• No results found

Zeventig jaar Partij van de Arbeid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zeventig jaar Partij van de Arbeid"

Copied!
368
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

Frans Becker en Gerrit Voerman (redactie)

Zeventig jaar

Partij van de Arbeid

(4)

Omslagontwerp: René van der Vooren, Amsterdam Vormgeving binnenwerk: Steven Boland, Amsterdam © 2016 de auteurs

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

isbn 9789461055156 nur 680

(5)

Behaalde resultaten zijn geen garantie voor toekomstig succes 7 Over de benarde positie van de sociaaldemocratie

Frans Becker en Gerrit Voerman

De langzame ontworteling van de Nederlandse sociaaldemocratie 37 Joop van den Berg

‘Gedruisch en gekijf’ 73

Over verdeeldheid en eensgezindheid onder leden van de PvdA Ruud Koole, Josje den Ridder en Joop van Holsteyn

Van kiezers en campagnes 99

De electorale ontwikkeling van de PvdA Philip van Praag

De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA 127 Frans Becker

Wat is er over van de rode familie? 161

De bijzondere relatie tussen PvdA en nvv/fnv

(6)

De aanhang van de PvdA in geografisch perspectief, 1948-2012 191 Ron de Jong en Henk van der Kolk

De PvdA in de steden 209

Een geschiedenis van het naoorlogse wethouderssocialisme Pieter Nieuwenhuijsen

Het najagen van een illusie? 249

De PvdA en Europa Gerrit Voerman

Sociaaldemocratie in tijden van globalisering 277

(7)

voor toekomstig succes

Over de benarde positie van de

sociaaldemocratie

Frans Becker en Gerrit Voerman

De sociaaldemocratie in West-Europa verkeert in benarde omstandigheden. Naar aanleiding van het forse verlies van de Labour Party bij de Britse Lager-huisverkiezingen in mei 2015 sprak nrc Handelsblad-correspondent Caroline de Gruyter van ‘de identiteitscrisis van de sociaal-democraten in Europa’, on-der de kop: ‘Hoe links Europa zichzelf ten grave draagt’.1 Gevoelige electorale

nederlagen, zoals in Griekenland, België en het Verenigd Koninkrijk, worden afgewisseld met desastreuze peilingen voor regerende sociaaldemocratische partijen in Frankrijk en Nederland. Het lijkt de partijen te ontbreken aan ‘een eigen verhaal’, aan stabiel leiderschap, aan aansprekend beleid, aan robuuste electorale coalities – ja, waaraan eigenlijk niet? Voor de Partij van de Arbeid (PvdA) laten de grillige verkiezingsresultaten van de laatste decennia een dui-delijk structureel neerwaartse trend zien (zie figuur 1 alsmede tabel 1 in de bij-lage), die met de verkiezingen voor de gemeenteraden, het Europees Parlement en de Provinciale Staten van 2014 en 2015 nieuwe dieptepunten bereikte. Wat is er aan de hand? En hoe is het zo gekomen?

(8)

Deze waren niet nieuw, maar de sociaaldemocraten slaagden er in de jaren ze-ventig niet in om er antwoorden op te vinden: ‘There is little evidence from any of the parties analysed here of fresh thinking on these concerns.’ Dat zij in een groot aantal West-Europese landen aan de regering deelnamen, maskeerde hun grote onzekerheid met betrekking tot hun identiteit en de richting waarin zij zouden moeten bewegen. De auteurs typeerden de situatie als ‘a stable crisis’.2

Ruim twintig jaar later, in 1999, publiceerden Robert Ladrech en Philippe Marlière opnieuw een overzichtswerk over de sociaaldemocratische partijen in West-Europa. De sociale en politieke grondslagen van de naoorlogse sociaalde-mocratie, zo stelden zij, zijn geërodeerd. Verandering van het klassenprofiel en de verschuiving van een keynesiaanse economische politiek naar een neolibe-raal economisch beleid hebben niet alleen de originaliteit van het sociaaldemo-cratische model ernstig ondermijnd, maar ook zijn identiteit aangetast. Er was bij de sociaaldemocraten sprake van een ‘deep confusion’. ‘In most European countries today it has become difficult to identify the differences in economic orientation and choice between conservatives and social democrats. Increas-ingly, the social democratic paradigm of “Social Capitalism” introduced in post-war Europe is being superseded by a new paradigm, initially advocated by conservative forces, which could be labelled “Liberal Capitalism”.’3

In 2013 bezorgden Fabien Escalona, Mathieu Vieira en Jean-Michel de Waele een handboek over sociaaldemocratische partijen, deze keer niet alleen in West-, maar ook in Midden- en Oost-Europa. In hun ogen is de naoorlog-se sociaaldemocratie vervangen door een ‘nieuwe sociaaldemocratie’, die over het algemeen wordt geassocieerd met de Derde Wegpolitiek van Labour-lei-der Tony Blair. Deze huidige sociaaldemocratische familie wordt tegelijkertijd geconfronteerd met een crisis van het kapitalistische wereldsysteem en met Figuur 1. Stemmenpercentage PvdA bij Tweede Kamerverkiezingen, 1946-2012

(9)

haar eigen crisis. Deze laatste omvat vier dimensies en kan worden samengevat in evenzovele dilemma’s: ‘the dilemma of family unity (how to integrate the “Eastern” component?), of its electorate (what majoritarian and stable electoral coalition?), of its project (what credible alternative to neoliberalism?) and of [European] integration (how to implement a social-democratic project in a con-servative institutional system?). The crisis of capitalism is just as crucial to the extent that it sharpens the contradictions of the social democratic project and makes its renewal difficult.’4

Het beeld van een politieke familie in crisis geldt ook voor belangrijke indi-viduele leden, dat wil zeggen de nationale partijen. Zo beschreef de vooraan-staande Duitse partijonderzoeker Franz Walter in een studie uit 2010 hoe de So-zialdemokratische Partei Deutschlands (spd) vanaf 1973 de weg is kwijtgeraakt.5

Vanaf dat jaar heeft de partij afscheid genomen van de sociaaldemocratie zoals we die een eeuw lang gekend hebben. In haar electorale achterban vond een splitsing plaats tussen maatschappelijke stijgers en achterblijvers; het is de eer-ste categorie die ook binnen de partij de macht heeft overgenomen, waardoor de sociaaldemocratische gemeenschap uiteen is gevallen. Aan het tussen 1966 en 1973 zo succesvolle optreden van de spd kwam in dat laatste jaar een einde om-dat aan haar economische politiek de basis kwam te ontvallen. De Derde Weg die de Duitse partij in de jaren negentig is in geslagen, was, aldus Walter, een doodlopende weg. Hij ziet weinig tekenen die hoop voor de toekomst bieden.

(10)

De sociaaldemocratische traditie in Nederland

De Partij van de Arbeid werd na de Tweede Wereldoorlog de vertegenwoor-diger van de sociaaldemocratie in Nederland. Zij was daarmee dan wel niet de rechtstreekse voortzetting, maar toch de opvolger van de vooroorlogse So-ciaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap), die in 1894 werd opgericht. De sdap behoorde tot de internationale sociaaldemocratische beweging, die zich verenigd had in de zogenoemde Tweede Internationale. Zij stelde een begin-selprogramma op dat voor een zeer groot deel ontleend was aan het Erfurter Programm van de spd. Hierin stond de klassenstrijd in economisch en poli-tiek opzicht centraal en werd aan de arbeidersklasse de rol toegekend door een revolutie een einde te maken aan de kapitalistische maatschappij. Terwijl de programmatische ontwikkeling van de partij sterk door de Duitse sociaalde-mocratie werd beïnvloed, ontleenden belangrijke leidende figuren uit de sdap, zoals Henri Polak en Floor Wibaut, hun inspiratie aan het cultuursocialisme van de Engelse Fabians.6 In en na de Tweede Wereldoorlog zouden opnieuw

belangrijke inhoudelijke impulsen voor de sociaaldemocratie uit de Angelsak-sische wereld komen.

De jonge sdap sloot de parlementaire actie als onderdeel van haar streven niet uit. Zij moest zich, mede daardoor, allereerst tegenover de anarchistische en syndicalistische vleugels van de Nederlandse arbeidersbeweging bewijzen – en dat viel nog niet mee. Maar veel lastiger was het om zich als natuurlijke woord-voerder van de arbeidersklasse te laten gelden tegenover de katholieke en protes-tants-christelijke arbeiders, die hun eigen organisaties vormden. De sociaaldemo-cratische arbeidersbeweging, vanaf de oprichting van het ‘moderne’ Nederlands Verbond van Vakverenigingen (nvv) in 1906 bestaande uit partij en vakbeweging, diende aan te sluiten in de rij van emancipatiebewegingen van de protestantse ‘kleine luyden’ en de katholieken, en moest van meet af aan concurreren met de confessionele arbeidersorganisaties. De arbeidersbeweging in Nederland is nooit exclusief of dominant socialistisch geweest.7 De sociaaldemocratie

vertegenwoor-digde niet meer dan een deel van de Nederlandse arbeidersbevolking en verwierf, mede als gevolg van het evenredige kiesstelsel, nooit een meerderheid. In het in-terbellum kwam zij niet verder dan nog geen kwart van de stemmen.

(11)

geken-merkt werd door maatschappelijke en politieke organisatievorming bijgedra-gen aan het ontstaan van de ‘rooie familie’, aan de creatie van een netwerk van sociaaldemocratische organisaties met een eigen sfeer en cultuur, waarvan de jeugdbeweging een zelfbewuste exponent was. Op nationaal niveau bleef de sdap tot 1939 uitgesloten van regeringsdeelname. De gemeentepolitiek vormde als het ware de uitlaatklep waar de politieke energie en de politieke talenten van de sociaaldemocratie hun werkterrein vonden.

Strijdbaarheid en revolutionaire gezindheid werden in de sociaaldemocra-tische beweging uiteindelijk ingekaderd in praksociaaldemocra-tische hervormingspolitiek. De sdap werd ‘een doodgewone hervormingspartij’, overeenkomstig de voorspel-ling van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de aartsvader van het Nederlandse socialisme, bij haar oprichting in 1894.8 De nieuwe partij werd gevoed door de

praktische benadering van zowel het wethouderssocialisme, dat in het interbel-lum in de steden tot ontwikkeling kwam, als het ingenieurssocialisme, dat zijn oorsprong vond in de sociale bewogenheid van Delftse ingenieurs vanaf het eind van de negentiende eeuw. Willem Drees was een typerend voorbeeld van het eerste, Willem Albarda van het tweede. Ter linkerzijde was de sdap in de eerste helft van de twintigste eeuw de dominante partij, met een sterk anticom-munistische inslag. Vanaf het eind van de jaren dertig werd zij onderdeel van het Nederlandse politieke bestel, waarin minderheidspartijen in een politieke cultuur van overleg en compromissen tot coalitievorming veroordeeld zijn.

Werd de sociaaldemocratie nadat de verbanning tot de oppositiebanken in het interbellum werd beëindigd ook een ‘doodgewone coalitiepartner’, of bleef ze alleen ‘in uiterste noodzaak’ geduld als regeringspartij? Die these, door de politicoloog Hans Daudt verdedigd, heeft de charme van de eenvoud maar is toch moeilijk vol te houden voor een partij als de PvdA, die vanaf haar oprich-ting in 1946 meer dan de helft van haar bestaan deelnam aan de regering.9 Zij

(12)

Al in de jaren dertig was duidelijk geworden dat de rond 1900 vorm ge-kregen sdap vastliep – niet alleen in electoraal, maar ook in programmatisch en ideologisch opzicht. Een nog steeds op marxistische revolutieverwachtin-gen gebaseerde partij stond met lege handen terevolutieverwachtin-genover een economische crisis en totalitaire bedreigingen vanuit nationaalsocialistische en communistische hoek. Een nieuwe generatie sociaaldemocraten zette een vernieuwingsproces in gang waarvan het Plan van de Arbeid en een nieuw beginselprogram in 1937 het resultaat waren en die zowel de ingroei van de sdap in het politieke bestel bevorderde als daarvan uitdrukking was. Van een formeel nog altijd op omver-werping van het kapitalisme gerichte arbeiderspartij wilde de sociaaldemocratie een bredere volkspartij worden, die het kapitalisme ordende en aan banden zou leggen, de economische crisis met keynesiaanse politiek bestreed, democratie niet meer als middel maar ook als doel ging beschouwen en – zonder afscheid te nemen van haar internationale gezindheid – onderdeel werd van de natie, inclusief de acceptatie van het koningshuis en de landsverdediging. Daarmee was zij haar zusterpartijen ver vooruit.

In de crisissfeer aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog trad de sdap toe tot het kabinet, vooral op aandringen van de katholieke politieke leiders – de uiterste noodzaak was daar. Partijleider Albarda en Jan van den Tempel werden in 1939 minister. Na de Duitse inval week het kabinet uit naar Londen. Tijdens de oorlogsperiode werd de overgrote meerderheid van de sociaaldemocratische joden vermoord, prominente vertegenwoordigers zoals Monne de Miranda en Simon de la Bella, en trouwe vakbondsleden zoals Isaäc Italiaander en Abraham Soesan; sommigen besloten in de meidagen van 1940 zelfmoord te plegen, zoals Emanuel Boekman. Aan hun lot, noch aan dat van de joodse overlevers, werd direct na de oorlog aandacht besteed. In de geschiedschrijving van de sociaalde-mocratie is dit aspect van de oorlogsperiode nog steeds sterk onderbelicht. De aandacht is meer uitgegaan naar het politiek en maatschappelijk vernieuwings-streven dat in de illegaliteit en in het gijzelaarskamp van Sint-Michielsgestel vorm kreeg. Onder de oorlogsomstandigheden konden muren geslecht worden die daarvoor het onderling contact hadden belemmerd.

(13)

een rijke en gevarieerde bagage, die zoals hiervoor al vermeld toch vooral con-tinuïteit met de vooroorlogse sociaaldemocratie te zien gaf. In de nieuwe partij bracht de zogeheten ‘Doorbraak’ vooral aan de top vernieuwing teweeg. Onder de leden en het kader overheersten vakbondsnuchterheid en het idealisme van de sociaaldemocratische jongerenbeweging, de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc). In de politiek van de PvdA werkte het wethouderssocialisme door, al was het maar in de persoon van partijleider Drees.

De Partij van de Arbeid: een geschiedenis in vier etappes

In de wetenschappelijke literatuur wordt de naoorlogse geschiedenis van de sociaaldemocratie in West-Europa vaak ingedeeld in twee fasen. De eerste is die van de trentes glorieuses, van het succes van sociaaldemocraten bij het eco-nomisch herstel, het opbouwen van de verzorgingsstaat en de verdere integratie van de arbeidersklasse in de eerste drie decennia vanaf 1945. Na 1973 – met als draaipunt de eerste oliecrisis, de verzwakking van de positie van de dollar en het einde van Bretton Woods met zijn stelsel van vaste wisselkoersen – is het langzaam maar zeker gedaan met de sociaaldemocratische hegemonie. Na de tocht door de woestijn in de jaren tachtig breekt een tijd aan van aanpassing aan een liberale tijdgeest. Wij kiezen hier echter voor een andere periodisering, die wij voor de Nederlandse situatie toepasselijker vinden.

(14)

Wij onderscheiden daarom vier etappes in de afgelopen zeventig jaar en bieden in deze inleiding een korte schets van elke periode, met aandacht voor het leiderschap van de partij, de ideologie en het program, de partijorganisatie en de electorale basis en strategie. Daarnaast spelen natuurlijk de maatschap-pelijke en politieke omgeving, de partijverhoudingen en internationale trends hun rol. De betekenis die wij hechten aan het leiderschap vereist wellicht enige toelichting. De personalisering van de politiek lijkt misschien een recent ver-schijnsel en punt van aandacht te zijn, maar de betekenis van politiek leider-schap voor de identificatie met de sociaaldemocratie van de achterban zowel als de buitenwacht is al veel langer manifest – evenals voor andere partijen.11

Vanaf de oprichting van de PvdA – en dat geldt evenzeer voor de sdap – staan leiderschap en beweging of partij in een betekenisvolle verstandhouding tot elkaar. In hun leiderschap vertegenwoordigden Willem Drees, Joop den Uyl en Wim Kok de overheersende stemming van hun partij, zoals zij elk ook hun stempel op de PvdA drukten.12 Als wij bij de vierde en vooralsnog laatste

etappe van de geschiedenis van de PvdA komen, zal blijken dat ook snel wisse-lend leiderschap en gebrek aan politieke koersvastheid van de partij met elkaar samenhangen.

De PvdA is misschien wel net iets meer dan andere partijen gericht op wat tegenwoordig multi-level governance heet: zij acteert niet alleen op het nationale plan, dat beslist meer aandacht en invloed krijgt in de jaren vijftig; maar ook op het gemeentelijke niveau, dat een belangrijke politieke biotoop blijft en kweek-school voor nationale politici; en gaandeweg ook op het Europese podium, waar Sicco Mansholt als Europees commissaris voor Landbouw een beslissende in-vloed op het Europese beleid weet uit te oefenen. Dat is ook de reden dat wij in deze bundel de verschillende politieke niveaus aan de orde laten komen. De periodisering daarvan loopt overigens niet helemaal parallel met die van de nationale ontwikkeling.

Het tijdvak van Drees: de waarborgende staat

(15)

en maatschappelijke scheidslijnen. De PvdA wil niet alleen over de confessi-onele grenzen heen als vertegenwoordiger van de gehele arbeidersbevolking gaan optreden, maar ook de progressieve middenklasse aanspreken. Econo-misch kiezen de sociaaldemocraten aanvankelijk voor een programma van nati-onaliseringen, planning en vermogensdeling; cultureel voor een op christelijke leest geschoeide volksverheffing. Noch de Doorbraak, noch de radicale maat-schappijhervormingen worden gerealiseerd. De kabinetten-Drees, waarvan de rooms-rode samenwerking de harde kern uitmaakt, worden eerder gekenmerkt door een gematigde, pragmatische hervormingspolitiek. Zij maken een bui-tengewoon ongelukkige start met de koloniale oorlog in Indonesië, maar weten verder in niet altijd gemakkelijk bereikte compromissen vorm te geven aan de wederopbouw en leggen de grondslagen voor de Nederlandse verzorgingsstaat. Drees sprak liever van ‘de waarborgende staat’ (zie daarvoor de bijdrage van Frans Becker).

Er ontstaat een typisch ‘fordistisch’ patroon: de georganiseerde arbeid en het georganiseerde kapitaal overleggen over de grote sociaaleconomische beleids-lijnen, terwijl de ondernemers en managers baas in eigen bedrijf blijven – een klassencompromis dat ook voor de nodige homogeniteit binnen de arbeidende bevolking zorgt.13 Met zijn sobere levensstijl wordt Drees exemplarisch voor de

‘jaren van tucht en ascese’. Hij groeit uit tot symbool van de sociale zekerheid door de onder zijn politieke verantwoordelijkheid in twee fasen tot stand geko-men ouderdomsvoorziening. Die past bij een collectivistisch georiënteerde so-ciaaldemocratische beweging, waarin de behoefte aan werk, wat meer welvaart, een woning en basale sociale zekerheid een belangrijke rol speelt. Voor wie kan, komen de mogelijkheden in zicht de maatschappelijke ladder te beklimmen.

(16)

In kabinet en parlement wordt de partij geconfronteerd met een centrum-rechtse meerderheid, waardoor de speelruimte voor het sociaaldemocratisch program beperkt blijft. De Katholieke Volkspartij (kvp), meer nog dan de PvdA, kan daardoor een sleutelrol spelen. De uitstekende verkiezingsuitslag van 1956, een van de beste resultaten van de PvdA ooit, behaald in een keiharde strijd tus-sen Carl Rommes kvp en Drees’ PvdA, geeft hoop op een echte doorbraak, maar deze blijft vervolgens uit. In essentie blijft de PvdA in deze tijd een niet-confessi-onele arbeiderspartij, ook als we naar het ledenbestand kijken. In de loop van de jaren vijftig wordt haar positie ondermijnd door stijgende consumptieverwach-tingen en vervlakkende coalitiepolitiek. Bovendien begint het organisatiemodel in zijn voegen te kraken. Zoals een rapport uit die tijd vermeldt: ‘Er is te weinig medewerking voor het partijwerk, het kader dreigt te verouderen, de geschoold-heid wordt geringer, vergaderingen worden slecht bezocht.’14

Het tijdvak van Den Uyl: de spreiding van kennis, inkomen en macht

De belangrijke momenten van wijziging van koers, opstelling en leiderschap van de PvdA volgen in grote lijnen het bredere patroon van veranderingen van de Nederlandse politiek – en van dat van veel andere westerse landen –, zij het dat de timing niet altijd gelijkloopt. De stagnatie die aan het begin van de jaren zestig in de PvdA optreedt op electoraal, programmatisch en organisa-torisch terrein is onderdeel van een internationaal politiek en maatschappelijk breukvlak. Herstel en wederopbouw zijn met redelijk succes voltooid. Onder de Nederlandse coalitieverhoudingen is de PvdA danig verbleekt. Tucht en ascese gaan het afleggen tegen stijgende welvaart, een wenkend consumptieperspectief en meer vrije tijd. In de sociaalwetenschappelijke literatuur wordt gesproken van het einde van de grote ideologieën die lange tijd de politiek hebben be-paald, ja zelfs van het ‘einde van de ideologie’ tout court. De politicoloog Otto Kirchheimer lanceert zijn these van de ‘Allerweltspartei’ of ‘catch-all party’: de ideologisch gedreven en sociaal betrekkelijk homogene massapartijen gaan, zo stelt hij, hun electorale basis verbreden naar de gehele bevolking en daartoe laten zij hun programmatisch profiel vervlakken. Het onderscheid tussen rege-rings- en oppositiepartijen vervluchtigt.15

(17)

heersende gezagsverhoudingen en gedragsregels, in het gezin, in maatschap-pelijke instellingen waaronder het hoger onderwijs, en in de politiek ter discus-sie gesteld en betwist.16 De revolte is het resultaat van een complexe, gelaagde

ontwikkeling en neemt in verschillende landen verschillende vormen aan. In de Verenigde Staten gaat het om de burgerrechtenbeweging en het verzet tegen de oorlog in Vietnam, en ontstaat een alternatieve hippiecultuur. In Duitsland krijgt de afrekening van een nieuwe generatie met het oorlogsverleden van hun ouders een centrale plaats. In Nederland moeten de ‘regenten’ het ontgelden.17

Hier botst een meritocratisch ingestelde naoorlogse generatie met de oude stan-denmaatschappij. De politieke vernieuwing die na de oorlog geen doorgang vond, wordt opnieuw opgeëist, en nu door de ‘gedekoloniseerde’ burger (zie de bijdrage van Joop van den Berg). De ‘gedekoloniseerde’ jeugd kan er trouwens ook wat van, maar wonder boven wonder profiteert de PvdA daarvan.

Dat is in belangrijke mate de verdienste van Joop den Uyl, die na een in-gewikkelde leiderschapswisseling vanaf 1967 tot 1986 als lijsttrekker van de PvdA bij de verkiezingen zal optreden.18 Als directeur van de Wiardi

Beck-man Stichting (wbs), het wetenschappelijk bureau van de PvdA, heeft hij een politiek-theoretisch rijpingsproces doorgemaakt, waarvan zijn bijdragen aan het sociaaldemocratisch maandblad Socialisme en Democratie en aan een groot aantal commissierapporten getuigenis afleggen.19 Pièce de résistance daarvan

is het onder zijn leiding in 1963 verschenen wbs-rapport Om de kwaliteit van

het bestaan. In navolging van de analyse van de Amerikaanse econoom John

Kenneth Galbraith in zijn boek The Affluent Society constateert Den Uyl dat tegenover toenemende private rijkdom sprake is van publieke armoede, van ach-terblijvende publieke voorzieningen, die juist een cruciale rol kunnen spelen bij het realiseren van sociaaldemocratische doelstellingen als vrijheid en ge-lijkwaardigheid, en die de kwaliteit van het bestaan kunnen bevorderen. Deze gedachtegang zal een belangrijke kern van zijn politieke opvattingen blijven en eveneens een programmatische leidraad van de PvdA. Met zijn gevoeligheid voor democratisering van maatschappij en politiek en geholpen door het werk op dit gebied van onder meer Ed van Thijn weet Den Uyl aansluiting te vinden bij de losbarstende kritiek op het verstopte politieke systeem. ‘Mehr Demokra-tie wagen’, het wordt de verkiezingsleus van spd-leider Willy Brandt in die jaren. Het kabinet-Den Uyl (1973-1977) kiest als motto: de spreiding van kennis, inkomen en macht.

(18)

afde-ling van wat als internationaal verschijnsel New Left is gaan heten.20 De groep,

door de politicoloog Hans Daalder wel getypeerd als ‘nieuwe vrijgestelden’, drijft de PvdA niet alleen in programma en strategie in een radicale richting, maar breekt ook de verstarde partijcultuur open – om vervolgens zelf als een nieuwe partijelite te gaan functioneren. De tweede feministische golf slaat in sociaaldemocratische kring aan, met de nodige wrijving en conflicten. Joke Smit en Hedy d’Ancona zijn belangrijke wegbereiders en in de loop van de jaren zeventig worden de Rooie Vrouwen het organisatorische ankerpunt van de vrouwenbeweging in de PvdA. Op de vleugels van maatschappijkritische bewegingen vindt de partij electoraal de weg omhoog, met zeer goede uitslagen bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1977 en 1986 – mede als gevolg van de zogeheten polarisatiestrategie, die is gericht tegen de confessionele partijen. Zij lijkt en voelt zich auf der Höhe der Zeit.21 Het kabinet-Den Uyl, gedragen door

drie progressieve partijen en gedoogd door twee confessionele – ‘rood met een wit randje’ – moet de beloften van politieke en maatschappelijke vernieuwing gaan inlossen. De balans is gemengd. Zo kent men successen in de sociale, volkshuisvestings- en buitenlandse politiek; in het bijzonder komt de stads-vernieuwing in de bijdrage van Nieuwenhuijsen aan bod, waarbij sociaalde-mocratische wethouders een vooraanstaande rol speelden. Daartegenover staat een ongemak over het niet verwezenlijken van de vier grote maatschappelijke hervormingsvoorstellen met betrekking tot de grondpolitiek, de positie van de ondernemingsraden, de vermogensaanwasdeling en investeringsregelingen. En over het onvermogen het electorale succes van de PvdA in 1977 om te zetten in politieke macht en regeringsverantwoordelijkheid. Het zo felbegeerde tweede kabinet-Den Uyl kwam er niet. Is de PvdA dan toch te laat aan de macht geko-men, zoals Den Uyl in een terugblik vaststelde?22

Het tijdvak van Kok: de activerende verzorgingsstaat

(19)

verliezen. Voor de PvdA doemen vergelijkbare problemen op. Het kader van de partij, dat in de jaren vijftig nog vooral uit arbeiderskringen is gerekruteerd, gaat nu bestaan uit de nieuwe professionals – en dat geldt ook voor de politici.23

Maar tussen deze nieuwe groep – in campagnetermen de ‘cultuurgevoeligen’ ge-noemd – en de oude arbeidersaanhang bestaan aanzienlijke verschillen in belang en oriëntatie, zoals de bijdrage van Philip van Praag aan de hand van onderzoek binnen de PvdA uit die tijd laat zien. Den Uyl slaagt er tijdens zijn kabinet en de verkiezingen van 1977 in de positie van de PvdA onder de arbeidersklasse vast te houden, maar in de jaren daarna wordt het steeds lastiger de arbeidersaanhang en die uit de middenklasse in een electorale coalitie bijeen te houden.

Het tweede probleem is de toenemende discrepantie tussen de radicale ver-wachtingen van de partijachterban – nog eens bevestigd in het beginselprogram van 1977 – en de realiteit van de (internationale) politiek. De wrijving tussen beide is al manifest in het kabinet-Den Uyl zelf, maar in de loop van de jaren zeventig gaat het linkse sentiment steeds meer botsen met het maatschappelijk en politiek krachtenveld. Een van de centrale vraagstukken voor de economi-sche politiek – stagnatie plus inflatie, de zogenoemde stagflatie – blijkt niet goed aan te pakken met vertrouwde sociaaldemocratische recepten. De positie van de dollar komt onder druk te staan en het systeem van Bretton Woods gaat op de helling. De oliecrisis verergert de situatie. Een liberale onderstroom komt aan de oppervlakte – in het economisch denken en in de (economische) politiek, met de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse premier Margaret Thatcher als prominente vertegenwoordigers. Als het eerste kabinet-Lubbers van cda en vvd in 1982 aantreedt, is ook de omslag in de Nederlandse politiek gemaakt. De Kamerverkiezingen van 1986 leveren de PvdA een uitstekend re-sultaat op, maar geen regeringsverantwoordelijkheid. Na deze ‘overwinnings-nederlaag’ is het nu aan Kok om de genoemde problemen op te lossen.

(20)

de harde polarisatiestrategie uit die tijd. Het partijkader, dat een stevige greep op het interne partijleven had, verliest in deze jaren als gevolg van een ingrij-pende vernieuwing van de organisatie zijn bepalende positie. Programmatisch vindt de PvdA vanaf 1989 regerenderwijs en met vallen en opstaan een nieuwe koers. Zij moet nu opereren in een geheel ander maatschappelijk en ideologisch klimaat dan in de decennia hiervoor: niet meer als leidende maar als volgende partij. De jaren van op- en uitbouw van de verzorgingsstaat hebben plaatsge-maakt voor hervorming – en dat betekent toch vooral ook versobering. Voor de sociaaldemocratie blijkt de steun voor dergelijke hervormingen – ook in andere landen – veel electorale ellende met zich mee te brengen, zoals onder meer blijkt uit de zogeheten wao-crisis van 1991.

Belangrijke leidraad bij deze hervormingen wordt het begrip van de active-rende verzorgingsstaat. Het Nederlandse sociale stelsel was vooral opgebouwd rond de overdracht van inkomen naar hen die om welke reden ook buiten het arbeidsproces zijn geraakt. Daarop was – ook in sociaaldemocratische kring – al eerder kritiek te horen.24 De PvdA kiest er nu – deels noodgedwongen – voor de

verzorgingsstaat zo in te richten dat hernieuwde toetreding tot de arbeidsmarkt meer centraal komt te staan. Het is een model dat in de Scandinavische landen vanouds is beproefd. De sociale agenda wordt in de volle breedte onderwerp van overleg tussen sociale partners en de overheid en krijgt als typerend Ne-derlands ‘poldermodel’ internationale bekendheid. In hoeverre dit model dan wel de ontwikkeling van de huizenmarkt verantwoordelijk is geweest voor het economisch succes van de jaren negentig is punt van discussie.25

(21)

Tegenover de langdurige bestuursmacht (1989-2002) staat aanzienlijk iden-titeitsverlies van de PvdA. Het belangrijkste identificatiepunt voor de partij wordt Kok. De bestuurlijke en beleidsmatige oriëntatie wint het van een meer politiek-maatschappelijke benadering; vooral in de steden krijgt de sociaalde-mocratie daarvoor een electorale rekening gepresenteerd en verliest zij het con-tact met een deel van haar klassieke achterban. Met de vakbeweging ontstaat een harde breuk als gevolg van de ingrepen in de wao in 1991 (zie de bijdrage van Simon Otjes). Onder Kok kiest de PvdA voor een uitgesproken pro-Euro-pese integratiekoers.

De door D6626 afgedwongen samenwerking tussen PvdA en vvd in de twee

paarse kabinetten onder leiding van Kok (1994-1998 en 1998-2002) getuigt van de geringe afstand die nog bestaat tussen de oude politieke tegenstanders, maar schept ook ruimte voor een nieuwe tegenstelling: die tussen de gevestigde par-tijen en een anti-establishment politiek.27 Noch het paarse levensgevoel van de

goed opgeleide tweeverdieners, noch een nieuwe politieke configuratie rond de paarse samenwerking houdt lang stand. Integendeel, in 2002 volgt een buiten-gewoon harde afrekening met paars en de PvdA, met de overwinning bij de ge-meenteraadsverkiezingen van Pim Fortuyn in Rotterdam, en, na de moord op Fortuyn, die van de Lijst Pim Fortuyn (lpf) bij de Tweede Kamerverkiezingen.

Na de dreun: de electorale achtbaan

(22)

puinhopen van paars en uit scherpe kritiek op de islam. De moord op Fortuyn in

mei 2002 trekt diepe sporen in maatschappij en politiek. De moord op filmmaker Theo van Gogh in 2004 zet het integratievraagstuk nog meer op scherp.

Het politieke landschap is daarmee voor de PvdA drastisch veranderd. Zij verliest haar monopolie op links: de sp, voormalige radicale splinter, ontwikkelt zich sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 tot een geduchte activis-tische linkse rivaal, maar de PvdA weigert deze ontwikkeling onder ogen te zien.28 Van onderlinge samenwerking of coalitievorming is geen sprake.

Tege-lijkertijd wordt D66 een belangrijke concurrent ter rechterzijde, met zijn aan-trekkingskracht op een hoogopgeleid kiezerskorps dat ongeremder kan kiezen voor Europese integratie en de kansen die de nieuwe kennisintensieve dien-steneconomie biedt. Ten slotte krijgt een modern populisme vorm, dat zich scherp afzet tegen de ‘gevestigde’ politieke partijen, tegen de Europese inte-gratie, immigratie en islam. De pvv van Geert Wilders trekt ook kiezers weg bij de traditionele aanhang van de PvdA, zoals het Front National in Frankrijk op een aanzienlijke arbeidersaanhang kan rekenen. Niet alleen de politieke ver-houdingen veranderen, maar ook het maatschappelijk klimaat. ‘Het gaat goed met mij, maar niet met ons’, wordt de korte samenvatting daarvan in termen van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Werd Nederland gekenmerkt door een prudent progressieve sfeer, deze is na de eeuwwisseling een stuk harder en grimmiger geworden.

Electoraal heeft de PvdA veel vaste grond onder de voeten verloren. De rapporten die na de zware verkiezingsnederlagen van 2002 en 2006 worden opgesteld door partijcommissies, geven een beeld van een partij die ook pro-grammatisch en ideologisch de koers is kwijtgeraakt. De inzichten die zij van binnenuit bieden, laten zien hoe kwetsbaar de PvdA programmatisch is gewor-den. Een vergelijkbaar beeld wordt in deze jaren ook voor een groot publiek zichtbaar in de documentaire van Rudi Boon, ‘De Wouter-tapes’, die registreert hoe PvdA-lijsttrekker Wouter Bos in de verkiezingscampagne van 2006 tever-geefs zoekt naar een kernboodschap voor zijn partij. Waar staan we nu eigenlijk voor? Dat is inderdaad de vraag. Op belangrijke beleidsonderdelen is er een ge-brek aan consistentie, zoals fiscalist Flip de Kam bijvoorbeeld voor het terrein van de belastingpolitiek heeft laten zien.29 Het is de PvdA gaan ontbreken aan

(23)

Organisatorisch zijn onder het voorzitterschap van Ruud Koole (2001-2005) meer direct-democratische elementen aangebracht, zoals de rechtstreekse ver-kiezing van lijsttrekkers en de partijvoorzitter door de leden, maar deze ingre-pen hebben de PvdA geen grotere aantrekkelijkheid als ledenclub opgeleverd. Het ledental is inmiddels gezakt tot onder de 50.000 en trekt niet aan, ondanks voornemens van voorzitter Hans Spekman bij zijn aantreden in 2012 om op afzienbare termijn weer op 100.000 leden te komen – wat in 1987 voor het laatst het geval was (zie figuur 1 in de bijdrage van Ruud Koole, Josje den Ridder en Joop van Holsteyn). Alhoewel over belangrijke vraagstukken als de Europese samenwerking, migratie en integratie onder de leden van de partij uiteenlopen-de standpunten bestaan, heeft zich geen duiuiteenlopen-delijke vleugelvorming voorgedaan, zoals Koole, Den Ridder en Van Holsteyn in hun bijdrage laten zien. Inciden-tele pogingen van onderop in de PvdA om tot een scherper ideologisch profiel te komen zijn niet succesvol geweest.

De PvdA reageert op de toegenomen spanningen over migratie en integratie met een verharding en verstrakking van haar standpunten op dit terrein – om te beginnen met de migratiewetgeving die Cohen als staatssecretaris ten tijde van het tweede paarse kabinet door het parlement loodst, en vervolgens met een door het partijbestuur opgestelde resolutie over integratie in 2009. Maar de spanningen op dit gebied blijven voor verdeeldheid en wrijving zorgen binnen de sociaaldemocratie, zoals onder meer blijkt in 2015, wanneer twee Tweede Kamerleden met Turkse achtergrond uit de PvdA-fractie stappen.

Ook ten aanzien van de Europese integratie, een tweede thema dat voor sterke verdeeldheid onder kiezers en directe achterban zorgt, herziet de PvdA haar koers. In zijn bijdrage brengt Voerman deze en eerdere veranderingen in de opstelling van de PvdA ten aanzien van Europa in kaart. De pro-integratie-lijn van Kok wordt na het verloren referendum over de Europese ‘grondwet’ ingeruild voor een meer terughoudend standpunt. De meerderheid van de kie-zers, inclusief een ruime meerderheid van PvdA-stemmers, wijst in 2005 in deze volksraadpleging een nieuw, ‘constitutioneel’ verdrag voor de eu af. Ver-ontrustend daarbij is dat de opvattingen over Europese integratie en het nieuwe verdrag samenhangen met wat een nieuwe scheidslijn in het electoraat lijkt te gaan worden tussen hoger en lager opgeleiden.30 De eurocrisis en de problemen

(24)

Unie (emu), pleit zelfs voor vergaande politieke integratie binnen de eurozone op het gebied van economische en financiële politiek.

Van 2007 tot 2010 neemt de PvdA samen met de ChristenUnie en het cda deel aan het kabinet-Balkenende iv en met de vvd vanaf 2012 aan het kabi-net-Rutte ii. In beide gevallen levert de PvdA de minister van Financiën en bei-den worbei-den zij met een ernstige crisissituatie geconfronteerd: Bos met de finan-ciële crisis en Dijsselbloem met de eurocrisis. De eerste wordt gedwongen tot vergaand ingrijpen in Nederlandse financiële instellingen – en krijgt daarvoor publieke waardering. De tweede wikkelt de verstrekkende overheidsbemoeienis met abn Amro af door – in tegenstelling tot de voorstellen van het PvdA-ver-kiezingsprogramma tot nationalisering van de bank – deze weer naar de beurs te brengen. In de Europese economische en monetaire crisis kiest Dijsselbloem voor een strakke handhaving van begrotings- en schuldnormen en voor een straffe combinatie van financiële steun aan Griekenland en het opleggen van ingrijpende hervormingen.

(25)

De recente verkiezingsresultaten en peilingen geven aan dat de positie van de PvdA ernstig verzwakt is. Dat lot treft haar niet alleen, ook de meeste zus-terpartijen in Europa staan er niet florissant voor. Iedere betere verkiezingsuit-slag (2003, 2012) doet de verwachting in de PvdA herleven dat met een uitge-kiende campagne de kiezers kunnen worden teruggewonnen. Maar gezien de neergaande electorale lijn en vergelijkbare ontwikkelingen in andere Europese landen is de conclusie onontkoombaar dat het om iets fundamentelers gaat. De diagnose ervan is niet makkelijk te stellen. Wat is er precies aan de hand? Heeft de politiek van de Derde Weg de sociaaldemocratie van haar identiteit en ideo-logische ankers beroofd? Heeft zij zich te veel geïdentificeerd met het proces van Europese integratie en de overdracht van soevereiniteit, waardoor het haar vervolgens op nationaal niveau aan instrumenten ontbreekt om het verschil te maken? Is zij programmatisch onvoldoende herkenbaar geworden? Is zij het vertrouwen van de kiezers kwijtgeraakt door een te bestuurlijke, technocra-tische opstelling? Is het leiderschap onvoldoende berekend op zijn taak? Ont-breekt het aan gezaghebbende politici? Is haar oude electorale coalitie niet meer bijeen te houden? Biedt een organisatie als de PvdA onvoldoende bindings- en participatiemogelijkheden voor nieuwe generaties? De positie en de uitgangs-punten van de sociaaldemocratie worden, zoveel is in ieder geval duidelijk, al enige tijd op de proef gesteld door trends en vraagstukken waarop zij nog geen afdoende antwoord heeft kunnen vinden.

De sociaaldemocratie op de proef gesteld

(26)

maatschappelijke veranderingen – en in het bijzonder door de internationali-sering van ons economische en culturele leven – een nieuwe scheidslijn tussen hen die daarvan makkelijk profiteren dankzij opleiding en maatschappelijke startpositie, en hen die daarvan in baan en leefomgeving eerder de nadelen ondervinden. Daardoor ontstaan uiteenlopende wereld- en politieke oriënta-ties, deels zelfs gescheiden werelden, ook geografisch, die niet makkelijk in en door één politieke beweging kunnen worden overbrugd. De nieuwe scheidslijn loopt immers dwars door de sociaaldemocratische achterbannen heen. Het is de vraag of, sinds het ontstaan van politieke partijen langs scheidslijnen van klasse en religie, nu een nieuw stelsel ontstaat: gefragmenteerder, inclusief een nieuw type populisme dat zich sterk afzet tegen de gevestigde partijstructuur. De opdracht die de sociaaldemocratie zich uit electorale en machtspolitieke overwegingen stelde om verschillende groeperingen bijeen te brengen, krijgt daarmee een bredere maatschappelijke dimensie: ‘de boel bij elkaar houden’, zoals Den Uyl het in de jaren tachtig al formuleerde. Falen volkspartijen als de sociaaldemocratie daarin, dan zou dat ook het risico van maatschappelijke desintegratie met zich mee kunnen brengen.

Maar rond welk programma kunnen uiteenlopende groepen kiezers ver-enigd worden? Van Praag wijst er in zijn bijdrage aan deze bundel nog eens op dat een nieuw, voor beide genoemde groepen aantrekkelijk idee van de ver-zorgingsstaat nodig zal zijn om een brede electorale coalitie nieuw leven in te blazen. Maar de politiek-bestuurlijke elite, inclusief de sociaaldemocratie van de Derde Weg, is een andere route in geslagen, die aanpassing aan de nieuwe omstandigheden omhelsde, de voordelen van internationalisering breed uitmat en daarmee de scheidslijn eerder verscherpte dan overbrugde.31 Overheersend

werd de gedachte dat ‘de BV Nederland’ haar concurrentiepositie moest ver-sterken door aanpassing van de verzorgingsstaat, door ruimte te scheppen voor de markt, door de introductie van een Angelsaksisch ondernemingsmodel en door versterking van de veerkracht van de werknemers.

(27)

maar eens plastisch uit te drukken, de Derde Wegprogressieven sliepen in met een voorheen redelijk getemde vrije markt maar werden wakker met een ontketend monster.’32 Een typisch geval van tragic timing. Er was overigens wel

voor gewaarschuwd.33 Het optimisme over de markt gold evenzeer de werking

ervan in de publieke sector, maar ook daar kwamen de sociaaldemocraten vaak van een koude kermis thuis.

De verschuivende verhouding tussen markt en staat betreft meer dan een praktische vraag naar wat het beste werkt. Zij raakt aan de kern van het soci-aaldemocratisch program. Politiek was voor de sociaaldemocratie het middel om degenen met geringe maatschappelijke invloed een stem te geven. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond uit dit streven een gemengde economie, met een bijsturende en medecoördinerende rol voor de politiek en een lokaal en nationaal vormgegeven verzorgingsstaat als tegenwicht tegen ‘de amorele hard-heid van de economie’.34 Het publieke domein, collectieve voorzieningen,

moes-ten ervoor zorgen dat belangrijke sociaaldemocratische waarden die de markt niet kon bieden toch gerealiseerd werden. De ‘hyperglobalisering’, zoals de aan Princeton University verbonden econoom Dani Rodrik het proces van interna-tionalisering omschrijft, tast de grondslag van dit sociaaldemocratisch model aan, omdat dit type globalisering niet goed te combineren valt met belangrijke voorwaarden voor dit model, te weten soevereiniteit en democratie.35 Langs

welke weg kan dit internationale kapitalisme aan banden worden gelegd? Sociaaldemocraten zijn in een verenigd Europa een antwoord gaan zien, maar de wijze waarop de Europese integratie vorm heeft gekregen stelt de sociaal democratische ordening van het kapitalisme evenzeer op de proef (zie de bijdrage van Voerman). Er is veel nadruk komen te liggen op de zogenoemde ‘negatieve integratie’, om een level playing field voor een Europese markt te scheppen, terwijl de sociale en democratische kanten van het integratieproces daarbij sterk zijn achtergebleven.36 In de eurozone overheerst een behoudende

(28)

nog niet zichtbaar. Ook de recente vluchtelingenstroom heeft eerder de zwakte dan de kracht van het verenigd Europa blootgelegd.

Intussen is over de burgers een individualisme vaardig geworden dat haaks is komen te staan op belangrijke uitgangspunten van sociaaldemocratische politiek. Het nieuwe individualisme is immers maar zeer gedeeltelijk gegaan in de richting van meer autonomie, zelf richting kunnen geven aan het eigen leven, van datgene wat de Britse filosoof Isaiah Berlin heeft omschreven als positieve vrijheid. In plaats daarvan heeft het zich vooral ontwikkeld tot een plat-liberale opvatting van individuele verdienste voor meer of minder succes in het maatschappelijk leven. Wie geslaagd is, heeft dat aan zichzelf te danken. Wie geen werk heeft, moeite heeft zich een weg te vinden in de maatschappij, is daaraan zelf schuld en moet beter zijn of haar best doen. In de woorden van journalist Jurre van den Berg: ‘We zijn op onszelf aangewezen en teruggeworpen, volgens het meritocratische principe dat eigen talent en inzet bepalen wat je bereikt in het leven. Afwachten tot de economie aantrekt? Aan de slag! No future? Later is allang begonnen!’37 De

collectieve arrangementen van de verzorgingsstaat komen daarmee ter discussie te staan, en de sociaaldemocratische opvattingen op dit terrein hebben serieuze concurrentie gekregen van liberale en conservatieve denkbeelden.38

Het terugbrengen van maatschappelijk succes of falen tot individuele ver-antwoordelijkheid onttrekt het gegeven aan het zicht dat er, na een periode waarin door groeiende en evenwichtig gespreide welvaart een brede midden-klasse kon ontstaan, inmiddels sprake is van een nieuwe, groeiende structurele ongelijkheid. Deze vertoont – zij het op een hoger niveau van welstand – trek-ken van het ongeremde kapitalisme van rond 1900. Destijds werd daarmee de strijd aangebonden door middel van collectieve actie; nu zit de ideologie van het individualisme dat in de weg. De sociaaldemocratie heeft daaraan zelf bijgedra-gen door in sterke mate de individuele ontplooiing en keuzevrijheid centraal te stellen in haar program – zoals in de beginselen van 1977 – met verwaarlozing van de gemeenschapsgedachte. Toch is, zo laat de Belgische socioloog Mark Elchardus in een essay over vrijheid zien, niet het bevorderen van de individuele keuze, maar het organiseren van de collectieve actie ‘de hedendaagse, emanci-patorische opdracht van de sociaal-democratie’.39

(29)

nieu-we, democratischer arbeidsverhoudingen in bedrijven en een grotere rol voor de factor arbeid, als belangrijkste asset in een maatschappij waarin kennis als belangrijkste element in productie en dienstverlening ging gelden. Maar deze belofte is maar in heel beperkte mate ingelost. Nieuwe technologieën, de finan-cialisering van bedrijfsleven en economie met alle nadruk op aandeelhouders-waarde, toenemende ongelijkheid in inkomen en vermogen, nieuwe concur-rentieverhoudingen ten gevolge van migratie en een vergaande flexibilisering van de arbeidsmarkt hebben roet in het eten gegooid.40 De factor arbeid staat

er in een aantal opzichten minder sterk voor dan veertig jaar geleden en moet bovendien inschikken ter wille van de duurzaamheid.

De hedendaagse ontwikkeling van het kapitalisme en de politiek van libe-ralisering hebben, zo liet de Duitse socioloog Wolfgang Streeck in 2009 zien, vooral een culturele component. Het aanjagen van verfijnde en gedifferentieerde consumptiepatronen en de vrijwel totale onderschikking van werk en arbeids-verhoudingen aan de eisen van de kapitalistische productie vormen er de ken-merken van. Kapitalisme ‘has become a culture, or even a cult, in addition to and on top of a regime of production and exchange, and it is only in terms of a theory that takes this seriously that capitalism’s potential futures may be re-alistically assessed’. Dit kapitalisme schept niet alleen meer vrijheid en ruimte voor ondernemingen, maar behelst ook ‘a profound reeducation of workers and their families, not only regarding their economic needs but also with respect to a new, allegedly freely chosen but in fact normatively obligatory way of life that is thoroughly adjusted and subservient to the functional demands of an evolving capitalism’.41 Er is sprake van afbraak van sociale bescherming (de zogeheten

re-commodificatie) van arbeid. Deze ontwikkelingen vragen, aldus Streeck, om een tegenbeweging à la Polanyi om grenzen te stellen aan de overwoekering van het leven door kapitalistische verhoudingen.42 Dit nieuwe kapitalisme heeft de

sociaaldemocratie, inclusief de vakbeweging, uit balans gebracht. Het vraagt om meer dan meebewegen met kleine correcties. Nieuwe analyse en andere hervor-mingen zijn nodig, op het gebied van arbeidsrelaties, inkomens- en vermogens-verhoudingen, ondernemingsbestuur, en het buitengewoon kwetsbare punt van de huidige economie, de combinatie van werk en ‘de rest van het leven’.

(30)

zijn jongere generaties volstrekt ondervertegenwoordigd. Zij hebben weliswaar het monopolie op de openbare, verkiesbare ambten, maar zijn maatschappelijk ontworteld geraakt, zoals Van den Berg in zijn bijdrage laat zien. Dat heeft gevolgen gehad voor het selectieproces van politici, voor hun representativiteit en hun maatschappelijk gezag.43 Er wordt gewezen op het gebrek aan

ambachte-lijkheid van de volksvertegenwoordiging. Er is veelvuldig kritiek geleverd op de grote afstand die is ontstaan tussen de belevingswereld van de burgers en de be-leidsmatige en bestuurlijke werkelijkheid van politici en bestuurders. Vertegen-woordigt een partij als de PvdA nog een electorale achterban? De balans tussen vertegenwoordigende en verantwoordelijke politiek is verstoord, aldus de Ierse politicoloog Peter Mair.44 De technocratie lijkt het te winnen van de

demo-cratie. Niet alleen omdat politici bevangen zijn door de financieel-bestuurlijke logica, maar ook omdat besluitvorming in toenemende mate van democratische naar technocratische instellingen verschuift.45 De historicus Piet de Rooy

con-cludeerde na een lange zoektocht naar de politieke cultuur van Nederland dat de politiek ‘midden in een overgangsfase’ is: ‘Alle structurele elementen, zoals die zich in de politieke cultuur achtereenvolgens ontwikkeld hebben, hebben hun kracht verloren.’46 En, voegen we daaraan toe, daar komt bij dat de PvdA

een magische aantrekkingskracht heeft op kritiek, van binnen en buiten. Ze kan het nooit goed doen.

De veerkracht van de sociaaldemocratie47

(31)

pro-grammatische vernieuwing werd geconstrueerd rondom sociaaldemocratische kernwaarden en uitgangspunten. En ten derde zocht de sociaaldemocratie oude of nieuwe bondgenoten, in de politiek en/of in het maatschappelijk veld om gezamenlijk mee op te trekken.

De vraag is of er voldoende veerkracht en programmatisch vermogen bij de huidige sociaaldemocratie berust om opnieuw een politieke en maatschap-pelijke kracht van betekenis te worden. Of zij erin slaagt om, zoals de wbs het formuleert, vanuit centrale sociaaldemocratische waarden (bestaanszekerheid, goed werk, verheffing en binding) een nieuwe, ‘post-liberale’ koers uit te zet-ten.48 Of glijdt zij af tot een ‘utiliteitsleer met een platte opportuniteitspolitiek

als consequentie’, zoals Den Uyl het gevaar voor het socialisme aan het begin van de jaren vijftig formuleerde?49 Kan zij de Houdini-act volvoeren om zich

uit haar benarde positie te bevrijden? Om daarin enigszins succesvol te zijn, zal zij niet alleen op de voorwaarden moeten letten die eerder van belang waren voor een geslaagde rentree, maar ook de eigen organisatie op orde moeten heb-ben en een verhouding tot haar naaste electorale concurrenten moeten vinden. De sterke top-down-, media- en campagnegeleide cultuur volstaat daarvoor niet. Openheid voor denkwerk en ideeënontwikkeling, herstel van contact met de wereld van de arbeid, voortreffelijke selectie van politici (‘De besten voor’, zoals de socioloog Willem Adriaan Bonger het ooit omschreef50), checks-and-

balances in de organisatie, en nieuwe aantrekkelijke vormen van binding tussen hetgeen maatschappelijk beweegt en de sociaaldemocratische beweging – het zijn voor de hand liggende ideeën. Herstel van haar lokale positie is van groot belang. Maar de kern zal toch zijn te laten zien dat politiek ertoe doet en de kwaliteit van het bestaan kan verbeteren.

(32)

sociale accenten bij een voortdurende liberale koers. Het is vooral de persoon van de lijsttrekker die het electorale en machtspolitieke succes zal bepalen. De electorale jojobeweging blijft deze PvdA kenmerken en de tendens zal ook licht blijven dalen, al was het maar omdat de concurrenten het beter doen.

Maar er zijn ook mogelijkheden voor een re-alignement ter linkerzijde. In ons derde scenario wordt de PvdA leeggegeten door haar meer uitgesproken electorale concurrenten omdat de kiezers liever op het origineel dan op een kopie stemmen. Inderdaad: behaalde resultaten zijn geen garantie voor toe-komstig succes. De sp, eindelijk aangevoerd door een adequate opvolger van Jan Marijnissen, trekt de arbeidersaanhang van de PvdA en een deel van de middengroepen naar zich toe en houdt deze kiezersgroep vast, mede dankzij een goede combinatie van cultuur- en onderwijspolitiek en een harde lijn tegen de marktwerking in de zorg. D66 en GroenLinks nemen het hoogopgeleide zelftevreden deel van de PvdA-kiezers op, inclusief de studenten en de bak-fietsouders. De slinkende pvv trekt vooral in het zuiden ontevreden kiezers van de PvdA naar zich toe. De opvolger van Spekman als partijvoorzitter trekt in 2023 de deur van het partijbureau achter zich dicht na het licht te hebben uitgedaan.

Ten slotte is er een vierde scenario denkbaar, waarin de PvdA duurzame samenwerkingsrelaties aangaat met haar directe electorale en programmatische buren: GroenLinks en de sp. Een los samenwerkingsverband, waarbij de ver-schillende delen hun eigen accenten zetten maar gezamenlijk een links, pro-gressief, sociaaldemocratisch perspectief ontwikkelen, samen met maatschap-pelijke partners op het gebied van arbeid, duurzaamheid, voedselvoorziening, onderwijs en cultuur. Het is een perspectief dat al langere tijd de ronde doet maar tot nu toe geen praktische vertaling heeft gekregen. Van den Berg breekt er een lans voor, in deze bundel. Het zou wel eens de beste overlevingsstrategie kunnen zijn.

Zeventig jaar Partij van de Arbeid

Zeventig jaar Partij van de Arbeid bevat negen bijdragen, die elk een

(33)

krant, omroep en verwante vakbeweging, kwamen vanaf de jaren zeventig de nieuwe vrienden: de zogeheten nieuwe sociale bewegingen. In de decennia die daarop volgden raakte de PvdA haar maatschappelijke ankers kwijt, waardoor ook haar politieke positie verzwakte. Wil de sociaaldemocratie het initiatief kunnen hernemen dan is een nieuwe maatschappelijke oriëntatie dringend ge-wenst, zo meent Van den Berg, in combinatie met een nauwere samenwerking ter linkerzijde van het politieke spectrum.

In de tweede bijdrage staan de leden van de PvdA als vereniging centraal. Ruud Koole, Josje den Ridder en Joop van Holsteyn laten zien dat de sociaal-democratische beweging altijd ‘gedruisch en gekijf’ heeft gekend. Discussie en meningsverschil vormen een onderdeel van haar geschiedenis. Maar op basis van onderzoek onder de leden van de PvdA concluderen zij dat van een diepe verdeeldheid, laat staan een geprononceerde vleugelvorming geen sprake is. De leden vormen een betrekkelijk homogeen geheel, in het bijzonder als het over sociaaleconomische thema’s gaat. Over Europese samenwerking en over immigratie en integratie lopen de meningen sterker uiteen, zonder dat van een scherpe polarisatie sprake is.

Philip van Praag richt zich op de kiezers van de PvdA. Kernthema van zijn bijdrage vormt de electorale strategie van de sociaaldemocraten om zowel de arbeidersbevolking als de middenklasse aan zich te binden. Alhoewel beide groepen verschillen in belang en maatschappelijke oriëntatie, is de PvdA daarin soms zeer succesvol geweest. In de afgelopen decennia is het bijeenhouden van deze electorale coalitie echter steeds lastiger geworden en vertonen de verkie-zingsresultaten een duidelijke neerwaartse trend. Er is een programma nodig dat beide groepen voldoende aanspreekt en kan binden, wil de PvdA weer uit dit electorale dal kunnen klimmen – maar de contouren daarvan zijn nog niet zichtbaar.

(34)

Naast de partij is de vakbeweging van meet af aan hoofdrolspeler van de Nederlandse sociaaldemocratie geweest. Het nvv, later de fnv, had niet alleen aanzienlijk meer leden dan de sdap of PvdA, voor velen was de vakbond ook van grotere betekenis. In zijn bijdrage biedt Simon Otjes een overzicht van de verhouding tussen partij en vakbeweging, die zich ontwikkelde van nauwe verbondenheid tot een afstandelijker en soms ongemakkelijk bondgenootschap. Hij laat aan de hand van een aantal belangrijke politieke kwesties – waaronder de invoering van de aow, de hervorming van de wao en de herziening van het pensioenstelsel – zien hoe PvdA en nvv, later fnv, als gevolg van verschillen in verantwoordelijkheid, belang en visie tegenover elkaar kwamen te staan maar uiteindelijk toch steeds weer op elkaar aangewezen zijn.

De sociaaldemocratie is vanouds in sommige regio’s en steden aanzienlijk sterker verankerd geweest dan in andere. De doorbraak naar de katholieke ar-beiders die met de oprichting van de PvdA werd beoogd, werd geen succes. Tot in de jaren zeventig bleef de PvdA in het zuiden van Nederland betrekkelijk zwak. Ron de Jong en Henk van der Kolk laten zien dat enerzijds sprake is van een grote stabiliteit in geografische spreiding van de electorale aanhang van de PvdA, zoals in Groningen en Friesland – terwijl het kiezerskorps van 1948 inmiddels grotendeels is vervangen door nieuwe kiezers. Aan de andere kant hebben zich ook meer en minder zichtbare veranderingen voorgedaan. De PvdA heeft uiteindelijk ook veel kiezers beneden de rivieren weten te trekken, waar de kvp altijd sterk was. Tegelijkertijd verhult de betrekkelijk stabiele aan-hang in de grote steden dat het relatieve gewicht van de stedelijke stem voor de PvdA is afgenomen.

(35)

Gerrit Voerman beschrijft de opstelling van de PvdA ten aanzien van het proces van Europese integratie. Lange tijd had de partij als einddoel een fede-ralistisch Europa, waarvan zij in stilte hoopte of verwachtte dat het supranatio-nale instrumentarium een socialistisch of sociaaldemocratisch Europa mogelijk zou maken. Daarvan is weinig terechtgekomen, integendeel. Met de steun van de PvdA kreeg het Europese economische project een uitgesproken liberaal karakter, dat paradoxaal genoeg op dwingende wijze de interne markt regelde, en later de monetaire unie. De speelruimte voor nationaal beleid werd daarmee kleiner, terwijl het sociale Europa nauwelijks gestalte kreeg.

In de laatste bijdrage van deze bundel geeft Steven Wolinetz een overzicht van de ontwikkeling van de sociaaldemocratie in West-Europa. Hij laat zien dat de trends in electoraal en politiek succes, ondanks allerlei specifieke nationale kenmerken, ook opvallende gelijkenissen vertonen. In de eerste naoorlogse de-cennia wisten sociaaldemocratische partijen de economie tot op zekere hoogte te beheersen, bouwden zij een stelsel van sociale zekerheid op en beleefden zij electorale successen. Vanaf het eind van de jaren zeventig kregen zij moeite om in een globaliserende economie greep te houden op de nationale economische ontwikkeling en gingen zij ertoe over de verzorgingsstaat aan te passen. Er wa-ren vele varianten van de Derde Weg, maar een gemeenschappelijke uitkomst was dat deze sociaaldemocratische partijen electoraal daardoor in de knel zijn geraakt. Een nieuw paradigma is nog niet in zicht.

(36)
(37)

sociaaldemocratie

Joop van den Berg

Een kleine sociologie van de sociaaldemocratische beweging tot 1940 Het zou een misverstand zijn te denken dat de Europese sociaaldemocratie is begonnen als een politieke beweging, in haar activiteit primair gericht op de staat.1 Eerder was het tegendeel het geval. Zeker de marxistische leer zag de

staat als het onderdrukkingsapparaat van de heersende klasse; in het algemeen vormde het ontbreken van kiesrecht geen stimulans voor politieke activiteit. Het ging veeleer om de behartiging van concrete belangen, zoals een behoor-lijk loon en fatsoenbehoor-lijke arbeidsomstandigheden, daarnaast om waarborg van levensmiddelen en een dak boven het hoofd. Zowel de eerste nationale en lokale organisaties als de eerste internationale contacten waren een kwestie van vak-bondsactie, en dan nog met een defensief karakter. Ze dienden tot behoud van het ambacht tegenover industriële massaproductie. Beginnende bonden voer-den niet alleen industrial action, maar zij organiseervoer-den zichzelf meer dan eens ook als coöperaties om goedkoop aan levensmiddelen te komen of verzekerin-gen teverzekerin-gen ongevallen en werkloosheid op te zetten.

(38)

waarschijn-lijk de vroegste beweging geweest die zich, daartoe gestimuleerd door Ferdi-nand Lassalle, al vroegtijdig heeft geconstitueerd als een politieke beweging, primair gericht op verwerving van algemeen kiesrecht. Ook de Nederlandse socialistische beweging is niet als partij begonnen. Niet toevallig waren de eer-ste nationale organisaties, de Sociaal-Democratische Vereniging (1878) en ook nog de Sociaal-Democratische Bond (sdb), een verzameling van groepen die zich weerden op het terrein van vakbondsactie en coöperatie, en pas in derde instantie op het politieke terrein.

Wel is er, net als in de rest van Europa, debat geweest over de verhouding van, vooral, de vakbeweging tot de politieke partij, nadat beide aan het begin van de twintigste eeuw tot ontwikkeling waren gekomen. Moest de partij de politieke vleugel worden van de vakbonden (zoals in Engeland) of moest zij, bij alle samenwerking, een zelfstandige organisatie wezen, zoals de spd? Van belang voor ons betoog is dat de Europese sociaaldemocratie van meet af aan een beweging is geweest die tegelijk een (soms stevig ruziënde) familie vormde van aan elkaar verwante en doorgaans gezamenlijk optrekkende organisaties, waarvan de politieke partij er slechts één vormde en aanvankelijk niet eens de belangrijkste. Men zou al die organisaties kunnen opdelen in drie genres: de coöperatie, de vakbond en de politieke partij.

Voor wij verdergaan, een paar ‘methodologische’ opmerkingen om te ver-duidelijken waar het in dit hoofdstuk om is te doen. Het gaat erom dat dankzij de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap) – die zich in 1894 van de sdb had afgesplitst – de politieke macht van de sociaaldemocratie rond 1900 cen-traal is komen te staan, maar dat niet alleen de oorsprong, maar ook de groei van de sdap en later de PvdA aldoor mede verbonden is geweest met een, wat men nu zou noemen, ‘netwerk’ van maatschappelijke organisaties. Zij waren vaak ook afhankelijk van elkaar voor hun machtsvorming, zoals nog zal blijken.

(39)

ware de laatste spectaculaire uiting van. Sedertdien is het initiatief overgegaan naar rechts en is in Nederland de vvd uitgegroeid tot de dominante partij, zoals nog ter sprake zal komen.

In die drie perioden hebben sdap en PvdA hun plek in wisselende machts-verhoudingen moeten zoeken en mét hen ook hun familieleden in vakbeweging, coöperaties en culturele verenigingen. Die ingewikkelde plaatsbepaling en ver-wantschappen staan centraal in dit hoofdstuk. Na een korte historische aanzet gaat het vooral over de Partij van de Arbeid en haar familieleden en verwanten; het zal het verhaal worden van een eertijds hecht bestel van met elkaar verbon-den organisaties die steeds losser van elkaar zijn gaan opereren.

Terug dus naar de geschiedenis. Aan het begin van de twintigste eeuw werd, na de teleurstellende ervaringen met vakbondsacties tegen de stakingswetten van het kabinet-Kuyper als gevolg van de spoorwegstakingen in 1903, de ‘mo-derne’ vakbeweging opgezet in het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (nvv) en de met haar verbonden vakbondsorganisaties. De al eerder, in 1894, opgerichte sdap was aanvankelijk succesvoller in de grote steden dan op het nationale niveau. Zo werd zij spoedig na 1900 de grote constructieve kracht in steden als Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Dat deed zij onder meer met stedelijke voorzieningen die daarvoor door linkse liberalen en radicalen waren ontwikkeld. Daar verkreeg de sdap de legitimiteit die haar in regering en parlement nog lang zou worden onthouden. In gemeente en provincie kreeg de sociaaldemocratie, zeker na de invoering van het algemene kiesrecht (1917-1919), de sterke benen die zij nodig had om zich in de landelijke politiek staande te houden. De successen van de jonge sociaaldemocratie waren de successen van socialistische wethouders en van geslaagde vakbondsactie, niet zelden in combinatie met elkaar. Veel vormen van sociale zekerheid, al dan niet speciaal voor gemeentelijke werknemers, zijn beproefd op het gemeentelijke erf. Veel voorzieningen die wij rekenen tot de kern van de verzorgingsstaat, zijn daar van de grond getrokken.

(40)

zul-ke rijzul-kelijk gesloten complexen naast elkaar: van sociaaldemocraten, orthodoxe protestanten en katholieken, ieder met hun eigen karakter en complexiteit, maar ook met grote onderlinge verschillen.

De socialistische beweging had nauwelijks eigen scholen maar stak haar energie juist in het openbare onderwijs, terwijl katholieken en protestanten in-vesteerden in eigen vrij onderwijs. Vooral de katholieken hadden de ruggen-steun (maar ook de morele druk) van een sterk geleide kerk, compleet met een centraal leergezag. Protestanten oriënteerden zich weliswaar ook op hun ker-ken, maar daar waren er nogal wat van en voorts zonder sterk gecentraliseerd gezag in zaken van faith and order. Het interessante effect van deze gescheiden organisatiecomplexen was het parallelle bestaan van drieërlei vakbeweging, omroeporganisatie en woningcorporatie, en minstens tweeërlei bijzondere school. Ieder conglomeraat had daarnaast zijn eigen dagbladen en periodieken en zijn eigen radio-omroep.

Dat schiep een constellatie waarin onevenredig veel inwoners nauw met een der georganiseerde complexen waren verbonden, hoewel het ‘open terrein’ daarbuiten niet moet worden onderschat. Al voor 1940 was bijvoorbeeld De

Telegraaf de grootste krant van Nederland en de avro zou veruit de grootste

omroep zijn gebleven als die in 1930 niet door het Radiobesluit was gelijkge-schakeld met de andere omroepen. Nederland werd een hoog georganiseerde samenleving. Bijzonder was tevens dat een verdeling naar maatschappelijke klasse ten dele aan het oog werd onttrokken door verdeeldheid op basis van levensbeschouwing. Dat had een paar bijzondere effecten. Een daarvan was dat wie zich socialist noemde, daarmee buiten vrijwel elke kerkelijke kring werd gesloten.

Voor niet weinigen werd de socialistische beweging ook in termen van le-vensbeschouwing het belangrijkste toevluchtsoord. Dat maakte de beweging tot een bij uitstek gesloten geheel, waarin niet alleen werd samengewerkt, maar ook samengeleefd, tot in de keuze van huwelijkspartners toe. Dat gold overigens ook voor de katholieken en orthodoxe protestanten. Het hielp een maatschappij vor-men waarin veel naast elkaar en weinig savor-men met elkaar werd geleefd. In de ja-ren dertig zou dat meer en meer kritiek opleveja-ren, in elk van de drie complexen.

(41)

vermindering van wederzijds isolement en op wederzijdse aanvaarding dan op het rigoureuze ‘naast elkaar’, de ‘schotjesgeest’ van voor 1940. Politiek belang-rijk was dat een substantieel deel van de arbeidersklasse aldus aansluiting had gezocht bij de katholieke of protestantse vakbeweging en partij, en dus niet bij de sociaaldemocratie.

De sdap heeft ook voor 1940 al hartstochtelijke pogingen gedaan de opko-mende (intellectuele) middenklasse naar zich toe te trekken. Dat leverde daar meer sympathie op dan bij de zoveel talrijker confessionele arbeiders die zich niet lieten overhalen. Mede daartoe diende de grondige transformatie van het oude, marxistische politieke ‘program’ tot een nieuw beginselprogramma in 1937. Mede daartoe diende voorts de radicale onderschrijving van de parle-mentaire democratie, niet alleen als instrument, maar ook als fundamenteel doel van de sociaaldemocratie. Mede daarvoor ten slotte diende het Plan van de Arbeid, door sdap en nvv in 1935 samen uitgebracht.

Allemaal noodzakelijke modernisering maar die electoraal voorshands niets uithaalde. Zo makkelijk waren vooral katholieke arbeiders niet van hun ge-meenschap los te maken, juist omdat politieke sympathie voor hen een breuk zou betekenen met hun kerkelijke gemeenschap. De sdap echter was geneigd de ‘schuld’ voor het gebrek aan succes nogal eenzijdig bij zichzelf te zoeken: zat zij zelf immers, mede door haar ‘familiebanden’, niet te zeer in eigen gelijk en in eigen gemeenschap opgesloten? Hoe moest zij zich effectief verzetten tegen dit isolement, tegen de schotjesgeest? Hoe zou zij zich, ook materieel, moeten verbreden van de klassenpartij die zij was tot een brede volkspartij? Dat was waar al voor 1940 mannen als Willem Banning, Stuuf Wiardi Beckman, Koos Vorrink en Marinus van der Goes van Naters zich druk om maakten. De oorlog en vijf jaar Duitse bezetting zouden de voortgang van hun werk tegelijk afbre-ken en nieuwe kansen bieden.

Vernieuwing maar geen ‘Doorbraak’, 1940-1946

(42)

vooral Drees alle bezettingsjaren door, behalve in de periode van zijn gijzeling in Buchenwald, het partijkader blijven opzoeken om het te raadplegen en te bemoedigen.

Een aantal kaderleden, onder wie Wim Thomassen (later burgemeester van Rotterdam) en Ko Suurhoff – en voor korte tijd ook Van der Goes van Naters – sloot zich aan bij de Nederlandse Unie. Deze organisatie werd opgericht aan het begin van de bezetting en zij zocht naar vreedzame verhoudingen met de bezetter met behoud van autonomie. Zij wilde aldus een alternatief zijn voor de Nationaal-Socialistische Beweging (nsb). In de Unie leefde sterk de gedachte dat het oude partijstelsel zichzelf had overleefd en dat in nieuwe tijden naar nieuwe samenwerking moest worden gezocht. De Unie was een kwantitatief succes, voor zover de aangesloten leden haar zagen als een tegenwicht tegen collaborerende groepen als de nsb. Om haar (beperkte) vrijheid van handelen te waarborgen waren echter aanstonds concessies aan de Duitse bezetter nodig, die een aantal vertegenwoordigers van klassieke partijen, onder wie Drees, de-den besluiten geen medewerking te geven.

Belangrijke beweging kwam er in het denken over de toekomst dankzij de gesprekken van een vijftigtal gijzelaars, eerst in het Duitse concentratiekamp Buchenwald, en later in Haaren en Sint-Michielsgestel, waar honderden pro-minente Nederlanders als gijzelaars tot 1943 zijn vastgehouden. In Buchenwald was Drees begonnen met een groep socialistisch-gezinden samen te komen en te spreken. Nadat hijzelf was vrijgelaten en teruggekeerd naar Nederland, zetten de andere deelnemers na hun overbrenging naar Sint-Michielsgestel hun gesprekken voort. Geleidelijk veranderden samenstelling en karakter van het gesprek. In Gestel werd een gezelschap samengesteld dat zocht naar vernieu-wing van naoorlogse samenleving en partijvorming. Niet langer namen alleen sociaaldemocraten deel, maar ook vertegenwoordigers van andere partijen en de Nederlandse Unie, inmiddels (eind 1941) door de Duitsers verboden.

Een groepje van zes deelnemers formuleerde samen de grondslagen voor de na de oorlog op te richten Nederlandse Volksbeweging (nvb), waaraan be-halve sdap en vrijzinnigen ook gewezen Unieleiders als Jan de Quay moesten deelnemen, naast hervormde kerkleiders als Hendrik Kraemer. De beweging zou weliswaar niet als zodanig een christelijke grondslag hebben, maar wel het christendom als leidende kracht moeten erkennen. Daar voelden sociaaldemo-craten als Van der Goes van Naters alvast niets voor.

(43)

katholieke kerk te slechten. Hoewel niemand wist wat hij er precies onder moest verstaan, was het personalisme, aldus Banning, in staat ‘om samen te binden tot gemeenschappelijk handelen. En dát was het, waarnaar wij in de eerste plaats hunkerden.’2 Voor het goede hedendaagse begrip moet erbij worden gezegd dat

dit personalisme met zijn sterke gemeenschapsdenken in staat leek sociaalde-mocraten en katholieken voor het eerst bijeen te brengen.

Wat Drees en anderen beter zagen dan de vernieuwers in het gijzelaars-kamp, was dat verbreding van de sociaaldemocratie naar andere segmenten van de Nederlandse samenleving weliswaar gewenst was, maar dat er dan wel rekening moest worden gehouden met de familiebanden in de socialistische beweging. Die kwamen in de Gestelse discussie opvallend weinig ter sprake. Maar moest niet op zijn minst elke vernieuwing zorgvuldig worden afgestemd met wat er in de vakbeweging en bij de overige ‘familieleden’ ging gebeuren? Was het bovendien wel verstandig alle eigen organisaties overbodig te verklaren zonder te weten wat er elders in de maatschappij werd gedacht en nagestreefd?

De slechts gedeeltelijke bevrijding van Nederland in het najaar van 1944 gooide de meeste glazen van de vernieuwers bij voorbaat in. In het bevrijde katholieke zuiden verlangden de bisschoppen de onmiddellijke terugkeer van de katholieke organisaties, met inbegrip van de vakbonden. Al tijdens de bezetting was in onderling contact tussen de grote vakcentrales het voornemen vastgelegd dat zij alle drie zouden worden heropgericht, maar dat zij wel nauw zouden samenwerken in een ‘Raad van Vakcentralen’. Voorts bleken vakbeweging en werkgevers dankzij hun contact in bezettingstijd aanstonds bij de bevrijding van heel Nederland in 1945 in staat tezamen de Stichting van de Arbeid op te richten, al was het maar om allerlei vormen van corporatisme de pas af te snijden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

politieke Ieider meer zijn in het CDA.. Cegeven de politieke veranlwoordelijk- heid van de burger, een centraal punt in onze politieke overtuiging, moet de partij

Een politieke partij is er voor het bestuur van het land, legt uiteindelijk verantwoor- ding af aan de kiezer en wordt door hem afgerekend in stemmen.. Ook onze huidige

Het kandidaat zijn voor en het lidmaatschap van enig bestuursorgaan binnen de partij is onverenigbaar met het lidmaatschap van enige andere landelijke politieke partij dan wel

4 De afname van de doorberekeningen en de toename van de diverse baten zijn in hoofd- zaak ontstaan door de overname van de activiteiten van de Stichting Opleidingsinstituut

Het karakter van onze partij wordt bepaald door grondslag, program van uitgangspunten -politieke overtuiging- het verkiezingsprogram en de wijze waarop in de praktijk politiek

In de ontwikkeling der maatschappij vervult de groep der hoofdarbeiders (wetenschappelijke deskundigen, stafper- soneel, ambtenaren, employés) een voortdurend belangrijker

De Partij acht het haar roeping, alle werkenden van het Nederlandse volk, die, in opstand gekomen tegen het onrecht en lijden in de kapitalistische samen- leving, bezield zijn met

Stellig, dat is een politieke kwestie: wij verwerpen wat zich in Rusland socialisme noemt, maar radicaal en onverbiddelijk de geestelijke vrijheid en democratie ontkent;