• No results found

Resource- & entrepreneurial-cognitiebased opportunity-screeningEen kritisch-emancipatorische benadering van het veldonderzoek: Hanze Sociëteit GroningenAuteurDatum

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Resource- & entrepreneurial-cognitiebased opportunity-screeningEen kritisch-emancipatorische benadering van het veldonderzoek: Hanze Sociëteit GroningenAuteurDatum"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Resource- & entrepreneurial-cognitiebased opportunity-screening

Een kritisch-emancipatorische benadering van het veldonderzoek:

Hanze Sociëteit Groningen

Auteur Datum 18 mei 2007

Aliocha Karpovitch Plaats Groningen

Prunusstraat 12 9741 LD Groningen Studentnummer: 1162152 T 06 48926584

E karpovitch@gmail.com

Rijksuniversiteit Groningen Rijksuniversiteit Groningen

Prof. dr. Peter S. Zwart Prof. dr. Geert J.E.M. Sanders

Faculteit der Economische Wetenschappen Faculteit Bedrijsfkunde Bijz. hoogleraar Small Business and Entrepreneurship Hoogleraar Organisatiekunde

(2)

Inhoudsopgave

VOORWOORD... 4

1. ACHTERGROND, SITUATIESCHETS, PROBLEEMSTELLING, INDELING VAN DE SCRIPTIE . 5 1.1 INLEIDING: ACHTERGROND... 5

1.2 DE SITUATIESCHETS... 5

1.3 DE PROBLEEMSTELLING... 6

1.4 DE INDELING VAN DE SCRIPTIE... 6

2. WETENSCHAPPELIJKE UITGANGSPUNTEN EN KEUZE ONDERZOEKSTRADITIE... 10

2.1 INLEIDING: OM VERANTWOORD ONDERZOEK TE KUNNEN DOEN IS HET ESSENTIEEL DE AANNAMES TE EXPLICITEREN... 10

2.2 AANNAMES MOETEN WORDEN GEËXPLICITEERD OP DE NIVEAUS VAN ONTOLOGIE EN EPISTEMOLOGIE... 11

Ontologie ... 12

Epistemologie ... 13

2.3 DE KEUZE VAN DE AANNAMES BEPAALT DE ONDERZOEKSTRADITIE... 14

Empirisch-analytische onderzoekstraditie... 15

Interpretatieve onderzoekstraditie... 16

Kritisch-emancipatorische onderzoekstraditie ... 17

2.4 HET HSG-ONDERZOEK IS KRITISCH-EMANCIPATORISCH UITGEVOERD... 18

Het kritische karakter van het HSG-onderzoek ... 18

Het emancipatorische karakter van het HSG-onderzoek... 19

3. KWALITEITSVERANTWOORDING EN ONDERZOEKSOPZET... 21 3.1 INLEIDING... 21 3.2 DE KWALITEITSVERANTWOORDING... 22 Inleiding... 22 A. Controleerbaarheid... 24 B. Betrouwbaarheid... 24 C. Validiteit... 26 D. Bruikbaarheid ... 27 3.3 DE ONDERZOEKSOPZET... 27

De strategie van het onderzoek... 28

De dataverzamelingsmethoden... 29

4. RESOURCE- & ENTREPRENEURIAL-COGNITIEBASED OPPORTUNITY-SCREENINGRAAMWERK ... 32

4.1 INLEIDING... 32

4.2 DE RESOURCE-BASED VIEW VAN DE ONDERNEMING... 34

4.3 GRANT-DOLLINGER RESOURCE-BASED OPPORTUNITY ASSESSMENT RAAMWERK... 36

De inhoud van het raamwerk... 37

De structuur van het raamwerk ... 39

4.4 ENTREPRENEURIAL COGNITIE... 40

Cognitieve raamwerken ... 40

Het New Venture-creatieproces... 41

Definitie ... 43

Implicaties voor een opportunity-screeningraamwerk ... 44

4.5 HET ENTROS-RAAMWERK... 45

4.6 SAMENVATTING... 52

5. OPPORTUNITY-SCREENING: HANZE SOCIËTEIT GRONINGEN ... 53

5.1 INLEIDING... 53 5.2. DE HERKENDE OPPORTUNITY... 54 5.3 EXTERNE INVLOEDEN... 54 Politieke invloeden ... 54 Economische invloeden ... 55 Sociodemografische invloeden ... 55 5.4 MARKTKRACHTEN... 55

(3)

Hevigheid van de concurrentie... 56

Dreiging van substituten... 56

Onderhandelingkracht van de belanghebbenden ... 56

Reflectie ... 57

5.5 ACHTERGRONDEN & UITGANGSPUNTEN... 57

Missie... 57

Visie ... 58

Cultuur, identiteit en waarden... 58

Reflectie ... 58

5.6 RESOURCES... 59

Tastbare resources (beschikbaar) ... 59

Niet-tastbare resources (beschikbaar)... 59

Resources die gemobiliseerd kunnen worden:... 59

Reflectie ... 60

5.7 CAPABILITIES... 61

Innovatie ... 61

Marketing ... 61

Productie, Management & Leiderschap ... 62

Reflectie ... 62

5.8 NEW VENTURE-CREATIE... 62

Markttoetreding ... 63

Reflectie ... 63

6. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ... 64

BIJLAGE A: LIJST GEÏNTERVIEWDEN ... 67

BIJLAGE B: LIJST FOUNDING MEMBERS ... 68

(4)

Voorwoord

Ik studeer aan de Rijksuniversiteit Groningen (RuG). De RuG heeft als motto: Werken aan de

grenzen van het weten. De grenzen van het weten worden verlegd door de ontwikkeling van de

wetenschap. In mijn opvatting ligt de grens van het weten daarnaast bij de succesvolle toepassing van wetenschappelijk onderzoek in de praktijk. De grap van de dronkaard die zijn sleutels zoekt bij een lantarenpaal omdat het daar licht is, heb ik altijd zeer serieus genomen als het gaat om het zoeken naar toepassingen van kennis. Dit blijkt met name uit mijn drive om daar te zoeken waar de duisternis begint. De door mij genoten opleiding in de sociale wetenschappen voorziet in een kritisch-emancipatorische houding en een pakket entrepreneurial skills. De opleiding Small Business & Entrepreneurship verschaft bovenal de pragmatische houding die een academisch geschoolde ondernemer helpt opgedane kennis in de praktijk toe te passen. Daarnaast ben ik van mening dat die skills gebruikt kunnen en moeten worden om groepen uit achterstandsposities te helpen emanciperen.

Mijn twee begeleiders Peter Zwart en Geert Sanders hebben mij een bijzondere stage voorgesteld: een aantal ondernemers in Groningen, onder leiding van de heer Jan Bos, besloot een sociëteit op topniveau te beginnen: de Hanze Sociëteit Groningen (HSG). Samenwerking met de RuG werd gezocht om de startup te begeleiden. Ik kreeg de mogelijkheid om dit gedurende een periode van in beginsel een half jaar te doen. Het resultaat dat voor u ligt, bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden mijn wetenschapsfilosofische achtergronden uiteengezet. Het tweede deel omvat de

opportunity-screening van de HSG waarin een overzicht is gegeven van de onderzoeksresultaten en waar conclusies zijn getrokken en aanbevelingen zijn geformuleerd.

Ik wil graag mijn vriendin & vrouw Maria bedanken voor haar geduld, jij moest mij vaak dagen-, avonden- en nachtenlang missen. Ook wil ik mijn vrienden en familie bedanken die de scriptie hebben meegelezen: Carola, voor het helpen de rode draad vast te houden; André, voor je humor en je scherpte tot op de komma; Age, dat jij het nooit met mij eens was, waardoor ik mijn case steeds scherper moest pogen te maken; Brian, voor je heldere structuuraanbevelingen en Rik, voor je wijze out of the box-denken. Jullie hebben mij geïnspireerd en gemotiveerd mijn stijl en verhaal te ontwikkelen. Jullie hebben mijn meestal taaie, onleesbare stukken tekst leesbaar helpen maken om een leesbare en overzichtelijke scriptie over te houden. Ik heb veel van jullie geleerd. Ik wil graag mijn begeleiders bedanken dat zij mij deze kans hebben gegeven en mij gedurende het ontwikkelen van deze scriptie geduldig hebben begeleid.

(5)

1. Achtergrond, situatieschets, probleemstelling, indeling van de scriptie

1.1 Inleiding: Achtergrond

In Groningen is op 16 december 2005 de Hanze Sociëteit Groningen geopend door Johan Remkes, toenmalig minister van Binnenlandse Zaken. De club zou, anders dan de bestaande clubs, exclusief moeten zijn voor beslissers. Om zich te onderscheiden van het bestaande aanbod voor beslissers uit de meest uiteenlopende sectoren in Noord-Nederland heeft Hanze Sociëteit Groningen een strategische positie gezocht.

De club zou zich niet exclusief op het bedrijfsleven moeten richten, maar beslissers uit alle voor Noord-Nederland relevante instituten moeten omarmen. De HSG zou, anders dan de gebruikelijke vakverenigingen of ondernemingsclubs, een missie met een breed

maatschappelijk karakter moeten hebben. Wat betekent deze visie voor de te verzamelen

resources, de te bouwen capabilities, de cultuur en de houding ten aanzien van de markt? Hoe kan de opportunity die wordt herkend in z’n geheel worden beschreven? Dit zijn de vragen die in deze scriptie aan de orde komen.

1.2 De situatieschets

Een aantal Noord-Nederlandse succesvolle ondernemers onder leiding van de heer Jan Bos, thans gepensioneerd en actief in commissariaten en besturen, vond dat in Noord-Nederland de krachten zouden moeten worden gebundeld om Noord-Nederland op de kaart te zetten. Begin 2003 ontstond het idee een sociëteit op te richten waar beslissers elkaar in een ongedwongen atmosfeer zouden kunnen ontmoeten. Hieruit zou kruisbestuiving en krachtenbundeling moeten ontstaan met als doel het Noorden van Nederland van een perifaire positie richting een centrale positie te bewegen.

Begin 2005 is het bestuur van de vereniging Hanze Sociëteit Groningen gevormd en is er een historisch pand aangekocht in de binnenstad van Groningen. Om dat te bereiken hebben de initiatiefnemers vijftig grote bedrijven en instellingen in Noord-Nederland gevraagd een bedrag van € 25.000 in de HSG te investeren in de vorm van een achtergestelde lening. Zij kregen de status van founding member. Eind mei 2005 zijn alle bouwvergunningen verleend

(6)

en kon het toekomstige home van de vereniging HSG worden gerealiseerd. Hiermee was het fundament, ‘de hardware’, gelegd voor wat een bloeiende sociëteit moet worden. Onder leiding van Geert Sanders, directeur van het Ubbo Emmius Fonds, fondsenwerving- en

communicatie-expert, werd de missie van de HSG geformuleerd: Dienstbaar aan de kracht en

de dynamiek van Noord-Nederland. Onduidelijk bleef wat precies de aard is van de herkende

opportunity. Met welke factoren moet rekening worden gehouden bij de startup en de daarop volgende activiteiten?

Vanaf de periode zes maanden voorafgaand aan de officiële opening van de HSG tot zes maanden na de opening heb ik onderzoek verricht door actief betrokken te zijn bij allerlei activiteiten rondom de startup van de Hanze Sociëteit Groningen.

1.3 De probleemstelling

De probleemstelling voor het onderzoek bestaat uit een onderzoeksdoelstelling, een onderzoeksopdracht en een onderzoeksvraagstelling.

 De onderzoeksdoelstelling is opportunity-screening: het aanscherpen van de door de initiatiefnemers herkende opportunity.

 De onderzoeksopdracht luidt: screen de herkende opportunity ‘het opstarten van een sociëteit in Groningen met de missie: dienstbaar aan de kracht en de dynamiek van Noord-Nederland’.

 De onderzoeksvraagstelling is: welke factoren spelen een rol bij de marktintroductie van de HSG – ter verduidelijking van de herkende opportunity?

De onderzoeksvraagstelling wordt beantwoord via de deelvragen en -gebieden die in de beschrijving van de opportunity-screening aan de orde komen. Met het schrijven van de opportunity-screening wordt ook de onderzoeksdoelstelling bereikt: een overzicht van de relevante factoren die een rol spelen in het nastreven van de missie. Hoe dit proces tot stand is gekomen wordt in de volgende paragraaf uiteengezet.

1.4 De indeling van de scriptie

“By appreciating how specific puzzle-solving activities are linked to [the schools of thought and] favored metaphors, which are in accord with a favored view of reality, the

(7)

theorist can become much more aware of the role which he or she plays in relation to the social construction of scientific knowledge” (Morgan, 1980 p. 607).

Ter bewustwording van de rol die ik als kritisch-emancipatorische onderzoeker speel in de constructie van wetenschappelijke kennis, wordt in de hoofdstukken twee en drie een uitgebreide kwaliteitsverantwoording uiteengezet.

In figuur 11 wordt schematisch de opbouw van de scriptie weergegeven. In figuur 1 wordt een pad gevolgd van boven naar beneden, van het meest algemene en abstracte paradigma over de kennisproductie tot meer concrete paradigma’s om kennis uit de empirie te verzamelen en te presenteren2. Het abstractieniveau wordt aan de linkerkant weergegeven. De boomstructuur geeft topdown de verschillende paden die gevolgd kunnen worden in het doen van onderzoek. Het pad dat in de scriptie wordt gevolgd is met de donkere kleur weergegeven. De andere keuzemogelijkheden worden met een stippellijn en een lichte kleur weergegeven. De

vertakking voor deze mogelijkheden stopt op het niveau waarop duidelijk wordt dat deze tak niet tot de keuze van dit onderzoek behoort. Ten slotte wordt aan de rechterkant de

hoofdstukindeling weergegeven.

1 Verschillende onderdelen uit Figuur 1 worden door de scriptie heen gebruikt ter verduidelijking van het op dat

moment besprokene. Er wordt op delen uit de figuur ingezoomd waardoor onderdelen worden getoond die in de overzichtfiguur 1 niet zijn opgenomen.

2 Hier wordt Kuhn gevolgd (Masterman, 1970). Een paradigma kan abstract zijn, dit houdt een set van

opvattingen, metaforen en aannames over de werkelijkheid in. Een paradigma kan ook concreet zijn, dit houdt een methode, model of een instrument in, hetgeen ook op aannames over de werkelijkheid berust.

(8)

Figuur 1 De weg die in de scriptie wordt gevolgd: abstract → concreet en kwaliteitsverantwoording → advies Bron: ‘t Hart, van Dijk, de Goede, Jansen & Teunissen, 1998, bewerkt

Het belang van het expliciteren van het paradigma op het relevante meest abstracte niveau, de opvattingen over het doen van sociaalwetenschappelijk onderzoek, komen in het tweede hoofdstuk aan de orde3. De (wetenschaps)filosofische aannames (favored view of reality) worden besproken. In een onderzoek dient de onderzoeker dat te expliciteren ten bate van de kwaliteitsverantwoording. Daarenboven wordt door het expliciteren van de filosofische aannames de keuze voor een bepaalde onderzoeksopvatting/traditie verhelderd. De

(wetenschaps)filosofische stromingen worden besproken voor zover deze relevant zijn; de nevenstromingen, kritieken en reacties op stromingen en andere complicaties worden buiten beschouwing gelaten. Het doel is een leesbare introductie van het filosofische fundament te geven en tevens de aannames te expliciteren.

Het type onderzoek is praktijkgericht wetenschappelijk. Daarom wordt in het derde hoofdstuk stilgestaan bij de kwaliteitseisen hiervan. Het derde hoofdstuk wordt vervolgd met de

(9)

onderzoeksopzet. De strategie van het onderzoek – veld- of actieonderzoek en de bijbehorende methoden van onderzoek (specific puzzle solving activities) – open/topic

interview, participerende observatie en gebruik van velddocumenten – worden in het licht van de kwaliteitseisen besproken.

Uitgaande van het resource-based denken wordt in hoofdstuk vier als instrument van onderzoek een raamwerk voorgesteld dat rekening houdt met de entrepreneurial cognitieve processen bij het verduidelijken van een herkende opportunity, het resource- &

entrepreneurial-cognitiebased opportunity-screeningraamwerk (EntrOS-raamwerk). Een tekortkoming van een bestaand resource-based opportunity assessment raamwerk, het Grant-Dollingerraamwerk. wordt behandeld en een aangepaste benadering van

opportunity-screening wordt geïntroduceerd.

In het vijfde hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Daaruit worden in het zesde hoofdstuk conclusies getrokken en aanbevelingen voor vervolgonderzoek geformuleerd.

(10)

2. Wetenschappelijke uitgangspunten en keuze onderzoekstraditie

2.1 Inleiding: Om verantwoord onderzoek te kunnen doen is het essentieel de aannames te expliciteren

“In order to understand alternative points of view it is important that a theorist be fully aware of the assumptions upon which his own perspective is based. Such an appreciation involves an intellectual journey which takes him outside the realm of his own familiar domain. […] Only then can he look back and appreciate in full measure the precise nature of his starting point.” (Burrell & Morgan, 1979, p. xi)

Voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek is het wenselijk intersubjectieve

overeenstemming over onderzoeksresultaten te bereiken (Dijkstra & Eijnatten, 1999). Daartoe moeten de aannames en de wetenschappelijke kwaliteitseisen worden geëxpliciteerd. Dijkstra & Eijnatten (1999) spreken in dat verband over de verantwoordingsmodule. De

verantwoordingsmodule is dat deel van het onderzoek waar kwaliteitsverantwoording en onderzoeksopzet aan de orde komen. Deze verantwoordingmodule is nodig, anders blijven de mogelijkheden voor evaluatie van het onderzoek, verbetering van het onderzoeksontwerp en ten slotte ontwikkeling van de (bedrijfskundige) wetenschap beperkt. Binnen de

verantwoordingsmodule is het belangrijk bij de basis te beginnen: de fundamentele keuzes

van de onderzoeker – de filosofische aannames – moeten worden beschreven.

Indien de onderzoeker de filosofische aannames niet op een rijtje heeft, wordt de kwaliteit van het managementonderzoek ernstig nadelig beïnvloed. Een onderzoeker dient om de volgende redenen zijn filosofische aannames te expliciteren alvorens goed onderzoek te kunnen

uitvoeren4 (Easterby-Smith, M., Thorpe, R. & Lowe, A., 2002, p. 27):

 Ten eerste wordt hiermee de onderzoeksopzet verduidelijkt. Niet alleen wordt duidelijk wat voor soort data nodig is en hoe deze wordt verzameld, geanalyseerd en

geïnterpreteerd, maar ook hoe de hoofdvraag in het onderzoek wordt beantwoord. Dit argument heeft te maken met de keuze voor een onderzoekstraditie en wordt in dit hoofdstuk behandeld.

(11)

 Ten tweede helpt filosofische kennis de onderzoeker bij het beantwoorden van de vraag welk onderzoeksopzet succesvol zal zijn en welke minder succesvol. Dit argument is onderwerp van hoofdstuk drie.

 Ten derde helpt kennis van de wetenschapsfilosofie de onderzoeker methodes te identificeren of zelfs te ontwikkelen die buiten zijn opgedane ervaring liggen. Dit argument komt in hoofdstuk vier aan de orde.

Het doel van dit hoofdstuk is het onderbouwen van de keuze voor een van de

onderzoekstradities. Hiervoor worden eerst de fundamentele aannames geëxpliciteerd op de niveaus van ontologie en epistemologie. Er wordt aangegeven welke positie een objectivist en welke positie een subjectivist inneemt. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de twee onderzoekstradities die uit deze scholen zijn ontstaan en een derde traditie die kritisch is over deze tradities. Tot slot wordt uitgelegd waarom de kritisch-emancipatorische stroming is gekozen om dit onderzoek uit te voeren (zie figuur 1).

2.2 Aannames moeten worden geëxpliciteerd op de niveaus van ontologie en epistemologie

Er zijn verschillende manieren om naar de wereld te kijken. Dit perspectief of set van aannames beïnvloedt de methodische keuze en de vraagstelling van de onderzoeker. De aannames die een onderzoeker moet expliciteren betreffen ontologische (wat telt als realiteit?) en epistemologische (hoe kom je tot kennis van deze realiteit?) aspecten. De route die begint met aannames op het ontologische en het epistemologische niveau, bepaalt de

methodologische keuzen (welke kennisverzamelmethoden gebruik je?) (Burrell & Morgan, 1979) (zie figuur 2).

(12)

De keuze die op de verschillende niveaus gemaakt dient te worden is een keuze tussen twee traditionele filosofische hoofdstromingen of scholen. Tussen de twee groepen van scholen wordt een fundamenteel wetenschapsfilosofisch debat gevoerd.

De ene groep van scholen postuleert een bestaande buitenwereld, een wereld onafhankelijk van interpretatie (objectief). Deze traditie probeert via een logische weg deze wereld te kennen. Er worden verschillende namen aan deze objectivistische benadering gegeven zoals positivisme, functionalisme of representationisme. De andere groep van scholen legt er de nadruk op dat de wereld steeds geïnterpreteerd wordt door de (subjectieve) waarnemer. De verschijnselen worden beschreven, schijnwerkelijk gemaakt en geïnterpreteerd met de taal en de verschillende begrippen die aan de waarnemingen worden toegekend. Deze

subjectivistische traditie wordt antipositivisme, interpretativisme of antirepresentationisme genoemd.

Ontologie

Het eerste aannameniveau is het meest abstracte en gaat over (de leer van) ‘het zijn’. Hier wordt de vraag beantwoord: wat is? De objectivistische opvatting is dat de werkelijkheid reëel is, dat wil zeggen de werkelijkheid bestaat onafhankelijk van de waarneming – dit wordt realisme genoemd. Deze opvatting van de werkelijkheid heet ook wel atomisch: de

werkelijkheid is in kleine stukjes onder te verdelen die kan worden bestudeerd als stukjes van een puzzel. Tussen deze stukjes worden wetmatigheden of causale verbanden ‘opgespoord’.

Figuur 2 De dimensie subjectivisme – objectivisme in de sociale wetenschappen Bron: Burrell & Morgan, 1979; bewerkt

(13)

De subjectivistische opvatting van de werkelijkheid is anti-objectivistisch. De waarheid wordt gezien als een resultaat van menselijke interactie met de wereld. Onderzoekers binnen deze traditie vinden dat de sociale wetenschappen niet naar het voorbeeld van de

natuurwetenschappen ingericht moeten worden. Niet het van buitenaf erklären van sociale verschijnselen is belangrijk binnen de sociale wetenschappen, maar het verstehen ervan van binnenuit. De waarnemer moet zich “inleven in de sociale actor en het gedrag begrijpen vanuit zijn context” (‘t Hart et al., 1998). De werkelijkheid is binnen de subjectivistische opvatting sociaal geconstrueerd en kan alleen worden begrepen (verstehen) door de analyse van verschillende perspectieven. Het nominalisme leert dat de individuele dingen reëel zijn en niet de abstractie of universele gestalte ervan. Deze opvatting van de werkelijkheid wordt ook organisch of holistisch genoemd: de werkelijkheid wordt niet gesplitst in gelijkvormige of gelijksoortige eenheden. De werkelijkheid dient zich aan de onderzoeker aan in concrete gehelen (organen), die als zodanig worden bestudeerd (holistisch).

Epistemologie

Het tweede aannameniveau gaat over de leer van de kennis en over wat kan worden geaccepteerd als kennis over het ‘zijn’ (Collis & Hussey, 2003). De leer van de kennis probeert de met de ontologische voorkeur samenhangende vragen te beantwoorden: hoe ontstaat kennis van de werkelijkheid, hoe wordt kennis verkregen en hoe kan kennis worden verwerkt?

“In het objectivisme onderkent men een positieve evolutie van de wetenschap: [...] deze wordt steeds meer geconcentreerd op ‘harde’ kennis of feiten. [...] Deze stroming stelt dat

waarnemingen vertaald moeten worden in een reeks van logische heldere en consistente uitspraken” (’t Hart et al., 1998). Succes van de wetenschap wordt binnen deze stroming gemeten aan de voorspellende waarde van de ‘objectieve’ kennis van de realiteit.

Volgens de subjectivistische traditie kan de onderzoeker alleen interpreteren en nooit absolute kennis hebben om harde causale voorspellingen te doen. Kennis hoeft niet per se een

voorspellende waarde te hebben – kennis voldoet wanneer deze helpt te begrijpen. Kennis (vergaren) betekent voor deze onderzoekers “een poging te begrijpen wat mensen beweegt in hun gedrag en hun samenleving” (’t Hart et al., 1998). Een stroming binnen de

(14)

subjectivistische traditie, het pragmatisme, leert: “je kunt geloven in het succes van de wetenschap zonder te geloven dat de wetenschap de onderliggende werkelijkheid exact weergeeft zoals die is.” (Pott, 2006). Belangrijker binnen deze stroming is dat een theorie werkt, dat er interpretaties, en in zekere mate ‘voorspellingen’ uit af te leiden zijn die kloppen (Pott, 2006). Deze gedachte is in aangepaste vorm overgenomen door de

kritisch-emancipatorische onderzoekstraditie, die hierna aan bod komt.

Welke van deze twee stromingen, het objectivisme of het subjectivisme, de meest juiste is voor het beoefenen van sociale wetenschappen, is een slecht te beantwoorden vraag. Hollis (1997, p. 259) zegt hierover het volgende: “[…] faced with […] [this] divergence, social scientists are welcome to proceed unencumbered by an established canon”.

Figuur 3 De drie opvattingen over onderzoek Bron: ’t Hart et al., 1998

‘t Hart et al. (1998) presenteren een driedeling van deze sociaal-wetenschappelijke canons. De eerste twee kunnen als established worden beschouwd, dat zijn de twee scholen die hierboven zijn besproken. De derde onderzoekstraditie verhoudt zicht kritisch tot de beide eerste scholen. De drie scholen of onderzoekstradities zijn:

1. empirisch-analytische onderzoekstraditie (established, objectivistische traditie), 2. interpretatieve onderzoekstraditie (established, subjectivistische traditie) en

3. kritisch-emancipatorische ‘onderzoekstraditie’ (establishment-kritisch) (zie figuur 3). Deze drie onderzoekstradities en de meest gebruikte methodologieën worden in de volgende paragraaf behandeld.

(15)

In de vorige paragraaf kwamen de twee traditionele filosofische stromingen aan de orde: het objectivisme en het subjectivisme. De keuze voor een van de twee scholen of de keuze om kritisch te zijn tegenover beide scholen bepaalt de onderzoekstraditie van de onderzoeker. De onderzoekstradities worden in deze paragraaf behandeld.

Op een hoger abstractieniveau komt het soort kennis waarnaar wordt gestreefd en het kennisideaal aan de orde. Op een lager niveau spelen de vragen over de

werkelijkheidsopvatting, de methodologie, de favoriete onderzoeksinstrumenten en de rol en de houding van de onderzoeker. Hiertoe wordt het overzicht van ’t Hart et al. gevolgd (1998, pp.99-108).

Empirisch-analytische onderzoekstraditie

Empirisch-analytisch onderzoek binnen de sociale wetenschappen volgt de onderzoekstraditie van de natuurwetenschappen (objectivistische wetenschapsfilosofie). Het doel binnen deze traditie is het vergaren van nomothetische kennis, kennis waarmee wetten kunnen worden geformuleerd. Het formuleren van wetmatigheden betekent dat onderzoekers een

technocratisch kennisideaal er op na houden, dat wil zeggen dat er in doelen en middelen wordt gedacht.

Om wetten te kunnen formuleren wordt verondersteld dat de werkelijkheid atomisch is. Dat wil zeggen, de werkelijkheid is in te delen in dezelfde soort van eenheden met verschillende inhoudelijke kenmerken. De werkelijkheid wordt na het indelen getoetst via de weg van de deductie: hypothesen worden geformuleerd en getoetst. Voor het toetsen worden formele regels toegepast met de claim dat deze los staan van de sociale wereld waarbinnen ze worden gebruikt. Dit is de formele methode van de natuurwetenschappen: door empirische

waarneming van externe feiten wordt getracht causaliteiten bloot te leggen en daarmee wetenschappelijke vooruitgang te boeken.

De dataverzamelingsmethoden die vaak in het empirisch-analytisch onderzoek worden gebruikt zijn het experiment en de enquête. Daarmee kan grote beheersing worden

uitgeoefend over de onderzoekssituatie, kunnen de onderzoekers gedistantieerd opereren en kunnen de gegevens in hapklare brokken in een datamatrix worden geanalyseerd zonder veel ruimte voor interpretatie. Om causale uitspraken te kunnen doen, is het gebruikelijk te spreken

(16)

in variabelentaal – concepten worden geoperationaliseerd en gemeten. De onderzoekers observeren en distantiëren zich van datgene wat ze onderzoeken. Dit is een belangrijke eis voor onderzoekers binnen de empirisch-analytische traditie. Het streven is gericht op waardevrijheid.

Interpretatieve onderzoekstraditie

Terwijl binnen het empirisch-analytisch onderzoek naar algemene regels wordt gezocht, heeft interpretatief onderzoek aandacht voor bijzondere regels. Volgens de interpretatieve opvatting verschillen natuur- en sociale wetenschappen fundamenteel (subjectivistische

wetenschapsfilosofie). Dit komt tot uiting in het soort kennis dat wordt verzameld. In tegenstelling tot wetten stellende kennis na te streven, verzamelt men idiografische kennis. Dat is het soort kennis, waarmee de situatie die onderzocht wordt kan worden begrepen. Het kennisideaal is dus verlichtend: met de vergaarde kennis wordt beoogd de situatie te

begrijpen, te interpreteren en te verhelderen. De houding van de onderzoekers ten opzichte van het onderzochte is waardeverhelderend.

De onderzoekers die deze traditie aanhangen veronderstellen dat de werkelijkheid organisch en holistisch is. Dat wil zeggen, de werkelijkheid wordt niet gesplitst in gelijkvormige en gelijksoortige eenheden maar als een geheel beschouwd. Om de werkelijkheid te kunnen bestuderen, wordt gepoogd niet de inhoud van de methode te scheiden - er wordt gesproken van inhoudelijke methodologie. Er worden ook geen formele regels voorgeschreven voor het doen van onderzoek, uit feiten en ervaringen die gedurende het onderzoek worden opgedaan, worden conclusies geformuleerd. Dit is de weg van de inductie.

Binnen de interpretatieve onderzoekstraditie wordt niet één dataverzamelingsmethode voorgeschreven maar worden verschillende methodes toegepast om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van het fenomeen dat wordt bestudeerd. De belangrijkste

dataverzamelingsmethoden zijn participerende observatie, open interview en analyse van bestaande velddocumenten die vaak tegelijkertijd binnen hetzelfde onderzoek worden gebruikt5. De taal die gesproken wordt is die van begrippen en categorieën. “[A]ls men de kenmerken van culturen wil beschrijven en verklaren is een verkennende participatie aan,

5 Dit wordt methodische triangulatie genoemd, analoog aan het meten vanuit drie verschillende uitgangspunten

(17)

inleven in en duiding van het allerdaagse bestaan noodzakelijk” (’t Hart et al., 1998, p. 103). De rol van de onderzoekers is het actief participeren in de context van het onderzoeksveld om het gebeuren in zijn geheel te kunnen interpreteren.

Kritisch-emancipatorische onderzoekstraditie

De kritisch-emancipatorische onderzoekstraditie lijkt in vele opzichten op de interpretatieve traditie. Het onderscheidende vermogen van de kritisch-emancipatorische onderzoekstraditie is dat deze als doel heeft bevrijdend, emancipatoir en kritisch te zijn. Kritiek wordt geleverd op de traditionele manier van het bedrijven van wetenschap enerzijds en op de

maatschappelijke structuren anderzijds. Dit heeft consequenties voor het kennisideaal, de werkelijkheidsopvatting en de daarmee samenhangende methodologie en houding van de onderzoekers.

Het uitgangspunt bij het vergaren van kennis is net als bij de interpretatieve

onderzoekstraditie het streven naar idiografische kennis. In tegenstelling tot de interpretatieve traditie wordt met de vergaarde kennis niet stilgestaan bij het begrijpen van de situatie.

Een emancipatoir en normatief kennisideaal wordt beoogd – onderzoekers willen niet alleen kennis en middelen leveren maar ook invloed uitoefenen met als doel emancipatie of

bevrijding van individuen of groepen uit een achterstandspositie. De pragmatische gedachte is op een emancipatoire manier ingevuld.

De opvatting binnen de kritisch-emancipatorische onderzoekstraditie is dat de werkelijkheid organisch en holistisch is. Dit betekent dat concrete gehelen binnen de context en samenhang worden onderzocht. Men onderzoekt niet alleen de zichtbare gehelen, maar poogt structuren te abstraheren. De stroming structuralisme leert dat structuren bepalend zijn voor het gedrag van actoren. Deze structuren zouden daarom aangepakt moeten worden om de actoren te kunnen bevrijden. Het post-structuralisme daarentegen gaat uit van een meer complexe interactie tussen structuren en het gedrag van de actoren – actoren kunnen er zelf

verantwoordelijk voor zijn dat structuren in stand worden gehouden. Emancipatie is daarom niet alleen een taak van onderzoekers, maar ook van de actoren die zich binnen een structuur bevinden. Vaak zijn de actoren zelf degenen die tot een achterstandsinzicht komen. Zij gebruiken wetenschap om dat inzicht verder uit te werken en tot emancipatiedoelstellingen te komen. Kritisch-emancipatorische onderzoekers helpen bij het verhelderen van de beperkende

(18)

structuren en gedragingen en leveren advies. Als gevolg van het bovenstaande “zijn de activiteiten en de houding van de kritisch-emancipatorische onderzoeker niet observerend en distantiërend, maar observerend en ingrijpend” (’t Hart et al., 1998, p. 108) en dus

waardegebonden. De onderzoekers tonen hun betrokkenheid bij het doel van het onderzoek.

Om advies te kunnen leveren is er niet één voorgeschreven weg volgens welke men tot kennis moet komen. Er is geen uitgesproken voorkeur voor de deductieve of de inductieve weg, er is een meer iteratieve opvatting van onderzoek doen. De onderzoekers gaat het immers om meer inzicht te creëren over bestaande structuren en gedragingen en met inbreng van eigen normen deze te beïnvloeden.

Inhoud en methode hangen in deze opvatting eveneens nauw met elkaar samen. De

onderzoeksstrategieën komen overeen met die van de interpretatieve onderzoekstraditie. Er wordt veel gebruik gemaakt van het bestuderen van bestaand materiaal. Daarnaast wordt veel veldonderzoek bedreven met als doel de bestaande situatie te beïnvloeden en te veranderen. Dit is immers de rol van de onderzoeker in een waardegebonden studie.

2.4 Het HSG-onderzoek is kritisch-emancipatorisch uitgevoerd

Het HSG-onderzoek is volgens de kritisch-emancipatorische onderzoekstraditie uitgevoerd. Het kritische en het emancipatorische element worden afzonderlijk in deze paragraaf toegelicht

Het kritische karakter van het HSG-onderzoek

Het uitgevoerde HSG-onderzoek onderscheidt zich van het empirisch-analytische en het interpretatieve soort van onderzoek. Het onderscheid is het soort kennisideaal dat wordt nagestreefd en de daaruit voortvloeiende rol van de onderzoeker. Waar binnen de empirisch-analytische traditie een technocratisch kennisideaal wordt nagestreefd en binnen de

interpretatieve traditie een verlichtend kennisideaal, wordt binnen de kritisch-emancipatorische traditie de nadruk gelegd op de betrokkenheid en invloed die de

onderzoeker behoort te hebben. Afhankelijk van de adviesvraag van de ondernemer of het management kan onderzoek binnen elk van de tradities worden uitgevoerd.

(19)

Binnen een adviesvraag waar meer afstand tot de materie is toegestaan, kan de empirisch-analytische weg worden gevolgd en door middel van een enquête of een experiment resultaat worden geboekt. De rol van de onderzoeker is waardevrij. Daar waar de onderzoeker tevreden is met het belichten van een situatie, het verstrekken van informatie en niet betrokken wenst te zijn bij de besluitvorming, is de interpretatieve weg voldoende. De rol van deze onderzoeker is in dat geval waardeverhelderend. Wanneer de onderzoeker betrokken wenst te zijn bij het besluitvormingsproces en het resultaat en daarnaast hierover normatieve ideeën heeft, voldoet afstandelijk en/of verhelderend onderzoek niet. Dat doet zich ook in dit onderzoek voor. Het streven binnen het HSG-onderzoek is door middel van het doen van onderzoek de opportunity helpen te verhelderen, te herkennen. Daartoe is participatie, inleving en invloed van de

onderzoeker in het besluitvormingsproces en de besluitvorming gewenst. Het HSG-onderzoek is derhalve normatief – waardegebonden en daarnaast emancipatorisch.

Het emancipatorische karakter van het HSG-onderzoek

Zoals hierboven uiteengezet betekent emanciperen het bevrijden van groepen uit bepaalde macht- en/of vooroordeelstructuren. Voor het HSG-onderzoek speelt het bevrijden op een tweetal niveaus. Dit is in figuur 4 geïllustreerd. Het tweede emancipatieniveau is voorwaarde voor het eerste.

HSG HSG HSG HSG 2 1

Figuur 4 De twee emancipatieniveaus binnen het HSG-onderzoek

Het eerste emancipatieniveau is dat van de missie van de HSG: het emanciperen van de Noordelijke regio binnen de landelijke context: interregionale emancipatie. Een doelstelling

(20)

van de HSG is het bevrijden van de Noordelijke regio van het vooroordeel van een

achterstandregio. “Wij willen serieus worden genomen door Den Haag” is een veel gehoorde uitspraak van de HSG-initiatiefnemers in de startup periode.

Het tweede niveau is de rol van het instituut ‘sociëteit’ binnen de regio. De Noordelijke maatschappij is traditioneel politiek links gekleurd, terwijl een sociëteit traditioneel een meer conservatief en rechts imago heeft. Om iets te kunnen betekenen voor de Noordelijke

maatschappij, zou de sociëteit niet los mogen staan van deze maatschappij. De vooroordelen zouden van beide kanten moeten worden doorbroken: intraregionale emancipatie.

In dit hoofdstuk zijn de opvattingen over het doen van onderzoek behandeld en is de keuze voor kritisch-emancipatorische onderzoekstraditie toegelicht. In het derde hoofdstuk komt eerst het type onderzoek aan de orde. Bespreking van opvattingen van het onderzoek en het type onderzoek maakt dat de onderzoekskwaliteit wordt gewaarborgd. Het derde hoofdstuk wordt vervolgd met de behandeling van de onderzoeksopzet. Dit omvat de strategie en de

methode van het doen van onderzoek en is het resultaat van de keuzes die gemaakt zijn in dit

(21)

3. Kwaliteitsverantwoording en onderzoeksopzet

3.1 Inleiding

Er is een aantal eisen dat gesteld wordt aan wetenschappelijk praktijkgericht onderzoek. Dat is meer dan de actieve participatie van de adviseur-onderzoeker (Dijkstra & Eijnatten, 1999). Als die eisen niet gesteld worden heeft het onderzoek een niet-wetenschappelijk karakter. “Bij praktijkgericht onderzoek ontbreekt namelijk vaak een expliciete verantwoording van de overwegingen en inzichten die aan een voorgestelde ingreep ten grondslag liggen” (Dijkstra & Eijnatten, 1999, p. 84). In het vorige hoofdstuk is het eerste deel van de

verantwoordingmodule aan de orde gekomen: de drie onderzoekstradities zijn geïntroduceerd en de keuze voor kritisch-emancipatorische traditie is uiteengezet. In dit hoofdstuk worden eerst de kwaliteitseisen uiteengezet waaraan wetenschappelijke onderzoek moet voldoen. Vervolgens wordt de onderzoeksopzet besproken. Deze omvat de strategie en de methode van onderzoek (zie figuur 5).

Objectivering opzet Kwaliteits-verantwoording Abstract Sociale wetenschappen emancipatorisch Actieonderzoek Empirisch-analytisch Interpretatief Opvattingen over onderzoek Strategie van onderzoek Methode van onderzoek Gevalsstudie Enquete Gebruik velddocumenten Participerende observatie Open (topic) interview Experiment Simulatie-onderzoek Vergelijkend onderzoek Evaluatie-onderzoek Type wetenschap Concreet wetenschappen Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek Type onderzoek Niet wetenschappelijk praktijkonderzoek Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek

Figuur 5 De kwaliteitsverantwoording omvat de opvattingen over het onderzoek en het type onderzoek. De onderzoeksopzet omvat strategie en methode van onderzoek.

(22)

3.2 De kwaliteitsverantwoording

Het type onderzoek bepaalt de omvang van de kwaliteitsverantwoording. Voor de

volledigheid van de kwaliteitsverantwoording wordt in de inleiding van deze paragraaf het wetenschappelijke karakter van het HSG-onderzoek benadrukt.

Inleiding

Er zijn drie typen onderzoek: het niet-wetenschappelijk praktijkonderzoek, het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en het wetenschappelijk praktijkonderzoek. Het

niet-wetenschappelijk onderzoek is gericht op beslissingen. Iemand die niet-niet-wetenschappelijk onderzoek bedrijft is er weinig aan gelegen hoe controleerbaar of generaliseerbaar of soms zelfs betrouwbaar en valide zijn onderzoeksresultaten zijn. Bruikbaarheid zou in zijn geval wellicht het enige richtinggevende criterium zijn. Het niet-wetenschappelijk onderzoek wordt ook wel individualiserend genoemd (’t Hart et al., 1998). Dat betekent dat de onderzoeker in het niet-wetenschappelijk onderzoekstype slechts tot doel heeft de voorliggende situatie te onderzoeken, zonder te reflecteren op het eigen beschouwen.

Het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek is gericht op kennis om de kennis. Het algemene doel is het ontwikkelen en toetsen van theorieën (’t Hart et al., 1998).

Wetenschappelijke normen zijn in dit soort onderzoek richtinggevend. Het onderzoek moet aan strenge eisen van betrouwbaarheid, validiteit en controleerbaarheid voldoen. De eis van bruikbaarheid is minder prominent. Het doel van het onderzoek is de generaliseerbaarheid van de kennis.

Het type van het HSG-onderzoek is praktijkgericht wetenschappelijk. Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek is gericht op kennis voor het nemen van beslissingen. Naast de hierboven beschreven wetenschappelijke normen is ook de praktijknorm ‘bruikbaarheid’ richtinggevend. Het doel van het onderzoek is generaliseren binnen en vanuit een individueel kader. Daarnaast is reeds vermeld dat het doel van de kritisch-emancipatorische onderzoeker het beïnvloeden, het veranderen en het aanzetten tot handelingen omvat met als doel

belemmerende structuren te doorbreken. “De combinatie van betrokkenheid en nuchtere observatie lijkt tegenstrijdig, maar hoeft dit niet te zijn. Als de onderzoeker zich aan bepaalde

(23)

methodische regels houdt, kan observatie zowel betrokken (subjectief) als objectief zijn” (’t Hart et al., 1998, p. 108). De regels die gesteld worden aan het HSG-onderzoek zodat het onderzoek het predikaat ‘wetenschappelijk’ kan krijgen volgen hieronder (zie figuur 6). Met voorbeelden wordt geïllustreerd hoe binnen het HSG-onderzoek aan de eis in kwestie is voldaan.

Objectivering

Met de positivistische dominantie in de sociale wetenschappen in het begin van de vorige eeuw stond de objectiviteit van de wetenschapper centraal. Tegenwoordig wordt meer de intersubjectiviteit beklemtoond. Om wetenschappelijk verantwoorde intersubjectiviteit te bereiken, moet onderzoek aan de volgende kwaliteitseisen voldoen: A. controleerbaarheid, B.

betrouwbaarheid en C. validiteit. Voor praktijkgericht onderzoek is D. bruikbaarheid een

extra criterium (Dijkstra & Eijnatten, 1999). In figuur 6 zijn de kwaliteitseisen in een boomstructuur weergegeven. Hieronder worden de kwaliteitseisen met betrekking tot het HSG-onderzoek besproken.

Figuur 6 Kwaliteitseisen

(24)

A. Controleerbaarheid

Onderzoek voldoet aan de eis van controleerbaarheid wanneer een expliciete

kwaliteitsverantwoording toegevoegd is (als onderdeel van de verantwoordingsmodule), waaruit blijkt dat de resultaten eenduidig, falsificeerbaar en openbaar zijn. Hieronder wordt per eis aangegeven hoe dit binnen het HSG onderzoek is bereikt.

a) Falsificeerbaarheid: falsificeerbaarheid betekent in een praktijkgericht onderzoek het

volgende (Dijkstra & Eijnatten, 1999): “In een handelingsmodel bestaat de weerlegging in het mislukken van een ingreep. De zekerheid dat ook de best doordachte en onderbouwde ingreep kan mislukken, betekent voor het handelingsmodel dat weerlegbaarheid [falsificatie] als kwaliteitscriterium bijna per definitie gerealiseerd wordt”. De eis verandert in dit geval van falsificeerbaarheid naar aanwezigheid van de verantwoordingsmodule. Immers, mocht een ingreep niet het gewenste resultaat tot gevolg hebben, dan kunnen zo de tussenschakels op juistheid worden geëvalueerd en eventueel bestaande theoretische inzichten worden

bijgesteld, wat tot voortgang en ontwikkeling van de (bedrijfskundige) wetenschap leidt. In het HSG-onderzoek is als volgt gepoogd de tussenschakels maximaal te expliciteren en daarmee de aanwezigheid van de verantwoordingsmodule te bereiken: de

onderzoeksachtergrond en de onderzoeksstappen zijn nauwkeurig beschreven.

b) Eenduidigheid: Dit criterium heeft betrekking op voorspellingsuitspraken en houdt in dat

vage en voor velerlei uitleg vatbare tijds- en plaatsaanduidingen, begrippen, definities en termen moeten worden gemeden. In het HSG-onderzoek zijn definities waar nodig geëxpliciteerd en toegelicht. Daarnaast worden in het vijfde hoofdstuk uitvoerig en met verschillende factoren als uitgangspunt de onderzoeksresultaten besproken.

c) Openbaarheid: Aan het criterium openbaarheid, tot slot, is met het publiek toegankelijk

maken van de scriptie automatisch voldaan.

(25)

In het praktijkgerichte veld- of actieonderzoek binnen de interpretatieve wetenschapstraditie is methodische triangulatie een poging betrouwbaarheid vast te stellen (Dijkstra & Eijnatten, 1999). Door op verschillende tijdstippen, door verschillende onderzoekers, met verschillende instrumenten te meten, wordt gepoogd toevallige waarnemingsfouten te beperken. Anders dan een interpretatieve onderzoeker, is een kritisch-emancipatorische onderzoeker zich juist bewust van het feit dat emancipatie tijdsgebonden is. Ook onderzoekeronafhankelijkheid is een eis die binnen de kritisch-emancipatorische traditie wordt losgelaten. Het is immers van belang te weten wie de onderzoeker is, wanneer hij vanuit zijn waarden het veld probeert te beïnvloeden en te veranderen. Hieronder wordt per criterium aangegeven hoe

betrouwbaarheid binnen het HSG-onderzoek is ingevuld.

a) Instrumentonafhankelijkheid: Deze eis houd in dat onderzoeksresultaten niet mogen

worden beïnvloed door de keuze van de instrumenten waarmee data wordt verzameld. Binnen het HSG-onderzoek zijn de verschillende onderzoeksinstrumenten op dezelfde

onderzoekseenheid c.q. actor toegepast. Zo is de persoon X geïnterviewd, is hij geobserveerd en zijn relevante publicaties bestudeerd. Bijvoorbeeld: er zijn gesprekken met bestuursleden gevoerd (geïnterviewd) over hun visie op de HSG; het gedrag en de uitlatingen van dezelfde actor zijn geobserveerd tijdens diverse bijeenkomsten; en tot slot, publicaties in

managementbladen en dagbladen zijn bestudeerd op uitlatingen van deze actor. (Management Team, Entrepreneur, Dagblad van het Noorden).

b) Tijdonafhankelijkheid: Deze eis houd in dat onderzoeksresultaten niet mogen worden

beïnvloed door de keuze van de tijdstippen waarin data wordt verzameld. Eerder is

aangegeven dat deze eis binnen de kritisch-emancipatorische stroming niet als relevant wordt beschouwd. Belangrijker is aan te geven wanneer de waarneming is gedaan. In de pre- en post-startup periode van het HSG onderzoek is intensief het veld en de actoren in het veld bestudeerd.

c) Onderzoekeronafhankelijkheid: Deze eis houd in dat onderzoeksresultaten niet mogen

worden beïnvloed door de keuze van de onderzoeker die data verzamelt. Ook deze eis geldt als niet relevant. Voldoende is te vermelden dat naast eigen waarneming de waarneming van andere bij de HSG betrokken ‘wetenschappers in burger’ is verzameld. Dit waren de

(26)

Wanneer aan de eisen van controleerbaarheid en betrouwbaarheid is voldaan, is het onderzoek tot op zekere hoogte reproduceerbaar. Veldonderzoek vindt onder alledaagse omstandigheden plaats, daarom is de onderzoekssituatie niet volledig controleerbaar en reproduceerbaar (’t Hart et al., 1998, p. 267).

C. Validiteit

“A phenomenological paradigm is aimed at capturing the essence of the phenomena and extracting data which is rich in its explanation and analysis. The researcher’s aim is to gain full access to the knowledge and meaning of those involved in the phenomenon and consequently validity is high under such a paradigm” (Colles & Hussey, 2003).

Er wordt interne en externe validiteit onderscheiden. Interne validiteit heeft te maken met vrijheid van systematische fouten. Externe validiteit heeft betrekking op generaliseerbaarheid van de onderzoekresultaten. Op beide ga ik nu in.

a) Interne validiteit: Terwijl toevallige fouten elkaar in evenwicht kunnen houden, kunnen

systematische fouten dat niet. Systematische fouten kunnen optreden door het onderzochte maar van één kant te benaderen, of met één instrument te meten.

Systematische fouten in het HSG-onderzoek kunnen optreden wanneer overwegend nadruk wordt gelegd op informatie verkregen uit observatie of interviews van één groep, bijvoorbeeld de groep HSG-initiatiefnemers of de groep founding members. Om dit te voorkomen is er naar gestreefd zo veel mogelijk diverse actoren in het veld te observeren en te spreken. Ook is er gestreefd naar continue terugkoppeling naar informanten. De lijst met geïnterviewden is in bijlage A bijgevoegd.

Samenvattend kunnen betrouwbaarheid en interne validiteit worden gewaarborgd door (’t Hart et al., 1998):

 Systematische werkwijzen en expliciete verslaglegging;

 Triangulatie;

(27)

b) Externe validiteit: Generaliseerbaarheid is een criterium dat vooral in de positivistische

traditie sterk wordt benadrukt. De subjectivistische traditie zoekt naar kennis die het eigene beschrijft en dus niet per se generaliseerbaar is. Desalniettemin pogen onderzoekers binnen deze laatste traditie vaak onderzoeksresultaten te bereiken die ook binnen andere situaties geldig zijn. Ook ‘zachte’, niet natuurkundige regels, zijn immers regels en in het streven naar dergelijke ‘zachte’ regels is generaliseerbaarheid van belang. Zo is de reikwijdte van de onderzoeksresultaten van het HSG-onderzoek groter dan het veld waarin ze zijn verzameld. Het HSG-onderzoek heeft geholpen bij de verdere ontwikkeling en verfijning van het opportunity-screeningraamwerk dat in hoofdstuk vier aan de orde komt.

D. Bruikbaarheid

’t Hart et al. (1998) definiëren bruikbaarheid als volgt: “De bruikbaarheid van de

kennisbijdrage van onderzoek is de mate waarin de aangedragen kennis, volgens de normen van degenen die over de bruikbaarheid een oordeel vellen, bijdraagt tot verbetering van te nemen beslissingen” (p.181). De auteurs hebben er met opzet een subjectief element aan toegevoegd6. De twee elementen die uit deze definitie kunnen worden gehaald zijn: het onderzoek moet (1) relevant zijn en (2) deugdelijk zijn uitgevoerd (de Leeuw, 1996).

a) Relevantie en b) deugdelijkheid: “Relevantie-eis houdt in dat je moet kunnen aangegeven

(sic.) op welk punt en hoe de geproduceerde kennis inderdaad aansluit bij een

kennisbehoefte”7 (de Leeuw, 1996). In dit verband is de tijdige beschikbaarheid van de kennis, de begrijpelijkheid ervan en de aansluiting bij de besturingsproblematiek van belang. Deze laatste behoefte en de deugdelijkheid zijn met de voorgaande kwaliteitseisen impliciet aan de orde gekomen. Aan tijdige beschikbaarheid is in het HSG-onderzoek voldaan door de onderzoeksresultaten continu naar de HSG-initiatiefnemers terug te koppelen.

3.3 De onderzoeksopzet

Nu de kwaliteitsverantwoording staat, wordt kort de concrete opzet van het onderzoek beschreven. Eerst wordt de strategie van het onderzoek en de (dataverzamelings)methoden

6 Hoewel deze definitie daarmee ook iets circulairs heeft, wordt deze hier onveranderd overgenomen. 7 Cursieve opmaak toegevoegd

(28)

ingeleid (zie figuur 7). Wanneer dit helder is, kan worden overgegaan naar de bespreking van het instrument waarmee het onderzoek is uitgevoerd en dat in de loop van het onderzoek is ontwikkeld8: het resource- & entrepreneurial-cognitiebased opportunity-screeningraamwerk.

Figuur 7: De twee niveaus van het de onderzoeksopzet

De strategie van het onderzoek

Er zijn zes hoofdvormen van het onderzoekstype praktijkgericht (wetenschappelijk) organisatieonderzoek: experiment, actieonderzoek, gevalsstudie, evaluatieonderzoek, vergelijkend onderzoek en simulatieonderzoek (van der Zwaan, 1990). Met het oog op de situatiebeschrijving en probleemformulering in het eerste hoofdstuk is actieonderzoek hier het meest voor de hand liggend. Actieonderzoek is een soort veldonderzoek en biedt veel

mogelijkheden, vooral in een veld waarin weinig is gedocumenteerd en waarover weinig bekend is9. De onderzoeker moet het veld in, hij moet participerend observeren en gesprekken voeren. Het doel van veldonderzoek is het beschrijven van een sociaal systeem of proces vanuit verschillende gezichtspunten, waarbij de sociale interactie en de diverse

‘perspectieven’ van de deelnemers van belang zijn (Swanborn, 1987). Dit sluit aan bij het idee van het proces waarmee succesvol tot een goede vertaling van de visie/missie naar concrete doelstellingen kan worden gekomen (het betrekken van eigenaar/iedereen). De onderzoeker moet zich niet beperken tot observatie van gedrag maar ook andere instrumenten inzetten. Wanneer verschillende instrumenten worden ingezet, zal veldonderzoek de mogelijkheid

8 Het ontwikkelen van de techniek en het werken ermee is in mijn optiek eerder een iteratief dan een lineair

proces.

9 Dit is in het HSG-onderzoek bijzonder goed van toepassing gezien de aard van de bedrijfstak: besloten

(29)

bieden allerlei interpretatie-, definiëringprocessen en de perspectieven van de betrokkenen te onderzoeken (Swanborn, 1987). Op deze manier wordt methodische triangulatie bereikt. Hierover meer in het volgende gedeelte.

De dataverzamelingsmethoden

Binnen het veldonderzoek is “the main method of collecting data participant observation where the researcher becomes a full working member of the group being studied. The

research normally takes place over a long period of time […] and involves direct participation in the activities of that particular workplace” (Collis & Hussey, 2003, pp.70-71).

Naast participerende observatie als de belangrijkste dataverzamelingsmethode zijn open interview of gesprek (als onderdeel van participerende observatie) en analyse van bestaande velddocumenten (’t Hart et al., 1998) elementen van datatriangulatie10.

In het HSG-onderzoek zijn de bovenstaande methodes toegepast om een zo compleet

mogelijk beeld van het veld te krijgen, teneinde de HSG-initiatiefnemers te kunnen adviseren. Nu volgt de bespreking van de drie methodes, telkens ingeleid door een korte achtergrond en de manier van toepassing van deze methode.

Participerende observatie

“Participerende observatie is het observeren van gebeurtenissen terwijl men deel uitmaakt van de betreffende situatie of groep en er ogenschijnlijk actief in participeert. Een onderzoeker is dus een soort “geheim agent”” (van de Sande, 1999, p. 22). Een belangrijke eigenschap van geheim agent spelen “is dat men als participerend observator een ‘insider’ is en daardoor een ander soort informatie krijgt” (van de Sande, 1999, p. 22). Dit is een belangrijk punt voor het HSG-onderzoek: In de oriëntatiefase van het onderzoek zijn verschillende technieken

uitgeprobeerd en is vastgesteld dat er veel gereserveerdheid vanuit de meeste partijen was op het moment dat de rol van ‘onafhankelijke’ onderzoeker werd aangenomen. Pas wanneer de ‘pen werd weggelegd’ konden de gesprekspartners voelbaar ontspannen en kwam in

vertrouwen meer interessante informatie los. Dit is de reden dat bij dit onderzoek geen

uitgewerkte interviews of gesprekken kunnen worden toegevoegd. De vertrouwelijkheid en bescherming van individuen staat voorop. De informatie verkregen uit observaties en

(30)

gesprekken komt wel in geaggregeerde vorm terug. Hoewel dit het kwaliteitscriterium controleerbaarheid niet ten goede komt, wordt dit gecompenseerd doordat de informatie op aanvraag en met goedkeuring van de eigenaren van deze informatie beschikbaar is.

Observeren kent gradaties van gestructureerdheid. Wanneer er weinig over een veld bekend is, zal de onderzoeker minder gestructureerd gegevens kunnen verzamelen en minder gericht kunnen observeren (’t Hart et al., 1998). Dit laatste geldt in sterke mate voor businessclubs, waar geheimhouding en vertrouwelijkheid de norm is. Er is gepoogd op zo divers mogelijke manieren betrokken te worden bij de activiteiten van de HSG-initiatiefnemers in de startup-fase. In de volgende settings is de mogelijkheid geboden en genomen participerend te observeren:

 Bestuursvergaderingen HSG-initiatiefnemers;

 Vergaderingen van de HSG-activiteitencommissie;

 HSG Ledenacquisitie-activiteiten;

 Bijeenkomsten over partnerschappen met andere clubs;

 HSG-ledenactiviteiten;

 Activiteiten binnen de HSG voor externe partijen;

 Niet-ledenactiviteiten binnen de HSG.

Open of topic interview

Open of topic interview is een “weinig gestandaardiseerde vorm […] van de vraagmethode” (’t Hart et al., 1998). De onderzoeker besluit vooraf welke topics van belang zijn en zorgt dat de rode draad in het gesprek vastgehouden wordt om zo veel mogelijk relevante kennis te verzamelen. Het soort gesprek kan ook sterk verschillen van korte informele gesprekjes tot lang met elkaar tafelen. De topics die zijn gebruikt zijn de factoren van het opportunity-screeningraamwerk, dat in het volgende hoofdstuk wordt besproken. De

dataverzamelingsmethode ‘open of topic interview’ is in het veldwerk om die reden veelvuldig toegepast.

Gebruik van bestaand materiaal

“Velddocumenten zijn alle materialen in het veld die op papier of band (audio en video) zijn vastgelegd” (’t Hart et al., 1998, p. 280). Hoewel het onderzoeksveld beperkt gedocumenteerd is, is gepoogd zo veel mogelijk gebruik te maken van al het geschrevene. Publicaties in

(31)

Noorden) zijn bestudeerd, alsook de uitlatingen in het promotiemateriaal. Een van de

belangrijkste bronnen in de oriëntatiefase van het onderzoek was een uitgewerkte verzameling interviews uit 2003 die door een studente, Sanne van de Goor, is gemaakt. Deze bron is vertrouwelijk en op aanvraag beschikbaar.

In dit hoofdstuk is besproken hoe de wetenschappelijkheid van het HSG-onderzoek wordt bewaakt. Verschillende kwaliteitseisen zijn aan de orde gekomen. Vervolgens is de opzet besproken van het praktijkgerichte wetenschappelijke HSG-onderzoek. De strategie en de methode van het onderzoek zijn behandeld. Nu duidelijk is wat de vorm (strategie) van het onderzoek is en hoe de data zijn verzameld (methoden), kan worden overgegaan tot de bespreking van het instrument van het onderzoek waarmee de data zijn ‘bewerkt’ (zie figuur 8)11. In dit hoofdstuk wordt het conceptuele model ontwikkeld waarmee de data zijn bewerkt. De psychologisch- en economisch-theoretische achtergronden ervan worden besproken. Resultaten van het HSG-onderzoek en conclusies en aanbevelingen worden in de volgende hoofdstukken besproken.

Figuur 8 De achtergronden en de 'voeding van het conceptueel model’

11 Dataverzameling en –bewerking kan worden gezien als een iteratief proces. Data worden verzameld om een

(32)

4. Resource- & entrepreneurial-cognitiebased opportunity-screeningraamwerk

Opportunity-screening is een doorslaggevende fase in het New Venture-creatieproces12. Het is daarom van belang over een instrument te beschikken dat bruikbaar is voor de entrepreneur in deze fase. In dit hoofdstuk wordt beargumenteerd dat een opportunity assessment raamwerk zoals dat nu in de resource-based literatuur wordt gepresenteerd minder goed bruikbaar is voor de entrepreneur. Het argument is dat het beperkt aansluit op het

informatieverwerkingsproces van de entrepreneur in deze fase. Hier wordt een voorstel gedaan voor een vernieuwd opportunity-screeningraamwerk dat wel aan deze eis voldoet.

4.1 Inleiding

New Ventures zijn belangrijk voor de economie, de maatschappij en de direct betrokken

stakeholders (Thurik & Uhlaner, 2003, Compeer, van der Horst & Verhoeven, 2003). Daarom

wordt er veel onderzoek gedaan om het New Venture-creatieproces en de persoon erachter – de entrepreneur, te kunnen begrijpen en te begeleiden. Onderzoek in het veld is zeer divers en reikt van opportunity recognition (bijv. Ardichvili, Cardozo & Ray, 2003, Baron, 2006, p. 107) tot startersplannen (bijv. Dollinger, 2003) en van (beoordeling van de)

karakterkenmerken van de entrepreneur (bijv. Driessen & Zwart, 1999) tot informeren en assisteren van de investeerder.

In het New Venture-creatieproces is resource- & entrepreneurial-cognitiebased opportunity-screening een doorslaggevende fase, een fase waarin de entrepreneur besluit een begin te maken resources in te zetten en een fase waaruit de rest volgt (Kirzner, 1979, Knowlton, 1997, Shane & Venkataraman, 2000, Baron, 2006). Het onbewuste waarnemen van de externe krachten die de markt beïnvloeden levert een opportunity-herkenning op. Door het onbewuste karakter van deze herkenning – er gaat geen zoektocht aan deze herkenning vooraf – gaat de opportunity-herkenning gepaard met minimale resource-inzet. Opportunity-screening is de

12 In de Engelstalige literatuur wordt ‘opportunity assessment’, ‘opportunity screening’, ‘opportunity discovery’

en ‘opportunity recognition’ gebruikt om hetzelfde proces aan te duiden. Geen onderscheid wordt gemaakt tussen ‘opportunity herkenning’ en ‘opportunity screening’. Wel is er een onderzoekstak die van ‘opportunity creation’ of ‘opportunity formation’ spreekt om het actieve karakter van de entrepreneur in de totstandkoming van een opportunity te benadrukken (zie voor een bespreking Chiasson & Saunders, 2004). Deze discussie is geen onderwerp van deze scriptie.

(33)

inzet van de resource ‘entrepreneurial aandacht’ ter verduidelijking van de opportunity-herkenning of voor de zoektocht naar niet herkende opportunities. Opportunity-screening onderscheidt zich van de latere fase: het schrijven van een startersplan. In een startersplan wordt een gedetailleerde evaluatie van de haalbaarheid en potentiële economische waarde van de opportunity geanalyseerd (Ardichvili, Cardozo & Ray, 2003, Baron, 2006, p. 107). Tijdens opportunity-screening rijpt het idee van de entrepreneur, dat uiteindelijk moet uitgroeien tot een succesvolle onderneming.

Opportunity-onderzoek is gericht op het begrijpen dan wel verklaren van het concept (bijv. Ardichvili, Cardozo & Ray, 2003, Baron, 2006) Van de ontwikkelde modellen zijn er geen modellen bekend waarin expliciet rekening wordt gehouden met de behoeften en/of de cognitieve processen van de entrepreneur. Dit is vreemd, daar een bruikbaar raamwerk voor de entrepreneur daar rekening mee zou moeten houden13. Het is uiteraard van belang de fundamentele aard van opportunity-herkenning te begrijpen. Anderzijds is het essentieel het doel van dit ‘begrijpen’ niet uit het oog te verliezen: het vinden van manieren om

entrepreneurs te helpen effectief de resource ‘entrepreneurial aandacht’ in de opportunity-screening fase te kanaliseren om succesvoller te zijn (Baron, 2006).

Het doel van dit hoofdstuk is het ontwikkelen van een resource- & entrepreneurial-cognitiebased opportunity-screeningraamwerk (EntrOS-raamwerk) dat bedoeld is de

entrepreneur te helpen in de fase waarin de eerste resources worden ingezet:

opportunity-screening. De volgende definities worden gehanteerd:

 Opportunity is een mogelijkheid economische waarde te genereren (d.w.z. winst), die niet wordt geëxploiteerd door anderen (Baron, 2006, p. 107, bewerkt).

 Opportunity-herkenning is het, zonder inzet van resources, herkennen van nog niet benutte mogelijkheden in de markt.

 Opportunity-screening is het initiële inzetten van resources om de herkende opportunity te verduidelijken en beslissingen te kunnen nemen over substantiële inzet van resources.  New Venture-creatie is het feitelijke grijpen van de opportunity en het behalen van de

economische waarde.

13 In zekere zin gaat het om de emancipatie van de entrepreneur. De entrepreneur heeft een zelfstandig doel –

succesvol zijn met zijn onderneming. Dit wordt door beleidsmakers en wetenschappers thans wellicht nog te veel gezien als een middel voor het bereiken van een algemener doel: economische groei.

(34)

De achtergrond van het EntrOS-raamwerk is tweedelig: (1) de resource based-view (RBV) van de onderneming (Wernerfelt, 1986, Barney, 1986, 1991) en (2) de entrepreneurial cognitie (Busenitz & Barney, 1997, Alvarez & Busenitz, 2001, Baron, 2006). Als basis voor het EntrOS-raamwerk wordt het resource-based (RBV) opportunity assessment raamwerk (Grant, 1991, Dollinger 2003) gebruikt. Dit raamwerk wordt geherstructureerd en aangevuld met het patroonherkenningperspectief uit de entrepreneurial-cognitietheorie (Baron, 2006). Hiermee worden twee doelen nagestreefd. Het eerste doel is wetenschappelijk: het

ontwikkelen van een raamwerk dat het opportunity-screeningproces meer zal laten aansluiten bij de manier van informatieverwerking door de entrepreneur. Het tweede doel is praktisch: een overzicht geven van de relevante factoren die samenhangen met de herkende HSG-opportunity en daarmee helpen de entrepreneurial aandacht te focussen op datgene dat continue aandacht vereist in het New Venture-creatieproces. Het slagen voor het eerste doel wordt beoordeeld aan de hand van het slagen in het tweede doel. Het slagen voor het tweede doel wordt in dit onderzoek benaderd aan de hand van de continue feedback door de

initiatiefnemers van de HSG-opportunity.

Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf twee wordt een inleiding gegeven van het ontstaan van de RBV, dat het fundament vormt van het EntrOS-raamwerk. In paragraaf drie komt het op de RBV gebaseerde Grant-Dollingerraamwerk aan de orde. In paragraaf vier wordt de entrepreneurial cognitie besproken (Alvarez & Busenitz, 2001). In de vijfde paragraaf wordt het EntrOS-raamwerk geïntroduceerd. Hier wordt het hierboven genoemde eerste doel nagestreefd: creatie van een iteratief raamwerk dat aanluit aan de

informatieverkingsprocessen van de entrepreneur. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting.

4.2 De resource-based view van de onderneming

Het zo effectief en efficiënt mogelijk positioneren van een onderneming is een voorwaarde om emancipatiedoelstellingen te kunnen halen. De beste aanpak die daarbij past is resource-based, daar wordt nu op ingegaan.

(35)

Decennialang werd het strategieonderzoek gedomineerd door environmental outside-in gerichte modellen met het hoogtepunt Michael Porters 1980 publicatie Competitive Strategy. De inside-out modellen en de interne organisatieomgeving kregen hernieuwde14 aandacht na de introductie van de resource-based view door Birger Wernerfelt in 1984. Wernerfelt exploreert in zijn artikel “the usefulness of analysing firms from the resource side rather than from the product side” (1984, p. 171). Jay Barney voegde eraan toe (1986) dat “much of the current thinking about competitive strategy focuses on ways that firms can create imperfectly competitive product markets in order to obtain greater than normal economic performance. […]” en verder, “firms may obtain above normal economic performance from acquiring strategic resources and implementing [a resource-based] strategy.” (p.1231). Barney’s (1991) kritiek is dat binnen het outside-in onderzoek expliciete aannames worden gemaakt over de externe organisatieomgeving maar tegelijkertijd wordt verzuimd aannames over de interne organisatieomgeving te expliciteren. Barney expliciteert de aannames die gelden voor de interne organisatieomgeving. Hij beargumenteert dat de aannames heterogeniteit en

imperfecte mobiliteit van resources meer in overeenstemming zijn met datgene wat in

organisaties wordt geobserveerd dan de aannames homogeniteit en perfecte mobiliteit (environmental modellen).

Gebaseerd op deze observaties formuleerde Barney de aannames en ontwikkelde het resource-based raamwerk. Hij legt uit dat resources op de lange termijn tot houdbaar

concurrentievoordeel (sustainable competitive advantage) kunnen leiden, indien ze aan de VRIN-voorwaarden voldoen: valuable, rare, imperfectly imitable, non-substitutable. Door inzet van waardevolle en schaarse resources kan de entrepreneur concurrentievoordeel realiseren (heterogeniteitaanname). Wanneer de resources van een onderneming

niet-imiteerbaar of substitueerbaar (gemaakt) zijn, kan het concurrentievoordeel houdbaar worden (immobiliteitaanname).

Er wordt in de literatuur een scherp debat gevoerd over de toegevoegde waarde, het eventuele tautologische karakter en de vermoedelijke beperkte praktische waarde en toetsbaarheid van de RBV (bijv. Bromiley & Fleming, 2002, Foss, Knudsen & Montgomery, 1995, Priem & Butler, 2001, Levitas & Ndofor, 2006 p. 136). Dit debat wordt hier niet herhaald; er wordt volstaan met de opmerking dat de RBV-aanhangers doorgaans succesvol de kritiek weten te

(36)

pareren met als resultaat dat de RBV nu wordt beschouwd als de dominante theorie in de strategisch-managementliteratuur (bijv. Hoopes, Madsen & Walker, 2003, Levitas & Ndofor, 2006, p. 135). Een van de belangrijkste conclusies van het RBV onderzoek voor

strategievorming (of in dit geval – opportunity-screening) is: strategie zou niet meer beperkt extern gericht moeten zijn “as a quest for monopoly rents (the return to market power)” maar meer intern: “as a quest for Ricardian rents (the returns to the resources […])” (Grant, 1991, p. 117). Met dit als uitgangspunt hebben Grant en later Dollinger het opportunity assessment raamwerk ontworpen (zie figuur 9) dat hierna wordt behandeld.

4.3 Grant-Dollinger resource-based opportunity assessment raamwerk

De raamwerken van Grant en van Dollinger zijn identiek qua structuur en verschillen op enkele inhoudelijke punten. Het doel van deze paragraaf is niet op inhoudelijke verschillen te focussen, maar de structuur onder de loep te nemen en een aanpassing ervan te introduceren. Het Grant-Dollingerraamwerk is gebaseerd op het volgende RBV-uitgangspunt: een

opportunity assessment moet bij de resources beginnen om in een latere stap op de selectie van de strategie uit te komen die past binnen de omgeving. De laatste fase is het aanvullen van de ontbrekende resources. In deze paragraaf worden eerst de vijf stappen van het Grant-Dollingerraamwerk beschreven. Daarna wordt de structuur van het raamwerk besproken.

(37)

Figuur 9 Een resource-based benadering van entrepreneurial opportunity assessment en analyse Bron: Dollinger, 2003

De inhoud van het raamwerk 1. Identificatie van resources

Resources zijn basic units of analysis. Deze worden gedefinieerd als inputs in het

productieproces die op zichzelf staand zelden tot productiviteit kunnen leiden (Grant, 1991, p. 119, Dollinger, 2003, p. 120). Resources moeten worden geïdentificeerd, geclassificeerd en ingezet.

Resources kunnen worden geïdentificeerd door ze in te delen in: physical, reputational, organisational, financial, intellectual/human en technological (PROFIT-acroniem, Dollinger, 2003). De waarde van de resources kan worden benaderd met het resource-based raamwerk. Daarvoor moeten de VRIN-voorwaarden worden onderzocht (Dollinger, 2003, p. 119). Door inzet en coördinatie van de resources ontstaan capabilities.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

8 De druk van 1566 is een opmerkelijk boek, omdat het niet alleen het Nederlandse Reynaertverhaal bevat, maar ook een Franse vertaling daarvan, die gemaakt is door

In het kader van verschillende internationale richtlijnen en verordeningen werden in Vlaanderen eind de jaren ‘80 twee meetnetten opgericht om de gezondheid van onze bossen

We willen er niet enkel voor zorgen dat een euthanasie wettelijk in orde is, maar dat het ook de goede keuze is voor de patiënt.. Dat is niet

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Vele miljoenen __________ spoelde een reusachtige oceaan uit vulkanisch gesteente zout in het zeewater.. Zon en __________ laten het water verdampen, en achter blijft bijna

Sterke samenwerking vanuit programma blijft bestaan door maandelijks coordinatie-overleg Afdelingen worden zelf actief en “leunen niet op het programma”.. Minder

Goud, mirre en wierook zijn kostbaar, Maar door de hemel is gegeven:. Jezus, Hij kwam voor ons

De vlieger steeg zoo prachtig in de lucht, Maar trok meteen zoo krachtig en geducht, Dat Piet, zoo lang het mooglijk was, de lijn Moest vieren, om de baas er van te zijn!. Maar nu