van 09.00-12.00 uur. Ook via scholen en het CJG komen aanmeldingen binnen.

4.3.Methode

Aan de hand van twee kwalitatieve technieken: diepte-interviews en participerende

observaties wordt geprobeerd, inzicht te krijgen in wat de werkzame factoren van deze sociale wijkteams zijn. Er is gekozen voor kwalitatieve technieken omdat de deelvragen gericht zijn op de ervaringen die mensen hebben. Kwalitatief onderzoek is een geschikte methode om te onderzoeken hoe mensen situaties ervaren en wanneer er gevraagd wordt naar het perspectief van een persoon (Lucassen, Olde Hartman, & Van Mazel 2007). Het doel van dit onderzoek is om te identificeren wat de werkzame factoren zijn van de sociale wijkteams. Met effectiviteit wordt in dit onderzoek beoogd de ervaringseffectiviteit te meten zoals beschreven door Pawson (2006) . Bij ervaringseffectiviteit gaat het erom hoe de doelgroep in dit onderzoek de effecten van deze methode ervaart, met andere woorden: wat zien zij als de effectieve

factoren? In dit onderzoek worden zowel de ervaringen van ouders als professionals verzameld. De bijdrage die actoren leveren aan het tot stand komen van een bepaalde uitkomst (“agency”) is van belang (Pawson, 2006). Daarom is het belangrijk om juist de ervaringen van de betrokken mensen te onderzoeken, omdat succes van interventies en

(26)

26 methodes in de hulpverlening deels hierdoor wordt bepaald.

De diepte-interviews worden afgenomen bij ouders, medewerkers van een sociaal wijkteam en de projectleiders. Het interview wordtafgenomen aan de hand van de ervaringen van mensen zelf en een topiclijst. De topiclijst voor professionals bevat drie

onderwerpen:lokaal werken, werken in teamverband en werken gericht op eigen kracht. Daarnaast wordt er gevraagd aan professionals welke werkzame factoren zij zelf identificeren. De topiclijst voor ouders bevat alleen algemene vragen over hoe de hulpverlening is verlopen en hoe zij de hulp hebben ervaren. Met de data die uit de interviews naar voren komt, zal geprobeerd worden een breed en diepgaand beeld te schetsen van de ervaringen van gezinnen en professionals.

Naast de interviews zullen er observaties in de praktijk plaatsvinden. Nadat de

interviews zijn afgenomen zal de onderzoeker een vergadering bijwonen bij elk wijkteam. Het zal gaan om een participerende observatie, waarbij de onderzoeker de rol van observator zal aannemen (Robson, 2002). Observaties kunnen andere vormen van dataverzameling

complementeren doordat er een inzicht wordt gegeven in het echte leven en de gedragingen (Robson, 2002). De observaties in dit onderzoek zullen in de eerste plaats worden gebruikt om een context te schetsen van de praktijk. Daarnaast dienen de observaties als

vergelijkingsmateriaal. Wat ziet de onderzoeker terug van de ervaringen van de professionals en ouders? Het is belangrijk om observaties te gebruiken als vergelijkingsmateriaal, omdat er vaak een verschil zit tussen wat mensen aangeven in bijvoorbeeld een interview en wat mensen daadwerkelijk in de praktijk doen (Gilbert & Mulkay, 1984).

Door middel van het gebruik van triangulatie wordt geprobeerd de validiteit van de resultaten te waarborgen (Robson, 2002). Er is sprake van triangulatie op het gebied van de dataverzameling, door middel van het combineren van twee technieken: observaties en

(27)

27 interviews. Daarnaast is er sprake van triangulatie op het gebied van de bronnen, „zowel ouders als professionals worden geraadpleegd‟.

4.4 Analyses

Voor het analyseren van de data wordt de software Atlas.ti. (2013) gebruikt in dit onderzoek. Zowel de data uit de interviews als de data uit de observaties, worden met behulp van deze software geanalyseerd worden. Zodra de eerste drie interviews afgenomen zijn, wordt een begin gemaakt met de analyse. De interviews zullen eerst getranscribeerd worden, aan de hand van de opnames die gemaakt zijn tijdens het onderzoek. Het coderen zal

gebeuren in het programma Atlas-ti. De eerste stap is het open coderen, waarbij de gehele tekst aan de hand van steekwoorden gecodeerd wordt. Daarna volgt het axiaal coderen, waarbij delen van de interviews die dezelfde code hebben, worden vergeleken om op deze manier overeenkomsten en verschillen te kunnen onderscheiden tussen codes. Op deze manier worden categorieën gevormd. Als laatste vindt het selectief coderen plaats, waarbij er wordt gezocht naar de hoofdcategorie achter de categorieën die uit het axiaal coderen naar voren komen (Robson, 2002).De drie concepten: lokaal werken, werken gericht op eigen kracht en werken in teamverband zullen dienen als sensitizing concepts. Vanuit deze analyse zal de informatie naar voren komen die gebruikt kan worden om de onderzoeksvragen te

beantwoorden. Daarnaast zullen enkele citaten worden uitgeschreven in de resultaten, om belangrijke punten te illustreren en te onderbouwen. De data die uit de observaties naar voren komt wordt uitgewerkt, waarna deze open, axiaal en daarna selectief gecodeerd wordt. De observaties worden omschreven om de context goed weer te geven. De observaties dienen verder als vergelijkingsmateriaal.

(28)

28 5. Resultaten

Aan de hand van het selectief coderen zijn er hoofdcategorieën naar voren gekomen die de werkzame factoren van de sociale wijkteams weergeven. Hieronder vallen de drie concepten die genoemd zijn in het theoretisch kader. Daarnaast zijn er zes andere werkzame factoren gevonden die niet in theoretisch kader beschreven zijn. Tevens zijn er verschillende

aandachtpunten naar voren gekomen in het onderzoek, waar teams tegenaan kunnen lopen en daarom van belang zijn. Geconcludeerd kan worden dat de drie jeugd- en gezinsteams in de basis vaak overeen komen, maar dat de uitwerking wel enigszins kan verschillen tussen de teams. Hoewel er dus enige nuanceverschillen bestaan tussen de drie teams die zijn

onderzocht, zijn er negen werkzame factoren naar voren gekomen waar alle drie de teams mee werken. Deze factoren zullen in dit hoofdstuk verder besproken worden.

5.1 Werkzame factoren Eigen kracht

Alle professionals noemden het werken met eigen kracht. Er kunnen volgens professionals drie vormen van eigen kracht worden onderscheiden: eigen kracht van de wijk, eigen kracht van het team en eigen kracht van het gezin. Eigen kracht van de wijk wordt door vier professionals uit drie verschillende teams aangehaald. Het wordt onder andere gezien als weten wat je nodig hebt als wijk.

P1: ‘De wijk beter kennen en daardoor weer meer gebruik kunnen maken van de eigen kracht of van de buurt of van het netwerk dat er is’

Eigen kracht binnen het team is de tweede vorm van werken met eigen kracht en wordt door twee teams genoemd. Het gaat hierbij om zelf de regie hebben als team en keuzes durven maken. Een professional noemde het belang van eigen kracht van het team.

P1: ‘We staan steeds meer in onze eigen kracht, dan kunnen ze dat ook weer uitstralen naar anderen’

(29)

29 Eigen kracht van het gezin wordt door alle professionals genoemd. Eigen kracht wordt

omschreven als: naar de mogelijkheden en krachten van een gezin kijken. Een belangrijk onderdeel van eigen kracht is de regie bij ouder laten, dit wordt door acht professionals genoemd. Voorbeelden van hoe er met eigen kracht wordt gewerkt zijn: op handen zitten als professional zijnde, samen met ouders dingen aanpakken, richten op het positieve en

bewustwording creëren.

M1: „Nu zeggen we nee, je mag het zelf oplossen, we kijken mee, we denken mee, we doen mee maar je moet het zelf oplossen.’

Ook het inzetten van het eigen netwerk van het gezin is belangrijk om mensen te

ondersteunen en uiteindelijk weer zelfredzaam te laten worden. Verschillende professionals gaven aan dat mensen altijd een eigen netwerk hebben, hoe klein dit soms ook is. Echter maakten verschillende professionals hierbij wel een kanttekening, het moest volgens deze professionals namelijk niet als wondermiddel gezien worden. Als het netwerk wordt

ingeschakeld voor ondersteuning, dan moet er in de gaten worden gehouden of het netwerk het ook kan volhouden. Daarnaast noemden enkele professionals de rol van schaamte die het inschakelen van het netwerk lastig kan maken.

M5:’Ik heb wel een paar gezinnen gehad en dan zie je een taalbarrière als je

buitenlandse gezinnen hebt. Die willen het liefst alles binnenskamers houden. Als ze dan ook nog hun omgeving moeten vragen en daar zie je dan ook dan moet je soms mensen overtuigen. Of voordat je dat dan doet, moet veel meer de situatie binnen het gezin duidelijk zijn voordat je dat netwerk gaat inschakelen.’

Dit voorbeeld lijkt ook te impliceren dat het niet altijd mogelijk is om een netwerk in te schakelen, ondanks dat een netwerk wel aanwezig is. Het netwerk inschakelen kan volgens professionals dus niet gelijk als een standaard werkwijze gebruikt worden in situaties.

(30)

30 gestimuleerd werd: Een moeder leren fietsen, zodat ze zelf haar kinderen naar school kan brengen en een jongen met een beperking zelf leren reizen. Ook noemden drie professionals het zelfvertrouwen stimuleren als een belangrijk middel. Er werden echter ook kanttekeningen door verschillende professionals geplaatst bij het werken met eigen kracht. Het gaat hier dan vooral om het niet moeten doorslaan in eigen kracht, want mensen worden niet altijd volledig zelfredzaam. Een professional verwoordde het als volgt:

M1:’ Ik geloof zeker dat er in alle mensen eigen kracht zit en eigen kracht betekent dat je weer zelfstandig verder kunt. Zelfstandig kan ook wel met behulp van de buurvrouw of met hulp van een instantie zijn, maar dat je wel weer bij je eigen dingen kunt en dat je het ook snapt, ……Maar eigen kracht hoeft niet te betekenen dat je het allemaal weer alleen moet doen’.

Hieruit lijkt naar voren te komen dat werken met eigen kracht verschillende dingen kan betekenen en dat het van de situatie en het gezin afhangt in hoeverre zelfredzaamheid gestimuleerd moet worden.

Ouders noemden diverse punten met betrekking tot eigen kracht. Voor ouders is het belangrijk dat zij zelf de regie hebben. Alle ouders gaven aan dat zij over het algemeen het gevoel hadden, zelf de regie te hebben tijdens het hulpverleningsproces. Dit kwam soms doordat dit specifiek werd benoemd of doordat ouders het gevoel hadden dat er niets werd opgedrongen.

O2: ‘Maar R. had gezegd jullie beslissen, jullie zijn degene die zeggen of het wel of niet gebeurt. Daar was ze wel heel duidelijk in.’

Toen er aan deze ouder gevraagd werd waarom dit belangrijk was voor haar, werd het volgende gezegd:

O2: ‘Ja dat is wel een belangrijk punt, dan ga je een gesprek al anders in. Ons kan niets gebeuren. Ik heb vaak dat je overrompeld wordt met iets. Nu had ik: wat ze ook

(31)

31 voorstellen wij beslissen. We zeggen gewoon dat we het overleggen en dan beslissen we thuis.’

Het is belangrijk voor ouders dat professionals vaak gericht waren op wat er wel goed ging in het gezin. Twee ouders gaven hierbij aan dat ze juist daardoor weer het zelfvertrouwen terugkregen.

O4:’Ik denk het goeie, de dingen die wel goed gaan te benadrukken, want er zijn natuurlijk wel dingen die goed gaan heus wel. En gewoon praktisch dingen. Ja praktische handvaten die heb ik gebruikt en daardoor heb ik ook wel ingezien dat ik het heus wel kan omdraaien.’

Een kanttekening die hierbij genoemd moet worden is dat ouders mogelijk in sommige situaties minder snel de regie durven te pakken en zich daardoor snel laten beïnvloeden door professionals. Ter illustratie het volgende citaat, toen er aan een ouder werd gevraagd of zij het plan zelf opgesteld hadden:

O2:’Ja in samenspraak met hun. Ik was er wel van overtuigd dat er een IQ onderzoek moet zijn, maar hun kijken ook nog wel wat breder en nou daar hebben hun dus ook de expertise voor. En verder zullen we dadelijk nog wel de stappen zetten naar die andere vrouw, of de schoolarts want ik heb wel het idee dat die daar goede

contacten mee heeft. Dan heb ik zoiets van, doet hij dat maar hij kan dat gewoon beter toelichten.’

Uit dit citaat lijkt door te schemeren dat deze ouder veel respect had voor de expertise van de professionals en aan haar eigen oordeel hierdoor minder waarde hechtte. Het kan voor

professionals daarom van belang zijn om hier alert op te zijn. De expertise en kundigheid van de professional zou juist het eigen kracht principe tegen kunnen gaan, doordat ouders hierdoor niet zelf de regie durven te pakken.

(32)

32 gewerkt wordt met eigen kracht. Tijdens de observatie van het casuïstiekoverleg werd steeds aan ouders gevraagd wat zij zelf wilden. Als ouders op een gegeven moment aangaven dat de professional wel een orthopedagoog mocht inschakelen, antwoordde de professional hierop dat hij dat niet van plan is, maar juist graag samen met ouders wil kijken wie zij geschikt zouden vinden. Vaak werden er voor en na vergaderingen onderling zaken met elkaar besproken. Een voorbeeld is een kort gesprek over een casus, waarin moeder een tijdje van huis moet en er nog geen oplossing is gevonden voor de kinderen. Er werd gevraagd aan de professional of er niemand is binnen het eigen netwerk die hier kan inspringen. De

professional gaf aan wel naar het netwerk te hebben gekeken, maar dat er maar één zus is die moeilijk weg kan. Hieruit lijkt ook door te schemeren dat een netwerk inschakelen niet altijd tot de mogelijkheden behoort. Tijdens een vergadering blijkt dat professionals een training hebben gehad over het inzetten van een netwerkberaad. Deze training werd nabesproken tijdens de vergadering.

Alle professionals spraken over werken met eigen kracht. Ook alle ouders noemden dit, zij hebben meestal het gevoel zelf regie te hebben over de situatie. Ouders gaven

daarnaast aan dat zij het heel prettig vonden dat er gekeken werd naar wat er wel goed ging in het gezin. Ook verschillende professionals noemden meermalen het belang van gericht zijn op wat goed gaat. Het eigen netwerk inzetten om eigen kracht te stimuleren, werd door

professionals veelvuldig genoemd. De ouders die geïnterviewd werden, noemden deze vorm van ondersteuning helemaal niet. Dit kan komen doordat het in deze casussen niet nodig was. Dat er namelijk wel mee gewerkt wordt in de jeugd- en gezinsteams kan afgeleid worden uit de observaties, waarin meerdere keren de inzet van netwerken werd genoemd en besproken. Een kanttekening die uit beide bronnen naar voren kwam is dat het niet altijd mogelijk is om netwerken in te schakelen door: schaamte, een beperkt netwerk, of een niet geschikt netwerk.

(33)

33 Lokaal werken

Lokaal werken is een factor die door de komst van deze teams echt mogelijk is geworden. Verschillende professionals noemden dit als iets dat wezenlijk veranderd is, door de komst van het jeugd- en gezinsteam.

M1: ‘Nu heb ik bij uitzondering een gesprek op kantoor. Dus dat is echt een hele grote omslag dus veel meer bij de gezinnen zitten en in de wijken.’

Dit citaat illustreert de verandering die professionals ervaren in hun manier van werken. In plaats van een kantoorbaan wordt er nu een meer ambulante invulling aan hun functie gegeven. Lokaal werken is belangrijk volgens professionals omdat het zorgt voor meer herkenbaarheid. Onder lokaal werken wordt verstaan: aanwezigheid in de wijk door

bijvoorbeeld boodschappen te doen in de wijk, rond te fietsen en langs te gaan in gezinnen. Ook het kennen van de wijk waarin je werkt en daardoor ook meer wijkgericht kunnen werken, wordt als een belangrijk onderdeel gezien van lokaal werken. Op deze manier kan er ingespeeld worden op wat er al aanwezig is. Professionals doen dit praktisch door contacten op te bouwen met huisartsen, wijkagenten, kerken en scholen. Eén professional noemde als praktisch voorbeeld van wijkgericht werken het langsgaan op een wijkraadavond.

Daarnaast is het volgens professionals belangrijk om het informele netwerk met vrijwilligers en vrijwillige initiatieven te kennen en hier ook gebruik van maken. Een voorbeeld van hoe dit gestimuleerd werd binnen een team:

M4: ‘Morgen hebben we een teamdag waarbij we een rondje maken door de wijk …..vrijwilligersinstanties en jongerenwerkers waar die zitten. Dat je elkaar weet te vinden. Ik denk dat, dat een hele mooie is als het gaat om lokaal werken, dat je meer kunt samenwerken met wat er in de wijk is.’

Uit dit citaat komt naar voren dat het jeugd- en gezinsteam dus ook tijd investeert om dit lokaal werken te bevorderen. Het lijkt ook van belang om hier aandacht aan te schenken

(34)

34 omdat enkele professionals ook aangaven dat ze hier nog wel aan moeten wennen.

Het grote voordeel van het werken in één wijk is dat gezinnen en kinderen

gemakkelijker gevolgd kunnen blijven worden, doordat er meer overzicht en aanwezigheid mogelijk is. Er zijn maar enkele scholen, dokters en kinderdagverblijven waar contact mee gehouden hoeft te worden. Hierdoor is dit ook haalbaar voor professionals.

De ouders die geïnterviewd werden kwamen op verschillende manieren bij het team terecht: via school of huisarts werden ouders doorverwezen, daarnaast had één ouder het team gevonden via google. Toen aan ouders werd gevraagd of ze het team al kenden voor de aanmelding, bleken twee ouders er al eens eerder van gehoord te hebben. Het ging hierbij om ouders van twee verschillende jeugd- en gezinsteams. Toen ouders werd gevraagd in hoeverre ze medewerkers tegenkwamen in de wijk bleken de ervaringen nogal verdeeld. Niet alle ouders hadden hier dezelfde ervaringen mee. Ook ouders binnen dezelfde wijk hadden hier niet altijd dezelfde ideeën over. Het voorbeeld hieronder is van twee ouders die in dezelfde wijk wonen en antwoorden op de vraag of ze de hulpverleners wel eens tegenkomen in de wijk:

O4: ‘Ik zie L. hier heel vaak fietsen ja. Die fietst hier eeuwig door de wijk met die krullenbol’

O1: ‘Nee ik zie ze eigenlijk nooit nee’. Tijdens de observaties in vergaderingen werd er meermalen informatie gegeven over vrijwilligersprojecten die in de wijk aanwezig zijn en waar het wijkteam gebruik van kan maken. Een voorbeeld hiervan is een maatschappelijk sportproject in de wijk waar kinderen twee middagen in de week terecht kunnen. Dit soort ideeën werden goed ontvangen en het lijkt te leven in de wijkteams. Professionals reageerden enthousiast door hier veel vragen over te stellen en gelijk voorbeelden te noemen van gezinnen waar ze het wilden voorleggen. Ook werden er foldertjes uitgedeeld van een vrijwilligersproject en deze werden direct door

(35)

35 professionals meegenomen. Daarnaast werden er nieuwtjes en feiten gedeeld over wat er in de wijk speelt, zoals een nieuw rooster voor de scholen in de wijken, of het percentage

scheidingsaantallen in de wijk.

Professionals gaven veel voorbeelden van hoe zij lokaal werken en zorgen voor meer aanwezigheid. Ook in de observaties bleek dit meermalen naar voren te komen, zoals de vrijwilligersinitiatieven in de wijk. Uit de interviews met ouders kwam een minder eenduidig beeld naar voren. Geconcludeerd kan worden dat lokaal werken leeft in de wijkteams en er veel aandacht aan wordt geschonken. Het lijkt echter nog wel in een ontwikkelingfase te zitten waar professionals het lokaal werken nog meer eigen moeten maken.

Teamverband

Teamverband is een werkzame factor volgens alle professionals. Het teamverband krijgt in alle drie de teams vorm door in duo‟s te werken, te overleggen en te ontmoeten. Een werkzaam element is volgens professionals de combinatie van verschillende expertises.

P2:’Met meerdere expertise rondom één casus zitten. Dan ervaar je ook dat het een absolute meerwaarde heeft voor die cliënt, omdat er dingen over tafel gaan waar je niet aan hebt gedacht omdat het je expertise niet is’|

Professionals gaven aan het prettig te vinden om in een team te werken, doordat je makkelijk collega‟s kan consulteren. Ook het van elkaar kunnen leren, wordt als een positief aspect van het werken in teamverband gezien.

Om teamverband te kunnen ontwikkelen is het belangrijk om elkaar goed te leren kennen en hiervoor de tijd te nemen. Een probleem dat veel professionals hierbij noemden is loyaliteit. Twee teams hadden het over loyaliteitsconflicten doordat ze enerzijds verbonden zijn aan hun eigen organisatie en anderzijds het jeugd- en gezinsteam:

M1: ‘Je wilt je eigen organisatie goed verkopen zeg maar. Je wilt ook goed doen naar de klant, dus in die zin wil je soms ook dat het wat oplevert. Niet dat je zegt ik zit er

(36)

36 altijd, maar alle zaken gaan naar een collega. Je zit een beetje in een spagaat met je eigen organisatie. Dat je denkt ja het moet me ook wat opleveren. En wij worden nog steeds betaald per cliënt zeg maar. Dus ja neem je geen cliënten mee hoe zit het dan?’

Eén team noemde dit echter niet. Waarom één team hier geen last van lijkt te hebben, wordt niet echt duidelijk uit dit onderzoek. Het is mogelijk dat het in deze gesprekken niet naar voren is gekomen omdat er niet expliciet naar loyaliteit wordt gevraagd in de interviews. Wel noemde één professional uit dit team het volgende:

P2: ‘maar je zit niet met de organisatie nog in je hoofd, want je bent met de nieuwe organisatie bezig dat was ook de ontwikkelopdracht. Laat het achter je en we gaan met elkaar dit experiment uitvoeren.’

Mogelijk zijn er meer duidelijke afspraken gemaakt met de organisaties en professionals binnen dit team waardoor loyaliteitsconflicten minder een rol spelen.

Drie van de vier ouders noemden het teamverband. Ervaringen die zij hier mee hadden waren: professionals die in duo‟s langskwamen of door een groter overleg waar meerdere professionals bij elkaar kwamen en waarbij ouders zelf aanwezig waren. Eén ouder zei over het teamverband dat ze het gevoel had dat men elkaar opvangt als iemand een steek laat vallen, een ander ouder noemde het aanvullen:

O1:’Dat de één de ander kan aanvullen op sommige momenten.’

Teamverband is iets dat duidelijk naar voren komt uit de vergaderingen. Er werd tijdens deze vergaderingen met elkaar over casussen gepraat en overlegd. Medewerkers vroegen om input van hun collega‟s als ze het zelf niet wisten. Ook het in duo‟s werken komt vaak naar voren, doordat er gesproken werd over samen naar een casus gaan, of er werden nieuwe duo‟s gevormd tijdens een vergadering.

Teamverband komt duidelijk uit de drie bronnen naar voren. Voor ouders is dit alleen door middel van het in duo‟s werken of een teamoverleg, verder merkten zij weinig van het

(37)

37 teamverband. Professionals gaven zelf ook meermalen aan dat teamverband voornamelijk indirect een effect heeft op ouders.

Laagdrempeligheid

Laagdrempeligheid is volgens de drie teams één van de belangrijkste aspecten van een jeugd- en gezinsteam. Laagdrempeligheid betekent volgens professionals in de eerste plaats de toegankelijkheid. Het team moet toegankelijk zijn voor mensen. Dit moet in letterlijke zin het geval zijn, de toegang moet open en makkelijk bereikbaar zijn.

P3: ‘Het makkelijker maken voor ouders en jongeren. Dat er 1 poort is waar je gewoon naar binnen kunt en dat je niet hoeft na te denken, dit gaat over luieruitslag dus dan moet ik naar het consultatiebureau, maar mijn zoontje van 9 gedraagt zich de laatste tijd wel heel erg raar dan moet ik daar zijn. Gewoon dat idee van die poort waar je alles binnen hebt.’

Daarnaast moeten professionals in de hulpverleningrelatie toegankelijk zijn. Mensen moeten zich op hun gemak voelen en hun verhaal kunnen doen. Belangrijke aspecten die daarbij meespelen zijn: een klik hebben met het gezin en het vertrouwen hebben. Een professional noemde hierbij dat het belangrijk is om duidelijk te maken dat het jeugd- en gezinsteam iets anders is dan jeugdzorg.

M3: ‘Ook nog heel veel geassocieerd met hulpzorg. Nou dat zijn we niet we zijn jeugdhulpverlening dat helpt ook, dat je dat uitlegt, we zijn geen jeugdzorg. Want jeugdzorg is per definitie de instantie die kinderen uit huis komt halen.’

Bovenstaande impliceert dat het belangrijk is om als jeugd- en gezinsteam meer duidelijk te maken wie ze zijn en wat ze precies doen, omdat dit nog niet altijd duidelijk is voor mensen. Het is mogelijk dat door verkeerde associaties de teams nu nog minder laagdrempelig en toegankelijk zijn voor sommige mensen.

(38)

38 Ouders noemden dit veelvuldig en gebruikten woorden als: gewoon, informeel en gezellig, om de sfeer te beschrijven. Een voorbeeld hiervan is het onderstaande citaat.

O4:’Ze kwamen hier rond lunchtijd. Met zijn allen aan tafel een boterham gegeten. Zo hebben ze de kinderen leren kennen. K. kende ze natuurlijk al een beetje. En zo konden ze zien, hoe ik dan met de kinderen omga…..het ging heel goed en het was ook nog heel gezellig’.

Ouders vinden het daarbij erg belangrijk dat ze hun verhaal kunnen doen.

O3’Ik was emotioneel, I. heeft me gewoon laten praten. Uiteindelijk heeft ze gezegd van probeer inderdaad dit eens, maar de eerste keer nog niet zoveel. Dat was ook niet nodig, had ik op dat moment ook niet nodig’

Ook het vertrouwen hebben en een klik hebben met de professional die langskomt is volgens alle ouders erg belangrijk

O2: Het is al bij een hand geven hoe iemand zich opstelt …..maar ik vind het heel belangrijk om me bij iemand vertrouwd te voelen.

Een ouder gaf aan dat veel mensen het team nog associëren met Bureau Jeugdzorg . O4: ‘Ik vind het belangrijk dat het heel laagdrempelig is. ….volgens mij weten heel veel mensen niet van het bestaan van het team. Heel veel mensen denken jeugdzorg en daar hoor je heel veel slechte dingen over. Misschien wat duidelijker zijn dat zo’n team bestaat, dat het niet eng is. Want heel veel mensen denken straks nemen ze mijn kinderen af.’

Tijdens een casuïstiekbespreking werd aan ouders gevraagd wat zij van de casuïstiek

bespreking vonden. Ouders gaven aan dat het een fijn informeel gesprek was en dat het ze het prettig vonden dat het in woorden was gegaan die zij ook konden volgen. Hierin gaven ouders dus aan laagdrempeligheid te waarderen.

(39)

39 de jeugd- en gezinsteams, die door ouders als uitermate belangrijk wordt ervaren. Duidelijk maken aan ouders wat het jeugd- en gezinsteam precies is en wat zij als team kunnen bieden, lijkt van belang om de teams toegankelijker te maken.

Snelheid

Snelheid is een onderwerp waar alle professionals het over eens zijn. Werken in een jeugd- en gezinsteam zorgt voor meer snelheid. In alle teams wordt er getracht binnen twee weken na de aanmelding bij een gezin lang te gaan. De snelheid van het team wordt door professionals verklaard vanuit verschillende factoren. In de eerste plaats het snellere schakelen, dit is mogelijk doordat er één team is met daarin verschillende expertises, daardoor zijn de lijnen korter.

P1:‘Dat je gelijk kan overleggen, snel schakelen. Ze zitten even aan tafel hun boterham te eten ze bespreken deze casus. Ik kan vanmiddag want er is een afspraak uitgevallen. Ik kan er dan wel even naar toegaan. Heb jij tijd om even mee te gaan? Ja ik heb wel tijd om even mee te gaan. Oké we gaan.’

Ook het „gewoon doen‟ speelt volgens professionals een rol. Er wordt niet gewacht op een diagnose maar men begint gewoon met het starten van de hulp.

M4: „maar dat we als we kunnen ook verwijzen naar een mediator

ouderschapsbemiddeling, maar we kunnen zelf ook al gesprekken voeren met ouders. Wat hebben jullie nodig om weer in gesprek met elkaar te komen? Misschien is dat wel het hele ouderschapsbemiddeling traject zeg maar, omdat er een wachttijd is en je moet wel wat doen.’

Bovenstaande citaat doet voorkomen dat het team soms inspringt in het gat van de wachttijd van andere instanties om op deze manier alvast hulp te kunnen geven. Ook onderstaande voorbeeld onderschrijft dit:

(40)

40 hebben ook de afspraak gekregen binnen twee weken moet je leveren. Nou dat gebeurt echt niet. Je mag blij zijn dat ze binnen twee weken contact opnemen. Dat er binnen twee weken gestart wordt dat is nog maar helemaal de vraag. En als mensen horen bij hun gaat het wel snel dan zeggen ze: ja, dan heb ik liever iemand van jullie want anders moet ik zo lang wachten tot er iemand komt.’

Uit bovenstaande citaat blijkt dat gezinnen soms zelf terugkomen bij het wijkteam door de wachttijd bij andere instanties. Dit impliceert ook dat de teams meer oppakken dan

oorspronkelijk de bedoeling is en ze mogelijk snel overbelast raken. Hierbij kan het gevaar zijn dat een wijkteam juist daardoor zijn snelheid gaat verliezen.

Ook ouders zeiden dat ze snel terecht konden bij het jeugd- en gezinsteam. Meestal kwamen ze binnen een week bij het gezin langs. Eén ouder gaf aan dat ze gewoon binnenliep en gelijk geholpen werd. Ouders noemden daarnaast de korte tijd die tussen de afspraken zat prettig:

O3 „Ja het ging gewoon door weet je wel er zaten niet drie weken tussen’ Eén ouder beschreef toen er gevraagd werd waarom de snelheid fijn was:

O4: ‘Ik bedoel ik kreeg wel het gevoel dat ze het serieus namen en dat ze in ieder geval mij serieus namen. Dat ze goed met hun werk bezig zijn dat ze zelf ook al heel serieus nemen.’

Snelheid wordt door zowel ouders als professionals als een belangrijke factor aangehaald. Dit komt echter niet direct uit de observaties naar voren. Het is mogelijk dat dit toevallig niet direct ter sprake is gekomen. Snelheid is daarnaast lastig te observeren. Aangezien ervaringen van ouders met betrekking tot snelheid overeenkomen met de ervaringen van professionals kan met enige zekerheid worden aangenomen dat snelheid een eigenschap is van de jeugd- en gezinsteams. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat als de teams mogelijk te veel

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

* Zijn er duidelijke criteria, mede opgesteld door de Adviesraad Sociaal Domein, om de effecten van de sociale wijkteams te kunnen evalueren (bijvoorbeeld de mate waarin burgers

• Een goede alliantie tussen cliënt en professional is belangrijk voor het realiseren van positieve hulpverleningsprocessen en -resultaten.. • Alliantie ontwikkelt zich gedurende

Uit het onderzoek van Gijsberts en Dagevos (2005) blijkt inderdaad dat hoe meer allochtonen en.. autochtonen met elkaar omgaan in de vrije tijd en hoe meer zij elkaar thuis en in

Via het benoemen van voorbeelden van concrete activiteiten van participatie van ouders en jongeren bij de vorming Centra voor Jeugd en Gezin willen we de aandacht richten

In de eerste plaats bevatten de methoden technieken die feitelijk als algemeen werkzame factor opereren (zoals het structureren van de hulp via doelgericht werken) of die

De wijkteamleden in alle vier de wijkteams hebben het idee dat, door samen met de cliënt te bekijken hoe zij zelf kunnen werken aan een positieve ontwikkeling (oplossingen) de

 Maatschappelijk werk: informatie vanuit de registratie met betrekking tot de inzet van hulp en steun aan volwassenen en/of het al dan niet bekend zijn van een

In de praktijk spelen bij de keuze voor één integraal team echter een aantal factoren een rol, waardoor gemeenten mogelijk willen afwijken van het toekomstbeeld en een variant