• No results found

SUMATRA'S WESTKUST.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SUMATRA'S WESTKUST."

Copied!
266
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IUI

F. E. C O U P E R U S .

HET RECHTSWEZEN

i i

i i

i .• \

B^HB ;

HI

i

i

i p

• i

SUMATRA'S WESTKUST.

.»z-.-

L E I D E N . — P. S O M E E W I L . 1882.

iiff^si

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0056 7428

(3)
(4)
(5)

H E T R E C H T S W E Z E N

SUMATRAS WESTKUST.

(6)
(7)

SUMATRA'S WESTKUST.

A C A D E M I S C H P R O E F S C H R I F T

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

AAN D E K I J K S - U N I V E K S I T E I T T E L E I D E N , OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

P R . JVL -ÇJ. D E p o E j E ,

Hoogleeraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte,

VOOR DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN, op Dinsdag den 17aen Januari 1882, des namiddags ten 3 ure,

DOOK

F R A N Ç O I S E M I L E COUPERUS,

GEBOB.EN T E BATAVIA.

LEIDEN. — P. SOMERWIL.

188 2.

(8)

(9)
(10)

-

(11)

Biz.

INLEIDING X I 1 1

late GEDEELTE.

§ 1. Organisatie, bestuur en rechtswezen der Maleiers.

A. Organisatie, bestuur 3 B. Rechtswezen 9

§ 2. Organisatie, bestuur en rechtswezen der Battah's.

A. Organisatie, bestuur 15 B. Rechtswezen 24

§ 3. Geschiedenis en rechtstoestand vóór de nieuwe regeling.

A. Geschiedenis en rechtstoestand van 181e—1837 29

B. Rechtstoestand na 1837 44

§. i. Invoering der nieuwe regeling 69 2de GEDEELTE.

Het Reglement tot regeling van het rechtwezen in het Gouverne- ment Sumatra's Westkust, vergeleken met de voor Java bestaande

bepalingen 81

(12)

XII.

3<le GEDEELTE.

Artikelen der wetgeving voor Java en Madura, correspondeerende met, en in de volgorde van de artikelen van het reglement tot regeling van het rechtswezen in het Gouvernement Sumatra's Westkust

Geraadpleegde werken 237 Schets der rechterlijke indeeling op Sumatra's Westkust

STELLINGEN 241

(13)

Het recht in Nederlandsch-Indië is gegrond op het recht in Nederland, doch slechts in beginsel, in zijn groote om- trekken. Wierp men, nog zoolang niet geleden, een oog op een onderdeel van dat recht, nam. het recht in de Buiten- bezittingen, dan bemerkte men spoedig voor een ongeloofe- lijken chaos te staan, waaruit men zich niet dan met de grootste inspanning kon uitwerken.

Eenheid in dien chaos te brengen en zooveel mogelijk den rechtstoestand der Buitenbezittingen conform aan dien op Java te maken, was het streven der Eegeering. En ook de benoeming van den heer Mr. T. H. DER KINDEKEN, in 1863, als Gouvernements-Commissaris, belast met de herziening van het rechtswezen in de Buitenbezittingen, wees op dat streven.

Het eerste gewest, waarheen deze zijne blikken wendde, was het Gouvernement van Sumatra's Westkust.

Als vrucht van zijnen arbeid werd den l8teu November 1875 aldaar ingevoerd het Reglement tot regeling van het rechtswezen in het Gouvernement Sumatra's Westkust.

(14)

XIV

Deze reorganisatie - geschoeid op den leest der bestaande toestanden op Java en Madura, en de voorlooper van een aantal dergelijke réorganisation l) - met die toestanden op Java te vergelijken, is het doel, wat ik mij bij het schrijven van dit proefschrift voor oogen stelde.

Bij de bearbeiding dezer materie, moest ik, tengevolge mijner weinige bedrevenheid in die zaak, een methodischen regel aannemen, die mij het werk zou vergemakkelijken, en zoo kwam het bij mij op, bij het schrijven dienzelfden regel te volgen.

Te meer werd ik hierdoor gedrongen door de gedachte, dat mijn werk, op deze wijze ingericht, mij later misschien van nut zou kunnen zijn, indien ik eenmaal geroepen kon worden om in gindsche gewesten het recht toe te passen.

Daarom heb ik mijn werkje aldus ingedeeld:

Het I»*» Gedeelte bevat, in 4 paragrafen, de huishoudelijke instellingen der twee hoofdvolken die het gewest bewonen, hunne rechtsinstellingen, vóór en na onze inmenging, de rechtsontwikkeling en geschiedenis, die hier van invloed op is geweest, van af de overname in 1818 tot aan de nieuwe regeling, en eindigt met eene korte geschiedenis dier invoe- ring zelve.

Het 2de Gedeelte bevat eene titelsgewijze vergelijking van

*) Stbl. 1874—33 voor de Kesidentie Banka.

" 1878—14 „ „ „ Palembang,

1871—65 „ „ B Lampongsche Distrikten.

„ 1880—32 „ „ „ z. O. afdeeling van Borneo.

„ 1881—82 „ het Gouvernement Atjeh en onderhoorigheden.

(15)

het Eeglement met de voor Java bestaande reglementaire bepalingen.

En eindelijk het 3d e Gedeelte, als een soort aanhangsel, eene lijst der correspondeerende artikelen der beide wetgevin- gen, met eene korte vermelding, ook der kleinere afwijkingen.

Hieraan heb ik toegevoegd eene schets der rechterlijke in- deeling in het gewest, aangevende de zetels der verschillende gerechten, alsmede het rechtsgebied der inlandsche recht- banken, residentie- en magistraats-gerechten.

Ik heb getracht deze schets zoo volledig en duidelijk mo- gelijk te maken.

Toch scheen het mij niet wenschelijk er ook de distrikts- gerechten op aan te geven, noch zelfs in eene afzonderlijke lijst hen te laten volgen.

Vooreerst zou de schets er in duidelijkheid door verliezen, maar voornamelijk maakt de onbestemde redactie van art. 1 der ordonnantie van 14 April 1875 zulks nagenoeg ondoenlijk.

Die onbestemde redactie toch, luidende: „worden etc, nog

„als distriktshoofden aangemerkt, alle gezagvoerende hoof-

„den der Inlandsche bevolking binnen dat gewest, welke,

„ofschoon andere titels voerende, aan geen ander Inlandsen

„hoofd, maar onmiddellijk aan de Europesche ambtenaren

„ondergeschikt zijn," was in de plaats getreden van de op- somming, door den Gouvernements-Commissaris in zijn eerste ontwerp voorgesteld, om zoodoende door dit algemeene voorschrift, niemand der hoofden te vergeten.

En thans, bij het eindigen dezer regelen, kan ik niet nala- ten hun allen, die mij bij de bewerking van dit geschrift, met raad en daad hunne hulpvaardigheid betoond hebben,

(16)

XVI

mijne welgemeendste dankbaarheid daarvoor te betuigen;

inzonderheid aan U, hooggeschatte Promotor, Prof. VAN DER

LITH, wees overtuigd dat de welwillendheid, waarmede gij- mij steeds hebt bijgestaan, door mij op den hoogsten prijs gesteld wordt, en niet vergeten zal worden.

Mijn hartelijken dank daarvoor.

(17)
(18)

-

I

à

(19)

uit over de residenties Padangsche Benedenlanden, Padang- sche Bovenlanden en Tapanoli. De Inlandsche bevolking dezer gewesten bestaat voornamelijk uit twee hoofdgroepen.

De Maleische b e v o l k i n g waarvan het ras het zuiverst is gebleven in de Padangsche Bovenlanden, en de B a t t a h - s c h e b e v o l k i n g die nagenoeg de geheele Residentie Ta- panoli bewoont.

Beide volken zijn scherp van elkander onderscheiden door verschil in taal, zeden en gewoonten. Zij zijn elkander zoo geheel vreemd, dat het alleen tengevolge van eene Euro- peesche overheersching denkbaar is, dat beiden onder het bestuur in een gewest zijn vereenigd.

Het rechtswezen van een volk hangt nauw te samen met zijne maatschappelijke instellingen.

Wij achten het dus niet ondienstig ter verduidelijking van ons onderwerp, hier in het kort te laten volgen, hoe die instellingen zijn, onder de Maleiers en onder de Battah's.

(20)

§ 1. Organisatie, bestuur en rechtswezen der Maleiers.

A. OBGANISATIE, BESTUUE.

De geheele inrichting der Maleische maatschappij berust op de verdeeling der bevolking in s t a m m e n of s o e k o e ' s . Zoowel in het bestuur als in het huishoudelijke leven van de Maleiers komt die stamverdeeling op de voorgrond; zij is de basis van het geheel.

S o e k o e beteekent een vierde deel, in welke beteekenis het nog gebruikt wordt ter aanduiding van een vierde van een reaal.

Dit wijst er dus op dat de oorspronkelijke bevolking ver- deeld is geweest in vier stammen.

Deze vier stammen waren B o d i , T j e n i a g o , K o t a en P i l i a n g .

Uit deze zijn later al de andere stammen ontstaan, die, hoewel oneigentlijk, ook Soekoe's genoemd worden.

Deze stammen te samen vormden het oude rijk van Me- n a n g k a b a u , aan welks hoofd een alleenheerscher stond met den titel van l a n g di P e r t o e a n .

Dit was echter in naam alleen zoo.

,

ft

(21)

Deze l a n g di P e r t o e a n , was slechts in naam het hoofd van het rijk, en M e n a n g k a b a u slechts de collectieve be- naming voor eene menigte onafhankelijke staatjes, die oor- spronkelijk geen anderen band hadden dan hunne gemeen- schappelijke afkomst.

Op zekere tijden verliet de vorst zijn residentie, vergezeld van eene aanzienlijke stoet en trok dan zijn gebied door.

Het doel van deze reis was echter alleen om de door de A d a t gebruikelijke eerbewijzen te ontvangen.

Waar hij de dorpen doortrok werd hem hulde en geschen- ken gebracht, doch met de dorpsaangelegenheden liet hij zich niet in.

Overal kreeg hij dan ook op zijn door de adat voorge- schreven vraag: of er geen verschil moest worden beslecht, of men geen zaak ter zijner kennisse wenschte te brengen, steeds een ontkennend antwoord.

Zoo lag dan het zwaartepunt der regeering, in het dorps- bestuur zelf.

Oudtijds toen de vier stammen nog bij elkaar bleven, was het bestuur zuiver patriarchaal, en de oudste van elke stam was het hoofd. Doch spoedig moest hierin verandering komen, zoowel door de uitbreiding der families, als door de noodza- kelijkheid om elders zich te gaan vestigen.

In eiken stam scheidden de families zich af onder een af- zonderlijk hoofd, zoodoende nieuwe soekoe's vormende. Dit familiehoofd had den naam van p a n g h o e l o e b o e a h pa- r o e t hetgeen beteekent „de e e r s t e o n d e r de n a a s t e b l o e d v e r w a n t e n , " daar hij steeds hoofd was die de oudste was.

De soekoe bestond alzoo uit een aantal families van denzelf-

(22)

6

den stam, die ieder onder hun eigen p a n g h o e l o e b o e a h p a r o e t stonden.

Tengevolge hiervan veranderde het zuivere patriarchale éénhoofdige bestuur in een veelhoofdig bestuur, want deze gezamentlijke panghoeloe's vormden het bestuur over de geheele soekoe. Wel werd het hoofd van den oudsten tak der familie, p a n g h o e l o e p o e t j o e h a u w e r (de top van de bamboe, hij die uitsteekt aldus) of kortweg p a n g h o e l o e p o e t j o e h geheeten, doch deze had geen grooter macht dan de anderen.

De waardigheid dezer panghoeloes was erfelijk, vandaar dat zij ook genoemd worden p a n g h o e l o e a n d i k o (erfelijke waardigheid).

Deze panghoeloes werden in hun bestuur bijgestaan door een m a n t r i , een m a l i e m en een h o e l o e b a l a n g of d o e b a l a n g .

De m a n t r i oefende als het ware het openbaar ministerie uit en was tevens adviseur in administratieve zaken, en daar waar het de toepassing van de adat gold.

De m a l i e m was voor de godsdienstige en de h o e l o e - b a l i n g voor de krijgszaken, in vredestijd tevens handhaver der orde en uitvoerder der bevelen van de panghoeloes.

Eene verzameling van soekoes wordt een n e gr i genoemd.

Aan het hoofd hiervan staan de gezamentlijke panghoeloes der verschillende soekoe's die de negri uitmaken.

Uit hoe vele soekoe's de negri thans ook bestaan moge, de aanduiding der vier oorspronkelijke stammen is behouden gebleven. Nog steeds spreekt de Maleier van zijn land als de n e g r i n a n k a - a m p a t S o e k o e (de negri der vier soekoes) en de offlcieele titulatuur voor de gezamenlijke panghoeloes

(23)

is D a t o e n a n k a - a m p a t s o e k o e of D a t o e n a n ber- / a m p a t .

In nauw verband met deze instellingen staat het eigen- aardige familieleven van den Maleier of liever, zonder dat eigenaardige familieleven waren dergelijke instellingen ten eenemale onmogelijk. Bij welke volken toch is het mogelijk niettegenstaande het huwelijk eene dergelijke instandhouding der familie te verkrijgen. Door het huwelijk toch verkrijgt men afscheiding en de nakomelingen in het tweede of derde geslacht zijn reeds van elkander vervreemd.

Bij den Maleier kan dat niet gebeuren. De man immers wordt door het huwelijk niet het hoofd van een nieuw gezin, doch blijft deel uitmaken van zijn vroegere soekoe, en de kinderen uit het huwelijk ontsproten volgen niet de soekoe van den vader maar van de moeder. De familie wordt dus door de vrouwelijke leden in stand gehouden, van daar ook dat de leden eener soekoe a n a k b o e a h pa r o e t heeten.

En hierbij komt nog dat het huwelijk tusschen leden der zelfde soekoe verboden is.

Het soekoebestuur was dus in den grond veelhoofdig, doch niet overal is dit zoo gebleven.

Daar toch, waar de negri veel in aanraking kwam met naburige negri's, werden door de verschillende soekoe's een hunner panghoeloe's, meestal de p a n g h o e l o e - p o e t j o e h , gedelegeerd om de soekoe te vertegenwoordigen. Deze geza- mentlijke gedelegeerde panghoeloes vormden dan onder den naam van p a n g h o e l o e n a n b e r a n a m of p a n g h o e l o e n a n b e r t o e d j o e , al naar gelang van het aantal soekoe's, de vertegenwoordiging der geheele negri.

Het kon wel niet anders of deze panghoeloes moesten in

(24)

8

hunne soekoe langzamerhand eenig overwicht krijgen, en zoo kwam het ook dat zij van lieverlede alleen aan het hoofd der soekoe stonden met den titel van p a n g h o e l o e s o e k o e . Niet overal echter geschiedde dit zoo, in die negri's toch die minder in aanraking met hunne naburen kwamen bleef het veelhoofdig bestuur in stand.

Tengevolge echter van de inmenging van het Nederlandsen gezag kwam ook hier verandering in. Daar het te lastig was om daar, waar men geen panghoeloes soekoe had steeds met al de hoofden in aanraking te moeten komen, werden door het Gouvernement soekoehoofden aangesteld, welke bij de bevolking echter minder in aanzien waren en in tegen- stelling der p a n g h o e l o e a d a t , p a n g h o e l o e rodi1) ge- noemd werden.

Het hierboven medegedeelde schetst in het kort de toe- stand en het bestuur van den Maleier. Het spreekt wel van zelf dat die toestand het zuiverst is gebleven in het binnen- land en dat daar waar de bevolking meer in aanraking kwam met vreemde naburen die toestand zich wijzigde.

Al die wijzigingen te behandelen zou ons te ver voeren.

In de noordelijke en zuidelijke grenslanden, Ayer Ban- g l e s , de O p h i r - d i s t r i k t e n en Hau, aan den eenenkant, en de landschappen S o e n g e i - P a g o e en I n d r a p o e r a aan den anderen kant, is het het duidelijkste merkbaar.

In eerstgenoemde landstreken zijn niet alleen de familie- hoofden geheel verdwenen, maar ook de hoofden der soekoe

') R o d i wordt genoemd allea wat van het Gouvernement uitgaat, meer in het bijzonder de heerendiensten.

(25)

hebben nog slechts een schijn van macht, welke is overge- gaan op een R a d j a , die als souverein optreedt, zooals de R a d j a v a n P a s s a m a n . Evenzoo in I n d r a p o e r a waal- een regent met den titel van S u l t a n aan het hoofd staat, en in S o e n g e i - P a g o e waar vier radja's het bestuur voe- ren, met de panghoeloes soekoe als ondergeschikten, en ieder met een S a n d i 1), om hen in de uitoefening van gezag te steunen.

Tengevolge echter van de Nederlandsche inmenging en de zucht tot centraliseering van het bestuur is bovengenoemde toestand thans merkelijk veranderd, zelfs ten koste van de adat. Wij hebben reeds gezien dat het Gouvernement, daar waar geen soekoehoofden bestonden deze onder de benaming van r o d i h o o f d e n aanstelden. Doch het ging verder. In navolging van het inlandsch bestuur op Java, hetwelk ge- heel gecentraliseerd is, stelde men in elke negri een persoon aan het hoofd, met den titel van p a n g h o e l o e k a p a l a , die in overleg moest handelen met de soekoehoofden en als vertegenwoordiger der negri met het Europeesch bestuur in aanraking kwam.

Dit was niet in overeenstemming met de adat.

Verder vereenigde men verschillende negri's tot een distrikt onder den oneigentlijken naam van l a r a s , (stam) en stelde ook hierover een persoon aan, zooals het heette als onzen w a k i l (vertegenwoordiger), doch inderdaad met het hoogste gezag bekleed.

Ook dit streed lijnrecht tegen de adat, want wel kende

*) S a n d i is de steen, welke als fundament onder de huizen wordt gelegd.

(26)

10

men vereenigingen van verschillende negri's tot een bond- genootschap in den oorlog, doch een afzonderlijk hoofd hier over bestond niet, hoewel in de Padri-oorlogen soms perso- nen optraden met den titel van T o e a n k o e , als hoofd van een dergelijk bondgenootschap, was dit niet de algemeene regel. Hoewel deze instellingen tegen de adat indruischen, kan men dit niet aan onkunde daarvan toeschrijven maar zal de reden wel moeten gezocht worden, evenals zulks het geval is met de soekoehoofden, aan de grootere gemakkelijk- heid om met een éénhoofdig dan met een veelhoofdig be- stuur te onderhandelen.

B. BECHTSWEZEN.

De rechtsbedeeling onder de Maleische bevolking voor en na onze inmenging verschilde merkelijk.

Vóór onze inmenging bestonden er slechts twee gerech- ten, dat van den p a n g h o e l o e k a m p o n g (familiehoofd) en dat van den p a n g h o e l o e s o e k o e .

Afscheiding tusschen burgerlijk en strafproces bestond niet;

trad niemand als klager op, dan werd ook niet vervolgd.

Nu konden zich bij een geschil een der vier volgende geval- len voordoen.

1». Partijen behooren tot dezelfde kampong.

Dan werd de beslissing van het kamponghoofd ingeroepen, en van dezen had men hooger beroep op de gezamentlijke kamponghoofden der soekoe, voorgezeten door het soekoe- hoofd. In deze vergadering hadden de kamponghoofden slechts

(27)

een adviseerende stem, doch het soekoehoofd volgde ge- woonlijk de meerderheid.

2°. Partijen behooren tot dezelfde soekoe maar tot een ver- schillende kampong.

In dit geval kwam de zaak voor het kamponghoofd van den verweerder.

Van deze uitspraak stond hooger beroep vrij op dezelfde vergadering als in het vorige geval.

3°. Partijen behooren tot dezelfde negri maar tot verschil- lende soekoe's.

Eerst werd de beslissing van het kamponghoofd van den verweerder ingeroepen. Was men met deze uitspraak niet tevreden dan ging men naar het soekoehoofd van den ver- weerder, die bijgestaan werd door de panghoeloe's kampong als adviseurs.

Was na deze uitspraak de zaak nog niet ten einde, dan werd zij een tijdlang slepende gehouden, doch zoo hierdoor tweespalt in de negri ontstond ging men over tot de p r a n g b a t o e (steenen gevecht), een soort van godsgericht. Hielp ook dit niet dan nam men zijn toevlucht tot de p r a n g b e d i l (gevecht met geweren), en hierdoor werd de zaak wel meestal opgelost, doch het was tevens ook oorzaak van hevige twisten en oorlogen onderling.

4°. Partijen behooren tot verschillende negri's.

Men vervoegde zich dan direkt tot den panghoeloe soekoe van den verweerder, of gold het eene belangrijke zaak, tot de gezamenlijke panghoeloes van de negri des verweerders.

Beide partijen gaven dan een t a n d a (teeken of pand) ge- ëvenredigd aan de waarde van het geschil, als teeken dat zij zich aan de uitspraak zouden onderwerpen.

(28)

Bij deze twee gerechten nu, zijn er tengevolge der van onze zijde ingevoerde instelling van de panghoeloe's kapala en larashoofden, twee nieuwe bijgekomen.

a. Het gerecht van den p a n g h o e l o e k a p a l a , bijgestaan door de gezamentlijke panghoeloes der negri, bij welke vergadering men zich kon beroepen op de uitspraken van het soekoehoofd.

b. Het gerecht van het 1 arashoofd, bijgestaan door de ge- zamentlijke panghoeloe's der negri van den verweerder, of door al de panghoeloe's der geheele laras; welk gerecht wederom hooger dan het voorgaande was.

Eene zaak doorliep dus gewoonlijk deze 4 stadiën, waarbij zeer dikwijls nog een vijfde kwam, want was men ook met de uitspraak van het larashoofd niet tevreden, dan vervoegde men zich tot de Europeesche ambtenaren. Deze riepen dan al de larashoofden hunner afdeeling te samen om in het laatste ressort te beslissen. In deze vergadering welke door hen geleid werd, hadden zij slechts eene advisee- rende stem.

Het procedeeren was echter zeer duur, tengevolge der t a h i l a m a s 1).

In alle zaken van eenig belang ging men dus direkt naai- den Europeeschen ambtenaar.

Tengevolge van hun praesidium werd de rechtspleging na- tuurlijk van lieverlede gewijzigd. Behoefte gevoelende aan een leiddraad hielden zij zich aan hetgeen voor Java be- paald was.

l) Eene belasting op de processen, genoten door de rechters.

(29)

De bewijstheorie kwam nagenoeg geheel overeen met die op Java.

Bekentenis alsmede getuigenis van 2 mannen is volledig bewijs. De verklaring van 2 vrouwen is slechts half bewijs, zoodat voor voldoend bewijs er vier noodig zijn. Verder kende men nog schriftelijk bewijs en de zuiverings eed, afge- legd door den verweerder in criminalibus.

In strafzaken gold de regel b a r o e t a n g . m e m b a y e r , (die schuld heeft moet betalen.) Was de schuldige niet in staat om te betalen dan is de familie voor hem aansprake- lijk, en de soekoe wederom voor de familie. Ja de aanspra- kelijkheid der soekoe gaat zelfs zoover, dat indien er een lijk wordt gevonden of een diefstal gepleegd op haar gebied, en de schuldige niet bekend wordt, de soekoe tot de betaling verplicht is. Is ook de familie of soekoe onvermogend, dan kon het gebeuren dat geheele families pandelingen werden.

Om dit te voorkomen had de familie het recht, het schuldige familielid te verstooten ( b a n d h a r . ) Het gevolg hiervan was dat hij in geval van recidieve of gedood, of slaaf werd ge- maakt.

D o o d s l a g en m o o r d . Geen onderscheid werd hier tus- schen gemaakt. De bloedprijs of o e w a n g b a n g on, was niet overal hetzelfde. In 1842 werd zij echter in overeen- stemming met de gezamentlijke hoofden, gesteld op /"960 ko- per waarvan 2/3 komt aan de familie van den verslagene en

*/a door de hoofden, die het vonnis geveld hebben, wordt ge- noten.

Ter vervanging van den gedoode wordt tevens een slaaf aan de familie van den vermoordde toegewezen.

Wordt de bloedprijs niet betaald, dan kan de schuldige öf

(30)

14

gedood worden (door een familielid van den verslagene, of door den hoeloebalang), öf hij wordt als slaaf toegewezen aan het hoogst in rang zijnde hoofd.

In geval de doodslag is gepleegd door den echtgenoot bij betrapping van overspel op heeterdaad, wordt dit niet als een strafbaar feit aangerekend.

V e r w o n d i n g werd gestraft met p a m p a s (smartegeld), waarvan het. bedrag afhangt van de belangrijkheid der ver- wonding.

D i e f s t a l . De boete hierop gesteld heette meer in het bij- zonder d e n d a *), en werd genoten door de rechters; tevens werd de schuldige veroordeeld om het gestolene of de waarde er van te restitueeren.

H o e r e r i j of o v e r s p e l . Voor de eerste maal bestond de straf in boete, maar bij recidieve moest het ontblootte lichaam van de schuldige vrouw met honig besmeerd, met bijtende mieren bezet, en aan de schaamdeelen met peper en andere bijtende bestanddeelen worden ingewreven.

Tengevolge echter van onze inmenging werd veel hierin veranderd.

Slavernij en pandelingschap verdwenen, op weinig uitzon- deringen na, het terdood brengen van een schuldigen geschiedde door tusschenkomst van het openbaar gezag, en door middel van onthoofding, het verstooten werd vervangen door ver- banning uit de negri, overspel en hoererij werden hoogstens met 3 maanden tenarbeidstelling gestraft; b a n g o n en p a m - p a s werden zooveel mogelijk vermeden, en bij onvermogen

*) D e n d a beteekent in het algemeen boete.

(31)

-> van den schuldige was de familie niet meer aansprakelijk, doch werd hij gestraft met tenarheidstelling. Ook in de meeste gevallen was het eene zeldzaamheid, wanneer niet ge- straft werd volgens onze wettelijke bepalingen, hoewel zulks echter moelijkheden genoeg opleverde.

é

(32)

'

fil

§ 2. Organisatie, bestuur en rechtswezen der Battahs.

A. ORGANISATIE, BESTUUR.

De B a t t a h ' s c h e bevolking bewoont de streken tusschen de M a l e i s c h e en A t j e h n e e s c h e landen. Zij vormen een

maatschappij zoo geheel verschillend met de Maleische, zoo- L even door ons in het kort geschetst, dat het onmogelijk is

hen hiermede te vergelijken.

Ook op hen heeft natuurlijk de aanraking en dientenge- volge de vermenging met vreemde naburen, zooals de Ni as- s e r s , M a l e i e r s en A t j e h n e e z e n zijn invloed gehad op hunne maatschappelijke instellingen, zoodat dan ook de toe- stand te S i n g k e l , B a r o s , S i b o g a en N a t a l zeer ver- schillend is van de meer in het binnenland gelegen afdeelin- gen A n k o l a en M a n d h e l i n g , waar de oorspronkelijke instellingen het zuiverst zijn bewaard gebleven.

Doch zelfs in deze twee gewesten is de toestand niet hetzelfde, zoowel ten opzichte der instellingen als van het karakter van het volk.

Terwijl in A n k o l a een sterk democratische geest heerscht

en het volk met zijn hoofden als met zijn's gelijke omgaat, f

(33)

en dientengevolge die hoofden onmogelijk eene autocratische macht kunnen uitoefenen, heeft zich i n M a n d h e l i n g vanaf de vroegste tijden een aristocratie gevormd, die zich streng wist te handhaven, en die, hoewel ook hier het volk niet slaafsch onderworpen is, toch nagenoeg als Souverein de teu- gels van het bewind voert.

Dit onderscheid in verhouding tusschen volk en hoofden, dat natuurlijk in het nauwste verband staat met de ver- schillende bestuursvorm, heeft zijn ontstaan te danken gehad aan de verschillende wijze waarop beide gewesten bevolkt zijn geworden.

Zoowel A n k o la als M a n dh e l i n g zijn ontstaan uit emigraties van volkstammen van het hooger op in het bin- nenland gelegen T o b a , doch de omstandigheden waaronder, waren niet dezelfde.

Laat ons in het kort de ontwikkeling en vorming dier maatschappij schetsen.

De oorspronkelijke bestuursvorm moet een patriarchale geweest zijn. De bevolking was verdeeld in stammen, m a r - g a ' s geheeten, wier leden allen behoorden tot ééne groote familie. Een familiebestuur gelijk bij de Maleiers was on- denkbaar; men miste hier namelijk de instelling dat de familie werd voortgeplant door de vrouw, waardoor het bij de Maleiers alleen mogelijk was die families in stand te houden.

Bij de B a t t a h ' s heeft de vrouw niet veel te beduiden, zij volgt den man en deze vormt door het huwelijk een nieuw gezin, waarvan zijne kinderen leden worden.

Hierdoor wordt het duidelijk waarom een veelhoofdlg fa- miliebestuur onmogelijk was.

2

(34)

18

Aan het hoofd van de m a r g a stond dan ook één marga- hoofd, wiens waardigheid erfelijk was.

Waar eens een m a r g a gevestigd was, werd geene vesti- ging van andere toegestaan, tenzij deze de suprematie van de vorige wilde erkennen.

Hierdoor werd de uitbreiding van gezag in de hand ge- werkt, doch het eigenaardige familieleven van den Battah beperkte wederom die macht.

De Battah hecht namelijk zeer sterk aan familiebanden, zelfs zoo sterk dat personen van dezelfde m a r g a niet met elkander in het huwelijk mochten treden, daar dit gelijk stond met bloedschande.

Zij hadden er dus belang bij zich bij elkander aan te sluiten, teneinde de stam voor uitsterving te bewaren.

Zoo hadden dan ook de meeste emigraties naar A n k o l a plaats door twee m a r g a ' s te gelijk, waarvan men de eene hoofdmarga zou kunnen noemen, terwijl de andere B a y o - b a y o genoemd werd.1)

Het hoofd van dien B a y o - b a y o was wel ondergeschikt aan den Kadja der hoofdmarga, (dit was een hoofdvoorwaarde voor de aansluiting), doch zoodra er gemeenschappelijke be- langen in het spel waren, kon hij zijn invloed uitoefenen, en zoodoende werd de macht van den Badja getemperd.

De B a y o - b a y o vormde dus een tegenwicht tegen de ontwikkeling van een autocratisch gezag.

In M a n d h e l i n g heeft deze invloed zich niet doen ge- voelen.

') Bayo-bayo ~ gast, vreemdeling.

(35)

M a n d h e l i n g bestaat uit G r o o t - en K l e i n - M a n d h e - l i n g ; in het eerste is de m a r g a N a s o e t i o n in het tweede de m a r g a L o e b i e s de overheerschende.

Evenals A n k o l a is ook M a n d h e l i n g bevolkt door emi- granten uit T o b a . De eerste emigranten vestigden zich echter in P a d a n g - L a w a s (gelegen ten N. O. van Mand- h e l i n g , tusschen M a n d h e l i n g en Toba), waar zij zich tengevolge van een langdurig verblijf belangrijk uitbreidden.

Beide marga's ontwikkelden zich naast elkander, en wisten hunne onderlinge onafhankelijkheid te bewaren.

En ook later toen van hier eene emigratie in het groot naar M a n d h e l i n g plaats had, bleef dien toestand voortduren.

Het bezwaar van niet te kunnen huwen bestond dus niet, daar zij in elkanders's onmiddelijke nabijheid woonden, en zoo bestond er voor hen ook geen reden om andere stam- men naar zich toe te lokken, zooals bij de partiële vestigin- gen te A n k o l a het geval was.

Zoodoende waren de Eadja's in staat hunne autocra- tische positie te handhaven, daar geen B a y o - b a y o die macht temperde, terwijl nieuwe vestigingen alleen toegestaan werden, onder onvoorwaardelijke erkenning der suprematie van de vorige.

Bij de uitbreiding der bevolking en de dientengevolge stichting van nieuwe kampongs kregen de afstammelingen van den eersten Radja het bestuur over die kampongs. En zoo kan men in M a n d h e l i n g een feit waarnemen wat den geheelen toestand kenschetst, dat namelijk alle Radja's hetzij distrikts- hetzij kamponghoofden, niet alleen leden der zelfde m a r g a N a s o e t i o n of L o e b i e s zijn, maar ook op beider gemeenschappelijke stamvaders kunnen wijzen.

(36)

20

Beschouwen wij thans de inrichting van het kampongbe- stuur, in verband met de verdeeling in m a r g a ' s .

Als punt van uitgang dient de moederkampong. Aan het hoofd hiervan staat een persoon met den titel van K a dj a n i O e t a , P a m o e s o e k of P a n a m b o e k .

Tengevolge van latere vestigingen alsook door uitbreiding der bevolking, ontstonden nieuwe kampongs, die echter on- derworpen waren aan de moederkampong.

Het oorspronkelijke hoofd nam toen den titel aan van Pa- n o e s o e n a n ( P e r k o e m p o e l a n ) . uit welke laatste bena- ming reeds blijkt dat hij aan het hoofd stond van eene federatie van kampongs.

Zooveel mogelijk is later bij de verdeeling in distrikten, op de oorspronkelijke verdeeling gelet.

Die federatie wordt D j a n d j i a n of K o e r i a genoemd.

In elke kampong (ripé o e t a ) in de D j a n d j i a n staat een afzonderlijke P a m o e s o e k1) aan het hoofd, natuurlijk onder- geschikt aan den P a n o e s o e n a n .

Een éénhoofdig kampongbestuur is de regel, hoewel in A n k o 1 a soms 6 of meer hoofden het bestuur voeren, hetgeen echter geen aanleiding geeft tot verdeeling van grondgebied.

Onder den P a m o e s o e k worden in M a n d h e l i n g nog aangetroffen E a d j a ' s si O b a n r i p é , doch bij uitzondering.

Dit zijn personen van afkomst die eenig huisgezin om zich heen verzameld hadden; werd hun partij grootgr, en steeg hun macht, dan was de Kadja wel gedwongen hun

*) In M a n d h e l i n g heeft de P a n o e s o e n a n nog het direct bestuur over de moederkampong gehouden, in A n k o la echter is dit op een af- zonderlijk hoofd overgegaan.

(37)

eenig gezag te schenken teneinde scheuring in de kampong tegen te gaan. Meestal echter wisten zij zich toch los te rukken van de moederkampong, vormden dan eene nieuwe kampong en namen zij ook den titel aan van p a m o e s o e k ; vandaar dat ze slechts bij uitzondering gevonden worden.

Somtijds ook breidde de kampong zich uit door stichting van p a g a r a n s , dit zijn gehuchten buiten de kampong, veelal ontstaan tengevolge van overbevolking. Namen ook deze in grootte toe dan stelde de Eadja een zijner familie- leden aan het hoofd, en wie hem te voren in het bestuur van den p a g a r a n geholpen had, kreeg mede eenig aandeel in het bestuur en den titel van S o e h o e .

Verder had men nog in M a n d h e l i n g een ander soort hoofden, D j a - i - o e t a n ' s genaamd. Dit waren oorspronkelijk P a m o e s o e k s , doch steeg hun macht en aanzien, en breidde hun kampong zich uit tot nieuwe kampongs die ieder weder een afzonderlijk hoofd kregen, dan vormden zij in den D j a n d j i a n een soort onderchstrikt (ripé go d a n g ) , be- staande uit eene verzameling van kampongs.

Zij waren echter ondergeschikt aan den P a n o e s o e n a n ; ook worden zij slechts bij uitzondering gevonden.

Men ziet dus het bestuur in handen der navolgende personen : 1*. De P a n o e s o e n a n als eerste hoofd van de D j a n d j i a n , en in M a n d h e l i n g tevens Radja Oeta van zijn eigen kampong.

2°. De D j a-i-o e t a n (bij uitzondering) hoofd van eene ver- zameling kampongs (ripé go dang), doch ondergeschikt aan den Panoesoenan.

3°. De P a m o e s o e k , hoofd van een kampong en onderge- schikt aan de beide vorige.

(38)

22

4°. De B a d j a si O b a n r i p é (bij uitzondering) onderschikt aan den Pamoesoek, in dezelfde kampong.

5°. De S o eh o e (niet overal) ondergeschikt aan den P a m o e - s o e k en R a d j a si O b a n r i p é .

De waardigheid van al deze hoofden is erfelijk in de rechte mannelijke linie.

Behalve deze personen treft men nog andere personen aan, die oorspronkelijk slechts raadslieden, toch eenig aandeel in het bestuur hebben gekregen.

Zij worden N a t o b a n g s of N a t o r a ' s en in Mandheling ook P a n g a t o e a genoemd.

Het zijn:

1°. De N a t o b a n g B a y o - b a y o . 2°. De N a t o b a n g A n g g i n i B a d j a . 3°. De N a t o b a n g h a l l a k n a d j a d i . 4°. De N a t o b a n g N a m o r a - m o r a .

1°. D e N a t o b a n g B a y o - b a y o , kortheidshalve B a y o - b a y o genoemd, is de afstammeling van het hoofd van de ne- venmarga, die de hoofdmarga vergezelde, en dus van een anderen stam dan de Badja.

Hij is de rechterhand van den Badja, scheidsman in alle geschillen tusschen dezen en zijn bloedverwanten ( N a m o r a - m o r a ) onstaan, oordeelt verder over het huwelijk van den Badja, bepaalt de huwelijksprijs (dj o e dj o er) en is bemidde- laar in alle geschillen hieruit gerezen.

Hij heeft geen direct aandeel in het bestuur, doch slechts een soort protectoraat, ten eerste over zijne eigene bloedver- wanten en stamgenooten, en verder over de aanverwanten van den Badja uit andere kampongs, in het geval dat deze zich in zijn dorp komen vestigen, en bovendien over alle

(39)

families die hoewel van verschillende marga's, elders door aanverwantschap met een Eadja geacht worden tot een hoo- geren stand te behooren.

In Man d h e l i n g is zijn aanzien natuurlijk zeer gering.

2°. De N a t o b a n g A n g g i n i Eadja, kortheidshalve Ang- gini Radja genoemd, is een verre bloedverwant van den Radja, gesproten uit het huwelijk van een Radja met eene vrouw uit den minderen stand of met eene slavin.

Hij behoort alzoo niet tot de N a m o r a - m o r a (adel), maar vormt slechts een halve adel.

Onder zijne bescherming staan behalve zijne familieleden, ook die personen, onverschillig van welke marga, die bij het aangaan van een huwelijk met een vrouw van zijn stam, de djoedjoer niet hebben kunnen betalen, waardoor de man verplicht is de vrouw te volgen. Zoolang die schuld niet is afgedaan, blijven de kinderen uit zulk een huwelijk geboren en ook hunne nakomelingen onder de leiding van den Ang- gini Radja. Evenzoo kan, wegens dezelfde aanleiding de Bayo-Bayo leden van den A n g g i n i Radja tijdelijk on-.

der zich hebben.

Hij is van dezelfde marga als de Radja, en vervangt dezen, niettegenstaande hij van mindere geboorte is dan de Bayo- Bayo, bij ontstentenis in het bestuur, waar hij in gewone gevallen echter geen aandeel in heeft.

In M a n d h e i in g is hij zeer in aanzien en valt het verschil in stand tusschen hem en de Namora-mora nagenoeg weg.

3°. De overige vrije ingezetenen, onverschillig van welke marga, voor zooveel zij niet behooren tot den Bayo- Bayo of den A n g g i n i Radja staan onder directe be- scherming van een of meer N a t o b a n g s h a l l a k na

(40)

24

djadi1), naar gelang van het aantal ripé's in. een kam- pong. Zij zorgen voor de regeling der zaken van huis- houdelijken aard, als het regelen der huwelijken en het beheer der nalatenschappen.

4°. De N a t o b a n g N a m o r a - m o r a is de vertegenwoordi- ger van de bloedverwanten van den Kadja, in het geval, dat nog een ouder lid van de familie dan de regeerende Radja in de kampong is.

De N a t o b a n g s te samen worden S o e h o e - S o e h o e ge- noemd.

De Soehoe-Soehoe vormen met den Eadja Oeta of P a m o e s o e h den kampongraad. Zijn er in de kampong ook nog E a d j a si Oban Eipé, dan hebben die ook zitting in _dien raad, waarbij zich in Ankola nog soms voegt de Na-

t o b a n g N a m o r a - m o r a .

Tegenwoordig worden echter alle hoofden die onder den Eadja Oeta of kamponghoofd tot het bestuur in eenige be- trekking staan, aangeduid met den algemeene naam van ka- pal a ripé, en hebben bij de invoering der heerediensten eenig gezag gekregen.

De Eadja si Oban Eipé, de Soehoe, de verschillende N a t o b a n g s , alles voert thans den naam van k a p a l a ripé (ripéhoofden.)

En zoo is dan thans het bestuur in handen van een koe- r i a h o o f d , (de p a n o e s o e n a n ) met een legio kampong- hoofden (pamoesoek) en ripéhoofden onder zich.

') H a l l a k — mensch, d j a d i — veel, H a l l a k n a d j a d i beteekent dus de gewone burgerklasse.

(41)

B. EECHTSWEZEN.

Vóór dat de invloed van het Nederlandsen gezag zich deed gelden, werd de rechterlijke macht bij de Battah's uitge- oefend, door:

1°. De r i p é - h o o f d e n .

Het ripé-hoofd, bijgestaan door de oudsten der ripé nam kennis van alle geschillen van luttelen aard, tusschen per- sonen beboorende tot de zelfde ripé of wijk, behoudens be- roep op den pamoesoek.

2°. Den k a m p o n g r a a d , ( p e r o e h o e m a n s o p o n a n go- d a n g) gepraesideerd door den pamoesoek.

Voor dezen raad werden gebracht alle andere geschillen, welke volgens de heerschende begrippen als van genoegzaam belang werden aangemerkt en verder alle zaken waar de adel in betrokken was.

3°. Den r a a d d e r g e h e e l e D j a n d j i a n gepraesideerd dooi- den panoesoenan.

Deze raad had het hooger beroep van de vorige en als de p a m o e s o e k of p a d o e a n a vervolgd moest worden stond hij direct voor dezen raad terecht.

Er bestond geen onderscheid tusschen het burgerlijk en strafproces, geen publiek aanklager. De beleedigde partij, zijn familie of zijn hoofd, deed de aanklacht, met medebrenging van zijn getuigen. Bloedverwantschap was geen bezwaar om in dezelfde vergadering zitting te nemen, noch om uitspraak te doen in zaken waarin bloedverwanten waren betrokken.

Geen schrijver assisteerde de vergadering, niets werd in ge- schrift gebracht, zoodat het dan ook dikwijls gebeurde, dat

(42)

26

reeds lang afgedane geschillen weder op nieuw voorkwamen.

Elk bracht zijn eigen getuigen mede, doch had men er noodig welke men niet kon gebieden, dan moest de pamoe- soek voor de oproeping zorgen.

Allen kwamen alzoo gezamentlijk voor, zoowel partijen als getuigen, en een ieder bepleitte zijn eigen recht; doch dit kon men ook door een bloedverwant laten doen.

Voorloopig onderzoek bestond niet.

De rechtsingang' werd steeds geconstateerd door het geven van een t a n d a door partijen, ten bewijze dat zij zich aan de uitspraak zouden onderwerpen, en die tot het einde bij den voorzitter bewaard bleef.

Bij onvoldoend bewijs kon men den zuiveringseed opleg- gen, en ook de aanklager en de getuigen konden onder eede gehoord worden.

De eed was tweeërlei, de groote eed, die bestond in het aanroepen van den D i e b a t t a m a n o e n g a l (het eenige opperwezen) bij heilige graven, en de kleine eed, namelijk het bezweren der b e go e s (booze geesten) op een wierook- vat in de open lucht. Slaven, zwangere vrouwen en onmon- digen mochten niet worden beëedigd.

Ook mochten slaven, wanneer hunne meesters in de zaak

"waren betrokken, of bloedverwanten van den beschuldigde, wanneer hunne verklaring de misdaad zou moeten staven, niet als getuigen gehoord worden.

Na het onderzoek ving de beraadslaging aan. Het was geen gewoonte hierbij partijen en getuigen te verwijderen.

Het hoogste in rang zijnde hoofd kreeg het eerst het woord, en zoo vervolgens. De beslissing geschiedde bij meer- derheid van stemmen. De uitspraak geschiedde in het open-

(43)

baar ; hierbij werd bepaald. de dag van executie of betaling van boeten.

De straffen die opgelegd konden worden bestonden in:

lo. Den dood van den misdadiger en zijne naaste bloedver- wanten.

2 o. Den dood van den misdadiger, met algemeene verbeurd- verklaring van goederen, en slavernij aan zijn geheele huisgezin opgelegd.

3". Den dood van den misdadiger.

4 o. De slavernij van den misdadiger en zijn geheele huisgezin.

50. De slavernij van den misdadiger.

6°. Uitbanning voor eeuwig.

7°. Uitbanning.

8«. Beboetingen in verschillende graden.

9°. Opsluiting in een blok.

10». Slagen, welke straf echter aan geen vrije lieden kon worden opgelegd.

11«. Verlies van rang, gezag en stemgerechtigheid.

12o. S ir a - a s s a m . *)

De boete bestond in geld, vee, slaven, lijnwaden, kippen, eieren, palmwijn, rijst of sirie, waarvan sommige afkoop-

*) Dikwijls werd bij het doodvonnis de opeting van het lijk bevolen.

Het werd dan in stukken gesneden en gebraden. De beleedigde had de keus van het eerste stuk, daarna de rechters en vervolgens al de vrije mannen der gemeente elk naar zijn rang. De hoeveelheid zout (s ira) en citroen (ass am) bij menschenvleesch als toespijs benoodigd, moest door des ver- oordeelden bloedverwanten worden verstrekt, als teeken hunner onderwer- ping aan het vonnis, en als belofte dat zij alle aanvechting van wraak- zucht zouden smoren. Waar het cannibalismus verviel, bestaat noch in za- ken van doodrecht, de zelfde verplichting onder den naam van s i r a - a s s a m , doch wordt nu in geld voldaan.

(44)

28

baar waren. Zij moest voldaan worden op den bepaalden dag, in de s o p o (raadsgebouw), waar recht was gesproken en werd volgens rang, verdeeld onder de hoofden die recht hadden gesproken, en de beleedigde partij.

De palmwijn, rijst, sirie, etc. werden dadelijk verdeeld, en de vrouwen belast alles naar behooren toe te bereiden. Hierna ving het gastmaal in het raadhuis aan.

De adel kreeg een dubbele portie.

In deze primitieve toestanden werd natuurlijk zeer veel gewijzigd tengevolge onzer inmenging.

Voornamelijk kwamen wij slechts in aanraking met de hoofden der D j a n d j i a n .

Deze werden aan ons verbonden. Zij kregen den titel van koeriahoofd, een ambtsstok en vele eenige bezoldiging.

Deze hoofden vormden onder leiding van een Europeesch ambtenaar een Rapat, voor welke alle eenigszins belangrijke zaken gebracht werden.

Met de kleinere zaken bemoeide zich hot Gouvernement niet, deze werden in de kampong afgedaan; doch ook veelal ging men toch van deze uitspraken in hooger beroep bij den rapat, daar men hoe langer hoe meer vertrouwen daarin vond. De rapats werden op gezette tijden gehouden.

In burgerlijke zaken diende men gewoonlijk zijn klacht in bij den Europeeschen ambtenaar, welke hiervan aanteekening hield en naar de Rapat verwees. De tegenpartij liet hij door diens hoofd oproepen om te verschijnen, met medebrenging van getuigen.

In strafzaken hield de civiele autoriteit een voorloopig on- derzoek, en werden de antwoorden daarbij verkregen door den inlandschen schrijver opgeteekend.

(45)

Op de zitting droeg de eischer zijn vordering of klacht voor, de beklaagde antwoordde hier op, hierna werden de getuigen gehoord en dan de hoofden in de gelegenheid ge- steld te vragen.

Werd het onderzoek als volledig beschouwd dan ging men over tot de beraadslaging in tegenwoordigheid van het pu- bliek, waarna de beslissing aan de partijen werd medegedeeld.

In strafzaken bracht de president de leden gewoonlijk eerst op de hoogte der zaak, en deelde hun de uitslag van zijn voorloopig onderzoek mede.

Van hetgeen op de zitting voorviel werd aanteekening ge- houden door den inlandschen schrijver. Deze aanteekeningen werden later geboekt in een register, waarvan door partijen een uittreksel te bekomen was.

In strafzaken werd het vonnis opgezonden aan den Gou- verneur ten fine van bekrachtiging. T a n d a ' s werden niet meer gevorderd, weigerde de veroordeelde partij aan het vonnis te voldoen, dan volgde zijn aanhouding of tenarbeid- stelling.

De straffen toen nog opgelegd, bestonden in:

1°. Doodstraf, echter zeer zelden en nooit meer vergezeld van opeting van het lijk.

2». Boete in geld; deze werd echter gewoonlijk niet betaald en dan vervangen door gevangenis of dwangarbeid.

3°. Dwangarbeid.

Van lieverlede kreeg de bevolking groot vertrouwen in deze door ons geleidde rechtspraak, de ambtenaren kregen hoe langer hoe meer invloed en konden zoodoende onge- merkt onze rechtsbegrippen de overhand doen krijgen.

(46)

§ 3. Geschiedenis en rechtstoestand voor de nieuwe regeling.

A. GESCHIEDENIS EN EECHTSTOESTAND VAN 1814 — 1837.

Den 13den Aug. 1814 werd met Engeland het tractaat ge- sloten, waarbij de teruggave onzer koloniën en bezittingen bepaald werd. Die overgave ging echter met verschillende moeielijkheden gepaard, en meer in 't bijzonder was de over- name van Padang aan zwarigheden onderworpen.

Den 15den Mei 1818 werd hiertoe door KK. GG-. besloten en J. DUPUY, gewezen secretaris van den Luit. Gouverneur op Java hiermede belast. Deze vertrok den 20sten van Bata- via en kwam den 3a e n Juli te Benkoelen aan.

Padang ressorteerde onder het Gouvernement van Benkoe- len, en hiervan was in het voorjaar van 1818 RAFFLES Luit.- Gouverneur geworden.

Deze, die reeds met leede oogen de overgave van Java had aangezien, trachtte nu weder de overgave der Westkust te bemoeielijken en Sumatra voor de Engelschen te behouden.

Den 5d e u Juni volgde een Conferentie met RAFFLES, doch

DUPUY moest onverrichter zake terugkeeren, daar RAFFLES

(47)

beweerde niet tot de overgave gerechtigd te zijn, alvorens de administratiekosten van af 1795 ware erkend geworden.

Dientengevolge wendden KK. GG. zich tot het Opperbe- stuur in Bengalen, dat het gedrag van BAFFLES ten zeerste laakte en de orders tot overgave hernieuwde.

Een andermaal vertrok DUPUY van Batavia en den 22sten Mei 1819 had de overgave van Padang, Priaman, Poeloe Chinco en Ajer-Hadjie zonder verdere moeielijkheden plaats.

Over Ajer-Bangies kon men het echter niet eens worden, zoodat deze post eerst later in onze handen kwam.

De toestand was echter verre van schitterend. Onze neder- zettingen, alle kustplaatsen, hadden geen gemeenschap over land, alles was er geheel Engelsch, de handel in handen van Engelschen. Aan de rechtsbedeeling hadden de Engelschen zich weinig laten gelegen liggen, nog nooit was er een ander vonnis uitgesproken dan een tijdelijke verbanning naar het B a teiland.

En hierbij kwamen nog de woelingen in het binnenland onder de bevolking zelve.

Er had zich namelijk sedert eenigen tijd eene godsdien- stige sekte gevormd, de P a dr ie s genaamd, die de zeden onder de bevolking wilde verbeteren, zooals zij het noemden het ware geloof.invoeren, en voornamelijk te velde trokken tegen het gebruik van opium, tabak, sirie, toewah, hanen- gevechten en dobbelspel, waaraan de Maleiers verslaafd waren.

Voornamelijk was ook hun streven gericht tegen de a d a t , en wilden zij de K o r a n zuiver zien opgevolgd.

Eeeds onder BAFFLES hadden eenige Maleische hoofden, welke zich niet aan de Padries wilden onderwerpen, herhaal- delijk de Engelsche bescherming tegen hen ingeroepen, doch

(48)

82

BAFFLES had zich hier steeds voorzichtig buiten weten te houden.

Toen het bestuur in onze handen was overgegaan, kwa- men diezelfde hoofden bij ons met hetzelfde verzoek, en be- loofden van hun kant, uit naam der bevolking afstand te zullen doen van alle Menangkabausche landen.

Hiertoe waren zij eigenlijk noch bevoegd, noch voldoende in aantal, zoodat de afstand dan ook nooit door de Maleiers is erkend.

DUPUY toen Resident-Commissaris, hoewel in het begin huiverig zich met de inlandsche zaken in te laten, besloot toch later er toe over te gaan, en zoo werd den 10 Februari 1821 met 14 hoofden eene overeenkomst gesloten waarbij van onzen kant hulp werd beloofd tegen de Padries, maar daarentegen alle Menangkabausche landen aan ons werden afgestaan.

Zoo wikkelden wij ons dan in een oorlog met de Padries, - die jaren lang zou duren en alzoo voor langen tijd de ont-

wikkeling van Sumatra moest tegengaan.

De oorlog nu uitgebroken zijnde, moest het bestuur in krachtige militaire handen overgaan, en werd dan ook DU- PUY den 9de° December 1821 vervangen door den Luitenant- Kolonel RAAFF, een jong, moedig en voortvarend krijgsman.

Deze streed in den beginne met veel voorspoed, doch leed den 17aeD April 1823 bij den Marapalm in Lintau een gewel- dige nederlaag, waarbij hij 4 stukken geschut verloor.

Tengevolge hiervan werd RAAFF naar Batavia ter verant- woording opgeroepen, doch hij wist den Gouverneur-Generaal voor zich te winnen, en zag zich den 4a e n November 1823 wederom als Militair kommandant benoemd te Padang, met

(49)

den uitdrukkelijker! last echter om zoo min mogelijk te oor- logen, doch meer vredelievend te werk te gaan. Op 1 Jan.

1824 nam hij ook het burgerlijk gezag van DUPTJY over.

Tevens werd een „provisioneel reglement op het binnen- landsch bestuur en dat der finantiën in de Residentie Padang en onderhoorigheden" vastgesteld, waarin, in hoofdstuk IV, bepalingen omtrent de Politie en Justitie voorkwamen.1)

Er zouden landraden en rechtbanken van omgang worden opgericht. De Resident zou zich houden aan, en zooveel mo- gelijk trachten in te voeren, de bepalingen voorkomende in het Reglement op de administratie der Politie en der Crimi- neele en Civiele Rechtsvordering onder den Inlander in Ned.- Indië gearresteerd bij besluit van Hunne Excellentiën K. K. Gr. G.

van den 10den Januari 1819 n°. 6 (Staatsblad n°. 20),

Hem werd echter eene zeer groote bevoegdheid gegeven om dat Reglement te wijzigen naar gelang van plaatselijke omstandigheden, zullende hij zoodra mogelijk een bepaald voorstel hieromtrent aan den Gouverneur-Generaal aanbieden.

De landraden zouden gepresideerd worden door een Assis- tent-Resident of den Secretaris der Residentie, terwijl de vonnissen door deze in Crimineele Zaken gewezen aan de goedkeuring van den Resident waren onderworpen.

In Civiele Zaken zou men bij den Resident in appel kun- nen komen.

Om de drie maanden zou een ambtenaar benoemd worden als omgaand rechter bijgstaan door een Secretaris tevens Fiscaal.

') 4 Nov. 1823 n°. 18. Zie Reglementaire en andere wettelijke bepalin- gen betreffende etc., bijeenverzameld en uitgegeven door het Hoog Ge- rechtshof ran Ned.-Indië,

3

(50)

34

De benoeming der Assessoren, Djaksa's en Panghoeloe's of Hoofdpriesters zou geschieden door den Resident, terwijl tevens de vonnissen van die rechtbank door hem moesten worden goedgekeurd, met uitzondering der doodvonissen welke naar het Hoog Gerechtshof gestuurd werden.

Dit Reglement werd echter niet ingevoerd, daar de oorlog ons nog te veel bezig hield en een groot gedeelte van het grondgebied nog in handen der Padries was.

In Januari 1824 scheen een oogenblik van rust te zullen aanbreken, daar door bemiddeling van den Assistent-Resident

VAN DEN BERG, een verbond te Massang werd gesloten met de Padries van B o n d j o 1, (22 Jan.), doch spoedig werd dit verbond door RAAFF zelf verbroken, door een aanval op Kota-lawas.

De Padries dit beschouwende als een vredebreuk zonden het contract terug, en de oorlog barstte opnieuw uit.

Kort daarop overleed RAAFF (17 April) en werd opgevolgd door den Luitenant-Kolonel DE STITEBS, welke den 24 Decem- ber 1824 te Padang aankwam.

Zijne instructie luidde zeer vredelievend. Deels uit over- tuiging, deels ook gedwongen door den opstand op Java, die Sumatra van een groot gedeelte der troepen ontblootte, volgde nu eene andere richting in het bestuur, en volgde

DE STUEBS eene meer vredelievende politiek. Krachtig werd hij hierin ondersteund door een jong Arabier, SAÏD SALIMOE'L DJAFRIED, die zich tengevolge van zijne bemoeiingen den titel van R a d j a P e r d a m e i a n (vredevorst) verwierf.

Tengevolge van diens tusschenkomst, werd in November 1825 te Padang een overeenkomst gesloten met de hoofden van Lintau, Limapoeloe en Agam, waarbij partijen beloofden elkander over en weer met vrede te zullen laten.

(51)

Met de hoofden van Bondjol was echter geen vrede ge- sloten, zoodat wel af en toe schermutselingen plaats hadden, doch van weinig beteekenis. Overigens hadden onze defen- sieve houding en de gemaakte overeenkomst eene goede uitwerking, en bleef de toestand rustig tot het vertrek van

DE STUEES in 1829.

Gedurende dezen tijd werd het een en ander tot regeling- van het rechtswezen uitgevoerd.

Zoo werd bij resolutie van 20 December 1825 n°. 16 en n°. 18 Instructies gegeven voor den Assistent-Eesident der Padangsche Bovenlanden en van Natal, welke Instructies ook bepalingen bevatten omtrent Politie en Justitie.

Te Padang werd in het begin van 1826 een Raad van Justitie opgericht onder presidium van MB. DE HAAN, expres- selijk hiervoor uit Batavia overgekomen.

Te Benkoelen1) kwam een Inlandsche Raad, voorgezeten door den omgaanden rechter uit Padang.

Beide rechtbanken waren samengesteld uit de hoofdregen- ten, vier hoofden als assessoren, een Djaksa en een hoofd- priester.

Gedurende 3 jaren na de oprichting dier rechtbanken wer- den te Padang en Benkoelen acht doodvonnissen uitgespro- ken en ter executie gelegd, zonder de minste wanorde te

') Volgens het tractaat van London van 17 Maart 182é werden de overige Engelsehe bezittingen aan het Nederlandsche Gouvernement afge- staan. Alzoo werden Benkoelen ten zuiden, en Natal ten noorden aan Padang gehecht.

In 1825 vertrokken de heeren DE STUEES en VEEPLOEÖH, K.K. met de overname belast, naar Benkoelen; den 6en April had de overname van Benkoelen plaats en kort daarna die van Natal.

(52)

Si;

veroorzaken, terwijl daarentegen vroeger geen inlandsen hoofd zitting durfde nemen uit vrees voor weerwraak.

In 1827 werd echter die Raad van Justitie, tengevolge der bezuinigingen van den G.G. DU BUS tijdelijk opgeheven, doch de landraad bleef bestaan.

Verder hadden buiten de hoofdplaats ook nog vergaderin- gen met inlandsche hoofden plaats, onder den naam van landraden, doch deze landraden waren slechts schetsen van landraden, gepresideerd door menschen zonder kennis van zaken, doorgaans officieren, en door DE STUERS alleen inge- steld om de hoofden te gewennen aan bijeenkomsten met ons.

Groote verbeteringen kon echter de STUERS ook niet tot stand brengen, en de toestand was bij zijn aftreden dan ook nog verre van gunstig. Doch hij had de zaken gaande weten te houden, en dit was reeds zeer veel.

In 1829 werd onze Arabische afgezant SAÏD SALIMOE'L DJAFRIED vermoord, zooals men beweerde door de Padries.

Hierdoor, en tevens omdat men partij wilde trekken van de verzwakking der Padries tengevolge van onderlinge twisten, brak de oorlog weder opnieuw los, en gingen de opvolgers van DE STUERS, de Resident MAO GILLAVRY (tot 1831), maar voornamelijk ELOUT, die in Maart 1831 als civiel en militair gezaghebber te Padang aankwam, aanvallend te werk.

De oorlog op Java omstreeks dezen tijd geëindigd zijnde, was men in staat eene groote troepenmacht naar Sumatra te sturen, en de oorlog werd dan ook met succes gevoerd, zoodat in 1832 Bondjol in onze handen viel, waardoor een groot aantal landschappen den Padries afvielen en zich bij ons aansloten.

Doch de strenge en willekeurige handelingen onzer troepen

(53)

wekten spoedig algemeene ontevredenheid onder de bevol- king op, zoodat de opstand weder op nieuw begon en wij in Jan. 1833 Bondjol weder verloren door den moord der geheele bezetting.

Nu werd de Generaal RIESZ in Juni met een expeditie naar Padang gezonden; doch daar de zaken niet naar den wensch gingen van den K. G. VAN DEN BOSCH, besloot deze nu zelf over te komen, ten einde de leiding der zaken op zich te nemen.

In Augustus kwam hij te Padang aan en in September stelde de expeditie zich in beweging naar Bondjol.

Doch deze expeditie mislukte geheel, en na hevige verlie- zen te hebben geleden voor Matoea, kwam de K. G-. in Octo- ber weder te Padang terug.

De heer ELOUT werd nu op zijn verzoek vervangen door den heer FRANCIS als Resident en den Luit.-kolonel BAUER als militair gezaghebber, doch tevens bepaald, dat zoolang deze nog niet zouden zijn aangekomen, de Raad van Indië VAN SEVEN- HOVEN en de Gen. RIESZ als Kommissarissen achter zouden blijven met de regeling der zaken belast.

Vóór zijn vertrek naar Europa (in Jan. 1834) liet VAN DEN BOSCH onderscheidene instructies achter (11 Oct. 1833, n°.310 en 311.)

De instructie van 11 Oct. n°. 310 zullen wij hier gedeelte- lijk laten volgen, daar zij de basis uitmaakt van het zooge- naamde P l a c a a t P an d j an g, en tevens de reglementen en instructies van 1837 er een uitvloeisel van zijn.

De K o m m . Gen. o v e r Ned. I n d i ë . Overwegende, enz.

E e r s t e l i j k . Enz.

T e n v i e r d e . Te bepalen dat, tot grondslag van het nieuwe

(54)

38

stelsel van bestuur ter Sumatra's Westkust het navolgende zal worden aangenomen.

a. Enz.

b. De bevolking der onderscheidene distrikten in het volko- men bezit van derzelver politieke en huishoudelijke rech- ten te laten, zoodanig, dat het Gouvernement zich niet bemoeije, noch met het benoemen der Hoofden, derzelver regtspleging of eenige andere huishoudelijke aangelegenheid.

Hetzelve daarentegen zal zich voorbehouden de bevoegd- heid om, uit ieder distrikt, een bepaald en nader te rege- len getal manschappen op te roepen, hetzij tegen binnen, hetzij tegen buitenlandsche vijanden; de doormarsch voor deszelfs troepen door alle distrikten en het regt van we- gen en forten in ieder derzelve, waar zulks ter bewaring van de publieke rust of ter bevordering van den handel noodig is, aan te leggen;

hetzelve zal alsmede het regt aan zich voorbehouden, om als scheidsman op te treden in alle inwendige dispu- ten of anderszins met naburen, voor zooverre de partijen zich niet onderling kunnen verstaan, en alle oorlogen verbieden en tegen gaan;

misdrijven, gepleegd tegen het Gouvernement, gelijk opstand, weerspannigheid, het vermoorden of mishandelen van 's Gouvernements ambtenaren of militairen, of wel het beroven of spolieren van 's Gouvernements eigendom- men, zullen voor eenen Raad van Justitie, te P a d a n g op te rigten, worden gebragt en vervolgd; zoo noodig zal deze Raad, in de Binnenlanden teregtstellingen temporair kunnen houden,

c. Enz.

(55)

T e n vijfde. Te bepalen dat, te P a d a n g , een Raad van Justitie, bestaande uit een bekwaam getal ingezetenen, gepre- sideerd door een geschikt ambtenaar, zal worden daargesteld.

Dezelve zal regtspreken tusschen Europeanen, Chinezen en Arabieren en andere vreemde natiën, die op het grondgebied van het Gouvernement gevestigd zijn, of misdaden plegen, zoowel in civiele als criminele zaken; ook zullen dooi- den Eaad van Justitie moeten worden te regt gesteld, de- genen, welke zich schuldig maken aan misdrijven, gepleegd tegen het Gouvernement, hiervoren uitgedrukt, welke door den Resident aan hunne regtbank zullen worden overge- wezen.

De instructie voor dezen Raad van Justitie zal nader wor- den vastgesteld.

T e n z e s d e . Enz.

Afschrift dezes enz. enz. enz.

Alvorens de loop der gebeurtenissen te vervolgen, achten wij het hier de plaats, een uittreksel te laten volgen uit een memorie van den heer MR. VISSCHEB, na het vertrek van den Kommissaris-Generaal aan het Indisch Gouvernement inge- diend, en waaruit men den toenmaligen staat der politieke en rechterlijke zaken op Sumatra kan leeren kennen *).

„Bij de overname van Padang in 1819 is door het Hollandsen

„Gouvernement de geschiedenis onzer vroegere vestiging niet

„geraadpleegd, en het bestuur heeft zich zelf, zonder de ver- scheidenheid der bevolking in aanmerking te nemen, mag-

„tig genoeg geoordeeld, om de bevolking, die zich slechts

') D E STUEKS I I , 4.

(56)

40

„als bondgenoot beschouwde, als onderdaan te behandelen

„en de regtsbedeeling aan zich te trekken.

„De stellige bevelen evenwel, door de hooge regeering ge-

„ geven, om het reglement op de civiele en criminele rechts- vordering onder den inlander in te voeren, bleven door de

„apathie en den negatieven tegenstand der bevolking zonder

„gevolg. Alleen gelukte het den kolonel DE STTJEKS, door het

„algemeen vertrouwen, hetwelk hij de bevolking wist in te

„boezemen, eene regtbank daar te stellen, e e n i g s z i n s ge lij-

„ k e n d e naar die, welke op Java over den inboorling regt

„spreken, en alleen nog op die plaats, alwaar de bevolking,

„door een verkeer van een honderd en vijftig jaren, minder

„gehechtheid aan de primitieve instellingen des lands be- loonde en onze instellingen had leeren waardeeren.

„Alle zijne pogingen buiten den zeer kleinen onmiddelijken

„omtrek van Padang, van de hoofdstad zelve, waren vruch- t e l o o s ; hij was genoodzaakt toe te zien, dat alle elders

„opgerigte landraden buiten werking geraakten, en hij moest

„zich vergenoegen, door middel der politie, de landsinstelhn-

„gen te baat te nemen en zich op het stelsel van algemeene

„guarantie tot bevordering van veiligheid te steunen.

„De pogingen van zijn opvolger MAC GILLAVBY bleven even

„vruchteloos, en t o e n in 1 8 3 1 de u i t b r e i d i n g v a n

„ o n z e n i n v l o e d op S u m a t r a m e t d e n s t e r k e n a r m

„ a l l e e n b e p r o e f d w e r d , v e r v i e l e n a l l e p l a a t s e l i j k e

„ i n s t e l l i n g e n , w e r d e n de n u t t i g s t e i n r i g t i n g e n in

„ h a n d e n v a n k l e i n g e e s t i g e l i e d e n v e r w a a r l o o s d ,

„ e n k o n er g e e n d e n k b e e l d v a n r e g t s b e d e e l i n g

„ m e e r b l i j v e n b e s t a a n , d a a r k r a c h t en g e w e l d

„ a l l e e n b e s l i s t e .

(57)

„De mislukking van deze pogingen, de gevolgen dezer

„handelingen zijn bekend; het besluit van 10 October 1833,

„n°. 310 heeft de strekking derzelver herhaling voor te komen.

„Met de uitbreiding van ons grondgebied, is evenwel

„onze zedelijke invloed niet zeer vermeerderd. Het is meer

„dan twijfelachtig, of zij niet geringer dan die der Compagnie

„is. Zij tenminste werd voor oppermagtig gehouden, terwijl

„thans de illusie van ons overwigt door herhaalde neder- l a g e n zeer is gefnuikt; daargelaten, dat de verbreiding van

„eene, ofschoon ook aanzienlijke, krijgmagt over een uitge- s t r e k t terrein de vereeniging van die magt belemmert en

„aan alle zijden kwetsbare punten bloot geeft.

„Meer dan ooit bestaan er dus, in de gegeven omstandig- heden, op Sumatra redenen, dat wij ons wachten, den

„inboorlingen onze begrippen van regt op te dringen, en

„meer dan ooit moeten wij derzelver vooroordeelen en volks- gebruiken ontzien.

„Als regter over den inboorling op te treden; hem, volgens

„onze begrippen van regt tot de vervulling zijner verpligtingen

„te dwingen; denzelven voor elke beleediging aan een onzer

„dienaren, aan een onzer onderdanen, aangedaan te straffen,

„volgens beginselen van ons strafrecht; is in strijd met de

„primitieve instellingen van de bevolking, is een stelsel, hetwelk

„de strekking niet heeft, om aan den inlander welgevallig te zijn,

„en is daarom onraadzaam. Slechts tegenstand en oproer kan van

„een dusdanig systema verwacht worden; de veiligheid zal door

„hetzelve niet vermeerderen ; deze bestaat in even groote zoo

„niet grooter mate op Sumatra, dan op Java; zij wordt door

„toepassing van het stelsel van solidaire verantwoordelijkheid

„onderhouden, en behoeft over het algemeen de bescherming

(58)

42

„niet, welke elders door regterlijk onderzoek en vervolging

„zelfs nog onvolkomen gegeven wordt."

Vervolgen wij thans weder de loop der gebeurtenissen.

Den 25sten Oct. 1833 gaf de K. G. in overeenstemming met de instructie van 11 October een publicatie uit, wegens hare uitgebreidheid het P l a c a a t P a n d j a n g genaamd.

Deze publicatie, gericht aan de volkeren der Pad. Bov. en Ben. landen; stelde op den voorgrond, dat de K. G. tot hen gekomen was om kennis te nemen van de oneenigheden die tusschen eenige landschappen en het bestuur van Padang bestonden, om deze uit den weg te ruimen, en instellingen te maken die meer met de adats en wetten overeenkwamen, en de strekking zouden hebben om rust en vrede te bewa- ren en de welvaart te bevorderen; dat de oorlog voor beide partijen nadeelig en onaangenaam was, en men dus van weerskanten zijn best moest doen aan dien toestand een einde te maken. Wij van onzen kant beloofden der bevolking eene zekere politieke vrijheid, doch verlangden ook het navol- gende van haar, tot bereiking van het gewenschte doel.

Wij laten hier slechts datgene van het Placaat Pandjang volgen, hetgeen toepasselijk op ons onderwerp is.

„ V o o r e e r s t : dat gijlieden geen oorlog onderling zult voeren,

„zooals vroeger zoo dikwijls onder u plaats had, hetzij onder

„den naam van P r a n g batoe, P r a n g bedil, P r a n g dan-

„dam k a s o e m a t , of onder welke benaming ook; maar

„dat alle geschillen tusschen landschappen of dessa's in der

„minne zullen worden afgemaakt, naar de uitspraak van

„uwe eigen hoofden, volgens de wetten en adats; dat, wan-

„neer onze tusschenkomst wordt verzocht, wij met overleg

„van uwe hoofden de kwestie zullen beslissen, en dat het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan de onderzoeksgroep Landelijk Waterbeheer van het Instituut voor Natuurbehoud wordt op vraag van de Afdeling Water de representatieve stroomgebiedsneerslag berekend voor de

Bovendien kunnen de evoluties binnen de avifauna tengevol- ge van het in deze duingebieden gevoerde beheer geëvalueerd worden.. Het gaat voornamelijk over de invoer van begrazing,

ried ons, ach roekelozen, de tuinen op te geven,  riep ons, ach roekelozen naar raadselige rozen. . Ver van ons volk en leven zijn wij naar avonturen  ver van ons volk en leven 

Furthermore this study contributed information specifically of the 13-year old adolescent sport participants‟ sport psychological and also indicates that there are

arm meerdere uitbreiding. dan zou het minder wezen wegens de meerdere of mindere belangrijkheid der landen, welke nog niet onder geregeld bestier zijn gebrngt,

Vader u bent groot en goed En ik weet niet wat ik moet Heer vergeef me mijn gedrag En dat ik U niet zag. Houd me dicht Dicht bij u Ik heb

Hierbij vraag ik uw aandacht voor bijgevoegde motie inzake borstonderzoek, die door de gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel is aangenomen.. De gemeente Krimpen aan den IJssel

In het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening heeft deze firma voor een aantal opdrachten wel een offerte ingediend, zowel voor opdrachten die voor- afgaandelijk werden bekendgemaakt in