• No results found

INHOUDSOPGAVE. STAS - Manual 3

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INHOUDSOPGAVE. STAS - Manual 3"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

A. INLEIDING 4

1. ALGEMEEN 4

2. VEILIG WERKEN 4

3. OPMERKINGEN 4

B. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN 4 1. VOORKOMEN VAN ONGEVALLEN EN OVERZICHT VAN DE WAARSCHUWINGEN

EN VEILIGHEIDSMAATREGELEN 4

1.1. Algemeen 4

2. PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMAATREGELEN 4

2.1. Schoeisel 4

2.2. Kledij 4

2.3. Bril 4

2.4. Handschoenen 4

3. PICTOGRAMMEN 5

C. ALGEMENE BESCHRIJVING VAN DE KIPPER 7

1. CHASSISGEDEELTE 7

2. KIPGEDEELTE 7

3. VERSCHILLENDE TYPES KIPPER IN FUNCTIE VAN BEOOGD GEBRUIK 7

4. KIPSYSTEEM 8

4.1. Beschrijving van het systeem 8

4.2. Snelheid en maximale lading 8

4.3. Positie identificatieplaat en oplegger-identificatienummer 8

4.4. Identificatieplaat 8

4.5. Oplegger-identificatienummer 9

D. SYSTEEMBESCHRIJVINGEN 10

1. KOPPELPIN, KOPPLAAT EN KOPPELSCHOTEL 10

2. STEUNVOETEN 10

2.1. Beschrijving 10

2.2. Bediening van het stalen type 11

2.3. Bediening van het aluminium type (met één - en met twee steunpoten) 11

3. REMMEN 12

3.1. Algemeen 12

3.2. EBS 12

3.3. Remaansluiting 16

3.4. Vroegtijdige remslijtage voorkomen 17

3.5. Remharmonisatie 17

3.6. Remplaatje 17

3.7. Trommelrem 17

3.8. Schijfrem 17

3.9. Parkeerrem – veerremcilinders 18

3.10. Losbreekrem 18

4. VERING 19

4.1. Algemeen 19

4.2. Ventiel heffen en dalen 19

4.3. Smartboard 20

4.4. Beladingsindicatie via smartboard en eventuele kalibrering 21

5. WIELACCESSOIRES 21

5.1. Banden en velgen 21

5.2. Reservewiel en reservewielhouder 21

5.3. Wielkeg 22

5.4. Spatborden en spatlappen 22

6. DEUREN 22

6.1. Wagondeur 22

6.2. Klapdeur 23

6.3. Klapdeur 24

6.4. Waterdichte achterdeur 24

6.5. Hydraulische klapdeur 25

7. DAKBEDEKKING 27

7.1. Loopvlak met ladders 27

7.2. Oproldekzeil 27

7.3. Dekzeil type “Dawnbarn” 28

7.4. Dekzeil type “Cramaro” 29

8. ACCESSOIRES KIPPER 30

8.1. Sleephaak 30

8.2. Graanschuif 30

8.3. Bodyguard 31

8.4. Opklapbare bumper 32

8.5. Weegapparaat 32

8.6. Steunvoeten achteraan 33

8.7. Blusapparaat 33

8.8. Vloerverwarming laadbak 33

9. VERLICHTING EN SIGNALISATIE 34

10. DIVERSE TOEBEHOREN 35

10.1. Materiaalkoffer 35

10.2. Uitschuifbare ladder voor toegang tot de laadruimte 35

10.3. Zijdelingse bescherming 35

10.4. Ladder 36

E. SPECIFIEKE PROCEDURES 37

1. AAN- EN AFKOPPELEN VAN DE OPLEGGER 37

1.1. Aankoppelen 37

1.2. Afkoppelen 37

2. LADEN EN LOSSEN VAN DE OPLEGGER 37

2.1. Algemene veiligheidsinstructies m.b.t. laden en lossen 37

2.2. Laden van de oplegger 38

2.3. Lossen van de oplegger 39

2.4. Gewichten en kiphoeken voor diverse producten 41

3. ONTLUCHTEN VAN DE HYDRAULISCHE CILINDER 41

3.1. Hydraulische cilinder van het merk HYVA 41

3.2. Hydraulische cilinder van het merk EDBRO 41

F. PREVENTIEF ONDERHOUD 42

1. MECHANISCH ONDERHOUD 42

1.1. Visuele controle 42

1.2. Banden 42

1.3. Aanspanmomenten bouten 42

2. ONDERHOUDSSCHEMA OPLEGGER - KOETSWERK 43

3. ONDERHOUDSSCHEMA KIPMECHANISME 43

4. ONDERHOUDSSCHEMA DEKZEIL TYPE “CRAMARO” 43

5. ONDERHOUDSSCHEMA OPKLAPBARE BUMPER (OPTIE) 43

6. SMEERPUNTEN 44

7. WIELEN 44

G. FOUT ZOEKEN 45

1. MEEST FREQUENTE OORZAKEN VAN PROBLEMEN KIPCILINDER 45 2. MEEST FREQUENTE OORZAKEN VAN PROBLEMEN DEKZEIL TYPE “CRAMARO” 45 3. MEEST FREQUENTE OORZAKEN VAN PROBLEMEN MET “BODYGUARD” 45

4. WABCO DIAGNOSE 46

4.1. Via SmartBoard - code meldingen 46

4.2. Via Interface en PC via voedingsstekker ISO7638 47 H. TECHNISCHE SPECIFICATIES 48

1. OPLEGGER - MECHANISCH 48

1.1. Koppelpin en kopplaat 48

1.2. Steunvoeten “aluminium type” 48

1.3. Steunvoeten “stalen type” (vooraan en achteraan) 48

2. KIPSYSTEEM 48

I. BEMERKINGEN 49

(4)

1. ALGEMEEN

2. VEILIG WERKEN

3. OPMERKINGEN

Hierbij willen wij u feliciteren met de aankoop van uw nieuw STAS oplegger.

STAS opleggers zijn gebouwd om de gebruiker lange tijd van dienst te zijn. Wanneer u de oplegger volgens de wette- lijke bepalingen en de regels van goed vakmanschap gebruikt en onderhoudt, garanderen wij u jarenlange bedrijfsze- kerheid.

Om alle mogelijkheden van de oplegger te leren kennen en om deze optimaal te gebruiken, raden wij u aan aandach- tig deze gebruiksaanwijzing en de meegeleverde publicaties te lezen alvorens de oplegger in gebruik te nemen.

Uw oplegger werd ontworpen volgens de geldende veiligheidsnormen.

Wij wensen U een aangenaam gebruik van uw nieuwe oplegger.

Het STAS-team.

De recente lijst van STAS verdeelpunten en erkende onderhoudspunten kan u raadplegen op onze internet site: www.stas.be.

Deze gebruikershandleiding en de meegeleverde publicaties werden opgesteld vanuit het oogpunt: voorkomen is beter dan genezen. Daarom vragen wij ook aandacht voor de volgende bemerkingen.

Hoewel deze handleiding met de grootste zorg werd opgesteld en gecontroleerd, is het toch mogelijk dat, door tech- nische vooruitgang, bepaalde onderdelen lichtjes afwijken van de illustraties in de tekst. STAS behoudt zich het recht voor wijzigingen aan te brengen zonder voorafgaand bericht en is niet aansprakelijk voor mogelijke fouten.

Deze gebruiksaanwijzing beschrijft de opleggers met een aantal opties. Het is mogelijk dat bepaalde opties niet op uw oplegger voorzien zijn, of dat bepaalde opties niet verkrijgbaar zijn voor uw type oplegger.

Deze gebruiksaanwijzing dient steeds in de nabijheid van de oplegger te zijn zodanig dat het steeds door de gebrui- ker kan geraadpleegd worden.

Deze handleiding werd origineel opgesteld in het Nederlands. Het is dus mogelijk dat u een vertaling in uw bezit heeft.

De originele Nederlandstalige handleiding is op aanvraag eveneens beschikbaar.

Gelieve dit document niet op de openbare weg te gooien.

De volgende overeenkomsten zijn belangrijk voor de rest van de handleiding:

• De “voorzijde” of “voorkant” is die zijde van de oplegger die zich het dichtst bij de trekker bevindt.

• De “achterzijde” of “achterkant” is die zijde van de oplegger die zich het verst van de trekker bevindt.

• Voor de bepaling van de linker- en rechterzijde kijkt men van de achterzijde van de oplegger naar de voorzijde.

Bij de aflevering van uw oplegger werden de belangrijkste bedienings- en veiligheidsin- structies besproken. Pas deze correct toe.

Lees deze gebruiksaanwijzing en de meegeleverde publicaties aandachtig vooraleer u de oplegger in uw voertuigenvloot opneemt.

Ook de chauffeur die met de oplegger rijdt dient met deze handleiding vertrouwd te zijn.

1. VOORKOMEN VAN ONGEVALLEN EN OVERZICHT VAN DE WAARSCHUWINGEN EN VEILIGHEIDSMAATREGELEN

2. PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMAATREGELEN 1.1. ALGEMEEN

2.1. SCHOEISEL

2.2. KLEDIJ

2.3. BRIL

2.4. HANDSCHOENEN

Aangezien STAS nv de omstandigheden waarin de oplegger zal ingezet worden niet kent, kan de firma ook de risico’s veroorzaakt door externe factoren niet inschatten. De eigenaar van de oplegger dient zelf, in het belang van zijn werk- nemers en alle betrokken derde partijen, een risicoanalyse te laten uitvoeren betreffende deze externe risico’s. Aan de hand van deze risicoanalyse is het aangewezen dat de eigenaar van de oplegger zelf een opleiding voorziet voor alle gebruikers van de oplegger.

Het is ten stelligste aanbevolen dat nieuwe gebruikers de oplegger en het kipsysteem leren gebruiken zonder belading van de oplegger.

Vraag steeds alle mogelijke informatie betreffende reglementering aangaande de losplaats, veiligheidsprocedures, etc.

waarvan chauffeurs die niet in dienst zijn van het bedrijf waar gelost wordt, op de hoogte moeten zijn.

Verwittig steeds de verantwoordelijke van uw aankomst en uw vertrek en volg steeds de rij- en losprocedures van de losplaats en de algemene instructies op het bedrijfsterrein.

Rij met de oplegger nooit achteruit zonder u ervan te vergewissen dat het veilig is dit te doen. Verzekert u ervan dat er geen personen aanwezig zijn in de gevarenzone rondom de oplegger. Wanneer een seingever aanwezig is op het losterrein, zorg er dan voor dat beide partijen vertrouwd zijn met de signalen die worden gegeven. Stop alle bewegin- gen wanneer u de seingever niet meer kan zien.

Draag tijdens het bedienen van de oplegger met zelflossysteem steeds beschermend schoeisel. Hieronder wordt verstaan vaste, hoge schoenen met een stalen top en isolerende schoenzool. Draag nooit slippers, los schoeisel, of schoeisel dat de gebruiker in gevaar kan brengen of onvoldoende bescherming biedt.

De gepaste kledij moet ervoor zorgen dat de gebruiker wordt gezien tijdens de activiteit, wat bijdraagt tot de algeme- ne veiligheid. De kledij mag nooit loshangen en moet steeds dicht zijn. De kleur ervan is bij voorkeur sterk opvallend en fluorescerend wat visueel een extra veiligheid biedt.

Tijdens het lossen en/of laden van de oplegger kunnen deeltjes van de lading rondvliegen. Daarom moet de bediener van de oplegger steeds een goedgekeurde veiligheidsbril dragen, vanaf het moment dat hij de trekker verlaat tot wanneer hij terugkeert in zijn cabine.

De bediener van de oplegger zal steeds veiligheidshandschoenen dragen om verwondingen door scherpe of uitste- kende onderdelen te vermijden. Tevens kunnen deze ook bescherming bieden tegen verwondingen die veroorzaakt worden door de aard en de eigenschappen van de lading.

In deze handleiding bevinden zich een aantal foto’s waarbij de gebruiker geen veiligheidshandschoenen draagt. Deze foto’s werden opzettelijk en enkel voor de duidelijkheid van de foto zo genomen.

(5)

Sommige van de onderstaande pictogrammen vindt u terug op de oplegger en/of in de volgende bladzijden van deze gebruikershandleiding. Hieronder vindt u een overzicht van de waarschuwingen en veiligheidsmaat- regelen van toepassing op uw oplegger.

Dit pictogram komt op verschillende plaatsen in de handleiding voor en duidt op maatre- gelen die in acht moeten genomen worden om de veiligheid te waarborgen.

Lees daarom dit handboek aandachtig vooraleer u de oplegger in gebruik neemt. Indien bepaalde hoofdstukken of paragrafen onduidelijk zijn, aarzel dan niet STAS te contacteren!

Vergewis er u tevens van dat ook iedereen aan wie u de toestemming geeft de oplegger te gebruiken deze instructies kent en begrijpt.

Het zelflossysteem is een machine zoals beschreven in de machinerichtlijn. Bij het ontwerp van de opleggers wordt er dan ook voor gezorgd dat deze voldoen aan de fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen zoals bepaald in de machinerichtlijn 2006/42/EEG.

Het zelflossysteem mag enkel gebruikt worden wanneer de oplegger aan de trekker gekoppeld is.

Deze CE markering bevestigt de conformiteit met de machinerichtlijn.

Dit pictogram waarschuwt voor zones die klemgevaar kunnen opleveren voor de vingers en/of andere lichaamsdelen. De gevarenzones zelf zijn aangeduid door middel van gear- ceerde stroken.

Dit pictogram waarschuwt voor zones die gevaar kunnen opleveren voor het afsnijden van vingers en/of andere lichaamsdelen. De gevarenzones zelf zijn aangeduid door middel van gearceerde stroken.

Dit pictogram duidt de grens aan van een ruimte die niet toegankelijk is bij normaal gebruik.

Dit pictogram duidt het uiterste bewegende deel van de oplegger aan en wordt tevens gebruikt voor het aanduiden van gevarenzones voor wat betreft het geklemd raken van handen en/of andere lichaamsdelen.

Dit pictogram duidt op de aanwezigheid van elektrische spanning. De oplegger ontvangt immers 24V gelijkspanning van het trekkend voertuig.

Beschadigde elektrische geleiders dienen onmiddellijk vervangen of hersteld te worden aangezien deze kortsluiting, fysieke letsels en brand kunnen veroorzaken.

De componenten van de elektrische installatie zijn op elkaar afgestemd waardoor de elek- trische installatie van uw oplegger conform is met de EMC richtlijn.

Dit pictogram is aangebracht in de nabijheid van elektrische connectoren. Het wijst de gebruiker erop dat het verboden is elektrische connectoren los te koppelen door aan de kabel te trekken.

Dit pictogram is aangebracht in de nabijheid van de deuren van de oplegger. Het herinnert de gebruiker eraan te controleren of er zich niemand in de nabije omgeving bevindt bij het openen of het sluiten van de deuren. Op deze manier wordt klemgevaar vermeden.

Dit pictogram wijst op het feit dat het dragen van handschoenen ten sterkste aangeraden is.

Dit pictogram wijst op het feit dat het dragen van een veiligheidsbril ten sterkste aangera- 3. PICTOGRAMMEN

Dit pictogram wijst op het feit dat het dragen van veiligheidslaarzen ten sterkste aangera- den is.

Dit pictogram wijst op het feit dat het dragen van veiligheidshelm ten sterkste aangeraden is.

Dit pictogram wijst op het feit dat de persoon die zich op het loopvlak bevindt zich moet beveiligen door middel van een veiligheidsharnas.

Dit pictogram wijst op het gevaar van vallende voorwerpen wanneer de daknetten of het dekzeil wordt geopend.

Dit pictogram geeft de datum weer wanneer de oplegger geschilderd werd. Deze datum is van belang aangezien de eerste 4 weken na het lakken de oplegger niet met een hoge- drukspuit mag gereinigd worden.

Bovendien mag bij het reinigen:

de watertemperatuur maximaal 65°C bedragen, enkel neutraal reinigingsmiddel gebruikt worden.

Dit pictogram wijst op slipgevaar ten gevolge van gemorste olie.

Het zelflossysteem wordt hydraulisch in beweging gebracht door middel van oliedruk, evenals de hydraulisch bediende klapdeur en het daknet (indien de oplegger daarmee uitgerust is). Bij het aankoppelen of het afkoppelen van deze systemen kan olie gemorst worden. Ruim gemorste olie onmiddellijk op, deze is immers schadelijk voor het milieu en kan slipgevaar veroorzaken.

Dit pictogram waarschuwt voor de gevaren van obstakels (takken, bouwconstructies, leidingen, ...) die zich in het werkgebied van de kipper bevinden.

Pas op bij het lossen in de nabijheid van elektrische leidingen, zodat deze niet geraakt worden bij het lossen of het voorbijrijden.

Hoogspanningsleidingen in open lucht kunnen reeds spanningsoverslag veroorzaken als de kipbak zich nog op een ruime afstand van de kipbak bevindt! Spanningsoverslag op het voertuig kan leiden tot ernstige brandwonden en elektrocutie!

Dit pictogram waarschuwt voor de gevaren van hoge windsnelheden.

Bij windsnelheden hoger dan 60 km/u en bij rukwinden mag de kipbak niet gekipt worden.

De kracht die de wind kan uitoefenen op de zijkant van de kipbak kan immers instabiliteit van het voertuig veroorzaken, met het omvallen van het voertuitg tot gevolg.

Zie Figuur 3.a.

Dit pictogram (zie Figuur 3.a.) wijst op de veiligheidsmaatregelen die in acht te nemen zijn bij het kippen.

De kipbak van uw voertuig is een bewegend onderdeel. Vergewis er u steeds van dat er zich niemand in de onmiddellijke omgeving bevindt indien u de kipbak laat bewegen.

Pas op dat er niemand gekneld kan raken tussen de kipbak en het chassis bij het laten dalen van de kipbak.

Bij een automatisch openende achterklep is het mogelijk dat de klep vooreen omstaander onverwacht in beweging komt. Vergewis er u steeds van dat er zich niemand in de loszone bevindt als u een lading gaat lossen !

Zie ook Specifieke procedures – § E.2 – Laden en lossen van de oplegger.

Als constructeur van opleggers willen wij de veiligheid van vrachtwagens verbeteren door de remkracht optimaal te verdelen tussen trekker en oplegger.

Daarom bevelen wij aan om tussen de eerste 2.000 en 10.000 km en bij elke wissel van trekker een REMHARMONISATIE uit te voeren en dit om een optimale remkrachtverdeling en een opti- maal slijtagepatroon te bereiken tussen trekker en oplegger. Neem voor het uitvoeren van een remharmonisatie contact op met de constructeur van de trekker.

(6)

Sommige pictogrammen fungeren als geheugensteun om een correct gebruik van de opleg- ger te garanderen. Zo zijn er pictogrammen met informatie betreffende:

• de bandenspanning,

• de aanspanmomenten van de wielmoeren,

• de maximale druk van het hydraulisch systeem,

• de laad- en losinstructies van de oplegger,

• het maximale totale gewicht van de gereedschappen in de materiaalkoffer,

• het natrekken van de bouten en moeren en het controleren van de sporing na de eerste rit van maximaal 300km,

• de identificatie van connectoren.

• het uitvoeren van onderhoudswerken aan de oplegger.

Figuur 3.a. – Sticker voor veiligheidsvoorschriften tijdens het kippen

(7)

De kipper bestaat uit:

• een chassisgedeelte

• een kipgedeelte

De oplegger is gemonteerd op 9-ton of 10-ton assen in een onderhoudsarm concept.

Alle assen zijn steeds voorzien van een rem conform aan de reglementering

UN/ECE-R13. De merkkeuze van de assen is land- en/of klantafhankelijk. De assen zijn steeds voorzien van universele wielbouten, universele wielmoeren en naafcentrering.

De luchtvering is origineel van hetzelfde fabricaat en/of merk als de assen.

Verifieer steeds of de kipper geschikt is voor de te vervoeren lading. Dit zowel wat betreft het soort lading, de densiteit van de lading (zie ook § E.2.4 – Gewichten en kiphoeken voor diverse producten), als de geschiktheid van de achterdeuren voor het lossen van de lading. Houdt er ook rekening mee dat de kiphoek kan variëren in functie van de lading.

Bij twijfel hieromtrent, aarzel niet om STAS nv te contacteren.

1. CHASSISGEDEELTE

3. VERSCHILLENDE TYPES KIPPER IN FUNCTIE VAN BEOOGD GEBRUIK 2. KIPGEDEELTE

Het chassis bestaat uit een aluminium of stalen frame. Daarop zijn volgende elementen gemonteerd:

• Luchtvering met luchtbalgen (bladvering is een optie die niet behandeld is in de handleiding).

• Assen met bijhorend remsysteem

• Steunvoeten en wielaccessoires

• Verlichting en signalisatie

• Verzwaarde constructie vooraan voor kopplaat met koppelpin en glijplaat teneinde koppeling met trekker te verzekeren.

De kipper is ontworpen voor een beoogd gebruik zoals gespecifieerd ten tijde van de aankoop. Alhoewel de meeste kippers er gelijkaardig uitzien kunnen er afhankelijk van het beoogde gebruik, verschillen zijn (b.v. in dikte van de vloer en zijplaten).

Het kipgedeelte gedeelte bestaat uit een

• kipbak;

• frontcilinder (meertraps enkelwerkende cilinder);

• achterscharnieren.

Afhankelijk van het beoogd gebruik heeft de kipbak een bepaalde vorm.

De kipbak is achteraan voorzien van deur(en). De verschillende mogelijke types zijn beschreven in § D.6 – Deuren.

Bovenop de kipbak is een dakbedekking voorzien. De verschillende mogelijke types zijn beschreven in § D.7 – Dak- bedekking.

De verschillende types kipbak, deuren en dakbedekkingen kunnen met elkaar gecombi- neerd worden.

STARS

Wij bieden voor elke STAR uitgebreide optie- pakketten aan. Ontdek de gespecialiseerde opties op de website www.stas.be/mystar of bij een dealer bij u in de buurt.

SPECIALIST IN ZELFLOSSERS - KIPPERS

Ontdek onze

GESPECIALISEERDE OPTIES

www.stas.be/mystar

BOUW RECYCLAGE AGRO

(8)

5. IDENTIFICATIE VAN DE OPLEGGER 4. KIPSYSTEEM

Voor opleggers met symmetrisch gemonteerde assen (zie Figuur 5.1.a.), voor opleggers met niet symmetrisch gemonteerde assen (zie Figuur 5.1.b.):

A: De identificatieplaat is aangebracht ofwel rechts in de nabijheid van het voertuig-identificatienummer ofwel op de eerste ligger van het chassis, aan de rechterzijde

B: Oplegger-identificatienummer is ingeslagen in het chassis rechts onderaan 5.1. POSITIE IDENTIFICATIEPLAAT EN OPLEGGER-IDENTIFICATIENUMMER 4.1. BESCHRIJVING VAN HET SYSTEEM

4.2. SNELHEID EN MAXIMALE LADING

Figuur 5.1.a.– Positie identificatiegegevens bij symmetrisch gemonteerde assen

Figuur 5.1.b. – Positie identificatiegegevens opleggers met niet symmetrisch gemonteerde assen

De identificatieplaat is opgesteld volgens de Europese reglementering 76/114/EEG.

5.2. IDENTIFICATIEPLAAT

Figuur 5.2.a. – Identificatieplaat De plaat vermeldt (zie Figuur 5.2.a):

• De naam van de fabrikant

• Het nummer van de EEG goedkeuring

• Het oplegger-identificatienummer

• De wettelijk toegestane maximale massa van de oplegger

• De technisch toegestane maximale massa van de oplegger

• De wettelijk toegestane maximale massa voor elk van de assen (van voor naar achter) De vooraan gemonteerde enkelwerkende cilinder zorgt voor het kippen en zakken van de kipbak.

De aansturing van de cilinder gebeurt via het hydraulisch systeem dat gemonteerd is op het trekkend voertuig ofwel via een op de oplegger gemonteerde hydraulische groep.

Standaard wordt een éénleidingsysteem gebruikt. Hierbij is er één leiding tussen hydraulische groep (op trek- ker of op oplegger) en de enkelwerkende cilinder. Bij een éénleidingsysteem tussen trekker en oplegger dient de hydraulische groep van de trekker beveiligd te zijn tegen overdruk. Bij een éénleidingsysteem tussen aparte hydraulische groep op oplegger en enkelwerkende cilinder is er een overdrukbeveiliging in de hydraulische groep.

Bij een twee-leidingen systeem is er een aparte druk en retour olieleiding. Op de oplegger wordt er een overdrukventiel gemonteerd, deze is verbonden met de retourleiding. Het overdrukventiel beveiligt de cilinder op overdruk.

Er worden standaard 2 merken hydraulische cilinders gebruikt: HYVA en Edbro.

De druk van de hydraulische pomp die de cilinder bedient dient aangepast te zijn aan de maximaal toegela- ten druk van de cilinder. Deze maximaal toegelaten druk is aangegeven op het typeplaatje van de cilinder en tevens op een apart pictogram ter hoogte van de hydraulische aansluitingen op de cilinder.

De kipbak van uw oplegger, samen met de frontcilinder en de achterscharnieren vormen een machine.

De kipopbouw is ontworpen volgens de geldende regels van de machinerichtlijn, richtlijn 89/392/EEG, gewijzigd door de richtlijnen 91/368/EEG, 93/44/EEG en 93/68/EEG en 98/37/EEG en 2006/42/EEG.

Om sneller te kippen moet de oliestroom vergroot worden. De oliedruk heeft geen invloed op de tijd nodig om te kippen.

De systeemdruk wordt bepaald door het gewicht van de lading, niet door de stand van het overdrukventiel of de pomp.

Figuur 4.1.a. – Typeplaat cilinder + pictogram maximale druk cilinder

De tijd nodig om te kippen wordt bepaald door de snelheid van de cilinder. Die snelheid is afhankelijk van de oliestroom naar de cilinder (bij kippen) en de oliestroom van de cilinder naar het reservoir (bij dalen).

De hydraulische pomp bepaalt zowel de oliestroom als de maximale oliedruk en bijgevolg zowel de tijd nodig om te kippen als de maximaal toegelaten lading.

(9)

• De technisch toegestane maximale massa voor elk van de assen (van voor naar achter)

• De wettelijk toegestane maximale massa op de koppelschotel

• De technisch toegestane maximale massa op de koppelschotel

• Het nationale goedkeuringsnummer

• Het opleggertype

• De variante van de oplegger

• De versie van de oplegger

• Het bouwjaar

• De referentie van het remschema

• Referentienummer (intern ordernummer)

• Producttype

• De RT waarde (enkel van toepassing voor bepaalde exportmarkten)

• De kopstraal (KS).

• De lengte (L) van de oplegger.

• De breedte (W) van de oplegger.

• a.min en a.max: de minimale en maximale afstand tussen de voorkant van het trekkend voertuig en de koppelin- richting.

• b.min en b.max: de minimale en maximale afstand tussen de koppelinrichting en de achterkant van de oplegger.

• Het land waar de trekker wordt ingeschreven

Bij de bepaling van de massa’s wordt er steeds uitgegaan van een gelijkmatig verdeelde belasting in de oplegger.

Het oplegger-identificatienummer is opgebouwd uit een combinatie van 17 karakters. Voor de correcte positie, zie § 5.1.

5.3. OPLEGGER-IDENTIFICATIENUMMER

Figuur 4.3.a. - Oplegger-identificatienummer

(10)

1. KOPPELPIN, KOPPLAAT EN KOPPELSCHOTEL

Om een goed en veilig rijgedrag te bekomen van de combinatie trekker-oplegger is het noodzakelijk de correcte koppelhoogte te respecteren. De richtwaarde voor de koppelhoogte wordt vermeld op de sticker aangebracht op de oplegger.

Figuur 1.a. – Kopplaat met koppelpin

Figuur 1.b. – Sticker koppelhoogte voor 3-assige trekker Figuur 1.c. – Sticker koppelhoogte voor 2-assige trekker

Wanneer de koppelhoogte niet gerespecteerd wordt wijst STAS nv elke verantwoordelijk- heid af in geval van schadelijke gevolgen. Voor het op punt stellen van de koppelhoogte voor uw combinatie trekker-oplegger of indien u verdere info wenst, gelieve contact op te nemen met STAS nv.

De oplegger is gemaakt conform ISO 1726-1973 (Baanvoertuigen mechanische verbin- dingen tussen trekkers en opleggers, uitwisselbaarheid). Dit heeft betrekking op de doorswingradius tussen trekker en oplegger.

Bij een eerste ingebruikname dient steeds geverifieerd te worden of er geen interferen- ties zijn tussen trekker en oplegger (b.v. bij het draaien).

2. STEUNVOETEN

Steunvoeten dienen om de oplegger te ondersteunen wanneer hij losgekoppeld staat.

Er bestaan 2 uitvoeren nl. het “stalen type” en het “aluminium type”. Het “stalen type” heeft een hendel waarmee de hoogte van de steunvoet kan geregeld worden en wordt dus eveneens gebruikt om de oplegger op de juiste koppel- hoogte te brengen bij het aankoppelen aan de trekker.

Figuur 2.1.a. – “Stalen type” (links) en (rechts) “aluminium type met twee steunvoeten”

Het afkoppelen en parkeren van de oplegger dient te gebeuren op een stevige en vlakke ondergrond. Vermits de oplegger is uitgerust met een schommelende voet, is het NIET vereist de ophanging te ontluchten alvorens af te koppelen.

De trekker moet beschikken over luchtvering om het “aluminium type” steunvoet te kunnen gebruiken.

Het aluminiumtype met één steunvoet mag enkel gebruikt worden om een LEGE OPLEGGER te ondersteunen.

2.1. BESCHRIJVING

Bij alle uitvoeringen zijn de steunvoeten voorzien van een schommelende voet die een beperkte voorwaartse beweging (ten gevolge van balgdrukverlies) kan absorberen, op voorwaarde dat de oplegger op een harde ondergrond gepar- keerd staat.

(11)

2.2. BEDIENING VAN HET STALEN TYPE Afkoppelen van de oplegger Ga als volgt tewerk:

• Maak de hendel los.

• Trek de hendel volledig uit om de hoge snelheid te selecteren.

• Draai de hendel in wijzerzin totdat de steunvoeten de grond raken.

• Selecteer de lage snelheid door de hendel in te drukken.

• Roteer de hendel tot wanneer de oplegger volledig ondersteund is.

• Breng de hendel terug in zijn opbergpositie (in de clip).

• De steunvoeten staan nu in de correcte positie om de trekker af te koppelen.

Figuur 2.2.1.a. – Opbergplaats hendel steunvoet “stalen type”

Figuur 2.2.1.b. – Hendel steunvoet “stalen type” uitgetrokken

Figuur 2.2.1.c. – Hendel steunvoet “stalen type”

Aankoppelen van de oplegger

Afkoppelen van de oplegger Ga als volgt tewerk:

• Maak de hendel los.

• Selecteer lagere snelheid door de hendel in te duwen.

• Draai aan de hendel totdat de kopplaat iets lager ligt dan de koppelschotel van de trekker.

• De steunvoeten staan nu in de correcte positie om de oplegger aan te koppelen.

• Vergeet niet na het aankoppelen van de oplegger de steunvoeten in hun hoogste positie te brengen.

2.3. BEDIENING VAN HET ALUMINIUM TYPE (MET ÉÉN - EN MET TWEE STEUNPOTEN)

Ga als volgt te werk:

• Met de luchtvering van de trekker in de “rij-positie”, trek de sluitpen van de steunvoet uit en beweeg de eerste steunpoot met de hand op de gebogen voethandel verticaal naar beneden tot deze de grond raakt.

• Vergrendel de sluitpennen van beide steunvoeten in het laagst mogelijke steekgat.

• Indien na vergrendeling met de sluitpen de voet 1 tot 2 cm boven het grondvlak blijft hangen (afhankelijk van de positie van de steekgaten), laat dan met behulp van de luchtvering van de trekker de oplegger zachtjes zakken tot de steunvoeten vast contact met de grond hebben en de belasting van de oplegger overnemen.

• De steunvoeten staan nu in de correcte positie om de trekker af te koppelen.

Figuur 2.3.1.a. – “Aluminium type”

steunvoet

De voet niet laten vallen, maar handmatig naar beneden begeleiden om beschadiging te voorkomen.

• Beide steunvoeten moeten tot gelijke lengte neergelaten worden om de belasting van de oplegger gelijk te verdelen.

• Zorg dat de sluitpennen steeds goed geplaatst zijn.

Het is ten stelligste afgeraden om de oplegger in geladen toestand vele dagen los- gekoppeld van de trekker te laten staan, omdat door het langzaam leeglopen van de luchtvering de steunpoten onevenredig zwaar belast worden.

Het aluminiumtype met één steunvoet mag enkel gebruikt worden om een LEGE OP- LEGGER te ondersteunen.

• Herhaal bovenstaande handeling voor de andere steunpoot (bij het type met 2 steunpoten).

(12)

Aankoppelen van de oplegger

Aangezien de hoogte van de steunvoeten van het “aluminium type” niet regelbaar is, gebeurt de instelling van de koppelhoogte door middel van de luchtvering van de trekker.

Eenmaal de koppeling is uitgevoerd, gaat men als volgt tewerk:

• Trek de sluitpen uit de eerste steunvoet en plaats de steunvoet zo hoog mogelijk met behulp van de gebogen voethendel.

• Positioneer de sluitpen om de steunvoet in de hoogste stand te blokkeren.

• Trek de sluitpen uit de andere steunvoet (bij het type met 2 steunpoten) en plaats deze eveneens zo hoog mo- gelijk met behulp van de gebogen voethendel en positioneer de sluitpen opnieuw.

Enkel WABCO erkende onderhoudscentra beschikken over de gepaste software om het remsysteem te parametreren en te onderhouden.

Voor correct onderhoud van de remmen of in geval van problemen met de remmen:

• consulteer de internetsite www.wabco-auto.com, klik vervolgens op : “Waar vindt u WABCO Service punten?”, maak een landkeuze en maak vervolgens een keuze tussen Service Center en/of Service Point en/of Dealer en/of WABCO en druk op

“Start zoekopdracht”. U vindt nu de gevraagde gegevens.

• contacteer STAS nv, een door STAS nv aangeduide en erkende vertegenwoordiger of dealer of een door STAS nv aangegeven servicepunt.

3. REMMEN

Van moderne trekkers en opleggers wordt verwacht dat deze veilig, efficiënt, comfortabel en milieuvriendelijk zijn.

Een belangrijke stap om aan deze eisen te voldoen is de introductie van een elektronisch geregeld remsysteem voor opleggers of EBS (Electronic Brake System).

EBS biedt de mogelijkheid om continu een optimale harmonisatie van de remkrachten tussen de verschillende wiel- remmen en tussen de trekker en de oplegger te bekomen.

De oplegger kipper is standaard voorzien van het WABCO Trailer EBS-E systeem op luchtgeveerde assen.

Bladvering is een optie die niet behandeld is in deze handleiding.

Het elektronisch geregeld remsysteem is standaard uitgerust met een lastafhankelijke remkrachtregeling en anti blokkeer systeem (ABS).

Het EBS systeem:

• voldoet aan de wettelijke eisen,

• is conform aan de richtlijn 71/320/EG,

• is conform aan de richtlijn UN/ECE-R13,

• voldoet aan de eisen die gelden voor opleggers geschikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

3.1. ALGEMEEN

Zorg ervoor dat de sluitpennen steeds correct geplaatst zijn en niet kunnen loskomen.

1. Spanningsvoeding via ISO7638 2. Geel koppelstuk (commando) 3. Rood koppelstuk (voorraad) 4. Stoplichtvoeding via ISO1185 (optie) 5. Pneumatische Extensie Module (PEM) 6. Overstroomventiel (in PEM geintegreerd) 7. Wisselklep (in PEM geintegreerd) 8. Bedrijfsremgedeelte van de Tristopcilinder 9. Tristopcilinder

10. Remmenketel

11. Luchtveringketel 12. Hef en daalventiel

13. Rode knop voor handrembediening 14. Zwarte knop voor losbreekrem 15. Luchtbalg

16. Liftasventiel 17. Hoogteregelventiel 18. ABS sensor 19. EBS E modulator 20. PREV ventiel 3.2. EBS

Systeemopbouw

Figuur 3.2.1.a. – Voorbeeld EBS systeemopbouw 2S/2M

Deze configuratie wordt, afhankelijk van het aantal wielsnelheidssensoren (S) en regelkringen (M), omschreven als 2S/2M of 4S/2M.

Uitbreiding van de configuratie 4S/2M met een EBS-relaisklep, voor de drukregeling van de derde as bij opleggers, wordt als 4S/3M omschreven.

Systeembeschrijving Elektro-pneumatische functie

Het Trailer EBS systeem wordt elektrisch door pin 2 van de stekkerverbinding naar ISO7638 ingeschakeld.

Bij uitval van de spanningsvoorziening over de ISO 7638 stekkerverbinding kan het remsysteem via een optionele remlichtvoorziening worden geregeld. Direct na het inschakelen van het Trailer EBS wordt een systeemcontrole uit- gevoerd. Twee seconden na het inschakelen worden de magneten in de trailermodulator één voor één aangetrokken of geschakeld. Deze procedure is te horen door het klikken van de magneten. Het systeem is binnen 150 ms na het inschakelen bedrijfsklaar.

Na het inschakelen van het Trailer EBS kan de ABS-functie beperkt beschikbaar zijn, aangezien bij de eerste keer wegrijden pas een dynamische controle van de ABS-sensoren wordt uitgevoerd.

(13)

Voor de elektro-pneumatische aansturing wordt bij het begin van de remactie de geïntegreerde redundantieklep be- krachtigd, waardoor de pneumatische commandodruk wordt weggeschakeld en de keteldruk voor de inlaatkleppen van de modulatoren komt te staan. Daardoor is een regeling van de remcilinderdruk tot aan de keteldruk mogelijk.

Voor de drukregeling wordt aan de trailermodulator de ingestelde waarde gegeven, die dan afhankelijk van de bela- ding wordt uitgeregeld. Om de remkrachten aan de diverse beladingen aan te passen wordt de balgdruk, die via een pneumatische leiding naar de trailermodulator wordt gevoerd, gemeten.

De gewenste vertraging wordt bij voorkeur elektronisch bepaald via de CAN-databusverbinding met de motorwagen.

Is deze verbinding niet aanwezig, dan wordt de gewenste waarde bepaald aan de hand van de in de trailermodula- tor geïntegreerde druksensor.

De remdrukregeling wordt door regelkringen met pulsgestuurde relaiskleppen gerealiseerd. Voor het aanpassen van de remkrachten aan de belading wordt bij luchtgeveerde opleggers de veerbalgdruk door een druksensor gemeten.

Pneumatische redundantie

Bij storingen in het EBS-systeem die tot een gedeeltelijke uitschakeling leiden, zal de pneumatische commandodruk ter beschikking komen van de geopende inlaatklep en de gesloten uitlaatklep, zodat de remdruk puur pneumatisch, echter zonder lastafhankelijke regeling, wordt uitgestuurd. De ABS-regeling blijft zo lang mogelijk aanwezig. De chauffeur wordt door de waarschuwingslamp in het dashboard geïnformeerd als er een storing is geconstateerd.

Elektrische / elektronische systeemopbouw

De trailermodulator wordt bij normaal gebruik door twee draden van de ISO7638, elk voorzien van een zekering, van spanning voorzien.

Als beveiliging kan de spanningsvoorziening via het remlicht worden geregeld om bij uitval van de spanningsvoorzie- ning via ISO7638 enige regelfuncties te behouden.

De databusverbinding tussen motorwagen en trailermodulator is via ISO11992 gerealiseerd. De gegevens worden door de trailermodulator gecontroleerd en verwerkt.

Als de trailer achter een motorwagen zonder EBS is gekoppeld, is voor de bepaling van de gewenste remwaarde een druksensor in de trailermodulator geïntegreerd. De gewenste waarde wordt op plausibiliteit gecontroleerd.

De pneumatische redundantie wordt door de in de trailermodulator geïntegreerde 3/2-magneetkleppen gerealiseerd.

Bij het begin van elke remcyclus bekrachtigt de trailermodulator de magneetkleppen en schakelt de redundantie weg.

De remdruk van de derde as bij een 4S/3M-configuratie wordt met een elektro-pneumatische EBS-relaisklep gere- geld. Een remdruksensor en een 3/2-magneetklep zijn in deze klep geïntegreerd. De remdruksensor wordt door de trailermodulator van spanning voorzien. De actuele waarde wordt als analoog signaal doorgegeven.

Alle actieve sensoren zijn, tegen kortsluiting beveiligd, aangesloten op de trailermodulator.

Een druksensor ter controle van de voorraaddruk alsmede twee druksensoren voor de actuele remdruk zijn in de trailermodulator geïntegreerd en worden door de trailermodulator van spanning voorzien. De actuele waarden wor- den als analoge signalen doorgegeven.

Voor de bepaling van de luchtveerdruk is een druksensor in de trailermodulator geïntegreerd, waarbij een pneumati- sche leiding van de trailermodulator naar de balgen is getrokken.

Voor de aansturing van de remblokkenslijtage zijn indicatoren voor de eindwaarde voorzien, waarvan de signalen door de trailermodulator worden getoetst en naar de motorwagen worden doorgezonden.

Systeemstoringen worden door de trailermodulator herkend en in overeenstemming met een vastgelegde storingma- trix in het diagnosegeheugen opgeslagen.

De trailermodulator heeft de volgende aansluitingen:

A - Pneumatische aansluiting:

TEBS E Modulator met PEM

1. Voorraad (naar ketel rem) 1.1 Voorraad luchtvering 2.1 Remdruk (naar remcilinder)

2.3 Tristopcilinder (naar Tristopcilinder 12) 4 Commandodruk (naar PREV 21) 5 Balgdruk (naar luchtbalg)

1 Voorraad (naar ketel rem) 2.2 Remdruk (naar remcilinder)

2.3 Tristopcilinder (naar Tristopcilinder 12) 4.2 Commandodruk (naar PREV 21)

1 Voorraad (naar ketel rem) 2.4 Testaansluiting (naar meetpunt)

Figuur 3.2.2.a. – Pneumatische aansluiting

(14)

B - Elektrische aansluiting:

Figuur 3.2.2.b – Elektrische aansluiting

POWER ISO 7638 Spanningsvoedingskabel 7 polig SUBSYSTEMS Aansluiting voor SmartBoard

MODULATOR Aansluiting voor derde MOD (4S/3M of 4S/2M+1M) IN/OUT Aansluiting voor stoplichtvoeding 24N

ABS – C - D ABS sensoren hoofdas ABS – E - F ABS sensoren bijkomende as GIO 1-7 Multifunctionele IN-UITgangen

Roll Stability Support-functie (RSS)

Over kantelen van een voertuig bestaan verschillende definities:

• Een voertuig kan kantelen wanneer de kritische dwarsversnelling minder is dan de maximale wrijving tussen de banden en de rijweg.

• De kritische dwarsversnelling voor kantelen is de grenswaarde van de kracht, die op een voertuig dwars op de rijrichting mag werken, voor het voertuig kantelt.

• De max. wrijving tussen de banden en de rijweg is de grenswaarde van de kracht, die op een voertuig dwars op de rijrichting mag werken, voor het voertuig slipt.

Getrokken voertuigen hebben vaak een relatief hoog zwaartepunt en zijn daardoor bijzonder gevoelig voor kantelen wanneer krappe bochten met te hoge snelheid worden gereden. Bij opleggers kan de kritische dwarsversnelling lager zijn dan die van de trekker. In tegenstelling tot het kantelgevaar van de trekker, merkt de chauffeur dat van het getrokken voertuig meestal te laat om nog met tegenmaatregelen (door bijvoorbeeld te. remmen) te kunnen corri- geren. Door de RSS-functie wordt het dreigende kantelgevaar van het getrokken voertuig herkend en door automa- tisch afremmen gecorrigeerd. Hierdoor wordt het kantelgevaar verkleind.

De RSS-functie gebruikt de bekende gegevens van het Trailer EBS:

• de wielsnelheid,

• informatie over de belading,

• informatie over de gewenste vertraging,

• informatie van een in de EBS-modulator geïntegreerde sensor voor de dwarsversnelling.

RSS herkent het kantelgevaar door de sterke ontlasting van de wielen in de binnenbocht. Bij het overschrijden van de berekende kritische dwarsversnelling van het getrokken voertuig wordt tijdelijk een lage testdruk uitgestuurd.

Duur en hoogte van de druk zijn van de actuele kritische dwarsversnelling afhankelijk. Het kantelgevaar wordt aan de hand van de wielreactie tijdens de testremmingen herkend.

Bij herkend kantelgevaar volgt in het getrokken voertuig aan de wielen in de buitenbocht een remming met hoge druk om zo het kantelgevaar te verhinderen. De remdruk voor de wielen in de binnenbocht blijft voornamelijk onver- anderd, afhankelijk van een eventuele ABS-regeling.

Bij remmingen in het kader van RSS gaan de remlichten niet aan omdat het remlicht alleen mag worden geactiveerd vanuit de trekker en de RSS remming vanuit het getrokken voertuig wordt geregeld.

Door de RSS-regeling kunnen de natuurkundige grenzen niet worden overschreden.

Wanneer de dwarskrachten op het getrokken voertuig verder toeneemt, ondanks auto- matisch afremmen en de daarmee verbonden vertraging, en dus de dwarsversnelling niet snel genoeg afneemt, kan de opleggercombinatie ook met geactiveerd RSS kante- len.

Een RSS-regeling begint in een ongeremde of gedeeltelijk geremde rijsituatie. Remt de chauffeur sterk genoeg (ver- traging boven het niveau van de RSS-vertraging), dan wordt RSS niet ingeschakeld. Geeft de trekker tijdens een al begonnen RSS-regeling van het getrokken voertuig een pneumatische of elektrische remwaarde aan, dan wordt de RSS-regeling geannuleerd zodra de remwaarde van de trekker hoger is dan die van RSS. De remdruk in het getrok- ken voertuig wordt dan aangepast aan de eisen van de trekker tot het einde van de remming.

Tot 9% verschil in de bandenomtrek, het scheefhangen van de modulator tot 3 graden om de lengteas van het voertuig plus de offset-tolerantie van de dwarsversnellingssensor worden tijdens het rijden gecompenseerd. Tot het niveau van de compensatie kan de RSS-functie gedeactiveerd zijn of met vertraging reageren. De waarschuwings- lamp kan zelfs uitgaan voor RSS optimaal werkt.

Wanneer opleggers zonder enige druk in de luchtbalgen rijden, dan is het mogelijk dat RSS het kantelgevaar niet herkent wegens gebrek aan informatie over de belading.

RSS is permanent uitgeschakeld en de waarschuwingslamp is geactiveerd wanneer storingen zijn herkend. In dit geval is een correcte RSS-functie niet langer gewaarborgd.

(15)

Stilstandsfunctie

Bij een stilstaand voertuig (snelheid < 1,8 km/u) en een commandodruk hoger dan 3,5 bar, wordt na 5 sec. omge- schakeld van elektro-pneumatische naar pneumatische remdrukuitsturing. Deze functie dient ter voorkoming van onnodig stroomverbruik wanneer de combinatie op de handrem staat en het contact is ingeschakeld. Deze functie wordt bij het wegrijden gedeactiveerd.

Noodremfunctie

Om altijd de maximale remkracht te kunnen overbrengen is een noodremfunctie geïntegreerd. Als de gewenste remdrukwaarde van de chauffeur overeenkomt met meer dan 90% van de ter beschikking staande voorraaddruk, een zogenaamde noodstop, worden de remcilinderdrukken tot aan de voorraadruk verhoogd. Deze functie is ook werkzaam als een veerbalg van de luchtvering is geklapt.

Controle van de voorraaddruk

De voorraaddruk op het getrokken voertuig wordt door het EBS gecontroleerd. Zakt de druk onder de 4,5 bar, dan wordt de chauffeur door de rode en gele waarschuwingslampen geïnformeerd. Bij het op druk brengen van het luchtdrukremsysteem gaat de lampen weer uit wanneer de druk van het getrokken voertuig boven de 4,5 bar komt.

Zakt de voorraaddruk tijdens het rijden onder de 4,5 bar, dan wordt dit als storing opgeslagen.

Kilometerteller

Het Trailer EBS is met een geïntegreerde kilometerteller uitgevoerd, die bij een functionerend EBS-systeem de afge- legde weg meet. Daarbij zijn twee deelfuncties mogelijk:

• De totale kilometerstand geeft de totaal afgelegde weg weer sinds het systeem in bedrijf is gesteld. Deze waar- de wordt regelmatig opgeslagen en kan met gebruik van de verschillende diagnose-apparatuur of Smart Board worden uitgelezen.

• Tevens is er een dagteller aanwezig. Deze kan op elk moment op nul worden gezet. Op deze manier kan worden bepaald hoeveel kilometers tussen de twee servicebeurten of sinds een bepaalde tijd zijn gereden. Het uitlezen en op nul zetten zijn mogelijk met de diagnose-apparatuur of Smart Board.

Een speciale kalibrering is niet nodig. De kalibratiefactor wordt uit de bandenomtrek en het aantal tanden van het poolwiel berekend, die bij de parametrering van het Trailer EBS moeten worden ingevoerd.

De kilometerteller heeft spanning nodig. De kilometerteller werkt alleen wanneer het Trailer EBS elektrisch is aange- sloten en is daardoor niet beveiligd tegen manipulaties.

Servicesignaal

Met behulp van diagnose-apparatuur kan deze functie worden geactiveerd. Is deze functie geactiveerd, dan wordt na het afleggen van een vrij gekozen, met behulp van de diagnose geparametreerd, aantal kilometers bij de eerst- volgende inschakeling van het contact de waarschuwingslamp geactiveerd en deze knippert achtmaal. Dit knipperen herhaalt zich elke keer na het inschakelen van het contact en zal de chauffeur aan een servicebeurt, etc., helpen herinneren.

Het servicesignaal kan worden gereset. Daarna is de geparametreerde service interval, zoals beschreven, opnieuw geactiveerd.

Bij levering is deze functie uitgeschakeld.

Teller bedrijfsuren

De verstreken bedrijfstijd is opgeslagen in het geheugen en kan via de diagnosesteker of Smart Board worden uitgelezen.

De teller voor de bedrijfsuren werkt alleen wanneer het Trailer EBS elektrisch is aangesloten en is daardoor niet beveiligd tegen manipulaties.

Geïntegreerde liftasbesturing ILS (Integrated Load Switch) (optioneel)

Wanneer de oplegger met liftas(sen) wordt uitgevoerd, kunnen deze door het Trailer EBS afhankelijk van de actuele aslast automatisch worden aangestuurd. Daarvoor dient aan de GIO stekkers van de trailermodulator één of elk één elektrische asliftklep te worden aangesloten.

De aslast waarbij de liftas daalt, wordt berekend aan de hand van de aanwezige druk in de luchtveerbalg en van de gegevens van de balgdruk en de aslast in lege en beladen toestand, die in de parameters zijn vastgelegd.

De voertuigsnelheid waarmee het heffen van de liftas(sen) mogelijk is, kan tussen de 0 en 30 km/u worden gekozen.

De parametrering wordt met de diagnose-apparatuur uitgevoerd.

Wanneer een storing in de aslastsensor wordt herkend, dan daalt de liftas bij snelheid tussen 5 en 30 km/u en wordt niet geschakeld bij snelheid onder de 5 km/u.

Op de liftas mogen alleen de ABS-sensoren e en f aangesloten worden. De ABS-sensoren c en d dienen altijd op de hoofdas te worden aangesloten.

Bij technische controle en verificatie moet de as naar beneden kunnen gebracht worden wanneer de oplegger niet beladen is. Dit kan door het sleutelcontact van de trekker uit te zetten of via Smart Board bediening. De as wordt dan naar beneden gebracht en blijft ook in deze stand ongeacht de lading. De as wordt pas opnieuw geheven wanneer de snelheid van de trekker groter wordt dan 15 km/u.

Wegrijhulp (optioneel)

Een wegrijhulp kan gerealiseerd worden bij opleggers met een eerste as als liftas of een eerste as met asontluchting (sleepas). De waarde voor de aslast bij actieve wegrijhulp mag niet hoger zijn dan 30% boven de maximaal toelaat- bare aslast en moet door de fabrikant worden vastgesteld. Bij het bereiken van een snelheid van 30 km/u daalt de eerste as weer of belucht de eerste as weer.

De uitvoering TH (een asliftklep) betekent dat ofwel de liftas kan worden gelift als wegrijhulp, ofwel de sleepas kan worden ontlucht als wegrijhulp, wanneer de toelaatbare balgdruk, die in de parameters is vastgelegd, na het heffen of ontluchten niet wordt overschreden. Wordt tijdens de wegrijhulp de toelaatbare druk wel overschreden, dan wordt de wegrijhulp onderbroken en de liftas daalt weer of de sleepas belucht weer.

N.B.: De uitvoering eerste as met asontluchting (sleepas) werkt niet onafhankelijk of afzonderlijk van de wegrijhulp.

De wegrijhulp wordt geactiveerd :

• ofwel via een impulsknop aangesloten op de voeding +(24 V) of -(0 V) en op een GIO van de modulator (met kabel) en de parameters dienovereenkomstig zijn vastgelegd. De impuls op de knop dient tussen 0,1 en 5 seconden te liggen.

• ofwel door het 3 maal indrukken van het rempedaal mits de parameters dienstovereenkomstig zijn vastgelegd op een GIO van de modulator (zonder kabel).

• ofwel via het SmartBoard mits de parameters dienstovereenkomstig zijn vastgelegd.

Het uitschakelen van de wegrijhulp :

• ofwel wanneer de impuls op de knop langer dan 5 seconden is (met kabel).

• ofwel door het opnieuw 3 maal indrukken van het rempedaal (zonder kabel).

• ofwel via het SmartBoard.

Slijtage-indicator (optioneel)

Aan de elektronica kunnen tot 6 indicatoren ter bewaking van de slijtage van de remblokken worden aangesloten.

De slijtage-indicatoren (een in de remblok geïntegreerde draad) meten de slijtage van beide remblokken. Alle indica- toren zijn in serie geschakeld en in een spanningsverdeler met de slijtage-ingang verbonden. De waarschuwing aan de chauffeur geschiedt via de ABS-waarschuwingslamp, kort voor en wanneer de slijtagegrens is bereikt.

(16)

De waarschuwing wordt afgebroken, wanneer het voertuig een snelheid van 7 km/u overschrijdt. Bij systeemstorin- gen wordt de ABS-waarschuwingslamp permanent geactiveerd.

De overeenkomstige informatie wordt tegelijkertijd aan de interface trekker-getrokken voertuig doorgegeven en kan op de display worden weergegeven.

Het systeem herkent automatisch wanneer nieuwe slijtage-indicatoren zijn gemonteerd bij vervanging van de rem- blokken. Alle waarschuwingsfasen worden na circa 2 minuten gedeactiveerd (contact gedurende minimaal 2 minuten inschakelen). De waarschuwingslamp gaat pas uit wanneer het contact opnieuw is ingeschakeld.

De laatste vijf vervangingen van de remblokken (kilometerstand en bedrijfsuren wanneer de tweede waarschuwings- fase en vervanging van remblokken hebben plaatsgevonden) worden in de ECU opgeslagen en kunnen met de PC-diagnose worden uitgelezen.

De aansluitpunten op de oplegger bevinden zich vooraan. De commandolijn is geel gecodeerd terwijl de voorraadlijn rood gecodeerd is.

WAARSCHUWINGSLAMP Waarschuwingsfase 1

Wanneer de draad in de indicator is afgesleten tijdens het remmen (> 3 remmingen), is er kortsluiting naar de aarde (aardeverbinding tussen rem en chassis is nood- zakelijk) en wordt waarschuwingsfase 1 geactiveerd. Bij de eerste waarschuwingsfase knippert de ABS-waar- schuwingslamp 4x (1 cyclus), nadat het contact is aangezet.

Waarschuwingsfase 2

Wanneer de draad in de indicator al 4 minuten is doorgesleten, dan wordt in de slijtage-ingang een spanning van 4,5 Volt gemeten en waarschuwingsfase 2 geactiveerd. Bij de tweede waarschuwingsfase knippert de ABS-waarschuwingslamp 4x 4 cycli (totaal 16 keer), nadat het contact is aangezet.

3.3. REMAANSLUITING

Figuur 3.3.a. – Aansluiting remsysteem

• Bij het ontkoppelen van de aansluitslangen worden de remmen automatisch geacti- veerd.

• Na het afkoppelen van de luchtleidingen moeten de aansluitpunten tegen vervuiling door water en stof beschermd worden door de klepjes van de koppelhandjes over de opening te plaatsen.

• De parkeerrem wordt NIET automatisch opgezet na het ontkoppelen van de comman- do- en voorraad-luchtleiding.

• Herstellingen aan het remsysteem mogen enkel uitgevoerd worden door bekwame technici.

• Onderdelen van de reminstallatie die vervangen dienen te worden moeten steeds ver- vangen worden door identieke onderdelen.

Indien de ISO7638 kabel niet verbonden is werken het ABS en de toegevoegde functies NIET. Het remsysteem werkt in dit geval zoals een conventioneel remsysteem.

Opleggers met het EBS-E remsysteem mogen uitsluitend gekoppeld worden aan trekkers met ofwel:

• een ISO7638-1996 elektrische verbinding (7-polig, 24V, CAN-databus),

• een ISO7638-1985 elektrische verbinding (5-polig, 24V, geen CAN-databus).

Figuur 3.3.b. – 7-polige stekker (links) en 5-polige stekker (rechts)

(17)

Zie eveneens “Slijtage-indicator (optioneel)” op pagina 18

Het kan gebeuren dat een combinatie trekker-oplegger niet goed remt. Bij nader onderzoek stelt men dan dikwijls vast dat bij trommelremmen op de oplegger de remvoeringen verglaasd of verbrand zijn en de remtrommels ge- scheurd; bij schijfremmen blijken de remblokken na een beperkt aantal kilometers al volledig versleten te zijn en de remschijven diepe groeven te vertonen.

Bij “gelede voertuigen” voldoen zowel trekker als oplegger tegenwoordig aan de Europese richtlijnen of aan de voor- schriften van de Verenigde Naties. In de praktijk blijkt de combinatie van de twee echter niet optimaal te remmen.

Nochtans is het uitermate belangrijk dat elk van de voertuigen zijn aandeel in de remkracht op een correcte wijze opneemt en dit in alle beladingstoestanden.

Een harmonisatie van de reminrichting (zie § 3.5) van de trekker en de oplegger voorkomt deze problemen.

Deze remharmonisatie, die dient uitgevoerd te worden door de trekkerfabrikant, is aangewezen om een optimale remkrachtverdeling en een optimaal slijtagepatroon te bekomen tussen de trekker en de oplegger.

Schade en slijtage te wijten aan een slechte remharmonisatie zullen onder geen beding onder garantie aanvaard worden. We bevelen dan ook aan om een remharmonisatie te laten uitvoeren en het harmonisatierapport zorgvuldig te bewaren. Zorg er steeds voor dat het rapport duidelijk de gegevens van trekker en oplegger vermeldt, evenals de datum waarop de harmonisatie werd uitgevoerd.

3.4. VROEGTIJDIGE REMSLIJTAGE VOORKOMEN

3.5. REMHARMONISATIE

Consulteer eveneens de extra publicaties die meegeleverd zijn met de oplegger.

Tussen de eerste 2000 en 10000 km, en bij elke wisseling van trekker, is een rem- harmonisatie aangewezen.

Consulteer eveneens de extra publicaties die meegeleverd zijn met de oplegger.

3.6. REMPLAATJE

Het EBS systeem kan enkel gecontroleerd worden door een erkend Wabco servi- cepunt dat over de aangepaste software beschikt.

Aangezien het remsysteem met EBS is uitgerust is het remplaatje vervangen door een zelfklever. Op de zelfklever worden de parameters van het door het EBS gestuurde remsysteem teruggevonden.

3.7. TROMMELREM

De rem van de oplegger werkt volgens het algemene principe van trommelremmen. De kracht van de remcilinder (1) brengt via een stangenstelsel (2,3) de remas in een draaibeweging. Het S-nok (4) aan het uiteinde van de remas spreidt de remblokken (5) en duwt ze op die manier tegen de binnenkant van de remtrommel (7). Zo wordt een effectieve remkracht ontwikkeld.

Bij lossen van de rempedaal vervalt de cilinderduk op het stangenstelsel en keert de remas en het S-nok terug naar hun oorspronkelijke positie. De remblokken worden door middel van trekveren (6) eveneens in hun oorspronkelijke positie teruggebracht. De remkracht vervalt.

Figuur 3.7.a. – Trommelrem

3.8. SCHIJFREM

Bij het bedienen van de rempedaal drukt de drukstang (1) van de remcilinder op de hefboom (2) van de schijfrem.

Het daarin excentrisch gelagerde wiel (3) brengt de kracht over naar de brug (4). De klemkracht werkt via de draad- stang en de zuiger (5) in op de binnenste remvoering. Daarbij stoot de remvoering (6) zich tegen de remschijf (7) af.

De reactiekracht die ontstaat aan het remzadel (8) wordt op de tegenovergelegen remvoering overgedragen waar- door ook deze met een gelijke kracht tegen de remschijf wordt aangedrukt en een effectieve remkracht ontwikkeld wordt.

Figuur 3.8.a. – Schijfrem

(18)

Figuur 3.9.a. – Veerremcilinder

De bedieningseenheid van de parkeerrem bevindt zich aan de zijkant van de oplegger, samen met het heffen- en dalenventiel en de beladingsmanometer.

Aan de linkerzijde van de bedieningseenheid bevindt zich de rode bedieningsknop van de veerremcilinders (zie figuur 3.9.b.).

3.9. PARKEERREM – VEERREMCILINDERS

De parkeerrem met veerremcilinders werkt als volgt:

• Door het wegvallen van de pneumatische druk in de veerremcilinder kan de veer zich ontspannen en op die manier een remkracht ontwikkelen.

• Door het opnieuw opbouwen van de pneumatische druk in de veerremcilinder wordt de kracht van de veer opgeheven en verdwijnt de remkracht.

Figuur 3.9.b. – Bedieningseenheid parkeerrem met bedieningsknop

De bediening van de parkeerrem kan als volgt samengevat worden:

• Het uittrekken van de rode knop activeert de parkeerrem van de oplegger.

• Het indrukken van de rode knop schakelt de parkeerrem van de oplegger uit.

• Na het uitschakelen van de parkeerrem zou het kunnen dat er NIET onmiddellijk weggereden kan worden. Er dient gewacht te worden tot wanneer de druk in de veerremcilinder voldoende hoog is en de parkeerremwerking opgeheven is.

• Zorg dat de parkeerrem ingeschakeld is alvorens de oplegger onbeheerd achter te laten.

• Plaats bij voorkeur een wielkeg voor of achter de wielen als extra beveiliging.

• Plaats de oplegger steeds op een horizontale en stabiele ondergrond, NOOIT op een helling.

Figuur 3.10.a. – Bedieningseenheid losbreekrem met bedieningsknop

3.10. LOSBREEKREM

Deze functie wordt gebruikt wanneer de oplegger niet gekoppeld is aan de trekker en het noodzakelijk is om de oplegger te verplaatsen met bijvoorbeeld een heftruck.

Wanneer de rode luchtdrukleiding tussen de trekker en de oplegger ontkoppeld wordt, gaat het remsysteem van de oplegger immers automatisch in remstand waardoor deze in principe niet meer kan verplaatst worden. Via het principe van de losbreekrem kan de oplegger zonder trekker toch nog verplaatst worden.

De bedieningseenheid van de losbreekrem bevindt zich aan de zijkant van de oplegger, samen met het heffen- en dalenventiel en de beladingsmanometer. Aan de rechterzijde van de bedieningseenheid bevindt zich de zwarte bedieningsknop van de bedrijfsrem (zie Figuur 3.10.a.).

De bediening van de losbreekrem kan als volgt samengevat worden:

• Het indrukken van de zwarte knop activeert de losbreekrem waardoor de oplegger kan verplaatst worden (met bijvoorbeeld een heftruck).

• Het uittrekken van de zwarte knop schakelt de bedrijfsrem van de oplegger opnieuw in.

Figuur 3.10.b. – Gebruik van de losbreekrem

Het gebruik van de losbreekrem vereist een druk in het pneumatisch circuit van meer dan 4 bar.

(19)

Standaard is de oplegger uitgerust met luchtvering. Bladvering is een optie die niet behandeld is in deze manual.

4. VERING

De luchtvering van de oplegger zorgt ervoor dat het chassis van de oplegger verend opgesteld is ten opzichte van de assen van de oplegger en op die manier schokken opvangt. De druk in de veerbalgen wordt automatisch geregeld zodanig dat bij elke belading een optimaal rijcomfort en een geringe zwenking van de bovenbouw wordt bekomen. Daaruit volgt eveneens een goede wegligging en een geringe bandenslijtage.

4.1. ALGEMEEN

4.2. VENTIEL HEFFEN EN DALEN

Figuur 4.1.a. – Luchtvering

Figuur 4.2.a. – Ventiel heffen en dalen

Het ventiel heffen en dalen bij een luchtgeveerde oplegger laat toe om de hoogte van het opleggerchassis bij te regelen met het oog op het lossen en/of laden van de oplegger.

Door middel van dit ventiel kan het hoogteverschil tussen de assen en het chassis van de oplegger aangepast worden.

Het ventiel heffen en dalen beschikt over 5 posities:

• Chassis laten dalen naar de laagste positie (hendel in wijzerzin in uiterste stand)

• Stoppen van de dalende beweging

• Rijstand

• Stoppen van de hefbeweging

• Chassis heffen naar de hoogste positie (hendel in tegenwijzerzin in uiterste stand)

Het ventiel heffen en dalen ventiel mag enkel bij het laden of lossen in een andere stand dan de rijstand gezet worden.

(20)

Algemeen

Odometer

Meldingen

Remfunctionaliteiten

Luchtvering

Wegrijblokkering

Asfaltrem Extra's

Scheefstand voertuig Taalkeuze

Remblokkenslijtage Aslastweergave Configureerbare

functies 4.3. SMARTBOARD

Bepaalde functies zijn niet standaard. Deze zijn wel te verkrijgen via opties.

(21)

De elektronische kilometerteller is uit te lezen op de SmartBoard (zie figuur 4.3.1.a.).

De kilometerteller laat toe:

• op een eenvoudige manier na te gaan hoeveel kilometer de oplegger reeds heeft afgelegd,

• het onderhoud van de oplegger te plannen aan de hand van het aantal afgelegde kilometers.

Odometer: door SmartBoard geregistreerde km stand = totale km stand (onafhankelijk van de voeding) Km stand: door EBS geregistreerde km stand (met voeding)

Rit EBS: dagteller EBS (met voeding – kan je op 0 zetten (alleen met PC)) Dagteller: dagteller SmartBoard (met voeding – kan je op 0 zetten met SmartBoard

De SmartBoard geeft een “indicatie” van de totale aslast of van de belasting afzonderlijk op de assen weer (zie figuur 4.3.1.a.).

Kalibrering

Druksensor-Kalibrering

4.5. BELADINGSINDICATIE VIA SMARTBOARD EN EVENTUELE KALIBRERING Elektronische kilometerteller via SmartBoard

Het is ten strengste verboden de maximale balgdruk die vermeld staat op het rem- plaatje (zie § 3.6) te overschrijden.

Tijdens de kalibrering mogen de hand en bedrijfsrem niet zijn bediend.

Rollend Voertuig

Plaats het voertuig op een vlakke ondergrond en voorkom dat het voertuig weg kan rollen met behulp van wiel keggen.

Verwondingsgevaar door rembediening tijdens werkzaamheden aan het voertuig Bevestig goed zichtbaar een waarschuwing op het stuurwiel, waarop staat, dat er aan het voertuig wordt gewerkt en de remmen niet mogen worden bediend.

Het SmartBoard biedt de mogelijkheid, de druksensoren voor de aslastweergave van het Trailer EBS E te kalibreren.

Hierdoor wordt de nauwkeurigheid van de aslastweergave verbeterd. Des te nauwkeuriger het voertuiggewicht wordt bepaald en de druksensoren worden gekalibreerd, des te nauwkeuriger is ook de aslastweergave. Bij een foutieve kalibrering toont de aslastweergave ook foutieve waarden!

De uitsturing van de remdrukken wordt door deze kalibrering niet beïnvloed, hier blijven de waarden geldig zoals in de TEBS parametrering is vastgelegd door de voertuigfabrikant.

Kalibratiepunten

Hoe groter het gewichtsverschil tussen de afzonderlijke kalibratiepunten is, des te nauwkeuriger worden de aslasten getoond. Het kalibratiepunt ”deelbelading“ is optioneel en hoeft niet uitgevoerd te worden.

• Onbeladen

• Deelbeladen (optioneel)

• In deel beladen toestand moet het voertuiggewicht zich in het midden tussen het lege en volbeladen voertuig- gewicht bevinden.

• Volbeladen Voorwaarden

• Trailer EBS E1 met softwareversie vanaf TE14013

• SmartBoard met software vanaf SB010207

Kalibrering van een oplegger

Bepaal het gewicht van de oplegger op een geijkte weegbrug in onbeladen, deelbeladen (optioneel) en vol beladen toestand. Let er op, dat alle assen zich op de weegbrug bevinden.

Werkwijze:

• Kies het menu <extras> <instellingen> <sensorkalibrering>.

• Bij voertuigen met geheven liftas(sen) wordt u gevraagd, deze te laten dalen.

• Laat de liftas(sen) dalen door op de toets <Pijl rechts> te drukken.

• Wanneer alle liftas(sen) zijn gezakt, wordt de kalibrering voortgezet.

• Kies het menupunt <kalibreren onbel.> en vul het gewicht van de lege oplegger in.

• Toets <pijl rechts>: wisselen cijfer positie

• Toets <OK>: wijzigt de waarde

• Toets <terug>: bevestigd de invoer

• Bevestig het opslaan van de ingevoerde kalibratiewaarde met de toets <OK>.

• Een succesvolle kalibrering wordt d.m.v. een symbool met een vinkje getoond.

• Herhaal deze stappen voor een deelbeladen (optioneel) en een volbeladen oplegger door de menupunten <kali- breren deelbel.> en <kalibreren volbeladen> te activeren.

5. WIELACCESSOIRES 5.1. BANDEN EN VELGEN

5.2. RESERVEWIEL EN RESERVEWIELHOUDER

Alle gemonteerde wielen en banden van de oplegger zijn onderling identiek. Een aantal keuzeopties van merk, afme- tingen, offset en profiel van wiel/band zijn mogelijk, doch steeds in overeenstemming met de technisch toegelaten aslasten, de load-speed index en het remschema.

Het reservewiel bevindt zich standaard in de enkele reservewielhouder aan de passagierszijde van het voertuig.

Het reservewiel kan bereikt worden door de zijdelingse bescherming omhoog te klappen. Om het reservewiel uit de houder te lichten dient eerst de veiligheidsstang, die het reservewiel op zijn plaats houdt, verwijderd te worden.

Het respecteren van de correcte bandenspanning is heel belangrijk voor de veilig- heid.

Het rijden met banden met een te lage spanning veroorzaakt een abnormale stijging van de temperatuur waardoor bestanddelen van de banden worden beschadigd. Deze beschadiging is onomkeerbaar en leidt op termijn onvermij- delijk tot lekke banden. De gevolgen van een te lage bandenspanning zijn niet onmiddellijk zichtbaar en kunnen zelfs pas lange tijd na het corrigeren van de bandenspanning merkbaar worden.

Het ventieldopje is onmisbaar voor een volledige luchtdichtheid en om het binnen- ventiel te beschermen.

De bandenspanning is weergegeven op de sticker die zich bevindt aan de zijkant van de oplegger ter hoogte van de eerste as.

De maximale belasting van een enkele reservewielhouder bedraagt 140 kg, van een dubbele reservewielhouder 250 kg.

Het reservewiel moet steeds stevig aan de reservewielhouder vastgemaakt worden om beschadiging, loskomen en/of verliezen van het reservewiel te voorkomen.

Figuur 5.2.a. – Enkele reservewielhouder

(22)

5.3. WIELKEG

5.4. SPATBORDEN EN SPATLAPPEN

Het gebruik van de wielkeg is sterk aanbevolen bij het afkoppelen van de oplegger. Ook wanneer dit gebeurt op een schijnbaar niet hellend oppervlak.

De spatborden die beschikbaar zijn voldoen aan de wettelijke Europese en nationale vereisten hieromtrent.

Beide types spatborden zijn uitgerust met spatlappen die, afhankelijk van de wettelijke regeling in het desbetreffen- de land, voorzien zijn van borstels (anti-sproei).

Vergeet de wielkeg niet te verwijderen en terug in zijn houder te plaatsen na het aankop- pelen van de oplegger.

De borstels van de spatlappen dienen op regelmatige tijdstippen gereinigd te worden met behulp van een hogedrukreiniger.

Figuur 5.3.a. – Wielkeg in houder (links) en geplaatst (rechts)

Figuur 5.4.a. – Types spatborden Figuur 5.4.b. – Spatlap met borstels

6. DEUREN 6.1. WAGONDEUR

Openen en sluiten van de wagondeuren

Een wagondeur is een dubbele deur die zijdelings rond verticale scharnieren opent. Optioneel kan een wagondeur voorzien zijn van één of meerdere graanschuiven. Wagondeuren kunnen symmetrisch of asymmetrisch uitgevoerd zijn. De bovenbalk (waar de wagondeur in vergrendeld) kan al of niet wegklapbaar uitgevoerd worden.

Beschrijving

Vooraleer de deur te openen, vergewis u ervan:

• dat de lading dit op een veilige manier toelaat,

• dat u niet verrast wordt door afvallende lading,

• dat er zich niemand in de buurt bevindt die zou kunnen geklemd raken tussen de deuren en/of zijwanden,

• dat er voldoende ruimte beschikbaar is om de deuren open te draaien.

Open de wagondeuren vóór het kippen, nooit tijdens het kippen.

Na het sluiten van de deuren, vergewis u ervan:

• dat de sluitnokken van de deuren bovenaan en onderaan correct in hun houders zitten,

• dat de bedieningshendels verzekerd zijn met de veiligheidspallen.

Figuur 6.1.1.a. – Wagondeur met wegklapbare bovenbalk

Figuur 6.1.2.a. – Veiligheidssysteem sluiting Om de deuren te openen, ga als volgt te werk:

• Verwijder de veiligheidspallen (1) van de bedieningshendels (zie Figuur 6.1.2.a.).

• Daarna de twee hendels (2) naar mekaar toe draaien om de slotopening vrij te maken.

• In bijna haakse stand, de hendels naar achter trekken, zodat zij niet meer vergrendeld zijn in de slothouder.

• De deuren opendraaien naar de zijkanten van het voertuig toe.

• De deuren vastmaken aan de zijwand met de daarvoor voorziene vergrendelingen.

Om de deuren te sluiten :

• Bovenstaande instructies herhalen in omgekeerde volgorde.

(23)

6.2. KLAPDEUR Beschrijving

Voor het bedienen van de optionele graanschuiven zie § 8.2.

Optioneel: deur openen vanaf de zijkant van de oplegger.

Wanneer de toegang achter de oplegger beperkt is (b.v. door de aanwezigheid van een put) kan er een voorziening aangebracht worden die het openen van de wagondeuren toelaat vanaf de zijkant van de oplegger.

Figuur 6.1.2.b. – Optie: wagondeur openen vanaf de zijkant van de oplegger

• Ontgrendel de veiligheidspallen van de bedieningshendels. Doe dit vooraleer de toegang achter de oplegger beperkt is.

• Trek aan het bedieningskoord. Doe dit vanaf de zijkant van de oplegger. De hendels zijn op dat ogenblik ont- grendeld.

• De deur zal zich volledig openen wanneer er gekipt wordt.

Figuur 6.2.1.a. – Klapdeur

De klapdeur is opgehangen aan 2 scharnierpunten bovenaan de achterstaander. Na ontgrendeling zal de klapdeur bij het kippen een draaibeweging maken waarbij er onderaan de deur en de vloer van de kipbak een opening ont- staat om de lading te lossen.

Openen en sluiten van een klapdeur

Vooraleer de deur te openen, vergewis u ervan:

• dat de lading dit op een veilige manier toelaat,

• dat u niet verrast wordt door afvallende lading,

• dat er zich niemand in gevaarlijke zones bevindt (tussen kipbak en chassis, net achter het voertuig, ...), en dat er zich binnen het werkbereik waar het kippen wordt uitgevoerd geen personen noch dieren bevinden.

Ontgrendel de klapdeur vóór het kippen, nooit tijdens het kippen.

Indien het ontgrendelen van de klapdeur gebeurt door een toezichter dan dient deze met de werking van de oplegger vertrouwd te zijn. Hij dient ten alle tijde de veiligheidsvoor- schriften na te leven.

Openen van de klapdeur

Ontgrendel eerst manueel de veiligheidsgrendels van de sluithaken. Deze kunnen zich bevinden ter hoogte van de sluithaken (zie Figuur 6.2.2.a.) of ter hoogte van de pneumatische cilinder die de sluithaken bedient (zie Figuur 6.2.2.b.). Sta daartoe aan de zijkant van de oplegger en wees waakzaam voor het accidenteel openen van de sluithaken of klapdeur.

Figuur 6.2.2.a. – Veiligheidsgrendel sluithaken klapdeur (ontgrendeld links; vergrendeld rechts) Vervolgens kunnen de sluithaken van de deur bediend worden. Dit kan door middel van ofwel:

• een kraan die zich op een bedieningsconsole op de zijkant (zie Figuur 6.2.2.b.).

• een afslagventiel dat onder de kipbak gemonteerd wordt ter hoogte van de steunvoeten (zie Figuur 6.2.2.b.). Dit ventiel opent de haken automatisch bij het kippen.

• een elektrisch ventiel dat bediend wordt vanuit de trekker.

Figuur 6.2.2.b. – Afslagventiel voor bediening sluit- haak klapdeur

Figuur 6.2.2.c. – Bedieningskraan op aparte console

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier kunt u terecht voor een luisterend oor, informatie, advies en verdere doorverwijzing naar professionele hulpverlening.. Indien u op het antwoordapparaat terecht komt, wordt u

Kort voor de stuwdam leidt de markering geel kruis rechtsaf omhoog door het Kastelberg- wald naar de uitzichtrijk gelegen Ferme Auberge Kastelbergwasen (5) en eveneens

In 2019 zijn door de AV onder meer kleuters in het SBO (maart 2019), het bestuursverslag 2018, het voorstel werkwijze jaarcyclus, de benoeming van een nieuwe voorzitter AV (juni

Het werk bij deze organisatie biedt voor medewerkers vanzelf al veel potentiële leersituaties, vooral vanuit de samenwerking met anderen (klanten en collega’s), de complexiteit

We hebben met de stichting CAI afgesproken dat we de middelen die de CAI beschikbaar heeft, gebruiken voor voorzieningen voor inwoners van onze gemeente.. Dit hebben we in

Taken van het ondersteuningsteam (bestaande uit de Ib er, kunstzinnig therapeut en gedragsspecialist) De leerkracht is verantwoordelijk voor alle leerlingen in de klas, dus ook voor

We volgen het pad rechtdoor, dat door een soortenrijk gemengd bos omhoog slingert naar het meer Nedre Birisjøtjønne. Na een passage met planken door het moeras bereikt het

€ 1,5 miljoen vanaf 2022 en het structureel wegvallen van inkomsten uit dividendopbrengsten van Eneco voor een bedrag van € 0,4 miljoen vanaf 2021 (het wegvallen van deze twee