• No results found

Werkerlaan 3 in Hasselt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Werkerlaan 3 in Hasselt"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bestemmingsplan

Werkerlaan 3 in Hasselt

Toelichting

Gemeente Zwartewaterland

Datum: 16 juni 2011 Projectnummer: 100579

ID: NL.IMRO.1896.BP0029-VS01

(2)
(3)

INHOUD

1

 

Inleiding 3

 

1.1

 

Aanleiding 3

 

1.2

 

Globale ligging plangebied 3

 

1.3

 

Vigerend bestemmingsplan 4

 

1.4

 

Opzet van het bestemmingsplan 5

 

2

 

Planbeschrijving 6

 

2.1

 

Huidige situatie 6

 

2.2

 

Het plan 7

 

3

 

Haalbaarheid van het bestemmingsplan 10

 

3.1

 

Inleiding 10

 

3.2

 

Beleid 10

 

3.3

 

Milieu 15

 

3.4

 

Water 21

 

3.5

 

Flora en fauna 24

 

3.6

 

Cultuurhistorie en archeologie 25

 

3.7

 

Verkeer en parkeren 26

 

3.8

 

Economische uitvoerbaarheid 26

 

4

 

Wijze van bestemmen 27

 

4.1

 

Algemeen 27

 

4.2

 

Dit bestemmingsplan 28

 

5

 

Procedure 30

 

Bijlagen

Bijlage 1: Lankelma Geotechniek Zuid B.V, Verkennend bodemonderzoek loca- tie aan de Werkerlaan 3 te Hasselt, opdrachtnummer 63749,

15 september 2010;

Bijlage 2: VanWestreenen, Akoestisch onderzoek Werkerlaan 3, Hasselt, 12 maart 2010;

Bijlage 3: Hamabest BV, Quickscan Flora en Fauna Werkerlaan 3 te Hasselt, rapportnummer R10.277-GML-F01, 9 augustus 2010

(4)
(5)

SAB 3 Globale ligging en begrenzing van het plangebied in Hasselt (bron: Bing maps)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Werkerlaan 3 te Hasselt wordt een agrarisch bedrijf geëxploiteerd, in de vorm van een rundveehouderij. De eigenaar heeft een verzoek ingediend om de agrarische bestemming die op het perceel ligt te wijzigen in een woonbestemming. De plannen omvatten de sloop van vrijwel alle bedrijfsgebouwen. In plaats van deze bebouwing wordt een nieuw woongebouw gebouwd voor twee huishoudens. De bestaande be- drijfswoning blijft behouden. Binnen het vigerende bestemmingplan ‘Buitengebied’ van de voormalige gemeente Hasselt is dit niet mogelijk. Middels deze herziening wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt.

1.2 Globale ligging plangebied

Het plangebied, kadastraal bekend als Gemeente Zwartewaterland, Sectie G, nummer 910 ged., is gelegen in de gemeente Zwartewaterland, op circa 700 meter ten zuid- westen van bedrijventerrein Zwartewater. Het plangebied bevindt zich binnen de grenzen van de polder Mastenbroek. In de directe omgeving van het plangebied be- vindt zich een natuurgebied ten noorden en op ruime afstand bevinden zich enkele agrarische bedrijven en burgerwoningen van derden.

Het plangebied wordt begrensd door:

− De N331 ten oosten met parallel daaraan de Werkerlaan;

− Een in- en uitrit ten zuiden en westen;

− Gronden in agrarisch gebruik ten noorden.

Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en begrenzing van het plangebied glo- baal aangegeven. Voor een exacte aanduiding van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

(6)

SAB 4 Vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de voormalige gemeente Hasselt

1.3 Vigerend bestemmingsplan

In de huidige situatie valt onderhavig plangebied onder de werking van het bestem- mingsplan Buitengebied, dat in 1997 is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Hasselt. Met de uiteindelijke vaststelling van voorliggend bestemmingsplan komt een deel van het vigerende bestemmingsplan te vervallen.

Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied bestemd voor ‘Agrarische bedrijfsdoeleinden’.

De gronden die zijn aangewezen voor ‘Agrarische bedrijfsdoeleinden’ zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en zijn mede bestemd als kleinschalig kampeerterrein. Per bestemmingsvlak is ten hoogste één bedrijf toegestaan, met ge- bouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en agrarische cultuur- gronden. Per bouwperceel mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd met een maximale inhoud van 600 m³.

(7)

SAB 5 Burgemeester en wethouders zijn onder voorwaarden onder andere bevoegd om, in geval van opheffing van het agrarisch bedrijf, de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Woondoeleinden’. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

− de karakteristiek van het gebouw en de complexiteit van het (voormalige) boeren- erf, alsmede de landschappelijke kenmerken (percelering, beplanting), mogen niet worden aangetast;

− de infrastructuur mag niet verzwaard worden (bijvoorbeeld door het verharden van zandwegen);

− de verkeersaantrekkendheid mag in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks toenemen;

− een (dienst-)woning dient gehandhaafd te blijven;

− het aantal woningen mag niet toenemen.

Onderhavig plan voorziet in sloop van vrijwel alle bedrijfsgebouwen, behoud van de bestaande bedrijfswoning en nieuwbouw van een woongebouw voor twee huishou- dens met bijgebouwen en een aanpandige kantoorruimte. Deze ontwikkelingen pas- sen niet in het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en vallen ook niet onder de wijzigingsbevoegdheid die in dat plan is opgenomen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet wel in deze ontwikkelingen.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Deze toe- lichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied be- schreven. Daarnaast komen in dit hoofdstuk de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen aan bod door middel van een planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat in op de haalbaar- heid van het plan. Hier komen aspecten als beleid, milieu, flora en fauna en archeolo- gie aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de opzet van het plan en de wijze van bestem- men behandeld. Hoofdstuk 5 tenslotte is gereserveerd voor de resultaten van de procedure.

(8)

SAB 6

2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Werkerlaan 3 wordt momenteel een agrarisch bedrijf in de vorm van een rundveehouderij geëxploiteerd. Ten behoeve van het agrarisch bedrijf zijn een woonboerderij met aangebouwde stal, een jongveestal, een ligboxenstal voor het melkrundvee, een machineberging en een hooiberg/loods aanwezig. De locatie Wer- kerlaan 3 is momenteel via een in- en uitrit direct ontsloten op de Werkerlaan.

Huidige situatie in het plangebied (bron: Van Westreenen)

(9)

SAB 7

2.2 Het plan

2.2.1 Te slopen en te behouden bebouwing

Het plan voorziet in de sloop van vrijwel alle aanwezige bedrijfsbebouwing. De huidige boerderij/bedrijfswoning blijft behouden, maar de aangebouwde stal wordt gesloopt.

Een bestaande berging (gebouw B) van circa 250 m² blijft behouden. Ook de be- staande ontsluiting op de Werkerlaan wordt in stand gehouden. In totaal betreft de sloop van de woning en de bedrijfsgebouwen een oppervlakte van 971 m².

2.2.2 Nieuwbouw

Het plan voorziet in de ingebruikname van het plangebied voor woondoeleinden. Er is sprake van een inwoonsituatie. Daarbij is sprake van een kantoorfunctie in een aan- pandig kantoor.

Globale inrichtingsschets van het plangebied (bron: Team3Design)

(10)

SAB 8 Gevelaanzichten van de voorziene nieuwe woning (bron:Team3Sign)

(11)

SAB 9 Het plan voorziet in twee vrijstaande woongebouwen met ieder een inhoudsmaat van maximaal 1.000 m³. De bestaande woning (A) wordt als eengezinswoning voorzien.

Ten noorden van deze woning wordt een woongebouw voor twee huishoudens voor- zien met aanpandig een kantoorruimte. Het te behouden bijgebouw (B) van circa 250 m² zal tot dit woongebouw gaan behoren. In verband met het overstromingsrisico wordt het nieuw te bouwen woongebouw op 1 m boven NAP gerealiseerd (zie para- graaf 3.4).

Het plangebied wordt ontsloten middels de bestaande ontsluiting via een in- en uitrit die direct aansluit op de Werkerlaan. De nieuwe woning in het noorden van het plan- gebied wordt op deze in- en uitrit aangesloten via de oostzijde van het plangebied.

De groenstrook langs de Werkerlaan wordt verder aangeplant, waarmee de groen- strook verder wordt versterkt. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.

(12)

SAB 10

3 Haalbaarheid van het bestemmingsplan

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal de uitvoerbaarheid van het plan getoetst worden. Hierbij wordt on- der meer aandacht besteed aan de onderwerpen: beleid, milieu, water, archeologie en cultuurhistorie en de economische uitvoerbaarheid. Bij elk van deze onderwerpen zal geconcludeerd worden in hoeverre voorliggend plan uitvoerbaar is.

3.2 Beleid

3.2.1 Rijksbeleid Nota ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Ne- derland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leef- bare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling uit- gaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwik- kelingen. De nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de ver- schillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijk- heid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk be- leid op:

− versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;

− bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;

− borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;

− borging van de veiligheid.

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdruk- king van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kor- tere en langere termijn.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel 2009

De omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt het pro- vinciaal belang en het beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie heeft de status van structuurvisie onder de nieuwe Wro, Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal verkeer- en vervoersplan en Bodemvisie. De omgevingsvisie bevat de visie, beleidskeuzes en de uitvoeringsstra- tegie op het hele ruimtelijk-fysieke domein en is opgesteld met een doorkijk tot 2030.

De hoofdambitie van de provincie is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap (ruimtelijke kwaliteit).

(13)

SAB 11 Uitsnede v/d kaart ‘Natuurlijke laag’ uit de Omgevingsvisie (bron: provincie Overijssel) De centrale beleidsambitie hierbij is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden (duurzaamheid).

De provincie heeft deze ambities vertaald in generieke beleidskeuzes en ontwikke- lingsperspectieven, om haar beleid- en kwaliteitsambities te realiseren. Deze generie- ke beleidskeuzes en ontwikkelingsperspectieven dienen bij te dragen aan duurzaam- heid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wil de provincie realiseren door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal- culturele beleidsambities. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ont- wikkelingen.

De provincie wil ruimte bieden aan nieuwe economische dragers van het buitengebied die ook een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van hun omgeving en aan het ver- breden van het spectrum aan werkmilieus. Dit betreft niet alleen recreatie en toerisme, maar bijvoorbeeld ook de gezondheidssector en de ontwikkeling van streekproducten.

Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief “buitengebied accent produc- tie”. Dit ontwikkelingsperspectief omvat twee aspecten. Enerzijds open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt.

Anderzijds landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) die voorkomen in diverse land- schapstypen en waar ruimte is voor ontwikkeling van intensieve veehouderij. Het plangebied bevindt zich niet in zo’n LOG. De kwaliteitsambitie van de provincie is de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar. Via gebieds- kenmerken wordt aangestuurd op versterking van landschappelijke contrasten. Ver- schillende typen agrarisch gebruik worden omarmd en gestimuleerd door het beleid voor gebiedsinrichting (herverkaveling) en kwaliteitsbeleid voor agrarische erven.

Het plangebied ligt op grond van de gebiedskenmerkenkaart in het natuurlijke ge- biedstype “laagveengebieden (in cultuur gebracht)”.

(14)

SAB 12 In deze gebieden is onder invloed van grondwater en kwel veenmoeras ontstaan met afwisselend open water, rietmoeras, veenmoeras en opgaand bos. Voldoende water van goede kwaliteit en een hoge waterstand houden het veenpakket, de plaatselijke veengroei en hoge natuurkwaliteit in stand.

Het plangebied ligt daarnaast ten aanzien van het agrarisch cultuurlandschap in de

“laagveenontginningen”. Het beeld binnen dit landschapstype wordt bepaald door ge- bieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels accentueren deze ruimtelijke structuur. De gebieden hebben een hoog waterpeil, waarmee het veen zo- veel mogelijk in stand blijft. Het lint in de karakteristieke bebouwingsstructuur is opge- bouwd met voorkanten aan de openbare weg en de achterkanten aan het landschap.

De polder Mastenbroek, waar het plangebied deel van uitmaakt, is een bijzonder waardevol en herkenbaar gebied met een grootschalig open karakter met zijn wegen- en lintengrid en patroon van dijken. De bebouwingsstructuur hier kenmerkt zich door- dat de lintbebouwing op huisterpen ligt. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de laag- veenontginningen dienen deze bij te dragen aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de hout- singels als accentuering van de ruimtelijke structuur dienen te worden gerespecteerd en versterkt.

De provincie heeft de ambitie ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor schaalver- groting en verbreding in de landbouw. De mogelijkheden worden geboden binnen de voorwaarden van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel heeft tegelijkertijd met de Omgevingsvisie de omgevingsver- ordening vastgesteld, waarmee de doorwerking van de Omgevingsvisie juridisch mo- gelijk is gemaakt. De verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waar- voor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Toets plan

Het plangebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief Buitengebied accent produc- tie. Het plan voldoet niet geheel aan het streefbeeld dat de provincie voor dit ontwikke- lingsperspectief heeft ontwikkeld. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn echter toegestaan als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaaleconomi- sche redenen voor zijn, mits:

− voldoende verzekerd is dat ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt en;

− er voor de beoogde ontwikkeling geen MER-plicht is (cf. Wet milieubeheer).

Met de uitvoering van dit plan wordt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving versterkt en worden ter plaatse van het plangebied geen beeldbepalende landschapselementen, zoals de grootschalige openheid van de polder Mastenbroek, aangetast. Voor het plan geldt geen MER-plicht. Het past hiermee in het provinciale beleid uit de omgevingsvisie.

(15)

SAB 13 Ontwikkelingskaart Structuurvisie (bron: Gemeente Zwartewaterland)

3.2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Zicht op Zwartewaterland 2005-2020

In de structuurvisie wordt het ruimtelijk beleid van de gemeente geformuleerd voor de periode tot 2020. De visie behelst in het kort het geleiden van ruimtelijke ontwikkelin- gen en het sturen en begeleiden van ruimtelijke veranderingen.

Op de ontwikkelingskaart bij de Structuurvisie is in één oogopslag te zien, dat het Zwartewater de ruggengraat van de gemeente vormt. Bijna alle ontwikkelingen staan in relatie tot de rivier. De kernen richten zich weer op het water, het rivierenlandschap wordt herontdekt en de relaties tussen kernen en landschap worden door nieuwe ont- wikkelingen nieuw leven in geblazen.

De Structuurvisie gaat daarnaast specifiek in op de te behouden en ontwikkelen waarden in de polder Mastenbroek. Het gebied kent een hoge archeologische ver- wachting, die zich met name concentreert langs de Weteringen ter plaatse van de veelal op terpen gebouwde boerderijen. Naast archeologische waarden heeft de pol- der bijzondere natuurkwaliteiten. Deze zijn vooral te danken aan de in het verleden gebrekkige waterbeheersing, de grote rust en de nabije ligging van de IJssel, het Zwartewater en het Zwarte Meer. De polder is van internationale betekenis als over- wintergebied voor Kolgans en Kleine Zwaan en er broedt bijna een kwart van de Over- ijsselse Gruttopopulatie. Daarnaast is de polder Mastenbroek een belangrijke pleister- plaats voor Goudplevier, Regenwulp en Watersnip, een belangrijk ruigebied voor Kieviten en een van de weinige gebieden in Nederland waar, op landbouwpercelen, nog veldmuizenplagen voorkomen. Tijdens deze veldmuizenpieken komen Blauwe reiger, Buizerd en Torenvalk in dichtheden van nationale betekenis voor.

(16)

SAB 14 De gemeente streeft er in gebieden met landbouw als hoofdfunctie (waaronder de omgeving van het plangebied) naar dat de tendens tot schaalvergroting binnen de landbouw doorgang kan blijven vinden. Dit dient te gebeuren op een landschappelijk verantwoorde wijze: bij nieuwbouw van agrarische gebouwen moet rekening gehou- den worden met zaken als verkavelingstructuur en cultuurhistorische aspecten. Vrij- komende agrarische gebouwen moeten een functie krijgen die geen afbreuk doet aan de landschappelijke structuur en de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing. Dit mag niet leiden tot onnodige beperking van de dominante landbouwfunctie.

Welstandsnota Gemeente Zwartewaterland (2004)

Het beleid op het gebied van Welstand voor de woonwijken in Zwartewaterland is vastgelegd in de Welstandsnota uit 2004. Het plangebied bevindt zich in de Polder Mastenbroek, waarvoor een apart hoofdstuk is opgenomen in de Welstandnota. De bebouwing in de polder dateert uit eind negentiende en begin twintigste eeuw en geeft een oorspronkelijk beeld van boerderijen op een terp, ontsloten door een brug, met solitaire bomen aan de voorzijde, een hooiberg achter en een boomgaard opzij, om- sloten door een groensingel. De oorspronkelijk boerderijgebouwen staan met de nok haaks op de weg en hebben een kap met flauwe helling en wolfseinden. Het metsel- werk is versierd met blokjes. Bij nieuwbouw en op nieuwe plekken staan agrarische bedrijven op maaiveldniveau en bij nieuwbouw op nieuwe plekken niet altijd meer in de linten langs de weteringen. De agrarische bedrijfsgebouwen laten de ontwikkeling in de tijd zien van hout, via baksteen naar damwandprofiel en van klein- naar groot- schalig.

Het niveau van welstandstoetsing is 1; een hoog niveau. De inhoudelijke toets is ge- richt op het respecteren en interpreteren van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Voorts is het beleid er op gericht storende elementen in het deelgebied zoveel mogelijk tegen te gaan.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan – Inventarisatie, beleidsnota en actie- plan

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) is opgesteld met als doel het creëren van een doelmatig, veilig en duurzaam verkeers- en vervoerssysteem waar- van de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel.

Het beleidskader wordt gevormd voor de volgende punten:

− duurzaam veilig;

− garanderen bereikbaarheid;

− optimaal leefmilieu;

− realiseerbaar, betaalbaar en handhaafbaar.

Toets plan

Het plan voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied door de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing. Het plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke structuur en de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing en leidt niet tot onnodige beperking van de dominante landbouwfunctie. De nieuwbouw van het geplande woongebouw en het behoud van de bestaande woning zullen ge- paard gaan met een landschappelijke inpassing door middel van verdere aanplanting van de groenstrook langs de Werkerlaan. Verder past het plan binnen de gestelde ei- sen in de gemeentelijke welstandnota en het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan.

(17)

SAB 15

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem en het grondwa- ter geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Een verkennend milieutechnisch bodem- onderzoek is vereist indien een plan:

− betrekking heeft op een gebouw;

− het gebouw de grond raakt en er sprake is van een wijziging van de bestemming;

− het bouwplan regulier vergunningsplichtig is;

− voortdurend (meer dan 2 uur per dag) mensen aanwezig zijn in het gebouw.

Voorliggend plan heeft betrekking op de sloop van vrijwel alle bedrijfsbebouwing, het behoud van de oude bedrijfswoning en de bouw van een nieuwe woning voor twee huishoudens. Door ingenieursbureau Lankelma is op 15 september 2010) een ver- kennend bodemonderzoek uitgevoerd1.

Onderzoek

Bij het verkennend bodemonderzoek zijn in de bovengrond geen verhogingen aange- troffen. In de ondergrond is in de uitgesplitste deelmonsters nikkel aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde. In het grondwater is barium licht verhoogd aan- getoond. Formeel gezien is de bodem in het plangebied niet geheel vrij van bodem- verontereiniging. Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging, is na- der onderzoek echter niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan. Vanuit bodemkwa- liteitsoogpunt zijn er geen beperkingen geconstateerd ten aanzien van de geplande nieuwbouw in het plangebied.

3.3.2 Geluid

De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrens- waarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeur- grenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch on- derzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).

Voor de bestaande woning (A) aan de Werkerlaan 3, die behouden blijft, is de ge- meente Zwartewaterland van mening dat er in het kader van de Wet geluidhinder geen sprake is van een nieuwe geluidsgevoelige functie. Dit aangezien het feitelijk gebruik na de planontwikkeling niet wijzigt ten opzichte van de huidige situatie. Voor deze woning is daarom geen onderzoek uitgevoerd.

1 Lankelma Geotechniek Zuid B.V, Verkennend bodemonderzoek locatie aan de Werkerlaan 3 te Hasselt, opdrachtnummer 63749, 15 september 2010

(18)

SAB 16 Voorliggend plan maakt de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk in de vorm van twee wooneenheden. Door VanWestreenen is in maart 2010 een akoes- tisch onderzoek uitgevoerd2.

Onderzoek

Uit de toetsing van de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde Lden = 48 dB ter plaatse van de noord-, oost- en zuidgevel van de nieuwe woning (C) wordt overschre- den. Ook de maximaal toelaatbare grenswaarde van Lden = 53 dB wordt overschreden op deze gevels.

Langs de Werkerlaan zijn geen relevante afschermingen mogelijk om visuele en be- stemmingsplantechnische redenen. Mede doordat het scherm onderbroken wordt door de in-/uitritten van het terrein heeft een scherm bovendien geen afdoende in- vloed. Daarnaast is een praktische opstelling van de afscherming dermate ver van de rijbaan en de beoordelingspunten gelegen dat geen optimaal gebruik kan worden ge- maakt van de functie, waardoor de hoogten fors zijn.

De nieuw te bouwen woning heeft een geluidluwe buitenruimte aan de westzijde van de woning, waar de Lden lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er zijn bij deze woningvorm geen nadere voorzieningen nodig om een geluidluwe buitenruimte te garanderen. Deze geluidruimte is gegarandeerd wanneer de nokhoogte van de wo- ning 5 meter of hoger bedraagt en de goothoogte circa 3 meter bedraagt.

Dove gevels

Voor de nieuw te bouwen woning stelt de gemeente Zwartewaterland dat de noord-, oost- en zuidgevel als geluiddove gevel dienen te worden uitgevoerd. Dat wil zeggen dat er geen te openen delen in die gevels mogen zitten tenzij er geen geluidgevoelige ruimte achter zit, zoals een hal, een garage of een berging. De geluiddove gevels worden geregeld in de regels en verbeelding die horen bij dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan. In het kader van de aan- vraag van de bouwvergunning voor de nieuwe woning is inmiddels aangetoond dat het binnenniveau in de woning voldoet aan de eisen conform het Bouwbesluit.

3.3.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zweven- de deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet vol- doen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Neder- land derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogram-

2 VanWestreenen,Akoestisch onderzoek Werkerlaan 3, Hasselt, 12 maart 2010

(19)

SAB 17 ma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt ge- boden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende ma- te bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdra- gen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grens- waarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ųg/m³ verslechtering leidt.

Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwan- tificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aan- vaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekende mate’ bij- draagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op- zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwali- teit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehui- zen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

− Aan de Werkerlaan 3 in het buitengebied van Hasselt (gemeente Zwartewaterland) bestaat het voornemen om 1 bestaande woning te behouden en 1 nieuwe woning voor twee huishoudens te realiseren. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

− Het projectgebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 300 meter van een rijksweg, maar wel binnen de onderzoekszone van 50 meter van een provinciale weg. Woningen zijn echter geen gevoelige bestemming zoals bedoeld in het ‘Be- sluitgevoelige bestemmingen’. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

− De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft wel aan dat er bij o.a. een wo- ning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezond- heidsrisico’s uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministe- rie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2008, 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden lig- gen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Blootstelling aan luchtveront- reiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s.

(20)

SAB 18 Toets plan

Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de lucht- kwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

3.3.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingska- der voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning).

In de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14) is een specifieke regeling opgenomen voor voormalige bedrijfswoningen en nieuw te bouwen woningen op een voormalige agrarische bedrijfslocatie (in het kader van functiewijziging). Voor deze woningen geldt een lagere beschermingswaarde dan voor normale burgerwoningen. Op basis van ar- tikel 14 van de Wgv bedraagt de afstandseis tussen een veehouderij en een woning buiten de bebouwde kom die op of na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij en in samenhang met de beëindiging en de sloop van de bedrijfsgebouwen van de veehouderij, ten minste 50 meter.

Binnen deze afstand, en in de ruime omgeving, zijn geen agrarische bedrijven van derden gelegen. Door de beoogde ontwikkelingen worden dan ook geen veehouderij- en/agrarische bedrijven van derden in hun bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling beperkt.

Conclusie

De ontwikkeling betreft woningen en overschrijdt daarmee geen normen op het gebied van geurhinder. De ontwikkeling levert geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoe- ring van agrarische bedrijven of veehouderijen in de omgeving. Het aspect geur vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

3.3.5 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de milieuzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwik- kelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Voorliggend plan heeft betrekking op het behoud van een woning en de realisatie van een woning voor twee gezinnen in het buitengebied van Hasselt, gemeente Zwartewa- terland. Dit initiatief betreft een gevoelige functie, die omliggende bedrijven kan beper- ken in de bedrijfsvoering en eventuele uitbreidingsmogelijkheden. Er is sprake van onderlinge hinder tussen bedrijven als een bedrijf schade ondervindt in het productie- proces of aan het product als gevolg van de activiteiten van een ander bedrijf. Boven- dien kunnen bestaande omliggende gevoelige functies gelegen zijn in de milieuzone van het nieuw te realiseren initiatief.

De veehouderij aan de Zwolsedijk 8, op een afstand van ruim 600 meter, is het dichtstbijzijnde bedrijf in de buurt van het plangebied,

(21)

SAB 19 In de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’3 worden op basis van onderzoeks- en ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en milieuhin- dergevoelige functies. De richtafstand voor de rundveehouderij aan de Zwolsedijk 8 (‘Fokken en houden van Rundvee’) bedraagt 100 meter voor geur, 30 meter voor stof, 30 meter voor geluid en 0 meter voor gevaar.

Ten noordoosten van het plangebied ligt een gezoneerd industrieterrein. De geluids- contour van 50 dB(A) ligt ruim buiten het plangebied. Verder blijkt uit een akoestisch onderzoek ten behoeve van de Multifunctionele ontgronding polder Mastenbroek dat deze ontwikkeling niet zorgt voor een overschrijding van 50 dB(A) industrielawaai ten opzichte van het plangebied.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling in het plangebied belemmert geen bedrijven in de bedrijfs- voering en ontwikkelingsmogelijkheden. Geconcludeerd wordt dat er vanuit bedrijvig- heid geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.

3.3.6 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groeps- risico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 mil- joen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen.

Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhan- kelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ont- wrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

Stationaire bronnen in het plangebied

3 Bedrijven en milieuzonering 2009, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, maart 2009, ISBN-13: 9789012130813.

(22)

SAB 20 Uitsnede van de risicokaart (bron: provincie Overijssel)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rond chemische fabrieken en lpg-tankstations.

Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels.

Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmings- plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is (op enkele onderde- len na) op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Volgens de risicokaart van de provincie Overijssel bevinden zich geen stationaire bron, zoals bedoeld in het Bevi, nabij het plangebied.

Wegverkeer

Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe ‘Basisnet Vervoer van Gevaarlijke Stoffen’ (BVGS), zijn rondom het plange- bied vooralsnog geen knelpunten geïnventariseerd. Het BVGS is nog geen vastge- steld beleid. Desondanks is al aangesloten op dit beleid om in de toekomst te voldoen aan de wettelijke eisen. Het BVGS bepaalt voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte in de directe nabijheid mag worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindings- assen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een ge- bied.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen levert verder over het algemeen wei- nig problemen op ten aanzien van de veiligheid. Met name in zeer dichtbevolkte ge- bieden, indien op korte afstand van de weg grote groepen mensen verblijven, kunnen problemen spelen met externe veiligheid. Op basis van de provinciale risicoatlas is nabij het plangebied geen knelpunt geïnventariseerd.

(23)

SAB 21 Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en be- heersbaarheid van risico’s en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.

Railverkeer en vaarwater

In de nabije omgeving van het plangebied is geen spoorlijn of vaarweg aanwezig. De- ze aspecten zijn dan ook niet nader beoordeeld.

Gastransport- en buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen gastransportleidingen of andere soorten buisleidingen gelegen. Ook dit aspect is daarom niet nader beoordeeld.

Conclusie

Uit de risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire risicobronnen zijn gesitueerd. Bovendien zijn in de di- recte omgeving van het plangebied geen wegen, spoorwegen of waterwegen aanwe- zig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Met betrekking tot de externe vei- ligheid worden geen problemen te verwacht.

3.4 Water

3.4.1 Rijksbeleid Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlij- nen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van wa- ter. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Natio- naal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en ver- vangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Natio- naal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het plangebied ligt in de nabijheid van de rivier Zwarte Water en daarmee in het ge- bied ‘Rivieren’. De grote rivieren bestaan uit het Nederlandse deel van de Rijn inclu- sief de aftakkingen en de Maas en wordt onderscheiden in bovenrivieren, benedenri- vieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben andere hydraulische

kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming. De rivier en het rivierbed vormen het ‘buitendijks’ gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen kenmerken en eigenschappen.

In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, te- zamen met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging,

(24)

SAB 22 maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet houden.

3.4.2 Provinciaal beleid

Regionaal Waterplan Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet. In de omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikke- lingsperspectief.

Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de func- ties benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelij- ke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

De functie landbouw geldt in de gebieden waar sprake is van “buitengebied, accent productie”. In deze gebieden is het landbouwkundig gebruik leidend voor het waterbe- heer. Waar sprake is van veenweidegebieden of beekdalen wordt het peilbeheer af- gestemd op het gebruik als grasland. Diepere ontwatering is niet toegestaan. Het wa- terbelang is dienend aan de landbouwfunctie. Voor de inrichting en de waterkwaliteit gelden de normen voor wateroverlast en de eisen vanuit de Kaderrichtlijn Water als ondergrens.

Ontwikkelingsmogelijkheden bestaan uit ontwikkelingen die zijn afgestemd op land- bouw. Er is samenloop mogelijk met versterking van gebiedskenmerken en de groen- blauwe dooradering, met name op de flanken van natuurgebieden. Verder zijn er mo- gelijkheden voor recreatie (vissen, wandelen, kanoën) en cultuurhistorie (bijv. polder Mastenbroek).

Wat betreft veiligheid stelt de provincie dat bij de verdere ontwikkeling en herinrichting van de lage delen van Overijssel (gebieden die door dijkringen worden beschermd) aandacht moet worden gegeven aan voorzieningen die bij overstroming het aantal slachtoffers en de omvang van schade kunnen beperken. In gebieden die snel en diep onderlopen bij een dijkdoorbraak (dijkringen Mastenbroek en IJsseldelta) is het water- belang zwaarwegend.

3.4.3 Regionaal beleid

Waterbeheerplan Groot Salland

Alle waterbeheerders in Nederland hebben nieuwe waterbeheerplannen opgesteld voor de periode 2010-2015. Deze plannen zijn een gevolg van de nieuwe Waterwet (2009). Deze wet verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Neder-

(25)

SAB 23 land verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt be- heerd door de waterschappen Groot Salland, Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel en Rijn en IJssel.

Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende schoon wa- ter en voor veilig wonen en werken (taakvelden: watersysteem, waterketen en veilig- heid).

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, water- keten en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economi- sche, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervui- ling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ont- wikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

3.4.4 Gemeentelijk beleid Waterplan Zwartewaterland

Gelet op de ligging van de gemeente te midden van veel water is een goede water- huishouding van dit gebied essentieel. Veel gebieden binnen de gemeente hebben te maken met relatief hoge grondwater- en oppervlaktewaterstanden. Dit vergt een goe- de afstemming. In het waterplan zijn met de waterpartners in dit gebied afspraken gemaakt ten aanzien van het beleid en de uitvoering van maatregelen. Het beleid en maatregelen zijn geformuleerd rondom de peilers waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid.

Op basis van het waterbeleid van de hogere overheden heeft de gemeente Zwartewa- terland de volgende beleidsprincipes vastgesteld, waaraan het moderne integrale wa- terbeheer zou moeten voldoen:

1 Drietrapsstrategie (niet afwentelen van waterproblemen):

− vasthouden, bergen, afvoeren (waterkwantiteit, overschotten);

− vasthouden, bufferen, aanvoeren (waterkwantiteit, tekorten);

− schoonhouden, scheiden, schoonmaken (waterkwaliteit).

2 Uitgaan van stroomgebiedbenadering en waterketenbenadering; Water in ba- lans.

3 Gezonde en veerkrachtige watersystemen:

− juiste hoeveelheid water, van de juiste kwaliteit, op het juiste moment en op de juiste plek voor mens, dier en plant;

− watersysteem moet op orde zijn (voldoen aan normering regionale water- overlast);

− ecologisch gezond water, ook in stedelijk gebied.

4 Ruimte voor water:

− in het kader van veiligheid en voorkomen van wateroverlast.

− water meewegen, dan wel als sturend principe hanteren bij ruimtelijke plan- nen;

− met water de identiteit van water in relatie tot de omgeving zichtbaar maken.

5 Uitvoeren tegen laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

(26)

SAB 24 6 Goede interne en externe communicatie:

− samenwerking en afstemming (planvorming en uitvoering).

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) is in 2009 vastgesteld en beschrijft het beleid op het gebied van de riolering, grondwater en hemelwater voor de gemeen- te Zwartewaterland. Een belangrijk element uit het vGRP is het hemelwater en afval- water op een verantwoorde wijze te scheiden. Dit houdt in dat bij nieuwbouw gekeken moet worden naar mogelijkheden om het hemelwater gescheiden in te zamelen van het afvalwater. Naast duurzaamheid wordt in het vGRP ingestoken op thema's als bewustwording en communicatie.

Situatie plangebied

Als gevolg van de bouw van een nieuwe stal in het plangebied neemt het aandeel verhard oppervlakte binnen het plangebied af. Voor de negatieve effecten op de wa- terhuishouding van deze ruimtelijke ontwikkelingen moeten echter maatregelen wor- den genomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvin- den. Het doel is het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater om deze vervolgens te infiltreren in de grond. Vuilwater kan worden afgevoerd richting het riool.

Het hemelwater moet in de bodem worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie moet voorkomen worden dat er schadelijke stoffen via bouwmaterialen als bijvoorbeeld zink, lood en koper in het water of de in de bodem terechtkomen.

Het plangebied ligt in de polder Mastenbroek en heeft daardoor te maken met een overstromingsrisico. Om de gevolgen van een eventuele overstroming te beperken wordt het nieuw te bouwen woongebouw op 1 m boven NAP gerealiseerd.

3.5 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuur- waarden van het plangebied en de effecten van het plan op de natuurwaarden in de omgeving. Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Ha- bitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn- gebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Soortenbescher- ming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Het plan, gesitueerd aan de Werkerlaan 3 te Hasselt (gemeente Zwartewaterland, provincie Overijssel), voorziet in sloop van bedrijfsbebouwing, behoud van de be- staande woning en de bouw van een nieuwe woongebouw voor twee huishoudens.

Onderzoek

(27)

SAB 25 Door adviesbureau Hamabest is op 9 augustus 2010 een quickscan flora en fauna uitgevoerd4.

flora

Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde vaatplanten waargenomen. Deze wor- den ook niet verwacht. De omstandigheden in het plangebied zijn niet bijzonder ge- schikt voor de meestal veeleisende strikt beschermde soorten. Deze doelsoort zal daarom geen negatief effect ondervinden van de voorgenomen activiteiten.

vogels

Er zijn geen broedgevallen aangetroffen binnen het plangebied. Tevens zijn er geen jaarrond beschermde nesten aanwezig. De opstallen en de bomen zijn potentiële nestlocaties voor vogels. Sloop van de opstallen en eventuele kap van bomen dient derhalve buiten het broedseizoen plaats te vinden. De Flora‐ en faunawet hanteert voor het broedseizoen geen standaardperiode, van belang is of een broedgeval ver- stoord wordt, ongeacht de datum. Als richtdatum kan echter 15 maart tot 15 juli wor- den aangehouden.

Er zijn verlaten nesten aanwezig van de boerenzwaluw, maar geen verse sporen. De nesten zijn waarschijnlijk uit de tijd dat de stallen nog in gebruik waren en er vee aan- wezig was. Het nest van de boerenzwaluw is niet jaarrond beschermd. Ze keren elk jaar terug naar dezelfde locatie, maar maken elk jaar een nieuw nest. De exemplaren zijn waarschijnlijk vertrokken naar agrarische percelen in de omgeving waar de juiste condities (waaronder aanwezigheid water, vee en open mestopslag) nog aanwezig zijn.

zoogdieren

Er zijn geen verblijfplaatsen van (strikt) beschermde zoogdieren waargenomen of te verwachten. De te slopen opstallen zijn te open of juist te goed afgesloten en tevens enkelwandig. Negatieve effecten aangaande vleermuizen en andere strikt bescherm- de gebouwbewonende zoogdieren worden derhalve niet verwacht. Er zullen geen of een beperkt aantal bomen worden gekapt waardoor eventuele verblijfplaatsen of vlieg- routes van vleermuizen verloren gaan. De aanleg van nieuwe lijnvormige groenstruc- turen kan een positieve werking hebben op vleermuissoorten

Conclusie

Bij het flora- en faunaonderzoek zijn voor geen soortgroepen strikt beschermde plant- en diersoorten aangetroffen binnen het plangebied en deze worden ook niet verwacht.

Het aspect flora en fauna vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

3.6 Cultuurhistorie en archeologie

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelho- ge trefkans, of indien het projectgebied niet is gekarteerd.

4 Hamabest BV, Quickscan Flora en Fauna Werkerlaan 3 te Hasselt, rapportnummer R10.277-GML-F01, 9 augustus 2010

(28)

SAB 26 De gemeente Zwartewaterland beschikt op dit moment over conceptbeleid voor ar- cheologie. In dit beleid is het plangebied ingedeeld in het 50%-gebied. Dat betekent dat in dit bestemmingsplan een beschermende bestemming moet worden opgenomen voor ontwikkelingen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm.

Op basis van deze gegevens zal voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning te zijner tijd een archeologisch rapport moeten worden geleverd waaruit blijkt dat de ar- cheologische waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast.

3.7 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten op de Werkerlaan door middel van de bestaande uitrit.

Voorliggend initiatief betekent een geringe toename van het aantal verkeersbewegin- gen ter plaatse. De extra verkeersbewegingen gaan op in het ter plaatse heersende verkeersbeeld.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik ge- maakt van de kengetallen van het CROW5. Op basis van de publicatie van het CROW ligt het plangebied in een niet stedelijk gebied, met het gebiedstype “rest bebouwde kom”. Voor de woningen is uitgegaan van 2 middeldure tot dure woningen en 1 aan- leunwoning. Op basis hiervan wordt een parkeernorm berekend van gemiddeld 2 par- keerplaatsen per woning (inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers). Voor de aan- leunwoning geldt een parkeernorm van 0,3 tot 0,6. Bij twee woningen en een aanleunwoning ontstaat een behoefte van 4 tot 5 parkeerplaatsen.

Het plan voorziet in parkeerplaatsen op het eigen terrein. Gezien de omvang van het plangebied worden hiervoor geen belemmeringen voorzien.

Conclusie

Het aspect verkeen en parkeren vormt geen belemmering voor het plan.

3.8 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de reali- satie zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer of aanvrager worden doorberekend.

5 CROW, publicatie 182, Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering, 2008.

(29)

SAB 27

4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Van- uit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingspla- nologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de func- tie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

1 de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aan- gewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en

2 de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebou- wing (omgevingsvergunning voor het bouwen, de vroegere bouwvergunning) en re- gels voor het verrichten van ‘werken’ (omgevingsvergunning ten behoeve van het uit- voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, de vroegere aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

2. het bebouwen van de gronden;

3. het verrichten van werken.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk be- leid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in het bijhorende regel worden gegeven.

Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden in- gevuld:

1 Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggen- de gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mo- gelijkheden van de onderliggende bestemmingen.

(30)

SAB 28 2 Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking

heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ gere- geld.

Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

4.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

1 Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet wor- den bij het toepassen van de regels (artikel 2).

2 Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestem- mingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een omge- vingsvergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformu- leerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.

Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of ge- bruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunningstelsel en/of wij- zigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

3 Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidub- beltelregel, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels (deze laatste bepaling hangt samen met de afwijkingsregels en nadere eisen in het bestemmingsplan).

4 Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het over- gangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofd- stuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De ver- beelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het be- stemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan de- ze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan.

(31)

SAB 29 De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste in- terpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent de bestemmingen Tuin en Wonen.

Tuin

De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor de tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, met de daarbij horende verhardingen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (maximaal 1 m hoog).

Daarnaast zijn (ondergeschikt) in- en uitritten, parkeervoorzieningen, nutsvoorzienin- gen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Wonen

De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bestaande woning en voor een nieuwe, vrijstaande woning binnen het bouwvlak. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan en is in de nieuwe woning inwoning toegestaan.

Voor de bestaande woning gelden de bestaande maten voor inhoud, goot- en bouw- hoogte. De nieuwe woning heeft een maximale inhoud van 1.000 m³, een goothoogte van maximaal 4 m en een dakhelling van tussen de 20° en 60°. De nieuwe woning dient te zijn voorzien van een dove noord-, oost- en zuidgevel. Bij de bestaande wo- ning is 70 m² aan bijgebouwen toegestaan. Bij de nieuwe woning is een bestaand bij- gebouw van 250 m² toegestaan met de bestaande goot- en bouwhoogte.

Bij omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de be- stemmingsregels voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van een ver- groting van de oppervlakte van de woning, het geheel of gedeeltelijk verminderen van de dakhelling van een woning en/of voor het bouwen van een bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.

Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)

De gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

De mogelijk voorkomende waarden in de grond worden beschermd door middel van een omgevingsvergunningstelsel. Op de gronden mogen bijvoorbeeld geen bouwwer- ken en/of ondergrondse bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 30 m². Van deze regel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken, mits de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast.

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ wijzigen of verwijderen op basis van archeologisch onderzoek.

4.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

(32)

SAB 30

5 Procedure

5.1.1 Overleg

In het kader van het vooroverleg hebben de provincie Overijssel, waterschap Groot Salland en de Vrom-inspectie aangegeven geen opmerkingen te hebben. Verder zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.

5.1.2 Inspraak

Ingevolge de Inspraakverordening van de gemeente Zwartewaterland is een ieder de mogelijkheid geboden om een reactie te geven op dit bestemmingsplan. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

5.1.3 Zienswijzen

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de zienswijzen ver- werkt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor de Intercommunale vereniging voor hulp aan Gehandicapten in Limburg, opdrachthoudende vereniging (IGL) kan de gemeente een mandataris aanstellen voor de volledige legislatuur

Op basis van de bekomen documenten en toelichtingsnota wordt de statutenwijziging van Inter-media - die aan de buitengewone algemene vergadering van 20 december 2017 ter

De "Multidisciplinaire richtlijn (MDR) voor de detectie en behandeling van suïcidaal gedrag", die sinds het na- jaar van 2017 deel uitmaakt van het toezicht door

De onderneming kan in geen geval aansprakelijk worden gesteld of tot prijsvermindering, compensatie of herinlassing gehouden zijn indien taalfouten werden gemaakt in

Het persoonlijke gedrag van betrokkene toont een actuele en werkelijke, en voldoende ernstige bedreiging aan voor de openbare orde of de nationale veiligheid:

Dossiers met betrekking op activiteiten georganiseerd in het werkjaar 01 september 2015 – 31 augustus 2016 worden afgehandeld volgens het reglement ter ondersteuning van

Tijdens deze vierdaagse maak je zelf de decors en kostuums, leer je verschillende circustechnieken en creëren we samen onze eigen circusshow!. Deze show brengen we op het einde

Ingevolge artikel 108 §2, tweede lid in samenhang gelezen met artikel 8 van de Basiswet dient de directie in de beslissing tot fouillering op het lichaam ook te motiveren waarom