• No results found

Conceptuele metaforen als onderdeel van politieke communicatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Conceptuele metaforen als onderdeel van politieke communicatie"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Conceptuele metaforen als

onderdeel van politieke

communicatie

Over de wijze waarop en het communicatieve doel

waarmee Nederlandse politici conceptuele metaforen

gebruiken in hun toespraken over de financiële crisis

Masterscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen

Student:

s1619632 Reinou Keuning

Inleverdatum:

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ...3

2. Theoretisch kader ...6

2.1 Conceptuele Metafoor Theorie ...6

2.1.1 Mapping ...7

2.1.2 De experiëntiële basis van metaforen ...8

2.1.3 Embodiment ...8

2.1.4 Typen conceptuele metaforen ...9

2.1.4.1 Structurele metaforen ...9

2.1.4.2 Oriënterende metaforen ...10

2.1.4.3 Ontologische metaforen...10

2.1.5 Conventionaliteit van metaforen ...10

2.1.6 Functies van metaforen ...11

2.2 Methodologie in metafooronderzoek...12

2.2.1 Critical Metaphor Analysis ...13

2.2.2 Metaforische Patroon Analyse ...14

2.2.3 Metafooridentificatie ...14

2.3 Eerder onderzoek ...16

2.3.1 Onderzoek naar metaforen in het politieke genre ...17

2.3.2 Onderzoek naar metaforen in het economische genre ...17

2.3.2.1 Metafoorgebruik door monetaire politieke autoriteiten ...17

2.3.2.2 Metaforen in taalgebruik met bijzondere doeleinden: economie ...17

3. Methode ...20

3.1 Het onderzoeksmateriaal ...20

3.2 De methode: Critical Metaphor Analysis ...21

3.2.1 De identificatie van conceptuele metaforen...21

3.2.2 De interpretatie van conceptuele metaforen ...22

(3)

4. Resultaten ...25

4.1 Minister-president Balkenende ...25

4.2 Minister van der Hoeven ...30

(4)

1. Inleiding

Sinds de zomer van 2008 is Nederland in de ban van de kredietcrisis. Het ontstaan van deze crisis gaat terug naar de winter van 2006-2007, toen de eerste Amerikaanse huizenbezitters in de problemen kwamen met het aflossen van hun hypotheken. Op het moment dat de banken in Amerika hier de gevolgen van beginnen te merken in het voorjaar van 2007, is er sprake van een hypotheekcrisis. Het wantrouwen tussen de banken neemt toe, omdat het risico dat een lening die een bank afsluit niet wordt afgelost, stijgt. Hypotheekbedrijven, banken en verzekeringsmaatschappijen worden hier het slachtoffer van. De omvang van de financiële problemen is zo groot, dat de angst en het wantrouwen uiteindelijk ook in

Nederland voet aan de grond krijgen.

Gezien de langdurige aard en de ernst van de financiële problemen, wordt er in de media veel aandacht aan de crisis besteed. De financiële crisis is het onderwerp van de dag, niet alleen in de media, maar ook op straat. Het is de taak van de Nederlandse overheid om de problemen aan te pakken en de onrust te sussen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de politici in Nederland zowel onderling als met financiële specialisten over de financiële crisis hebben gesproken. Daarnaast zijn de burgers direct door middel van toespraken of indirect via de media over de financiële situatie ingelicht. Deze communicatie is niet alleen gericht op het informeren van de burgers, maar is ook bedoeld om ze gerust te stellen, gelet op de angst die een dergelijk slechte financiële situatie vaak met zich meebrengt. Bovendien geven politici aan hoe zij denken dat de financiële crisis opgelost moet worden en waarom die manier de enige juiste is. Omdat de financiële crisis en de oorzaken van de crisis van een zodanig complexe en abstracte aard zijn, dat het merendeel van de burgers niet exact weet hoe deze processen in zijn werk gaan, is het interessant om te kijken naar hoe de politici in hun toespraken er precies in zijn geslaagd in begrijpelijke termen over de financiële crisis te praten. Om zijn standpunten ten opzichte van de crisis te kunnen formuleren, zijn beleids-plannen te kunnen onderbouwen en reeds gemaakte keuzes te kunnen legitimeren, is het immers noodzakelijk dat een politicus zich verstaanbaar kan maken onder publiek dat normaal gesproken minder ingelezen is in de financiële wereld.

Een analysemethode die geschikt is voor het verrichten van een dergelijk onderzoek is een analyse op basis van de Conceptuele Metafoor Theorie (CMT) van George Lakoff en Mark Johnson (1980). CMT verklaart de cognitieve, conceptuele achtergrond van metaforen in ons dagelijks taalgebruik. Het gebruiken van kennis over en ervaringen met een concreet

(5)

zij hieraan dan ook de conclusie dat metaforen een grote rol spelen in de wijze waarop wij dagelijks denken, ervaren en handelen. Door specifieke, zeer herkenbare en conventionele voorbeelden van taalgebruik te analyseren hebben Lakoff en Johnson (1980) deze assumptie met betrekking tot de conceptuele, metaforische achtergrond van taal en ons denken en handelen aangetoond. Een duidelijk voorbeeld hiervan is dat wij naar discussies verwijzen in termen van oorlog. Dit manifesteert zich niet alleen in onze gesprekken over discussies, maar ook tijdens het voeren van de discussies zelf. Metaforen zijn dan ook geen bijzondere vorm van taal, maar een vast onderdeel van ons dagelijks taalgebruik. Lakoff en Johnson (1980) hebben het derhalve over metaforen ‘waar we bij leven’.

De oorspronkelijke bevindingen van Lakoff en Johnson (1980) zijn voor veel wetenschappers aanleiding geweest om CMT te toetsen aan de hand van vergelijkbaar, maar ook afwijkend onderzoeksmateriaal in verschillende talen en culturen en waar mogelijk uit te breiden. Kövecses (2000) heeft bijvoorbeeld de metaforische conceptualisatie van emoties aan de hand van linguïstisch materiaal in Zulu, Engels, Japans, Chinees en Hongaars onderzocht. Naast overeenkomsten, ontdekte Kövecses (2000) ook bepaalde variaties tussen de talen. Hij maakte onderscheid in potentieel universele metaforen op basis van metonymie en cultuur-specifieke metaforen, waarbij hij ook intraculturele verschillen aantrof. Als verklaring voor de verschillen in conceptualisatie van emoties tussen talen en culturen, voerde Kövecses (2002) de wijze waarop cultuurspecifieke concepten in de verschillende culturele systemen zijn ingebed aan. Het onderzoek van Kövecses (2002) kan dan ook beschouwd worden als een bevestiging van CMT (Lakoff & Johnson, 1980).

Núñez en Sweetser (2006) onderzochten naar aanleiding van eerdere uitspraken van Lakoff en Johnson (1980) over de mogelijk fysieke basis van de interpretatie van tijd in ruimtelijke termen, de wijze waarop sprekers van de Aymara taal in Zuid-Amerika tijd conceptualiseren. Núñez en Sweetser (2006) maakten voor dit onderzoek niet alleen gebruik van linguïstisch materiaal, maar ook van beeldmateriaal van Aymara sprekers aan het woord, om het cognitieve aspect van hun bevindingen aan de hand van – vaak onbewuste – gebaren en lichaamstaal te onderbouwen. Het materiaal toonde aan dat Aymara sprekers de toekomst

achter zich zien en het verleden voor zich, terwijl de ruimtelijke interpretatie van tijd in

Westerse culturen precies andersom is. De verklaring die Núñez en Sweetser (2006) hiervoor geven, is dat Aymara sprekers de toekomst achter zich zien, omdat ze deze nog niet kennen. Het analyseren van de totstandkoming van de betekenisrelatie tussen bron- en doeldomein, biedt, zoals in bovenstaande voorbeelden het geval is, inzicht in de denk- en handelwijze van taalgebruikers ten opzichte van verschillende situaties en de conceptuele achtergrond die hieraan ten grondslag ligt. Dat deze denk- en handelwijze in de politieke wereld betrekking kan hebben op ideologische gronden, heeft Charteris-Black (2005) aangetoond met zijn studie naar het metafoorgebruik van zes grote politieke leiders in hun toespraken. De politici kozen voor het gebruik van conceptuele metaforen als onderdeel van retorische strategieën voor het legitimeren van hun politiek beleidskeuzes. De methode die Charteris-Black voor dit onderzoek ontwikkelde en die ook als analysemethode in dit onderzoek gebruikt wordt, betreft de Critical Metaphor Analysis (CMA). De CMA-methode is gericht op het identificeren en interpreteren van conceptuele metaforen in politieke toespraken en het verklaren van de ideologische motivatie van het metafoorgebruik.

(6)

ongelijkheid tussen mannen en vrouwen spreken. Dit onderzoek van Meier en Lombardo (2009) betreft een vergelijkend onderzoek tussen Spaanse en Nederlandse politici.

Onderzoek naar de aanwezigheid en de achtergrond van conceptuele metaforen in uitingen van Nederlandse politici tijdens politieke crisissituaties werd al eerder verricht, zoals blijkt uit de publicatie van De Landtsheer en De Vrij (2004) over de ontwikkeling van metafoorgebruik tijdens en over Srebrenica. Nooit eerder had de onderzochte crisissituatie echter betrekking op de economie. Dit onderzoek naar conceptuele metaforen in politieke toespraken over de financiële crisis is met betrekking tot die linguïstische tak van de communicatie- en

informatiewetenschap derhalve van een vernieuwende aard. Het actuele onderwerp van het onderzoeksmateriaal staat daarnaast garant voor de actualiteit van het onderzoek.

Omdat, zoals Lakoff en Johnson (1980) constateerden, ons taalgebruik voor een groot deel metaforisch van aard is, is dit onderzoek beperkt tot de aanwezigheid van conceptuele metaforen in politieke toespraken met een specifiek financieel onderwerp, namelijk de financiële crisis. Omdat, zoals eerder in de inleiding genoemd werd, van politici – en leden van het kabinet in het bijzonder - verwacht wordt dat zij het publiek informeren over de situatie en de wijze waarop zij hier met beleid op reageren legitimeren, zullen toespraken van ministers, staatssecretarissen en de minister-president over de financiële crisis geschikt zijn om inzicht te krijgen in de wijze waarop conceptuele metaforen door hen gebruikt worden als retorische strategie voor het vormgeven van hun boodschap. Met de

bovengenoemde punten als uitgangspunt, is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Met welk doel worden conceptuele metaforen door Nederlandse politici gebruikt?

Voor het beantwoorden van de hoofdvraag is het noodzakelijk dat er in de analyse antwoord gegeven wordt op de volgende deelvragen:

1. Wat is het communicatieve doel van de toespraak?

2. Welke uitdrukkingen in het onderzoeksmateriaal zijn metaforisch van aard?

3. Welke brondomeinen worden voor de conceptuele metaforen gebruikt en wat is de conceptuele achtergrond van deze domeinen?

4. Op welke wijze komen de kennisrelaties tussen bron- en doeldomein tot stand? 5. Welke communicatieve functies hebben de metaforen en op welke manier zijn deze gerelateerd aan het communicatieve doel van de toespraak?

(7)

2. Theoretisch kader

Een politicus beschikt over verschillende retorische middelen voor het formuleren van zijn boodschap in een toespraak. De metafoor biedt de politicus bijvoorbeeld kleurrijke en toegankelijke middelen om abstracte begrippen aan het publiek uit te leggen. Het betreft een overtuigend en retorisch instrument, wat het per definitie geschikt maakt voor het (de)legitimeren van politieke beleidskeuzes (Chilton, 2004). George Lakoff en Mark Johnson (1980) bieden een uitgebreide visie op de metafoor, namelijk de Conceptuele Metafoor Theorie (CMT) die in de volgende paragraaf wordt besproken:

2.1 Conceptuele Metafoor Theorie

George Lakoff en Mark Johnson, wetenschappers op het gebied van de cognitieve linguïstiek, hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen metafoor en cognitie. Zij merkten

verschillende patronen in alledaags taalgebruik op, die hen het bewijs gaven dat zij nodig hadden om hun theorie over conceptuele metaforen verder te ontwikkelen. Hun eerste drie observaties, die zij later empirisch onderbouwden en zo de basis vormden voor de

uiteindelijke Conceptuele Metafoor Theorie (CMT), zijn de volgende (Deignan, 2006:107): - Er is systematiek aanwezig in de overeenkomsten tussen linguïstische metaforen. Een

illustratie van deze systematiek betreft het feit dat er een grote hoeveelheid woorden en uitdrukkingen uit het domein van reizen gebruikt wordt om over het domein van liefde te praten (Lakoff, 1990:50).

- Het gebruik van metaforen beïnvloedt ons redeneren en het gedrag dat daarop gebaseerd is (Lakoff, 1990:50). Een voorbeeld betreft de conceptuele metafoor DISCUSSIE IS OORLOG. Het feit dat we discussies gedeeltelijk conceptualiseren in termen van oorlog beïnvloedt de vorm die discussies aannemen en de wijze waarop wij over onze acties in een discussie praten (Lakoff & Johnson, 1980:7).

- Het is mogelijk om nieuwe metaforen in termen van conventionele overeenkomsten te begrijpen. Van een nieuwe reismetafoor kan bijvoorbeeld begrepen worden dat hij naar liefde verwijst, door de analogie met bestaande conventionele reismetaforen te interpreteren (Lakoff, 1990:50).

(8)

Voor het verder ontwikkelen van hun theorie hebben Lakoff en Johnson conventionele linguïstische voorbeelden uit alledaags taalgebruik geselecteerd en uitgewerkt. Zij zijn van mening dat deze metaforische uitdrukkingen ons inzicht kunnen geven in de metaforische aard van de concepten die onze alledaagse activiteiten structureren (Lakoff & Johnson, 1980:7). Middels een bespreking van deze voorbeelden, introduceren zij verschillende theoretische bevindingen met betrekking tot conceptuele metaforen. Lakoff en Johnson (1980) maken bijvoorbeeld onderscheid tussen vijf verschillende typen metaforen, verklaren hoe de kennisrelatie tussen bron- en doeldomein tot stand komt en dat deze relatie van een gedeeltelijke aard is, bespreken de aarding (grounding) van ons conceptuele systeem en leggen het proces van betekenisconstructie in relatie tot conceptuele metaforen uit. De onderdelen van CMT die relevant zijn voor dit onderzoek, worden in de volgende paragrafen en hoofdstukken toegelicht. Ook wordt er aandacht besteed aan de functies die het gebruik van conceptuele metaforen kan hebben.

2.1.1 Mapping

Conceptuele metaforen worden door Lakoff beschreven als een kruisrelatie tussen twee domeinen in het conceptuele systeem. Deze kruisrelatie wordt ook wel een mapping genoemd (Lakoff, 1993:203). Twee domeinen of kennisconcepten, die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben, worden op linguïstisch gebied met elkaar in verband gebracht. Kennis van een tastbaar brondomein (source) wordt gebruikt om een abstract doeldomein (target) te structureren (Lakoff, 1993:206-207). Met de term ‘metaforische uitdrukking’ wordt de linguïstische uitdrukking – in de vorm van een woord, zinsdeel of zin – bedoeld waarin deze kruisrelatie aan de oppervlakte komt (Lakoff, 1993:203).

De conceptuele metafoor heeft dus betrekking op een verandering in gebruik: woorden die normaal gesproken in de context van het brondomein gebruikt worden, komen nu voor in relatie tot een doeldomein waar ze normaal gesproken niet voorkomen (Charteris-Black, 2005:14). Het brondomein wordt in de metaforische uitdrukking altijd gerepresenteerd door een lexicaal item (Stefanowitsch 2006b:65). De kennis die door dit item bij de ontvanger wordt opgeroepen, structureert vervolgens het doeldomein. In de metaforische uitdrukking wordt niet altijd expliciet naar het doeldomein verwezen. Wanneer de uitdrukking echter wel een lexicaal item uit het doeldomein bevat, is er sprake van een metaforisch patroon (Stefanowitsch, 2006b:66).

(9)

elkaar worden verbonden en de kennisrelatie vormen op basis waarvan men de juiste geïntendeerde interpretatie kan maken van de metaforische uitdrukking. In het geval van een metaforisch patroon, dus wanneer de uitdrukking lexicale items uit het bron- en doeldomein bevat, komen de ontologische overeenkomsten tussen de elementen op expliciete wijze in de metaforische uitdrukking naar voren (Stefanowitsch, 2006b:67). Dat concrete brondomeinen gebruikt worden om abstracte doeldomeinen te structureren, zoals in dit voorbeeld en de bespreking van vele andere linguïstische uitdrukkingen door Lakoff en Johnson (1980) geïllustreerd wordt, geeft volgens Lakoff de stelling weer die de basis vormt voor CMT: metaforen staan centraal in abstract denken (Lakoff, 1990:50).

2.1.2 De experiëntiële basis van metaforen

De fysieke ervaringen die we vanaf onze kindertijd opdoen, leren ons dat, door bijvoorbeeld het opeenstapelen van boeken, er een stapel ontstaat die steeds hoger wordt. Op dezelfde wijze wordt de stapel lager wanneer je er boeken vanaf haalt. Dit zijn ervaringen die we elke dag in uiteenlopende vormen opnieuw meemaken. In de geïllustreerde ervaring is er een overeenkomst tussen het conceptuele domein van kwantiteit enerzijds en het conceptuele domein van verticaliteit anderzijds. Volgens deze ervaring correspondeert MEER met HOOG en MINDER met LAAG (Lakoff, 1993:240). De overeenkomsten in dergelijke primaire fysieke ervaringen, vormen de basis voor de overeenkomsten tussen de concepten in metaforische uitdrukkingen. Wanneer kennis over een brondomein uit dergelijke ervaringen bestaat, betekent dit dat de metafoor die bron- en doeldomein met elkaar verbindt, geaard is in de systematische correlaties binnen onze ervaringen (Lakoff & Johnson, 1980:61). De betekenis-overdracht die op deze wijze tot stand komt, wordt ook wel de fysieke aarding van

conceptuele metaforen genoemd (Weiss & Haber, 1999).

De primaire ervaringen zoals Lakoff (1993:240) ze definieert, worden door Rohrer (2007) omschreven als belichaamde (embodied) betekenisstructuren van een preconceptuele aard. Hij beweert dat primaire fysieke ervaringen preconceptueel van aard zijn, omdat ze in de ontwikkeling van het kind tot stand komen nog voordat zij het taalvermogen en het vermogen tot conceptueel denken ontwikkelen (Weiss & Haber, 1999; Rohrer, 2007). De ervaringen dienen voor het kind als een intellectueel hulpmiddel bij het verkennen van zijn directe omgeving. De betekenisstructuren die door deze ervaringen ontstaan, helpen het kind eveneens bij het ontwikkelen van zijn zelfbewustzijn en zijn cognitieve, analytische vermogen. De ruimtelijke logica van de ervaringen wordt gebruikt bij cognitieve processen als conceptualisatie en inferentie. De ontwikkeling van de rede is een gevolg van de aard en de mogelijkheden van het menselijk lichaam in relatie tot interacties tussen de mens en zijn omgeving (Weiss & Haber, 1999).

Een uitgebreide visie op de relatie tussen de pre- of non-linguïstische aard van fysieke beleving enerzijds en cognitie anderzijds, betreft de embodiment theorie:

2.1.3 Embodiment

(10)

beschrijft namelijk de relatie tussen de pre- of non-linguïstische aard van fysieke beleving enerzijds en cognitie anderzijds (Sinha & Jensen de Lopez, 2000:18). De ervaringen die wij hebben met ons lichaam en hoe ons lichaam in de wereld functioneert, geven samen vorm aan de ‘belichaamde geest’ (embodied mind) (Rohrer, 2007:345). De relatie tussen lichaam en geest wordt, net als de mapping van conceptuele metaforen, traditioneel beschouwd als unidirectioneel: van lichaam naar geest (Maalej, 2007:90-91). Fysieke ervaringen dienen dus als het ware als brondomein voor een concrete beschrijving van mentale staten. Maalej en Sinha en Jensen de Lopez beweren echter dat de weg tussen het lichaam in belichaamde cognitie en het niet-fysieke of culturele van een duale aard is. Volgens hen kan embodiment dan ook beter als bidirectioneel worden gezien (Maalej, 2007:91; Sinha & Jensen de Lopez, 2000:20). Cultuur speelt in de theorie eveneens een rol, aangezien onze cognitie niet alleen beïnvloed wordt door de fysieke wereld waarin wij leven, maar ook door sociale en culturele milieus (Rohrer, 2007:345; Sinha & Jensen de Lopez, 2000:20). Volgens Sinha en Jensen de Lopez structureren culturele gedragspatronen bovendien de wijze waarop taal wordt gebruikt (Sinha & Jensen de Lopez, 2000:35-36). Het cognitieve onderbewustzijn wordt dus vormgegeven door socio-culturele ervaringen (Maalej, 2007:89).

Embodiment kent een neurologische basis. Diverse experimenten gericht op het beoordelen van de relatie tussen belichaamde cognitie en taal geven voldoende aanleiding voor de veronderstelling dat taalbegrip in de hersenen gebruikmaakt van dezelfde subprocessen als de processen van visuele perceptie en visualisatie of mental imagery (Rohrer, 2005:172). De ontwikkeling van conceptuele betekenisstructuren komt dus op dezelfde neurologische wijze tot stand als perceptuele processen. De betekenisrijke structuren in visuele perceptie,

locomotie en objectmanipulatie, ook wel primaire ervaringen genoemd, vormen de basis voor de terugkerende patronen in image-schema’s. Deze patronen kunnen op metaforische wijze uitgebreid worden om ervaringen te structureren die tastbaar, fysiek of niet-visueel zijn (Johnson, 1987:29).

Onder cognitieve embodiment wordt het volgende verstaan:

“De fysiologische en neurofysiologische invloeden op de geest, de fysieke interactie van het lichaam met de fysieke wereld, plus de ervaringen van het lichaam in een sociale en

culturele context.” (Rohrer, 2007:348)

2.1.4 Typen conceptuele metaforen

Iedere metafoor bestaat uit een bepaalde combinatie van een bron- en doeldomein. De hoeveelheid mogelijke combinaties is groot en derhalve het aantal verschillende

conceptuele metaforen ook. Conceptuele metaforen zijn in de volgende categorieën te plaatsen: structurele metaforen, oriënterende metaforen, ontologische metaforen en personificaties (Lakoff & Johnson, 1980).

2.1.4.1 Structurele metaforen

(11)

discussiegenoot als zijn tegenstander beschouwen. De positie van de discussiegenoot kan worden aangevallen en de eigen positie verdedigd. Het gevecht is niet fysiek, maar verbaal van aard. De DISCUSSIE IS OORLOG metafoor structureert de acties die we verrichten in een discussie en helpt ons bij het begrijpen van deze acties (Lakoff & Johnson, 1980:4-5).

2.1.4.2 Oriënterende metaforen

Oriënterende metaforen hebben te maken met ruimtelijke oriëntatie: hoog-laag, in-uit, voor-achter, op-af, diep-oppervlakkig, centraal-perifeer. De basis voor deze oriënterende metaforen wordt gevormd door de fysieke en culturele ervaringen van de mens. De aard van het menselijk lichaam en het functioneren van de mens in zijn fysieke omgeving wordt namelijk gekenmerkt door ruimtelijke oriëntatie. De wijze waarop het oriëntatie-concept wordt gebruikt, kan van cultuur tot cultuur verschillen. Een bepaald concept kan in de ene cultuur bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan de oriëntatie voor, terwijl het in de andere cultuur de oriëntatie achter heeft. Bij oriënterende metaforen wordt het brondomein gevormd door kennis over ruimtelijke oriëntatie. Een voorbeeld is de – in het Engels conventionele -

conceptuele metafoor HAPPY IS UP. De oriëntatie HOOG wordt verbonden aan het concept GELUKKIG en leidt tot conventionele Engelse uitdrukkingen als “I’m feeling up to today” (Lakoff & Johnson, 1980:14-17).

2.1.4.3 Ontologische metaforen

De basis voor ontologische metaforen wordt gevormd door onze ervaringen met fysieke objecten, zoals ons eigen lichaam, stoffen en containers. Met behulp van deze ontologische concepten kunnen we concepten als evenementen, activiteiten, emoties, ideeën, enz. begrijpen in concrete termen (Lakoff & Johnson, 1980:25). De mens kent van nature de behoefte om kunstmatig zaken af te bakenen die dat normaal gesproken niet altijd zijn – ook wel territoriumdrift genoemd - en ontologische metaforen vormen in dit proces dan ook het hulpmiddel bij uitstek (Lakoff & Johnson, 1980:29). Ontologische metaforen stellen ons in staat naar ervaringen te refereren, ervaringen te kwantificeren, aspecten en oorzaken van ervaringen te identificeren, doelen te stellen en acties te motiveren (Lakoff & Johnson, 1980:25). Ontologische metaforen worden vaak niet als zodanig opgevat door de spreker en dit maakt ze dan ook conventioneel (Lakoff & Johnson, 1980:27). Een voorbeeld is de

conceptuele metafoor HET GEZICHTSVELD IS EEN CONTAINER. Het structureren van het gezichtsveld-concept als een container, maakt uitdrukkingen als “ik heb niets in zicht” en “ik kan hem niet zien – de boom staat in de weg” mogelijk (Lakoff & Johnson, 1980:30).

2.1.4.4 Personificaties

(12)

2.1.5 Conventionaliteit van metaforen

Wanneer de mapping van een conceptuele metafoor regelmatig in dezelfde linguïstische vorm gerealiseerd wordt, wordt de metafoor op den duur als conventioneel beschouwd. De onderlinge afhankelijkheid tussen conventionalisatie en context valt vooral op wanneer er nieuwe metaforische uitdrukkingen gebruikt worden, die een tegenstelling vormen met normale, conventionele betekenissen en interpretaties. Om de juiste betekenis van de uitdrukking te kunnen interpreteren, moet de ontvanger ‘onderhandelen’ over de correcte referentie (Richardt, 2004:11). Volgens Richardt (2004:12) bestaat er dan ook een sterke correlatie tussen de efficiëntie van een metafoor als een middel van informatieverwerking, en het niveau van conventionaliteit van de betreffende metafoor: hoe hoger de mate van conventionaliteit van een metafoor, hoe lager de verwerkingsactiviteit; hoe hoger het niveau van originaliteit van een metafoor, hoe hoger de verwerkingsactiviteit. De mate van

originaliteit is eerder door Carbonell en Minton (1985, in Richardt, 2004:12) in vier niveaus onderscheiden:

A. Bevroren metaforen: deze hebben een vastgestelde betekenis en vragen weinig

verwerkingsactiviteit.

B. Gedeeltelijk bevroren metaforen: deze zijn gebaseerd op elementaire metaforen,

zoals MEER IS HOOG.

C. Nieuwe metaforen: deze worden spontaan gecreëerd en vragen een complex proces

van overeenstemming.

D. Uitgebreide metaforen: deze betreffen uitbreidingen van bekende metaforen, de

metaforische mappings worden uitgebreider en complexer.

Richardt (2004:12) benadrukt dat er geen heldere scheidslijnen tussen deze categorieën bestaan, maar dat men ze als prototypen op een schaal moet beschouwen. Bovenal zijn ze dynamisch van nature.

2.1.6 Functies van metaforen

Zoals eerder besproken werd, bestaat de mapping van een conceptuele metafoor uit één of meer ontologische overeenkomsten tussen een concreet brondomein en een minder tast-baar doeldomein (Lakoff, 1993:206-207). De metafoor wordt dus gebruikt om abstracte, ingewikkelde en minder bekende doeldomeinen te structureren, met als doel ze begrijpelijk te maken. Dit wordt de informatieverwerkende functie van metaforen genoemd (Richardt, 2004:11). Er zijn echter meer redenen die een taalgebruiker ertoe kunnen doen besluiten om voor het gebruik van metaforen te kiezen. Op basis van eerder werk van Goatly (1997, in Richardt, 2004:27), heeft Richardt (2004:28-29) deze communicatieve functies van

metaforen in het volgende model uitgewerkt:

A. Informatieverwerkende functie:

Deze categorie omvat alle functies die gericht zijn op het verwerken van complexe, abstracte en/of nieuwe informatie.

1) Het vullen van lexicale gaten.

2) Verklaren (het communiceren van kennis op een versimpelde manier, door te putten uit eerder opgeslagen kennis) en modelleren (om nieuwe informatie te verwerken).

(13)

4) Oproep voor het oplossen van problemen (door een nieuw wetenschappelijk paradigma vast te stellen, dat uiteindelijk tot nieuw onderzoek kan leiden). 5) Het verbeteren van de gedenkwaardigheid, het op de voorgrond plaatsen en

de informativiteit (wat de cognitieve inspanning vermindert en inzicht bevordert).

B. Expressieve functie:

Deze categorie omvat alle functies die gericht zijn op het produceren van een artistiek effect.

6) Het uitdrukken van een emotionele attitude. 7) Decoratie en vermomming.

8) Humor en spellen. 9) Fictie.

C. Manipulatieve functie:

Deze categorie omvat alle functies die gericht zijn op het sturen van menselijk gedrag en attitudes.

10) Herconceptualiseren (het sturen van de aandacht van de ontvanger naar bepaalde aspecten van het fenomeen dat besproken wordt, daarbij aspecten te markeren die bedoeld zijn om te overtuigen en – mogelijk bewust – de aspecten die dat niet zijn te verbergen).

11) Argumentatie door analogie (de analogie tussen fenomenen uit het bron- en doeldomein is gericht op de onkritische acceptatie van de validiteit van deze analogie door de ontvanger).

12) Ideologie (constructie van politieke en/of sociale werkelijkheid, meestal om bepaalde machtsrelaties tot stand te brengen of te bestendigen).

13) Decoratie en vermomming (het verhullen van bepaalde feiten door misleidende analogieën te schetsen).

14) Het cultiveren van intimiteit (om het vertrouwen van de ontvanger te winnen, zodat manipulatie vergemakkelijkt wordt).

15) Oproep tot actie (ervoor zorgen dat mensen zich op de gewenste wijze gedragen).

D. Textuele functie:

16) Textuele structurering. 17) Fictie.

18) Het verbeteren van de gedenkwaardigheid, het op de voorgrond plaatsen en de informativiteit.

Richardt (2004:28) benadrukt dat de bovengenoemde categorieën beschouwd moeten worden als prototypes, niet als onderdelen met heldere scheidslijnen. Zoals zichtbaar is in het model, overlapt een aantal functies meerdere categorieën.

2.2 Methodologie in metafooronderzoek

In de metafoorstudies die zijn gedaan sinds de publicatie van CMT in 1980, hebben

(14)

vervolgens verklaren aan de hand van een kleine hoeveelheid conventionele linguïstische voorbeelden. De focus van het onderzoek ligt dus op het bestaan van deze mappings en niet op de wijze waarop de conceptuele mappings daadwerkelijk in het taalgebruik aan de oppervlakte komen (Stefanowitsch 2006b:64).

Charteris-Black (2005) en Stefanowitsch (2006a&b) hanteren andere onderzoeksmethodes met betrekking tot het bestuderen van conceptuele metaforen. Beide werken zij vanuit het identificeren van metaforische uitdrukkingen in corpora toe naar het bespreken van de conceptuele mappings die aan de orde zijn. De volgorde is dus precies omgekeerd aan de methode van Lakoff en Johnson (1980). Hoewel de methodes overeenkomsten hebben, zijn er ook een aantal duidelijke verschillen. De kenmerken van de Critical Metaphor Analysis (CMA) van Charteris-Black en de Metaforische Patroon Analyse (MPA) van Stefanowitsch worden in de volgende paragrafen kort besproken:

2.2.1 Critical Metaphor Analysis

Het analyseren van conceptuele metaforen met de CMA-methode, stelt de onderzoeker in staat om de intenties en ideologieën die ten grondslag liggen aan taalgebruik te identificeren (Charteris-Black, 2004:34). CMA is de metafoorspecifieke analysevorm van Critical Discourse

Analysis, de methode voor het kritische onderzoeken van sociale ongelijkheid zoals deze tot

uitdrukking komt, gesignaleerd, geconstitueerd en gelegitimeerd wordt in taalgebruik (Wodak & Meyer, 2001:2). CMA is dus een geschikte methode voor onderzoek naar de achtergrond van metafoorgebruik in politieke toespraken (Charteris-Black, 2005:29). Dat de CMA-methode bovendien goed toepasbaar is op corpora, laat Charteris-Black (2005) zien met zijn analyse van metaforen in verschillende toespraken van zes grote politieke leiders. Per politiek leider verzamelde hij een corpus van ca. 50.000 woorden.

CMA bestaat uit drie stappen. De eerste stap bestaat uit het identificeren van conceptuele metaforen, in de tweede stap worden deze metaforen geïnterpreteerd en in de derde en laatste stap wordt de ideologische motivatie van de metaforen uitgelegd (Charteris-Black, 2005:26,28). Voor de identificatie van metaforen in het datamateriaal richt Charteris-Black zich bij het toepassen van CMA op zijn politieke corpus op linguïstische uitdrukkingen in een bepaalde context of domein, die woorden of zinnen bevatten die normaal gesproken niet in die context of in dat domein voorkomen en waarin er dus sprake is van een zekere

semantische spanning (Charteris-Black, 2005:14-15). Voor de juiste interpretatie van de metaforen kunnen verschillende methoden gebruikt worden. Charteris-Black voert deze stap van CMA bijvoorbeeld uit volgens de cognitieve semantische benadering van metaforen, zoals Lakoff en Johnson (1980) dat eerder bij het ontwikkelen van CMT hebben gedaan (Charteris-Black, 2005:26). De centrale gedachte achter deze benadering betreft die van de belichaamde geest, het onbewuste denken en de grotendeels metaforische aard van abstracte concepten (Lakoff & Johnson, 1999:3). Met de laatste stap, het uitleggen van de ideologische motivatie van het metafoorgebruik, wordt duidelijk waarom bepaalde

metaforen worden gebruikt. Charteris-Black gebruikt CMA dan ook om te illustreren hoe metaforisch taalgebruik kan bijdragen aan het creëren van politieke mythes (Charteris-Black, 2005:28). Ook kan CMA gebruikt worden om inzicht te geven in de wijze waarop het

(15)

2.2.2 Metaforische Patroon Analyse

MPA richt zich op het identificeren en analyseren van metaforische patronen in corpora. Met een metaforisch patroon wordt een metaforische uitdrukking bedoeld die lexicale items uit zowel het bron- als het doeldomein bevat (Stefanowitsch, 2006b:66). Dergelijk corpus-gebaseerd onderzoek is volgens Stefanowitsch de enige wijze om relevant datamateriaal grondig en systematisch te kunnen onderzoeken, in tegenstelling tot eerdere introspectieve onderzoeksmethodes in metafoorstudies. Corpus-gebaseerd onderzoek is geschikt voor het uitvoeren van een gedetailleerde ‘bottom-up’-analyse van metaforen en het bieden van inzicht in de linguïstische aard van metaforen (Stefanowitsch, 2006a:6).

Het identificeren van metaforische uitdrukkingen met MPA vindt plaats door eerst te bepalen welke lexicale items uit het doeldomein relevant zijn voor het onderzoeksdoel. Het is dus belangrijk dat het corpus bestaat uit grote hoeveelheden representatieve teksten die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, namelijk het doeldomein (Stefanowitsch, 2006a:3). Vervolgens wordt het corpus doorzocht op de aanwezigheid van deze lexicale items (Stefanowitsch, 2006b:71). De volgende stap bestaat uit het identificeren van die gevallen waarin de lexicale items in metaforische uitdrukkingen zijn ingebed en dus metaforische patronen betreffen (Stefanowitsch, 2006a:3). Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mappings die meer of minder relevant zijn voor het onderzoeksdoel, waar Kövecses (1998) zich volgens Stefanowitsch wel schuldig aan maakt met zijn introspectieve onderzoeksmethode (Stefanowitsch, 2006b:73). De laatste stap in MPA betreft het

veralgemeniseren en categoriseren van de mappings die in de metaforische patronen zijn aangetroffen (Stefanowitsch, 2006b:71).

2.2.3 Metafooridentificatie

Een belangrijke stap in het analyseproces betreft het identificeren van conceptuele metaforen. Dat dit geen eenvoudige opgave is, hebben meerdere onderzoekers al eerder geconcludeerd. Stefanowitsch (2006a:1-2) noemt het identificeren van metaforen zelfs “bijna onmogelijk”, omdat conceptuele metaforen immers geen vaststaande linguïstische vormen hebben, maar door de gedeeltelijke projectie van betekenisstructuur van bron- op doeldomein op vele manieren in taalgebruik tot uitdrukking kunnen komen. Volgens Charteris-Black noemt de metafoor een relatief fenomeen dat veelal een kwestie is van de verwachtingen die wij hebben op basis van onze eerdere ervaringen met taal. Of men een bepaalde uitdrukking als metaforisch classificeert kan dus per individu verschillen (Charteris-Black, 2005:14). Desalniettemin zijn er toch een aantal strategieën voor het identificeren van conceptuele metaforen geformuleerd en bekritiseerd, zoals die van Stefanowitsch:

1) Handmatig zoeken.

In eerdere onderzoeken naar conceptuele metaforen in teksten, las de onderzoeker het materiaal vaak grondig door om vervolgens alle metaforen te identificeren die hij onderweg tegenkwam (Stefanowitsch, 2006a:2). Deze methode limiteert niet alleen de mogelijke omvang van het corpus, maar kan ook tot problemen leiden wanneer de onderzoeker met minder heldere gevallen in aanraking komt (Stefanowitsch, 2006a:2,11).

2) Zoeken op basis van vocabulaire uit het brondomein.

(16)

vooraf alle brondomeinen op een rij zetten die mogelijk gebruikt kunnen worden voor het structureren van de metaforische uitdrukkingen. De eerste stap van de zoekproces bestaat dan uit het lokaliseren van de lexicale items uit dit domein in het tekstmateriaal. Dit kan door vooraf beslissingen te maken, door gebruik te maken van reeds bestaande lijsten of aan de hand van een voorafgaande analyse van sleutelwoorden in teksten die te maken hebben met hetzelfde doeldomein (Stefanowitsch, 2006a:2). Deze zoekstrategie kan zowel zeer grondig zijn, waarbij alle lexicale items geïdentificeerd worden, of juist gelimiteerd, waarbij alleen die tekstdelen geselecteerd worden die met betrekking tot het uiteindelijke doel van het onderzoek het meest belovend of relevant lijken te zijn. In de volgende stap kan de onderzoeker de doeldomeinen die bij de metaforische uitdrukkingen betrokken een naam geven om vervolgens de metaforische mappings die bron- en doeldomein met elkaar verbinden te identificeren (Stefanowitsch, 2006a:3).

Metafooronderzoeken waarin gebruik is gemaakt van metafooridentificatie op basis van het brondomein, onthullen vaak een veel bredere verzameling doeldomeinen voor ieder lexicaal item uit het brondomein, dan men vooraf bij introspectieve onderzoeksmethodes zou verwachten (Stefanowitsch, 2006a:7).

3) Zoeken op basis van vocabulaire uit het doeldomein.

Vaak is onderzoek naar conceptuele metaforen gericht op specifieke doeldomeinen en de betreffende mappings tussen bron- en doeldomein. Deze zoekstrategie is niet geheel vergelijkbaar met het zoeken op basis van brondomein. De sleutelwoord-methode zou wel uitkomst kunnen bieden, maar kent twee belangrijke beperkingen. Ten eerste dient het corpus te bestaan uit grote hoeveelheden representatieve teksten die op relatief eenduidige wijze over het doeldomein gaan. Thema’s als economie, sport of politiek zijn op deze wijze goed te analyseren, maar voor thema’s als emotie en perceptie is de strategie – vooralsnog - minder duidelijk toe te passen. Ten tweede stelt deze zoekstrategie de onderzoeker alleen in staat zijn om met sleutelwoorden te werken die veelvuldig in de teksten naar voren komen en duidelijk met het brondomein geassocieerd worden. De sleutelwoord-methode is dus met betrekking tot identificatie op basis van het doeldomein niet geschikt voor het grondig of systematisch herkennen van metaforische uitdrukkingen (Stefanowitsch, 2006a:3).

Een alternatieve strategie is door onderzoekers als Koivisto-Alanko en Tissari (2006:194-195) en Stefanowitsch (2006b:65-71) zelf ontwikkeld. De eerste stap in deze strategie betreft het zoeken naar en selecteren van lexicale items die direct naar doeldomein-gerelateerde concepten verwijzen. In de tweede stap identificeert de onderzoeker de gevallen waarin deze woorden in metaforische uitdrukkingen zijn ingebed, oftewel de metaforische mappings die in het doeldomein voorkomen. Ook deze methode identificeert slechts een deel van de metaforische uitdrukkingen, namelijk alleen die uitdrukkingen die vocabulaire uit het doeldomein bevatten (Stefanowitsch, 2006a:3). Het resultaat van deze zoekstrategie is volgens Stefanowitsch echter wel van een representatieve aard, omdat het alle

metaforische mappings lijkt te identificeren. De metaforische uitdrukkingen die vervolgens overblijven, worden ook wel metaforische patronen genoemd (Stefanowitsch, 2006a:3-4). Studies die georiënteerd zijn op metafooridentificatie op basis van het doeldomein stellen de onderzoeker in staat de conceptuele mappings en brondomeinen te identificeren die in hoge mate geassocieerd worden met een specifiek doeldomein (Stefanowitsch, 2006a:7).

(17)

Strategieën twee en drie kunnen ook gecombineerd worden om conceptuele metaforen te identificeren. Voor het toepassen van deze methode zijn uitgewerkte lijsten van vocabulaire uit bron- en doeldomein nodig, die de onderzoeker kan gebruiken om de teksten mee door te werken. Daarnaast moeten de corpora semantische annotaties met betrekking tot de grenzen van zinnen en/of zinsdelen bevatten of op vergelijkbare wijze voorbewerkt zijn. Hoewel de methode vrij eenvoudig is, zijn er ook bemerkingen te noemen. Ten eerste is het handmatig controleren van de resultaten die na het toepassen van de methode overblijven noodzakelijk om valse treffers te verwijderen. Deze valse treffers kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het letterlijke gebruik van vocabulaire uit het bron- en doeldomein in een bepaalde zin. Ten tweede is het werken met uitgewerkte vocabulairelijsten ook niet een onfeilbare methode. Het kan namelijk voorkomen dat bepaalde lexicale items uit bron- of doeldomein vocabulaire op de lijsten missen. Dit is echter geen ernstige beperking,

aangezien er met het handmatig annoteren van de teksten ook voorbeelden gemist zullen worden (cf. Stefanowitsch 2006a:2). Ten derde kan deze methode alleen gebruikt worden om metaforische uitdrukkingen te identificeren die mappings bevatten die vooraf al bekend zijn. Ten vierde kan de zoekstrategie alleen resultaten opleveren die metaforische patronen genoemd worden. Volgens Stefanowitsch weegt het grote voordeel van de methode, namelijk het snel kunnen annoteren van grote hoeveelheden tekst, op tegen de genoemde beperkingen (Stefanowitsch, 2006a:4).

5) Zoeken aan de hand van ‘merktekens’ van metaforen.

Verschillende expliciete linguïstische hulpmiddelen kunnen de aanwezigheid van een conceptuele metafoor aangeven (Stefanowitsch, 2006a:4). Het zoeken naar deze

merktekens om metaforen te kunnen identificeren, is door Goatly (1997) verder uitgewerkt. Voorbeelden van dergelijke merktekens zijn onder andere het metalinguïstische “figuurlijk gesproken”, versterkers als “letterlijk” en “echt” en zelfs orthografische hulpmiddelen als aanhalingstekens (Stefanowitsch, 2006a:4-5). Stefanowitsch beoordeelt deze strategie voor het herkennen van conceptuele metaforen als veelbelovend, maar benadrukt dat de

methode vooralsnog niet systematisch is toegepast in onderzoeken. Of de methode daadwerkelijk effectief is, zal dus nog moeten blijken (Stefanowitsch, 2006a:5).

2.3 Eerder onderzoek

De aanwezigheid en de achtergrond van conceptuele metaforen in verschillende communicatieve genres is reeds meerdere malen onderwerp van wetenschappelijk

(18)

2.3.1 Onderzoek naar metaforen in het politieke genre

Charteris-Black (2005) deed onderzoek naar het gebruik van conceptuele metaforen door de grote politieke leiders van de 20e eeuw, namelijk Winston Churchill (p. 32-57), Martin Luther King (p. 58-85), Margaret Thatcher (p. 86-114), Bill Clinton (p. 115-141), Tony Blair (p. 142-168) en George W. Bush (p. 169-196). Voor het onderzoeksmateriaal verzamelde hij per politicus een corpus van +/- 50.000 woorden aan toespraken. Charteris-Black gebruikte de CMA-methode om zijn corpus te analyseren (Charteris-Black, 2005:26). Charteris-Black identificeerde eerst de metaforische uitdrukkingen in de corpora, om deze vervolgens in een aantal categorieën onder te verdelen voor zijn laatste stap: het achterhalen en verklaren van de ideologische motivatie van de politici voor de metafoorkeuzes. Op George W. Bush na, gebruikten alle politieke leiders het REIS brondomein om diverse abstracte doeldomeinen te structureren. Ook trof Charteris-Black bij meerdere leiders het gebruik van personificatie en constructie/ destructie als brondomein voor verschillende abstracte begrippen aan. Het metaforische taalgebruik van Margaret Thatcher en Tony Blair bleek het meest creatief, in hun toespraken identificeerde Charteris-Black vijf verschillende brondomeinen. Legitimeren bleek de belangrijkste ideologische motivatie van politici om voor bepaalde metaforen te kiezen. Charteris-Black onderscheidde vier verschillende retorische strategieën die ten grondslag lagen aan het metafoorgebruik: vestiging van ethische integriteit, versterking van de emotionele impact van een toespraak, communicatie en verklaring van politiek beleid door het ontwikkelen en ter discussie stellen van politieke argumenten; en de communicatie van ideologie door het creëren van politieke mythes (Charteris-Black, 2005:198).

2.3.2 Onderzoek naar metaforen in het economische genre 2.3.2.1 Metafoorgebruik door monetaire politieke autoriteiten

Fukuda (2009) onderzocht op welke wijze conceptuele metaforen in de Verenigde Staten en Japan door de monetaire politieke autoriteiten gebruikt worden om economische condities te conceptualiseren. Zijn onderzoeksmateriaal bestond uit de maandelijkse publicaties van de monetaire instanties in beide naties met betrekking tot de evaluatie van de conditie van de economie op dat moment, in de periode februari 1998 tot december 2006. Uit deze publicaties selecteerde Fukuda verschillende uitdrukkingen waarin de economische cyclus beschreven werd (Fukuda, 2009:1694-1696). In zowel het Japanse als in het Amerikaanse onderzoeksmateriaal trof hij de conceptuele metaforen DE ECONOMIE IS EEN LEVEND ORGANISME en DE ECONOMIE IS EEN MECHANISCH PROCES gezamenlijk in de uitdrukkingen aan. Daarnaast kwamen in het Amerikaanse onderzoeksmateriaal de beide metaforen ook apart voor, terwijl dat in het Japanse materiaal alleen voor de conceptuele metafoor DE ECONOMIE IS EEN LEVEND ORGANISME van toepassing was (Fukuda, 2009:1695-1700). Als verklaring geeft Fukuda de theorie dat de ontwikkeling van de economie in de Verenigde Staten beïnvloedt is door de natuurkunde, terwijl in het geval van Japan het Marxisme van grote invloed is geweest (Fukuda, 2009:1700). Daarnaast beschouwt Fukuda het verschil in economische cycli tussen de landen als opvallend en het feit dat er in het Amerikaanse materiaal meer metaforische bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden voor-kwamen dan in het Japanse materiaal (Fukuda, 2009:1700-1701).

2.3.2.2 Metaforen in taalgebruik met bijzondere doeleinden: economie

(19)

(Richardt, 2004:79). Haar onderzoek concentreert zich op deze vorm van taalgebruik en niet op alledaags taalgebruik, omdat onze algemene kennis nauw gerelateerd is aan de

hedendaagse wetenschap (Richardt, 2004:13). Hoewel wetenschappelijk taalgebruik of taalgebruik door experts op verschillende manieren getypeerd kan worden, richt Richardt zich slechts op twee basisvormen met verschillende communicatieve doelen: geschreven expert communicatie (de uitwisseling van informatie tussen experts) en geschreven expert-leek communicatie (de informatievoorziening van expert naar expert-leek) (Richardt, 2004:93). Een uitgangspunt van haar onderzoek is de veronderstelling dat, wanneer men beweert dat het gebruik van metaforen een universele, cognitieve strategie van informatieverwerking betreft, ook wetenschappelijk beredeneren gebaseerd is op het construeren van

metaforische modellen. De hypothese die zij naar aanleiding van deze veronderstelling formuleert, is dat ook in de ‘volwassen wetenschap’, metaforisch denken uiteindelijk niet geheel vervangen wordt door verklarende kennis, maar zelfs essentieel blijft wanneer het op informatieverwerking en kennisrepresentatie door experts aankomt (Richardt, 2004:13). Het onderzoeksmateriaal voor de analyse van taalgebruik in het kader van de economische wetenschap, bestaat uit journalistieke artikelen met een economisch onderwerp. De artikelen zijn afkomstig uit kranten en bladen en kunnen als populair wetenschappelijk geclassificeerd worden. In de artikelen worden bestaande economische processen

onderzocht en besproken. Economische acties door politici en andere betrokkenen worden uitgelegd, gerechtvaardigd en/of bekritiseerd. De journalist achter het artikel is de (semi-)expert, terwijl de lezer over het algemeen geen expert is op economisch gebied of

misschien zelfs als leek benoemd kan worden. De complexe economische fenomenen die in de artikelen aan bod komen, moeten dus op versimpelde wijze worden uitgelegd. Daarnaast speelt informatieverwerking uiteraard een rol (Richardt, 2004:116-117).

De conceptuele metaforen die door Richardt in het materiaal zijn aangetroffen, bespreekt ze per brondomein. Ze legt achtereenvolgens uit in welke context de betreffende metaforische uitdrukkingen van ieder brondomein voorkomen, bespreekt de conceptuele achtergrond van de metafoor, waarom het brondomein geschikt is om het economische doeldomein te structureren en op welke wijze de relatie tussen bron- en doeldomein herkend en uitgelegd kan worden (Richardt, 2004:115-162). Ten slotte bespreekt ze per brondomein lexicale voorbeelden van de metaforen aan de hand van de schema’s die ze bij de ontvanger activeren, zoals zichtbaar is in de volgende tabel:

Tabel 1: Voorbeeld van de MONEY IS A LIQUID metafoor (Richardt, 2004:123)

Linguistic instantiation of the metaphor

Activated schema

flood of money FLOWING MOVEMENT

cash drain

pumped up stocks CONTENT IN A CONTAINER

diluted shares AGGREGATE STATE

(20)
(21)

3. Methode

3.1 Het onderzoeksmateriaal

Het onderzoeksmateriaal bestaat uit negentien toespraken van Nederlandse politici tussen 21 mei 2008 en 29 juni 2010. Niet iedere toespraak gaat specifiek over de financiële crisis, maar in iedere toespraak is de crisis op één of andere manier aan het onderwerp van de toespraak gerelateerd. In het volgende schema zijn de globale gegevens van de toespraken weergegeven:

Tabel 2: Het onderzoeksmateriaal

Spreker Onderwerp Gelegenheid Datum Aantal

woorden 1 Minister

Van der Hoeven

Resultaten GO-regeling 29-06-2010 1.087

2 Minister Van der Hoeven

WRR-rapport Bedrijvendag 10-06-2010 933 3 Minister-president Balkenende Crisis- en Herstelwet m.b.t. bouwsector Bestuurlijke top Gemeenten 18-02-2010 1.455 4 Minister Donner Pensioenstelsel Rapport

Commissie-Goudswaard

27-01-2010 858 5 Minister-president

Balkenende

De rol van banken m.b.t. financiële crisis

Amsterdam Financial Forum

27-11-2009 2.144 6 Minister Bos Inleiding Algemene

Financiële Beschouwingen

Prinsjesdag 30-09-2009 1.223

7 Staatssecretaris Heemskerk

Financiële crisis Presentatie ABN AMRO-publicatie

15-09-2009 2.044 8 Minister-president

Balkenende

Financiële crisis Opening Academisch Jaar 03-09-2009 3.007 9 Staatssecretaris De Jager Vennootschapsbelasting 26-06-2009 1.600 10 Minister-president Balkenende

Het herstel van vertrouwen in de verzekeringssector

ALV Verbond van Verzekeraars

25-06-2009 1.707

11 Minister Van der Hoeven

Financiële crisis Opening Volkskrant-bijeenkomst

24-06-2009 813 12 Staatssecretaris

De Jager

Economie en innovatie Rapport over innovatie 16-04-2009 1.583 13 Staatssecretaris De Jager Horizontaal toezicht 09-04-2009 1.731 14 Minister Van der Hoeven

(22)

16 Minister Bos De Staatsbalans NIVRA Accountants-dag 2008

26-11-2008 2.553 17 Minister Bos Europa en de kansen na

de kredietcrisis

Mansholtlezing 12-11-2008 2.989 18 Minister Bos Financiële crisis Aanbieden

Miljoenennota en de Rijksbegroting

16-09-2008 1.692

19 Minister Bos Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2007

Verantwoordingsdag 2008

21-05-2008 1.127

Het bronmateriaal voor de analyse betreft dus een corpus van 32.031 woorden. De

toespraken kunnen als politieke toespraken worden geclassificeerd, omdat ze door politici zijn gehouden en een politiek onderwerp hebben. De toespraken zijn op diverse gelegen-heden gehouden, waarbij de spreker zijn of haar functie – van staatssecretaris, minister of minister-president - in de regering vertegenwoordigt. De toespraken hebben als doel het publiek te informeren over verschillende politieke en financiële kwesties en, indien relevant, beleidskeuzes van de overheid te legitimeren. Ook maken sommige sprekers in de

toespraken gebruik van de mogelijkheid om hun standpunt ten opzichte van verschillende politieke of financiële zaken met het publiek te delen.

3.2 De methode: Critical Metaphor Analysis

De methode die gebruikt wordt voor het analyseren van de toespraken, betreft de Critical Metaphor Analysis (CMA) zoals Charteris-Black deze geïntroduceerd heeft (Charteris-Black, 2004). De CMA-methode is bedoeld om de achtergrond van metafoorgebruik in politieke toespraken te onderzoeken en is daarom geschikt voor dit onderzoek naar de wijze waarop politici gebruikmaken van conceptuele metaforen als retorische strategie. De methode bestaat uit het doorlopen van drie stappen. Deze stappen worden in de volgende deel-paragrafen in het kader van dit onderzoek toegelicht:

3.2.1 De identificatie van conceptuele metaforen

(23)

uitdrukkingen ook metaforisch kunnen zijn wanneer het doeldomein níet op expliciete wijze in de uitdrukking linguïstisch gerepresenteerd wordt, maar bijvoorbeeld in de directe

context van de metaforische uitdrukking impliciet of expliciet duidelijk wordt.

Met betrekking tot de identificatie van de metaforische uitdrukkingen in de toespraken moet eveneens opgemerkt worden dat, gezien het doel van het onderzoek, alleen

metaforen die de politici gebruiken voor het vormgeven van hun boodschap over politieke en financiële kwesties voor de analyse gebruikt zullen worden. Dit betekent dat alle andere metaforische uitdrukkingen bij de identificatie buiten beschouwing worden gelaten, zodat alleen de uitdrukkingen die relevant zijn in het kader van het onderzoeksdoel overblijven. Dit waarborgt zowel de effectiviteit van de analysemethode als de overzichtelijkheid van het onderzoek en de navolgbaarheid van de gemaakte conclusies.

De metaforische uitdrukkingen aan de hand van bovenstaande uitgangspunten in het materiaal geïdentificeerd zijn, zijn per toespraak in een tabel geordend. Per uitdrukking worden in de tabel de lingüistische vorm, het bron- en doeldomein, een eventuele specifieke mapping tussen de domeinen en de overkoepelende conceptuele metafoor opgenomen. Een voorbeeld hiervan is zichtbaar in de volgende tabel:

Tabel 3: Voorbeeld Metafooridentificatie

Uitdrukking Brondomein Doeldomein Mapping Conceptuele metafoor

22 het is een verhaal over een modern en gezond bouwbedrijf dat alles op alles moet zetten om de huidige economische storm te doorstaan storm -> weersomstandigheden financiële crisis De financiële crisis is Een storm FINANCIËLE SITUATIES ZIJN WEERSOMSTANDIGHEDEN

3.2.2 De interpretatie van conceptuele metaforen

(24)

Charteris-Black (2005:29) benadrukt dat het, met name bij deze stap van de CMA-methode, van belang is om de analyse aan te vullen met een samenvatting van de sociale context waarin de toespraken zijn gegeven en de specifieke verbale context waarin de metaforische uitdrukkingen voorkomen. In de inleiding is de sociale context van de toespraken – namelijk de financiële crisis – reeds toegelicht, dus ik zal me met betrekking tot dit aspect van de analyse vooral richten op het geven van een samenvatting van de verbale context. De globale gegevens en een uitgebreide samenvatting van de toespraken zullen aan het onderzoeksmateriaal in de bijlage toegevoegd worden. De belangrijkste punten hiervan zullen bij het bespreken van de resultaten van de analyse nogmaals aan bod komen.

Door in deze stap het proces van betekenisconstructie te analyseren wordt eveneens de weg vrijgemaakt voor de volgende stap van de CMA-methode:

3.2.3 De ideologische motivatie van conceptuele metaforen

Zoals gezegd helpt de interpretatie van de conceptuele metaforen ook bij het uitvoeren van de laatste stap, namelijk het achterhalen van de ideologische motivatie van het metafoor-gebruik. Volgens Charteris-Black kan CMA in deze stap bijvoorbeeld laten zien hoe politieke mythes tot stand komen (Charteris-Black, 2005:29). Concrete aangrijpingspunten voor het aanpakken van deze stap geeft Charteris-Black echter niet. Ik richt me dan ook op de

communicatieve functies van metaforen die Richardt (2004:28-29) op basis van eerder werk van Goatly (1997) heeft uitgewerkt. Deze functies zijn niet specifiek gericht op het

benoemen van de ideologische motieven voor metafoorgebruik, maar dit maakt ze juist geschikt voor mijn onderzoeksmateriaal. Zoals ik eerder aangaf hebben niet alle toespraken een uitgesproken persuasief doel, maar zijn ze vaak ook bedoeld om het publiek over verschillende politieke of financiële zaken te informeren. In het model van Richardt wordt hier rekening mee gehouden, zij maakt namelijk onderscheid tussen vier verschillende communicatieve functies van metaforen. Aangezien ik dit model eerder uitgebreid in het theoretisch kader heb behandeld, licht ik in de volgende tabel alleen kort toe hoe ik de functiecategorieën heb toegepast in deze laatste stap van de CMA-methode:

Tabel 4: Communicatieve functies van metaforen

Communicatieve functie Doel metafoorgebruik

Informatieverwerkend Het vereenvoudigen van abstracte en complexe processen

Expressief Het uitdrukken van een emotionele attitude; Dramatiseren

Manipulatief Het sturen van menselijk gedrag en attitudes; Het argumenteren met behulp van analogie;

Het construeren van een politieke en/of sociale werkelijkheid; Het cultiveren van intimiteit;

Het oproepen tot een bepaalde actie

(25)

uitdrukkingen in de toespraken voorkomen en het communicatieve doel van de spreker heb ik het doel van ieder metafoorgebruik geïndentificeerd en onder de noemer van één van de bovenstaande communicatieve functies van metafoorgebruik geplaatst. Door gebruik te maken van de classificaties zoals Richardt (2004) deze heeft geformuleerd, is het niet alleen mogelijk om de ideologische motivatie van bepaalde metaforen te achterhalen, maar ook om de overige functies van het metafoorgebruik te identificeren.

(26)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk komen de resultaten van de analyse aan bod. Omdat het bij de CMA-methode van belang is om de context waarin de metaforische uitdrukkingen voorkomen te behandelen, zodat de gebruikte metaforen op correcte wijze geïnterpreteerd kunnen worden, worden van iedere toespraak waarin de metaforen door de sprekers gebruikt zijn de bijzonderheden kort besproken en met tabellen en grafieken toegelicht. Vervolgens wordt het metafoorgebruik geïdentificeerd en verklaard door het analyseren van relevante en kenmerkende vooorbeelden. Daarbij is er aandacht voor de functie van de toespraak en de wijze waarop de metaforen hier al dan niet een rol in spelen.

4.1 Minister-president Balkenende

In het datamateriaal zijn vier toespraken van Minister-president Balkenende opgenomen. Als hoofd van de regering sprak hij in de periode juni 2009 – februari 2010 in het kader van verschillende gelegenheden over onderwerpen die gerelateerd zijn aan de economie en de financiële crisis. In zijn toespraken maakte hij gebruik van uiteenlopende metaforische uitdrukkingen voor het vormgeven van zijn boodschappen. De communicatieve functies van deze uitdrukkingen zijn in de volgende tabel per brondomein geordend:

Tabel 5: Totaaloverzicht van de communicatieve functies van het metafoorgebruik van Minister-president Balkenende

Brondomein Communicatieve functie*

Iv E M

WEERSOMSTANDIGHEDEN 7 3

OORLOG/ CONFLICT/ STRIJD 7 2 7

(27)

*De gebruikte afkortingen betekenen het volgende:

Iv = informatieverwerkend E = expressief M = manipulatief

De volgende grafiek geeft weer hoe de communicatieve functies zich tot elkaar verhouden, zonder daarbij rekening te houden met de conceptuele achtergrond van de verschillende metaforische uitdrukkingen:

Tabel 6: Verhouding communicatieve functies in de toespraken van Minister-president Balkenende

Om een levendig beeld te geven van de wijze waarop de metaforische uitdrukkingen door de minister-president in de toespraak verwerkt zijn, met welke functie hij ze gebruikt en hoe dit in verhouding staat tot het doel van de toespraken, worden verschillende voorbeelden uit de toespraken geanalyseerd:

Minister-president Balkenende sprak op 25 juni 2009 ter gelegenheid van de algemene ledenvergadering van het Verbond van Verzekeraars over het herstel van vertrouwen in de verzekeringssector. De vertrouwensbreuk is volgens de minister-president het gevolg van onverantwoordelijk gedrag door een aantal personen in de financiële sector. Hij vindt dat verzekeraars zelf de problemen op moeten lossen, door verantwoordelijk op te treden en goede dienstverlening weer centraal te stellen. Met betrekking tot de banken heeft de overheid hier al een gedragscode voor ontworpen, namelijk de Code Banken. Minister-president legitimeert deze beleidskeuze in de toespraak. Om aan te geven dat openheid en transparantie ook belangrijke sleutelwaarden moeten zijn voor verzekeraars, gebruikt hij in de volgende metaforische uitdrukking het MACHINE-brondomein:

De mechanismen die schuil gaan achter het provisiestelsel moeten zichtbaar zijn voor

de consument.

(Uitdrukking 186 – Minister-president Balkenende – 25-06-2009)

ZURE VRUCHTEN 1

TIJ 1

(28)

In de metaforische uitdrukking vergelijkt de minister-president het functioneren van het provisiestelsel met het functioneren van een machine. Hoewel de metaforische vergelijking geen inzicht geeft in de precieze werking van het provisiestelsel, worden er dankzij de mapping van de metafoor wel andere relaties tussen de concepten gelegd. Over machines is bijvoorbeeld bekend dat er een persoon nodig is om de machine in werking te stellen en ze bepaalde acties uit te laten voeren. Deze menselijke betrokkenheid is ook nodig om het provisiestelsel te laten functioneren, alleen is de precieze aard hiervan volgens Minister-president Balkenende niet duidelijk, terwijl dat wel zou moeten. De conceptuele metafoor KENNIS IS VISIE – de mechanismen moeten zichtbaar zijn - helpt hem bij het formuleren van zijn standpunt over deze kwestie. De metafoor heeft dus een manipulatieve functie.

Tweemaal maakt de minister-president in dezelfde toespraak gebruik van kennis over manuele controle om het abstracte doeldomein van financiële controle te concretiseren. De volgende uitdrukking is hier een voorbeeld van:

Maar om de greep van de overheid te verstevigen door meer regelgeving is naar mijn

stellige overtuiging niet de oplossing.

(Uitdrukking 187 – Minister-president Balkenende – 25-06-2009) De controle die de overheid heeft op de financiële sector in de vorm van regelgeving, wordt door Minister-president in deze uitdrukking geconceptualiseerd alsof de controle van een fysieke aard is. De conceptuele metafoor helpt hem niet alleen bij het concretiseren, maar ook bij het formuleren van zijn standpunt over de aard van de regelgeving. Het verstevigen

van de greep heeft in zijn oorspronkelijke context een negatieve klank en deze wordt in de

uitdrukking eveneens op het doeldomein geprojecteerd. Op deze manier is de minister-president in staat om in begrijpelijke termen te zeggen dat naar zijn mening de regelgeving van de overheid niet uitgebreid moet worden. Hij gebruikt de metafoor met een informatie-verwerkende en een manipulatieve functie.

Ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar in Tilburg, sprak Minister-president Balkenende op 3 september 2009 over de financiële crisis. Het publiek bestond uit

universiteitsbestuurders, de commissaris van de koningin van Brabant, de burgemeester van Tilburg en studenten. Het doel van de toespraak betrof het informeren van het publiek over de gevolgen van de financiële crisis en het legitimeren van de beleidsreactie van de overheid op de crisis. In deze toespraak van de minister-president zijn maar liefst 46 verschillende metaforische uitdrukkingen geïdentificeerd. Een metafoor die een aantal keer in dezelfde linguïstische vorm in de toespraak terugkeert, is de ECONOMISCHE HERVORMING IS EEN MACHINE-metafoor. Een voorbeeld is de volgende uitdrukking:

Toen was het de diepe crisis van de jaren dertig die als katalysator werkte voor een

aantal grote sociaal-economische hervormingen na de Tweede Wereldoorlog.

(29)

Wanneer men de metaforische uitdrukking heel precies leest, lijkt het alsof de crisis zelf verantwoordelijk is voor de veranderingen. In de context maakt Minister-president

Balkenende echter wel duidelijk dat het aan de overheid is om de kansen te grijpen die de financiële crisis hen biedt – of heeft geboden, in het geval van de Tweede Wereldoorlog. Omdat de minister-president de metafoor gebruikt om zijn persoonlijke attitude vorm te geven, heeft de metafoor een expressieve functie. Omdat de metafoor ook helpt bij het concretiseren van de wijze waarop de crisis positieve gevolgen kan hebben, is er ook sprake van metafoorgebruik met een informatieverwerkende functie.

In de toespraak maakt de minister-president eveneens een aantal keer gebruik van de conceptuele metafoor FINANCIËLE SITUATIES ZIJN WEERSOMSTANDIGHEDEN. In het

volgende fragment wordt deze metafoor in verschillende linguïstische vormen gerealiseerd: Wat Apple daarmee deed, is in slecht weer de koers verleggen terwijl anderen

schuilden voor de regen. Het risico op een nat pak nam het bedrijf blijkbaar voor lief,

om als eerste uit de startblokken te kunnen komen toen de zon weer ging schijnen. (Uitdrukkingen 114, 116, 117 & 119 – Minister-president Balkenende – 03-09-2009) De termen slecht weer, regen en nat pak representeren slechte weersomstandigheden en worden door de mapping van de conceptuele metafoor aan slechte financiële situaties gekoppeld. Het schijnen van de zon betreft uiteraard een representatie van goed weer en wordt door Minister-president Balkenende gebruikt om een goede financiële situatie te concretiseren. De ervaringen met goede en slechte weersomstandigheden zijn van een primaire aard en daarom geschikt om een complex en abstract doeldomein als financiële situaties in begrijpelijke bewoordingen te omschrijven. De kennis is van een dermate

primaire, logische aard dat het leggen van de juiste mapping tussen de beide concepten voor de ontvanger een eenvoudige actie betreft. De metaforische uitdrukkingen hebben dan ook een informatieverwerkende functie.

Tijdens het Amsterdam Financial Forum op 27 november 2009 sprak Minister-president Balkenende over het vertrouwen in het economische systeem en in banken voor en na de financiële crisis. De minister-president formuleert zijn standpunt over de maatregelen tegen de crisis en legitimeert het financieel beleid van de Nederlandse overheid. Een aantal keer maakt de minister-president in de toespraak gebruik van kennis over oorlog, conflict of strijd om over een complex en abstract economisch fenomeen te spreken. Een voorbeeld van een dergelijke metafoor is zichtbaar in het volgende fragment:

Om te beginnen de noodzaak van cross border banking. Momenteel zien we dat

zowel financiële instellingen als overheden de neiging hebben zich terug te trekken achter de nationale grenzen. Gezien de huidige dynamiek is dat op zich begrijpelijk,

maar het is absoluut geen duurzame oplossing. Protectionisme steekt de kop op. Men probeert winsten in eigen land te houden en het toezicht in eigen hand.

(30)

over, maar het is wel een teken aan de wand dat ze zich op dat moment niet sterk genoeg acht om als winnaar uit de bus te komen. Door de kennis die deze term oproept eveneens op het financiële doeldomein te projecteren, ontstaat de boodschap dat wanneer een land besluit tot protectionisme over te gaan, dit land zijn eigen zwakte toegeeft en de strijd met d financiële crisis niet durft aan te gaan. De metafoor heeft in deze uitdrukking dan ook vooral een manipulatieve functie en in mindere mate een informatieverwerkende functie.

Het REIS brondomein wordt door Minister-president Balkenende in dezelfde toespraak gebruikt om het langetermijn karakter en de doelmatigheid van financieel beleid te conceptualiseren, zoals in de volgende uitdrukking:

Deze bankierseed - die vergelijkbaar is met bijvoorbeeld de beroepseed van artsen - is een belangrijke stap naar de noodzakelijke morele omslag.

(Uitdrukking 71 – Minister-president Balkenende – 27-11-2009) Minister-president Balkenende gebruikt de metafoor om de keuze van het kabinet voor het invoeren van de Code Banken – de bankierseed – te legitimeren en tegelijkertijd zijn mening over de moraal in de financiële wereld te verkondigen. De kennis uit het REIS concept waar de minister-president in de uitdrukking naar verwijst, betreft het door middel van stappen zetten zich voorwaarts verplaatsen naar een bepaalde bestemming. De Code Banken is de stap voorwaarts en de plaats van bestemming betreft de noodzakelijke morele omslag. Zonder de Code Banken is het volgens Minister-president Balkenende dus niet mogelijk om de moraal te veranderen, is de interpretatie die uit deze metaforische uitdrukking volgt. De metafoor wordt door de minister-president dus met een manipulatieve functie gebruikt. Op 18 februari 2010 gaf Minister-president Balkenende op de bestuurlijke top van de

Vereniging Nederlandse Gemeenten uitleg over de aanleiding, inhoud en effectiviteit van de Crisis- en Herstelwet. De toespraak had als doel het beleid te legitimeren. De volgende uitdrukking is in deze toespraak opgenomen:

Het is een verhaal over een modern en gezond bouwbedrijf dat alles op alles moet zetten om de huidige economische storm te doorstaan.

(Uitdrukking 23 – Minister-president Balkenende – 18-02-2010) In de uitdrukking wordt kennis over het concrete brondomein WEERSOMSTANDIGHEDEN opgeroepen door de term storm en vervolgens op het doeldomein van de financiële crisis geprojecteerd. De ontologische overeenkomsten tussen beide concepten stelt de Minister-president in staat om de financiële crisis te conceptualiseren als slecht weer in de vorm van een storm. Dat de financiële crisis een serieus economisch fenomeen betreft met een

verwoestende invloed op de maatschappij en dat het bedrijven veel moeite zal kosten om de problemen te overwinnen, wordt met behulp van de metafoor in concrete termen duidelijk. De metafoor helpt de minister-president bij het concretiseren en dramatiseren van de situatie. Er is dus sprake van een combinatie van de informatieverwerkende en expressieve functie van metafoorgebruik.

Een andere metafoor in dezelfde toespraak die Minister-president Balkenende eveneens gebruikt om de invloed van de financiële crisis te conceptualiseren, betreft DE FINANCIËLE CRISIS IS EEN PERSOON. De metafoor wordt in de toespraak op de volgende wijze

(31)

Dat is een mooi beeld en het verhaal van de heer Wirken bewijst eens te meer dat de

crisis ons dwingt om nog kritischer te zijn op ruimtelijke procedures dan we toch al

waren.

(Uitdrukking 29 – Minister-president Balkenende – 18-02-2010) De conceptuele metafoor stelt de Minister-president in staat om menselijke eigenschappen toe te kennen aan een niet-menselijk en abstract object als de financiële crisis. Dat een persoon zowel op fysieke als op psychische wijze een ander persoon kan beïnvloeden, is kennis die iedereen over de eigenschappen van de mens heeft en die door de term dwingt wordt opgeroepen. Deze kennis structureert vervolgens het doeldomein van de financiële crisis. Door deze metafoor te gebruiken kan Minister-president Balkenende in begrijpelijke termen duidelijk maken dat de overheid door de financiële crisis bepaalde belissingen wel móet nemen, en dus eigenlijk geen andere keuze heeft dan kritisch naar de bestaande ruimtelijke procedures te kijken. Deze actie wordt als het ware opgelegd door de financiële crisis zelf. De personificatie wordt door de Minister-president dan ook gebruikt om de machteloosheid van de overheid op dit punt aan te geven. De metafoor heeft duidelijk een manipulatieve functie en in mindere mate een informatieverwerkende functie. Een ander – zeer waarschijnlijk ongewenst - gevolg van het gebruik van de metafoor in deze uitdrukking is dat het lijkt alsof de Minister-president de verantwoordelijkheid voor het bekritiseren niet wil nemen of niet durft te nemen.

4.2 Minister van der Hoeven

Vier toespraken in het datamateriaal zijn afkomstig van Minister van der Hoeven van Economische Zaken. In de periode april 2009 – juni 2010 sprak zij tijdens diverse gelegenheden over economische onderwerpen in relatie tot de financiële crisis. De toespraken hadden in sommige gevallen een vrij informatief karakter en waren in andere gevallen meer persuasief van aard. De communicatieve functies van het metafoorgebruik van de minister in de toespraken is in de volgende tabel per brondomein weergegeven: Tabel 7: Totaaloverzicht van de communicatieve functies van het metafoorgebruik

van Minister van der Hoeven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In 1965 kwam de metafoor van de BVD als staat in de staat middenin de maatschappij te staan.. merswaal op Prinsjesdag langs de route van de Gouden Koets. Hij pro- testeerde met

Dit  onderzoek  kan  worden  aangemerkt  als  een  kwalitatief  exploratief  onderzoek  omdat  er  een  verkennende  studie  wordt  uitgevoerd  naar  de  succes‐ 

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

• studies naar neurochemische en neuro-en- docriene processen die bij het ontstaan van paniek en andere vormen van angst betrokken zijn, aanvankelijk leidend tot een noradrener- ge

Een criticus van het onderzoek (Cahnman, 1948) schreef echter een jaar later dat dit niet bijzonder was, aangezien orthodoxe joden in juni niet mogen trouwen en dat het corpus dus

De illustratie past ook bij het macroniveau, maar is hier geplaatst, omdat in deze paragraaf fragmenten en daarmee conceptuele metaforen worden laten zien die de

It is against this problem, that the purposes of this study were firstly, to determine the heart rate and standard graded maximal oxygen uptake test values of u/15 high school

Hoofstuk 7 Bladsy 267 Dit is grotendeels om hierdie rede dat die navorser besluit het om ’n onderrig-leerprogramraamwerk vir Afrikaans Addisionele Taal te ontwikkel waarin