• No results found

EEN REDELIJKE PRIJS Transfer Pricing in de Surinaamse aluinaarde-industrie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "EEN REDELIJKE PRIJS Transfer Pricing in de Surinaamse aluinaarde-industrie"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME INSTITUTE FOR GRADUATE STUDIES AND RESEARCH

EEN REDELIJKE PRIJS

Transfer Pricing in de Surinaamse aluinaarde-industrie

Thesis ter afronding van de masteropleiding Macroeconomic Analysis and Policy

Begeleiders:

Hoofdbegeleider: J. Bachoe, MBA

Externe begeleider: Drs. R. Vaseur-Madhoeban Opleidingscoördinator: Prof. Dr. A. Caram Paramaribo, mei 2014

Vidya Durga

(2)

ii

VOORWOORD

Ter afronding van mijn masteropleiding Macroeconomic Analysis and Policy aan het Institute for Graduate Studies and Research aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname, heb ik een onderzoek gedaan naar de toepassing van ‘transfer pricing’ in de Surinaamse aluinaarde-industrie. Hierbij ben ik intensief begeleid door deskundigen op het gebied van

‘transfer pricing’. Het verrichte onderzoek en het schrijven van de thesis waren voor mij leerrijk.

Een speciaal woord van dank gaat uit naar mijn hoofdbegeleider de heer Jay Bachoe, MBA voor zijn uitzonderlijke en kundige begeleiding en ondersteuning.

Verder dank ik de Directeur van het Bauxiet Instituut Suriname, Drs. Rita Vaseur- Madhoeban, die tevens als externe begeleider heeft gefungeerd, de opleidingscoördinator, Prof. Dr. A. Caram, alsook Drs. A. Moensi, MBA, Mr. O. Helstone, Mr. R. Rijger, A. de Baas, MSc., R. Mueller (Zwitserland) en D. Lo Fo Sang.

Voorts dank ik de gastdocenten en counterparts van het IGSR die mij op kundige wijze de principes van macro-economische analyse en beleid hebben bijgebracht.

Tenslotte dank ik mijn ouders, mijn echtgenoot, en overige familie en vrienden voor de ondersteuning die ik van hen heb ontvangen.

Paramaribo, mei 2014 Vidya Durga

(3)

iii

SAMENVATTING

Door de toenemende globalisering en de vestiging van multinationale ondernemingen in verschillende landen, neemt de betekenis van prijsbepaling bij transacties tussen gelieerde entiteiten toe. De ‘transfer pricing’ problematiek is vooral voor de fiscale autoriteiten een uitdaging. Dit geldt ook voor Suriname, waar multinationale ondernemingen een belangrijke rol spelen met name in de goud- en aluinaarde-industrie. Zij kunnen ‘transfer pricing’

gebruiken voor het overbrengen van hun winsten van een land met een relatief ‘duur’

belastingstelsel naar een land met een ‘goedkoop’ belastingstelsel. Het gastland ontvangt daardoor minder inkomsten. De autoriteiten dienen met behulp van prudent beleid dit oneigenlijke overbrengen te beheersen.

In mijn thesis onderzoek ik het ‘transfer pricing’ beleid van de Surinaamse fiscale autoriteiten met betrekking tot de aluinaarde-industrie. Ik doe dit door de volgende centrale vraag te beantwoorden:

“Is de door Suralco gerealiseerde aluinaardeprijs in de periode 2001-2010 conform internationaal geaccepteerde ‘transfer pricing’ methoden en krijgt de Staat Suriname op basis van deze prijs een redelijke toedeling van de inkomsten verkregen uit de productie van aluinaarde; een product verkregen uit een niet-hernieuwbare grondstof, bauxiet?”

Ter beantwoording van deze vraag ben ik ingegaan op de wijze waarop de aan Suralco toebedeelde ‘transfer price’ tot stand is gekomen. Vervolgens wordt in hoofdlijnen aandacht besteed aan de verschillende ‘transfer pricing’ methoden, waaronder die van de ‘Organization of Economic Co-operation and Development’, welke in een toenemend aantal landen wordt toegepast. Ook ga ik in op het beleid en de beleidsvoering van Australië, Brazilië en Jamaica.

Ik ben vervolgens nagegaan in hoeverre het Surinaams beleid en de praktijk voldoen aan de

‘international best practices’. Hoewel Suriname een relatief goede aluinaardeprijs realiseert, blijkt dat deze prijs niet materieel wordt beïnvloed door een specifiek fiscaalbeleid. Bijgevolg zijn er indicaties dat in de onderzochte periode minder inkomstenbelasting is geïnd dan wellicht haalbaar zou zijn bij een prudent beleid. Er is komen vast te staan dat er op het gebied van ‘transfer pricing’ beleid nog veel werk aan de winkel is.

(4)

iv

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD ... ii

SAMENVATTING ... iii

INHOUDSOPGAVE ... iv

LIJST VAN AFKORTINGEN ... vi

LIJST VAN GRAFIEKEN EN TABELLEN ... vii

BIJLAGEN ... viii

1 DOEL EN OPZET VAN DE THESIS... 1

1.1 Inleiding ... 1

1.2 Probleemstelling ... 2

1.3 Relevantie ... 3

1.4 Onderzoeksmethode ... 3

1.5 Opbouw van de thesis ... 4

2 ‘TRANSFER PRICING’ IN DE ALUINAARDE-INDUSTRIE ... 5

2.1 Inleiding ... 5

2.2 De ‘Transfer Pricing’ methode van Alcoa/Suralco ... 6

2.3 ‘Transfer Pricing’ methoden ... 7

2.3.1 ‘Market-based Transfer Pricing’ ... 7

2.3.2 ‘Cost-based Transfer Pricing’ ... 8

2.3.3 ‘Dual Pricing’... 11

(5)

v

2.3.4 ‘Negotiated transfer prices’... 11

2.3.5 Relevantie voor de ‘Alumina Transfer Pricing’... 13

2.4 ‘Transfer Pricing’ en belasting ... 14

2.4.1 Het ‘Arm’s Length Principle’ ... 15

2.4.2 ‘Advance Pricing Agreements’ ... 16

2.4.3 Relevantie voor Suriname ... 17

2.5 Slotopmerking ... 19

3 HET INTERNATIONAAL PERSPECTIEF ... 21

3.1 Inleiding ... 21

3.2 Gerealiseerde prijzen en beleidsvoering ... 21

3.2.1 Benchmarking ... 21

3.2.2 Beleid en controle ... 23

3.3 Financiële effecten op Suriname ... 26

3.4 Slotopmerking ... 28

4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 30

4.1 Conclusies ... 30

4.2 Aanbevelingen ... 31

REFLECTIE ... 33

REFERENTIES ... 35

(6)

vi

LIJST VAN AFKORTINGEN

ALCOA Aluminum Company of America Inc.

ALP Arm’s Length Principle

AMS Alcoa Minerals of Suriname

APAs Advanced Price Agreements

ATO Australian Taxation Office

ATP Alumina Transfer Price

BIS Bauxiet Instituut Suriname

BHP BMS BHP Billiton Maatschappij Suriname

CBvS Centrale Bank van Suriname

CRU CRU Monitor

CIF Costs, Insurance and Freight

CP Cost Plus method

CUP Comparable Uncontrolled Price method

FOB Free on Board

GTIS Global Trade Information Services

LME London Metal Exchange

LME-3m 3 month LME price for aluminum

MK Marginale kosten

MNOs Multinationale Ondernemingen

mt metrieke ton

OECD Organization of Economic Co-operation and Development

PwC PricewaterhouseCoopers

RPM Resale Price Method

Suralco Suriname Aluminum Company L.L.C.

TNMM Transactional Net Margin Method

TP Transfer Pricing

USD United States Dollars

(7)

vii

LIJST VAN GRAFIEKEN EN TABELLEN

Grafiek 2.1:

Gerealiseerde aluinaardeprijs en de LME-3m aluminiumprijs

Grafiek 2.2:

Gerealiseerde Alcoa prijzen

Grafiek 3.1:

Gerealiseerde aluinaardeprijzen uitgedrukt in een percentage van de LME-3m aluminiumprijs

Grafiek 3.2:

Gerealiseerde inkomstenbelasting en additionele meeropbrengsten

Tabel 3.1:

Gerealiseerde aluinaardeprijzen uitgedrukt in een percentage van de LME-3m aluminiumprijs

(8)

viii

BIJLAGEN

I Raffinage faciliteiten Alcoa World Alumina

II Grafieken

III Tarievenstelsel voor de bauxietindustrie

IV Example of tax saving with international transfer pricing V Alcoa aluinaardeprijzen: ‘third-party’ en Surinaamse VI Uitkomsten prijsexercitie

VII Vragenlijsten van de interviews

(9)

1

1 DOEL EN OPZET VAN DE THESIS

1.1 Inleiding

Door de voortgaande globalisering neemt de betekenis van multinationale ondernemingen (MNOs) in het economisch verkeer toe. Een fors deel van de wereldhandel bestaat thans uit internationale overdrachten van goederen, diensten, kapitaal en intellectuele eigendommen binnen de MNOs. Dergelijke ‘intra-group’ transacties of ‘controlled’ transacties nemen circa 30% van alle internationale transacties voor hun rekening (United Nations, 2013).

In Suriname zijn MNOs ook actief en vinden er daardoor ook ‘intra-group’ transacties plaats.

Zo is de aluinaarde-industrie thans volledig in handen van de Aluminum Company of America Inc. (Alcoa). Alcoa bezit twee dochterondernemingen in de aluinaarde-industrie te weten de productie-entiteit Suriname Aluminum Company L.L.C. (Suralco) en de ‘non- operating company’ Alcoa Minerals Suriname (AMS). Suralco1 exporteert minimaal 85%

van de geproduceerde aluinaarde naar smelters waar Alcoa óf eigenaar óf mede aandeelhouder van is. Deze exporten zijn dus ‘intra-group’ verkopen.

‘Intra-group’ transacties vloeien meestal voort uit groepsgedreven motieven. Zij verschillen van de transacties tussen niet-gelieerde entiteiten, die tot stand komen op basis van vrije marktcondities. Met andere woorden, een groot en toenemend deel van internationale transacties vindt niet plaats op basis van marktwerking. Dit deel wordt vooral gedreven door gemeenschappelijke belangen tussen de gelieerde entiteiten binnen een multinationale onderneming. Welhaast vanzelf doet zich dan de vraag voor hoe een realistische, en een ook voor derden (waaronder de fiscale autoriteiten) aanvaardbare prijs tot stand komt. Hier zijn de toegepaste ‘transfer pricing’ (TP) methode en het gevoerde beleid door de fiscale autoriteiten van belang.

De OECD definieert de ‘transfer price’ alsvolgt: ‘Transfer prices are the prices at which an enterprise transfers physical goods and intangible property or provides services to

1 In de thesis wordt gesproken over Suralco, maar het betreft beide ondernemingen Suralco en AMS.

(10)

2

associated enterprises’2 en Horngren, et al omschrijven deze prijs als: ‘The price that one segment of an organization charges another segment of the same organization for a product or service’.

TP wordt zowel op lokale als internationale transacties toegepast. Uit de definities blijkt dat zij toegepast kan worden op interest, diensten (marketing, administratie, enzovoorts) en verkoop van halffabricaten of hoogwaardige eindproducten. Mijn onderzoek beperkt zich tot

‘intra-group cross-border’ transacties (‘controlled transactions’) van één bepaald ‘physical good’ te weten het halffabricaat aluinaarde.

1.2 Probleemstelling

Gegeven het feit dat de aluinaarde-industrie thans voor 100% in handen is van Alcoa en minimaal 85% van de aluinaardeproductie van Suralco doorverkocht wordt aan gelieerde entiteiten, is het van belang na te gaan op welke wijze zij het principe TP toepassen. Dit heeft effecten voor zowel Alcoa/Suralco als voor de Staat Suriname. Onderzocht zal worden welke TP methode door genoemde ondernemingen toegepast wordt, of deze methode in overeenstemming is met internationaal geldende methoden en in welke mate zij van invloed is op de staatsinkomsten.

De centrale vraag luidt alsvolgt:

“Is de door Suralco gerealiseerde aluinaardeprijs in de periode 2001-2010 conform internationaal geaccepteerde ‘transfer pricing’ methoden en krijgt de Staat Suriname op basis van deze prijs een redelijke toedeling van de inkomsten verkregen uit de productie van aluinaarde; een product verkregen uit een niet-hernieuwbare grondstof, bauxiet?”

2 Two enterprises are considered to be associated where: (1) One enterprise participates directly or indirectly in the management, control or capital of the other, or (2) the same person or persons participate(s) directly or indirectly in the management, control or capital of both enterprises (OECD, 2011).

(11)

3

Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden is het van belang antwoord te krijgen op de volgende deelvragen:

 Welke TP methode wordt gehanteerd door Alcoa/Suralco en wie bepaalt de methode?

 Welke prijs is gerealiseerd als uitvloeisel van de toepassing van deze methode?

 Is de toegepaste methode conform internationaal geaccepteerde methoden?

 Wat zijn de internationaal geaccepteerde TP methoden?

 Is de door Suriname gerealiseerde prijs redelijk als deze vergeleken wordt met die in Australië, Brazilië en Jamaica?

 Wat is de prijs die aan derden in rekening wordt gebracht door Alcoa en hoe verhoudt deze prijs zich tot de gerealiseerde ‘transfer price’?

 Welk TP beleid voeren deze landen?

 Wat is het effect van de prijs op de Surinaamse inkomstenbelasting?

1.3 Relevantie

Het is voor de beleidsbepalende en –uitvoerende organen van een land belangrijk te weten hoe het TP mechanisme werkt. De vraag is ook of specifieke regelgeving ter zake effectief en doelmatig is, omdat dit mechanisme door MNOs mede gebruikt wordt voor het behalen van belastingvoordelen. Zij trachten op deze wijze hun winsten te belasten in landen met een voor hun voordelig belastingregime. Een goede regelgeving (waarbij ook rekening wordt gehouden met de concurrentiepositie van het land) en een deugdelijke controle op de naleving daarvan, zijn essentieel voor bescherming van de economische belangen van een land. Dit geldt te meer voor Suriname, die in sterke en toenemende mate afhankelijk is van de productie en export van niet-hernieuwbare grondstoffen. Met het hier aan de orde stellen van de ‘transfer pricing’, hoop ik een nieuwe impuls te geven aan de discussie voor deze problematiek.

1.4 Onderzoeksmethode

Het onderzoek omvat zowel een literatuur- als een empirische studie. Er is gebruik gemaakt van publicaties van onder meer TP experts, rapporten van internationale organisaties zoals de

(12)

4

OECD, de Europese Unie en PricewaterhouseCoopers (PwC). Ook zijn jaarverslagen van voor dit onderzoek relevante instellingen geraadpleegd. Bijgaande literatuurlijst geeft hierover nader informatie. Voorts zijn ook interviews afgenomen van experts in de Surinaamse aluinaarde-industrie, als ook experts op het gebied van TP en fiscale aangelegenheden (nationaal en internationaal).

1.5 Opbouw van de thesis

Na de inleidende opmerkingen, wordt in het tweede hoofdstuk ingegaan op de TP methode die toegepast wordt door Alcoa/Suralco en op de internationaal geaccepteerde TP methoden.

In het derde hoofdstuk komen de resultaten van de verrichte analyse aan de orde. Tenslotte wordende conclusies en de aanbevelingen gepresenteerd.

(13)

5

2 ‘TRANSFER PRICING’ IN DE ALUINAARDE-INDUSTRIE 2.1 Inleiding

Suralco, een dochteronderneming van Alcoa (zie bijlage 1), is na de overname in 2009 van BHP Billiton Maatschappij Suriname (BHP BMS), de enige onderneming die zich bezighoudt met de productie van aluinaarde in Suriname. Gedurende de periode 2001-2010 hebben zij (Suralco en BHP BMS) ongeveer 19,3 miljoen mt aluinaarde geproduceerd en uitgevoerd met een totale exportwaarde van ruim USD 4,6 miljard (zie bijlage 2, grafiek 2) oftwel 53% van de totale goederenuitvoer van Suriname.

De onderneming bood in de periode 2001-2010 emplooi aan gemiddeld 1200 personen. Haar activiteiten hebben een ‘zekere’ uitstraling op de rest van de economie. Haar belang is echter abrupt afgenomen doordat de vraag naar aluminium sterk is gedaald na het tot ontlading komen van de mondiale en financiële economische crisis in 2008. Mede hierdoor is haar productie na genoemd jaar gedaald. De belastingafdrachten liepen in 2010 met ruim 81%

terug ten opzichte van 2001 en maken slechts 2% uit van de totale staatsontvangsten.

Voor de bijdrage van de aluinaarde-industrie aan de economie van Suriname is de prijs van dit product van groot belang. Deze prijs wordt bepaald op basis van een speciale ‘transfer pricing’ methode. In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan deze methode.

Vervolgens wordt in grote lijnen een algemene beschrijving gegeven van de diverse gangbare methoden voor de vaststelling van ‘transfer prices’, waarna een oordeel wordt gegeven van de relevantie van deze methoden voor de prijsvorming van aluinaarde. Er wordt ook aandacht besteed aan de fiscale aspecten van deze problematiek.

Vanwege het feit dat AMS, voorheen BHP BMS, thans ook een dochteronderneming van Alcoa is, wordt in dit onderzoek alleen het TP beleid van Alcoa in beschouwing genomen, omdat dit momenteel en in de toekomst van belang is, als gekeken wordt naar de Surinaamse aluinaarde-industrie en de gehanteerde TP methode. De verschillen in ‘transfer price’ van beide bedrijven waren over de onderzochte periode minimaal (tussen de -0.20% en + 0.25%), vandaar dat ook gekozen is om voor verdere analyse gebruik te maken van de gerealiseerde gemiddelde prijs van de totale productie per jaar.

(14)

6

2.2 De ‘Transfer Pricing’ methode van Alcoa/Suralco

De prijs van aluinaarde is afhankelijk van de aluminiumprijs die op de London Metal Exchange (LME) tot stand komt. Uitgaande van deze prijs sluiten MNOs contracten gebaseerd op ‘fixed-costs’ en/of op een percentage van de LME-3 maandprijs (LME-3m) van aluminium. Ook wordt een deel van de aluinaarde op de spotmarkt verkocht. De totale portfolio wordt vervolgens voor delen volgens deze pricing methode verkocht. Hiermee proberen de MNOs ook prijs risico’s te mitigeren.

Alcoa hanteert voor het bepalen van de aluinaardeprijs de ‘Alumina Transfer Pricing’ (ATP).

Deze ATP wordt afgeleid van de LME-3m aluminiumprijs. Door de deskundigen van Suralco is aangegeven dat dit percentage traditioneel tussen 11% en 15% ligt. Binnen deze marge wordt het feitelijke percentage bepaald door Alcoa. Ook de exportbestemmingen en exporthoeveelheden worden door Alcoa bepaald. Suralco fungeert derhalve alleen als productie-entiteit; zij heeft geen enkele invloed op marketing van het product.

Volgens informatie verkregen van mevrouw Pully, werkzaam bij het hoofdkwartier van Alcoa, in de functie van Financial Accounting Analyst, komt de ATP tot stand op basis van een internationaal geaccepteerde TP methode. Om welke specifieke methode het gaat, kon (vanwege de confidentiële aard van de informatie) niet worden aangegeven; dit na afstemming binnen de juridische afdeling van Alcoa.

Een gehanteerde TP methode zou tenminste door gecommuniceerd moeten worden met de Surinaamse fiscale autoriteiten. Zij voeren controle uit op Suralco op basis van de aangifte die gedaan wordt. Hoe de gerealiseerde prijs tot stand gekomen is of welke internationaal geaccepteerde TP methode hieraan ten grondslag ligt, wordt door hen vooralsnog niet in beschouwing genomen.

Het feit dat de gehanteerde methode en de componenten die in beschouwing worden genomen voor het bepalen van de ATP niet gedeeld worden, wekt de indruk dat naar derden toe, een niet-transparant beleid wordt gevoerd door Alcoa.

(15)

7

Door toepassing van de ATP heeft Suralco in de periode 2001-2010 prijzen gerealiseerd tussen 11.42% en 13.33% van de LME-3m aluminiumprijs, dat komt neer op gemiddeld 12.08%. De prijs was in 2002 het laagst en wel USD 156 per mt. De prijs vertoont vanaf 2003 een oplopende trend en bereikte haar hoogtepunt in 2008, met een gemiddelde prijs van USD 324 per mt. De aluinaardeprijs daalde in 2009 tot wel USD 222 om vervolgens in 2010 weer te stijgen tot USD 286 per mt.

2.3 ‘Transfer Pricing’ methoden

Zoals eerder aangegeven wordt de ATP eenzijdig door Alcoa aan Suralco opgelegd.

Aangegeven is dat hier een internationaal geaccepteerde TP methode aan ten grondslag ligt.

Welke methode het specifiek is kan niet prijsgegeven worden. Op basis van de verkregen informatie en de verzamelde en geanalyseerde data zal getracht worden na te gaan hoe deze ATP zich verhoudt tot de internationaal geaccepteerde TP methoden. In de volgende sub- paragrafen wordt ingegaan op deze aangelegenheid. Hiervoor zal eerst een beknopte beschrijving gegeven worden van bedoelde methoden.

2.3.1 ‘Market-based Transfer Pricing’

Een ‘market-based’ of een op de marginale kosten (MK) gebaseerde ‘transfer price’ werd in 1956 door Hirshleifer aangemerkt als de optimale prijs voor interne transacties. Hij stelde Grafiek 2.1 Gerealiseerde aluinaardeprijs en de LME-3m aluminiumprijs

Bron: LME, BIS

(16)

8

vast dat interne transacties, bij aanwezigheid van een markt van volledige concurrentie, gewaardeerd moeten worden aan de hand van de geldende marktprijs. Bij afwezigheid van een dergelijke markt, dient de prijs (geheel in overeenstemming met de traditionele economische theorie) tot stand te komen bij het snijpunt tussen de MK curve en de opbrengstencurve.

De moeilijkheid is dat een ‘market-based transfer price’ niet toegepast kan worden bij MNOs met een hoge mate van verticale integratie. Volgens Eccles (1985) is het dan niet verplicht goederen en diensten intern te betrekken. Er is sprake van wederzijdse afhankelijkheid van belangen van de kopende en de verkopende entiteit. Onder deze omstandigheid van technische afhankelijkheid wordt de prijs vooral bepaald door de kosten en is de marktprijs geen goede weerspiegeling van de ‘transfer price’.

Een interne transactie op dezelfde manier waarderen als in een markt van volkomen concurrentie, is praktisch moeilijk uitvoerbaar. Dit is of het gevolg van de afwezigheid van een vergelijkbare marktprijs of vanwege het moeilijk kunnen vaststellen van de werkelijke MK van een entiteit. Eccles heeft verschillende methoden aangedragen om dit probleem te omzeilen en een ‘transfer price’ vast te kunnen stellen die de optimale prijs (P = MK) dicht nadert. De ‘market-based transfer price’ wordt benaderd door een korting in te calculeren op de geldende marktprijs voor een halffabricaat of dienst in een vergelijkbare vrije externe markt. Deze korting reflecteert de voordelen van een interne transactie, zoals besparingen op marketing- en verkoopkosten, en het vermijden van marktimperfecties.

Deze benadering werkt echter niet goed als de interne prijs geen realistisch verband toont met de marktprijs. Een ander tekortkoming van een ‘market-based transfer price’ is dat er voor veel halffabricaten geen markt aanwezig is. Ook voor aluinaarde is dit het geval. Bij dergelijke problemen is een ‘cost-based’ of een ‘negotiated’ TP een alternatief. In de volgende paragrafen zal ingegaan worden op deze methoden.

2.3.2 ‘Cost-based Transfer Pricing’

De ‘cost-based’ TP is een frequent gebruikte methode, indien de ‘market-based’ TP door marktimperfecties of door technische afhankelijkheid niet gebruikt kan worden. Het

(17)

9

uitgangspunt bij deze methode zijn de kosten van het product of de dienst. Uit de accounting literatuur weten wij dat de kosten van een product op verschillende manieren berekend kan worden zoals ‘full costing’, ‘standard costing’, ‘activity-based costing’ en ‘direct/variable costing’. Het gevolg hiervan is dus dat er ook evenveel ‘transfer prices’ berekend kunnen worden. Voor de belastingwetgeving is echter alleen de ‘full-cost transfer price’ aanvaardbaar (OECD, 2010). De reden hiervoor is dat verschillende bereken methoden verschillende productiekosten opleveren, die nadelig blijken te zijn voor de belastbare winst van een onderneming. Dit kan leiden tot een situatie van tegengestelde belangen; enerzijds wensen de fiscale autoriteiten van het land waar de verkopende bedrijfseenheid gevestigd is, een zo hoog mogelijke belastingopbrengst te behalen. Anderzijds wenst een MNO het grootste deel van haar winst te laten drukken op het land waar het belastingregime daar voor haar het voordeligst is.

Bij het vaststellen van de ‘transfer price’ op basis van de kosten stuit men op problemen zoals:

 Meningsverschillen tussen de partijen over hoe de kosten berekend moeten worden en welke kosten opgenomen moeten worden in de ‘transfer price’;

 Er is ruimte voor subjectiviteit bij het vermelden van de werkelijke kosten, omdat de hoogte van de kosten van invloed is op de prijs, die vervolgens van invloed is op de resultaten van de entiteit en dus ook op de beoordeling van de manager van de betreffende entiteit; en

 De ‘cost-based’ TP vereist interventie van het ‘central management’ van een MNO, omdat besluiten met betrekking tot allocatie centraal genomen moeten worden. Deze interventie verkleint de autonomie van managers van de entiteiten en beïnvloed op hun prestaties vaak negatief (Pedersen, 2011).

Twee veel voorkomende varianten voor de ‘cost-based’ TP zijn de ‘cost-plus pricing’

methode en de ‘accountant’s rule’ methode. De ‘cost-plus pricing’ is een methode waarbij de verkopende entiteit een ‘transfer price’ krijgt die gelijk is aan de ‘full costs’ plus een redelijke winstmarge. De ‘full costs’ betreffen de directe- en de indirecte kosten. De ‘cost-plus pricing’

is een redelijk simpele methode. Zij is echter een slechte benadering voor de MK, die zich richt op vaststelling van de optimale productieomvang en prijs van een product. Als nu een

(18)

10

‘cost-plus price’ hoger ligt dan het optimum, zal dit leiden tot een situatie waarbij het intern verhandelde volume minder dan optimaal is, wat per saldo leidt tot een lagere winst.

Een ander probleem doet zich voor bij de vaststelling van de werkelijke kosten. Deze kunnen pas definitief vastgesteld worden nadat het boekjaar afgesloten is. Dit brengt prijs- en controlerisico’s met zich mee, die overigens kunnen worden beperkt door te werken met betrouwbare gebudgetteerde kosten. Niettemin kunnen fiscale autoriteiten deze methodiek afkeuren indien de gebudgetteerde kosten materieel verschillen van de werkelijke kosten.

Een beter uitvoerbare ‘cost-based’ methode is de ‘accountant’s rule’. Hierbij is de ‘transfer price’ van een product of dienst gelijk aan de marginale/variabele kosten plus ‘opportunity costs’ voor het intern verhandelen van het product (Pedersen, 2011)3. Deze methode levert een ‘transfer price’ op die gelijk is aan de marktprijs op een markt van volkomen concurrentie, waar de aanbieder op optimale capaciteit draait. Als de aanbieder niet op deze capaciteit draait, zullen de ‘opportunity costs’ dalen, omdat de aanbieder niet in staat zal zijn een extra eenheid te verkopen tegen de geldende marktprijs. Dit is het geval op een markt van onvolkomen concurrentie. De ‘transfer price’ zal hier lager zijn dan de geldende marktprijs en dus ook lager dan de MK. Als de verkopende entiteit haar product niet op een externe markt kan verkopen, zal het moeilijker zijn de ‘opportunity costs’ te benaderen. Aan

‘accountant’s rule’ kleven de volgende tekortkomingen:

 ‘Opportunity costs’ zijn afhankelijk van de doelen die men nastreeft. Dit kan leiden tot een situatie waarbij de kopende entiteit zich sterk maakt voor bepaalde

‘opportunity costs’, en de verkopende entiteit voor andere ‘opportunity costs’;

 Deze methode kan slechts toegepast worden op interne transacties die lokaal plaatsvinden; en

 Managers van de entiteiten hebben controle over productiemiddelen van hun divisie.

Zij kunnen bijvoorbeeld hun productiecapaciteit veranderen, om zodoende invloed uit te oefenen op de ‘opportunity costs’. Indien deze methode dus niet goed gecontroleerd

3 (Emmanuel & Mehafdi, 1994; Horngren, et al., 2009)

(19)

11

wordt, is het een bron van opportunistisch gedrag zijdens de managers (Pedersen, 2011)4.

2.3.3 ‘Dual Pricing’

De ‘dual pricing’ methode combineert een ‘market- based transfer price’ met een ‘cost-based transfer price’. Op deze wijze wordt getracht te profiteren van de voordelen van een verplichte interne transactie in een ‘competitive’ MNO, zonder de autonomie van de entiteiten aan te tasten (Eccles, 1983). Hierbij ontvangt de verkopende entiteit bijvoorbeeld de marktprijs of ‘cost plus transfer price’, terwijl de kopende entiteit alleen betaalt voor de kosten (vastgesteld door bijvoorbeeld de ‘accountant’s rule’). De dubbele winstbepaling die ontstaat bij de toepassing van deze methode wordt naderhand op een hoger niveau binnen de MNO verwerkt. Omdat de kopende entiteit alleen de kosten betaalt is het voor deze voordelig de aankoop intern te doen, wat dus zal leiden tot meer integratie tussen de entiteiten hetgeen normaal gesproken niet het geval is in een ‘competitive’ organisatie.

Het toepassen van de ‘dual pricing’ methode zorgt voor de volgende problemen:

 Het correct wegwerken van de dubbele winstbepalingen;

 De winst van de MNO als geheel kan lager uitvallen dan de som van de winsten die door de entiteiten worden gerapporteerd;

 De afname van de externe verkopen van de verkopende entiteit, met als gevolg toename van de interne verkopen, indien geen voorzieningen worden getroffen de externe verkopen op peil te houden; en

 Het beïnvloedt de prestatiepremie van zowel de kopende als de verkopende entiteit, wat gepaard kan gaan met vermindering van de verticale integratie in de MNO.

2.3.4 ‘Negotiated transfer prices’

Een alternatief voor zowel de ‘market-based’ als de ‘cost-based’ is de ‘negotiated’ TP.

Hierbij is het uitgangspunt dat in elke methode een inherent belangenconflict zit: de verkoper

4 (Emmanuel & Mehafdi, 1994)

(20)

12

wil een zo hoog mogelijke prijs voor zijn product of dienst, terwijl de koper een zo laag mogelijke prijs wil betalen. Dit kan het beginpunt zijn van prijsonderhandelingen. Het unieke bij deze onderhandeling is, dat beide partijen deel uitmaken van dezelfde MNO en in principe een gemeenschappelijk doel hebben. Of dat in de praktijk ook werkelijk zo wordt ervaren, is afhankelijk van de incentives die het ‘central management’ geeft aan managers van de bedrijfseenheden. De onderhandelingen gaan overigens niet uitsluitend over een ‘transfer price’; andere aspecten (zoals hoeveelheid, kwaliteit, vereiste investeringen, levering en frequentie) komen eveneens aan de orde.

Naarmate er tussen de entiteiten een nauwere relatie bestaat, verlopen de onderhandelingen veelal makkelijker. De partijen kennen elkaar goed, er zal weinig of geen sprake zijn van asymmetrische informatie en er zullen hechtere persoonlijke banden bestaan tussen de partijen. Deze factoren zullen leiden tot verminderd opportunistisch gedrag van de managers van de entiteiten. Er kan dan een ‘transfer price’ middels onderhandeling tot stand komen, zonder dwingende tussenkomst van het ‘central management’. Een onderhandeling waar het

‘central management’ materieel betrokken is, wordt aangeduid als ‘constrained negotiations’(Pedersen, 2011)5. Het raamwerk hiervoor wordt vastgesteld door het ‘central management’, terwijl de vaststelling van de transactiedetails wordt overgelaten aan de entiteiten.

Volgens Emmanuel & Mehafdi gebruiken 20%-30% van de MNOs de ‘negotiated’ TP methode voor het bepalen van hun ‘transfer price’. Zij lost problemen die voorkomen bij andere methoden op, maar heeft het ook tekortkomingen. Verschillen in onderhandelingsvermogen en –kennis en de reputatie tussen de leiding van de entiteiten kunnen de uitkomst beïnvloeden. Indien niet goed gemonitoord, ontstaan hierdoor conflicten die voorkomen kunnen worden door ‘constrained negotiations’, waarbij het ‘central management’ een bemiddelende rol vervuld (Pedersen, 2011).

5 (Helden, et al., 2001)

(21)

13

2.3.5 Relevantie voor de ‘Alumina Transfer Pricing’

Zoals eerder vermeld is uit verkregen informatie gebleken dat de ATP van Alcoa wel tot stand komt conform een internationaal geaccepteerde TP methode, maar kon vanwege de aard van de informatie, niet aangegeven worden om welke specifieke TP methode het gaat.

Als de aluinaardeprijs (ATP) op basis van alle verkregen informatie tegen de achtergrond geplaatst wordt van de verschillende TP methoden uit de literatuur dan kan het volgende geconcludeerd worden:

 De ATP is niet direct ‘market-based’. Er is immers geen publieke6 aluinaardemarkt.

De ATP wordt bepaald op basis van de LME-3m aluminiumprijs. Vermeldenswaard is dat sinds 2011 wordt gewerkt aan een ‘Alumina Pricing Index’7. Deze indexering wordt geacht een betere reflectie te geven van de vraag en aanbod op de aluinaardemarkt. Indien deze indexering wordt geaccepteerd, zal de aluinaardeprijs meer in lijn zijn met de ‘market-based’ TP;

 De ATP is niet ‘cost-based’. Niet de kostprijs, maar LME-3m aluminiumprijs is bepalend;

 De ‘dual pricing’ TP is een combinatie van de ‘market-based’ en de ‘cost-based’ TP en is daardoor evenmin van belang voor de bepaling van de aluinaardeprijs; en

 Aangezien het marketing- en verkoopbeleid op het hoofdkwartier van Alcoa wordt bepaald, wordt de ATP opgelegd aan Suralco. Suralco voert in haar hoedanigheid van dochteronderneming, geen onderhandelingen met andere zusterondernemingen of derden. Als Alcoa bij het bepalen van de ‘transfer price’ enige inbreng of

6 Met een publieke markt wordt bedoeld een markt die gelijkenis toont met bijvoorbeeld de markt voor aluminium. De prijs van aluminium wordt dagelijks op de LME bepaald door vraag en aanbod. Tegen deze prijs kunnen producenten al hun producten verkopen aan de LME. De aluminiumvoorraden die mogelijk ontstaan zullen een effect hebben op de vraag en aanbod alsook op de prijsvorming.

7 Alumina index is a fair and robust representation of the alumina spot market, based on a tonnage weighted calculation of actual trades which have been normalized to a base specification and location. Two sub-indices are created, based on data received from the buy side and the sell side. The sub-indices will be based on a tonnage weighted average of the normalized (grade and freight) trade information. The final index is the straight average of the two indices to ensure that both sides of the market are fairly represented (Metal Bulletin, 2014).

(22)

14

onderhandelingen tussen moeder- en dochtermaatschappijen en/of derden zou accepteren, dan zou de ATP alseen ‘negotiated transfer price’ geclassificeerd kunnen worden. Dit is niet het geval en verwordt Suralco aldus tot een productie-entiteit.

2.4 ‘Transfer Pricing’ en belasting

TP is een effectief instrument om de fiscale allocatie van winsten van een dochteronderneming naar een moedermaatschappij of omgekeerd te managen. Het doel hierbij is voordeel voor de MNO als geheel te behalen door te profiteren van verschillen in belastingtarieven in verschillende landen (zie bijlage 4). Zij kiezen ervoor hun winsten over te brengen naar het land met het laagste tarief. De fiscale autoriteiten zijn zich bewust van dit handelen en trachten middels wetgeving en controle het belang van hun eigen land te waarborgen. Dit doen zij door het sluiten van ‘Advance Pricing Agreements’ (APAs). In paragraaf 2.4.2 zal hier uitgebreider op ingegaan worden.

In de literatuur worden vaak twee methoden genoemd voor het benaderen van het belastbare inkomen van MNOs te weten:

 De ‘formula apportionment’: hier wordt de totale winst van een MNO aan de hand van een formule toegewezen aan de verschillende entiteiten en wordt de aan deze entiteiten toegewezen winst belast volgens de in de betrokkenen landen geldende belastingwetgeving; en

 De ‘separate entity’: hier worden alle entiteiten van de MNO, voor het vaststellen van de winst als een zelfstandige entiteit behandeld (OECD, 2010).

Een grote uitdaging bij het toepassen van de ‘formula apportionment’ is dat de fiscale autoriteiten van de landen waar de diverse entiteiten van de MNO gevestigd zijn, moeten kunnen instemmen met deze benadering. Dit houdt in dat er onderhandeld moet worden om tot een compromis te kunnen komen over de winst toewijzing. Omdat dit niet doelmatig wordt geacht, hebben zowel OECD-lidlanden als niet-lidlanden gekozen voor de ‘separate entity’ benadering. Vermeldenswaard is dat Alcoa/Suralco als ‘separate entities’

geclassificeerd kunnen worden.

(23)

15 2.4.1 Het ‘Arm’s Length Principle’

In de ‘OECD TP Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations’ wordt de

‘separate entity’ benadering verder uitgewerkt met behulp van het zogenoemde Arm’s Length Principle’ (ALP). Dit principe wordt alsvolgt gedefinieerd:

“[Where] conditions are made or imposed between the two [associated] enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would have be made between independent enterprises, then any profits which would, but for those conditions, have accrues to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that and taxed accordingly” (OECD, 2010).

Dit houdt in dat de winst van een entiteit van een MNO op dezelfde manier belast moet worden, als was het een niet-gelieerde entiteit. In de praktijk houdt dit in dat de toegevoegde waarde van de entiteit in kwestie dient te worden belast. Deze waarde is het verschil tussen de prijs en de kosten van de inputs. Het ALP eist dat de prijs die betaald wordt voor een input, aangekocht bij een gelieerde entiteit objectief wordt gewaardeerd. Dit kan aan de hand van de marktprijs, indien een markt aanwezig is, of aan de hand van de ‘full costs’ van de inputs plus een redelijke winstmarge.

Door de OECD zijn de volgende TP methoden vastgesteld die in lijn staan met het ALP en wereldwijd aanvaard en geaccepteerd zijn:

 ‘Comparable uncontrolled price method’ (CUP): is te vergelijken met de ‘market- based’ TP methode die eerder aan de orde is gekomen. Het verschil zit in het feit dat bij de ‘market-based’ TP er een korting wordt ingecalculeerd, welke de besparing reflecteert bij een interne transactie. Bij de CUP is deze korting niet toegestaan;

 ‘Resale price method’ (RPM): wordt toegepast bij een interne transactie van een MNO, waarbij een product of dienst door een entiteit wordt geproduceerd in een land en via een distributeur of verkoopagent wordt verkocht aan een entiteit in een ander land. Hierdoor kan de MNO belastingheffing omzeilen;

 ‘Cost Plus method’ (CP): verkleint de kans op het verplaatsen van winsten, omdat er een toeslag wordt gelegd op alle kosten. Dit zal leiden tot een verhoogde ‘transfer

(24)

16

price’ als de producent gevestigd is in een land met lage productiekosten. De vaststelling van de toeslag kan ertoe leiden dat de winst niet overeenstemt met de

‘actual costs’ methode, waaraan fiscale autoriteiten de voorkeur geven;

 ‘Transactional Net Margin method’ (TNMM): wordt in sommige gevallen gebruikt als een alternatief voor de ‘cost plus’ methode. Deze methode vergelijkt de winstmarge van een interne transactie met die van een vergelijkbare externe transactie.

De ‘transfer price’ is hier gelijk aan de marktprijs minus een korting; en

 ‘Transactional profit split method’: is de meest gecompliceerde methode. De winst die geboekt wordt bij deze transactie is het resultaat van de samenwerking tussen de twee partijen primair gericht op het veilig stellen van gemeenschappelijke belangen, wat nadelig voor de fiscus kan uitpakken.

2.4.2 ‘Advance Pricing Agreements’

Een ‘Advance Pricing Agreement’ is een vooraf vastgesteld waarderingsmechanisme, dat in 1999 werd geïntroduceerd door de OECD. De APAs worden gebruikt ter aanvulling en/of vervanging van de bovengenoemde TP methoden als deze moeilijk of niet toepasbaar zijn bij bepaalde transacties. Het moet bijdragen tot meer transparantie tussen de MNO en de fiscale autoriteiten. Dit mechanisme bepaalt aan de hand van enkele criteria vooraf de ‘transfer price’

die gedurende een bepaalde periode zal gelden. De belastingbetaler doet allereerst ter zake een voorstel, waarover vervolgens zal worden onderhandeld met de andere stakeholders. De APA verkleint het risico van een subjectieve ‘income assessment’ van de MNO, verschaft de autoriteiten zekerheid over de te verwachten toekomstige belastinginkomsten en verhoogd de transparantie.

Het door communiceren van de ATP met de Surinaamse fiscale autoriteiten zou ook leiden tot meer transparantie. Dit zou de autoriteiten in staat stellen beter controle uit te voeren en daardoor wellicht meer inkomsten voor het land te kunnen innen.

Vermeldenswaard is dat er in 1958 wel geïndexeerde prijsafspraken zijn gemaakt voor bauxiet. Helaas is dit niet het geval voor aluinaarde.

(25)

17 2.4.3 Relevantie voor Suriname

De prijs die Alcoa realiseert bij ‘third-party’ verkopen, welke een reflectie is van het ALP, ligt over de onderzochte periode gemiddeld 1.55% hoger dan de ATP die door Suralco gerealiseerd wordt. De verschillen variëren tussen 0.18% (in 2001) en 2.96% (in 2004). Uit grafiek 2.2 blijkt dat de verschillen vanaf 2002 oplopen, om vervolgens in 2010 terug te lopen tot 0.83%.

In de jaren 2003, 2004 en 2005 beliep het verschil 2.48%. Dit gemiddelde is het gevolg van regionale marktcondities. Deze constatering wordt versterkt doordat de gerealiseerde ‘third- party’ prijs en de in Australië gerealiseerde prijs in voornoemde periode gemiddeld 1.41%

beliep. Er werd in deze jaren een verhoogde vraag naar aluinaarde en andere metalen en mineralen uitgeoefend door China. Vanwege de gunstige geografische ligging, kon Australië, in tegenstelling tot de andere landen, inspelen op deze vraag.

Hoewel dit onderzoek zich beperkt tot de periode 2001-2010 is voor de vergelijking van de gerealiseerde ‘third-party’ prijs van Alcoa en de prijs van Suralco ook gekeken naar de periode na 2010. In de periode 2011-2013 fluctueert het verschil tussen deze twee prijzen tussen 1% en 2%. Doordat een volledige dataset ontbrak voor de benchmarking is deze periode niet doorgetrokken voor de analyse.

Een verschil van 1% tot 1.5% is redelijk en zou als volgt verklaard kunnen worden. Het dragen van risico’s kost geld. Als de moedermaatschappij het risico van verscheping en verkoop van het product, kredietrisico, contractering en andere werkzaamheden op zich neemt, dan is een redelijke vergoeding hiervoor billijk. De kosten voor deze risico’s worden dan in de vorm van een korting afgetrokken van de ‘third-party’ prijs met de gerealiseerde ATP als uitkomst. Helaas ontbreekt de informatie om deze veronderstelling hard te kunnen maken.

Het feit dat het verschil tussen de ‘third-party’ prijs die Alcoa realiseert (welke een reflectie is van het ALP) in vergelijking met de prijs die door Suralco gerealiseerd is, over de onderzochte periode (met uitzondering van de jaren 2003, 2004 en 2005) fluctueert tussen 1%-2% en uitgaande van het bovengenoemd feit, dat een verschil van 1%-1.5% redelijk is,

(26)

18

betekent dat Suriname het als land niet slecht doet. Dit betekent echter niet dat je als land geen beleid hoeft te maken voor TP aangelegenheden.

Over het algemeen kijken landen, met name landen in ontwikkeling, tegenwoordig steeds bewuster naar het TP vraagstuk/problematiek. MNOs zijn door deze verandering ook hun beleid gaan aanpassen op dit vlak, waardoor prijzen in de laatste jaren steeds meer een ‘arm’s length price’ naderen.

Als de Surinaamse aluinaardeprijs (ATP) op basis van bovengenoemde informatie tegen de achtergrond geplaatst wordt van de verschillende TP methoden van de OECD dan kan het volgende geconcludeerd worden:

 De ATP vloeit niet voort uit de CUP methode, vanwege het feit dat er geen publieke aluinaardemarkt aanwezig is;

 De ATP zou een uitvloeisel van de RPM kunnen zijn, als de aluinaarde via een distributeur of agent door verkocht wordt aan andere gelieerde of niet-gelieerde ondernemingen;

 Er is geen informatie voor derden beschikbaar om vast te kunnen stellen of de ATP een CP methode is, omdat niet aangegeven kon worden welke componenten meegenomen worden bij het berekenen van de ‘transfer price’;

 Het verschil van 1%-2% tussen de gerealiseerde ‘third-party’ Alcoa prijs en de prijs van Suralco zou gezien kunnen worden als een korting (voor gedragen risico’s) op de

‘arm’s length price’, wat dus zou kunnen betekenen dat de ATP een uitvloeisel is van de TNMM;

 Alsgevolg van het feit dat er geen informatie beschikbaar is over de opbouw van de winst en niet is aangegeven welke componenten een rol spelen bij de vaststelling van de ‘transfer price’, kan geen uitspraak gedaan worden of de ATP een uitvloeisel kan zijn van de ‘transactional profit split’ methode.

(27)

19 Grafiek 2.2 Gerealiseerde Alcoa prijzen

Bron: Alcoa, Suralco

2.5 Slotopmerking

Uit voorgaande beschouwingen valt te concluderen dat hoewel aangegeven is dat de vaststelling van de ‘transfer price’ voor aluinaarde tussen Alcoa en haar dochteronderneming Suralco wel conform een internationaal geaccepteerde TP methode geschiedt, onvoldoende informatie beschikbaar is om vast te kunnen stellen om welke specifieke TP methode het gaat en/of welke componenten in beschouwing genomen zijn bij het bepalen van de ATP. Vast staat dat Alcoa de prijs vaststelt, zonder noemenswaardige inbreng van Suralco en van de Staat Suriname.

Het niet willen delen van de informatie vanwege confidentialiteitsoverwegingen geeft een niet-transparante beleidsvoering weer zijdens Alcoa. Verder is zij de enige producent van aluinaarde in Suriname en is vanuit concurrentie oogpunt ook geen reden zulk een standpunt in te nemen.

Een verschil van 1%-1.5% is aanvaardbaar, tenzij de moedermaatschappij de risico’s (zoals transport, opslag, krediet, enzovoorts) verbonden aan de transacties van dit halffabricaat draagt.

Niettemin is het raadzaam verder te onderzoeken of het al dan niet de voorkeur verdient om in de toekomst over te stappen op een methode waarbij de ‘transfer price’ tot stand komt op

(28)

20

basis van onderhandelingen tussen de stakeholders (‘negotiated transfer price’). Deze methode biedt immers de verkopende partij meer speelruimte en kan ook een positief effect hebben op de inkomsten van de Staat Suriname.

(29)

21

3 HET INTERNATIONAAL PERSPECTIEF

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een kwantitatieve analyse gemaakt van de aan Suralco toegerekende

‘free on board’ (FOB) aluinaardeprijs uitgedrukt in een percentage van de LME-3m aluminiumprijs gedurende de periode 2001-2010. Tevens wordt een vergelijking gemaakt met de situatie in Australië, Brazilië en Jamaica. Daarnaast wordt in het kort ingegaan op het in de genoemde landen gevoerde beleid met betrekking tot TP. Het doel is na te gaan welke lessen Suriname hieruit kan leren.

3.2 Gerealiseerde prijzen en beleidsvoering

3.2.1 Benchmarking

Gedurende de periode 2001-2010 waren de gemiddelde aluinaardeprijzen voor Australië, Brazilië en Jamaica respectievelijk 12.58%, 12.47% en 11.83% van de LME-3m aluminiumprijs. Van jaar tot jaar schommelde dit percentage in de landen tussen een minimum van 9.95% (in Jamaica in 2006) en een maximum van 14.06% (in Brazilië in 2009).

Australië realiseert gemiddeld over de periode 2001-2010 het hoogst met 12.58%, nauw gevolgd door Brazilië met een gemiddelde van 12.47%. Met een realisatie van 12.08% stond Suriname gemiddeld hoger dan Jamaica met 11.83%. Geconcludeerd kan worden dat de verschillen tussen de gerealiseerde prijzen van de landen marginaal zijn. Voorts realiseert geen van de landen het ATP maximum van 15%.

Met het oog op de ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben afgespeeld met betrekking tot de TP problematiek wordt de onderzochte periode onderverdeeld in twee perioden te weten 2001-2005 en 2006-2010. In de periode 2001-2005 realiseerde Australië het hoogst met 12.27% en Suriname het laagst met 11.72%. Jamaica stond in die periode op de tweede plaats met 12.18%. In de tweede periode is dit beeld veranderd bij Jamaica en realiseerde zij met 11.48% het laagst. De overige drie landen gingen allemaal vooruit in de

(30)

22

tweede periode. Australië bleef aan kop met 12.89%, gevolgd door Brazilië met 12.81% en Suriname met 12.43%.

Tabel 3.1 Gerealiseerde aluinaardeprijzen uitgedrukt in een percentage van de LME-3m aluminiumprijs

Prijzen8

LME-3m

Australië Brazilië Jamaica Suriname

Jaar FOB

% LME-

3m

FOB

% LME-

3m

FOB

% LME-

3m

FOB

% LME-

3m 2001 $ 1,453 $ 177 12.18% $ 183 12.59% $ 182 12.53% $174 11.95%

2002 $ 1,366 $ 146 10.69% $ 156 11.42% $ 167 12.23% $ 156 11.42%

2003 $ 1,421 $ 178 12.53% $ 171 12.03% $ 180 12.67% $ 164 11.55%

2004 $1,717 $ 221 12.87% $ 208 12.11% $ 203 11.82% $ 200 11.67%

2005 $1,898 $ 248 13.07% $ 237 12.49% $ 221 11.64% $ 228 12.04%

2006 $ 2,593 $ 308 11.88% $ 311 11.99% $ 258 9.95% $ 295 11.39%

2007 $ 2,664 $ 331 12.42% $ 335 12.58% $ 307 11.52% $ 315 11.84%

2008 $ 2,576 $ 338 13.12% $ 342 13.28% $ 309 12.00% $ 324 12.57%

2009 $ 1,664 $ 228 13.70% $ 234 14.06% $ 203 12.20% $ 222 13.33%

2010 $ 2,195 $ 292 13.30% $ 266 12.12% $ 257 11.71% $ 286 13.04%

Gemiddeld percentage 12.58% 12.47% 11.83% 12.08%

Bron: Central Bank of Jamaica, CRU, LME, GTIS, Suralco

Grafiek 3.1 Gerealiseerde aluinaardeprijzen uitgedrukt in een percentage van de LME-3m aluminiumprijs

Bron: Central Bank of Jamaica, CRU, LME, GTIS, Suralco

8 De prijzen zijn opgebouwd uit gerealiseerde ATP prijzen voor verkopen aan zowel gelieerde bedrijven als niet gelieerde bedrijven. Deze verkopen vinden over het algemeen plaats via de marketing units van de betreffende operationele MNOs, die voor hun diensten een bepaalde marge in rekening brengen.

(31)

23

Het voorgaande voert tot de conclusie dat de gerealiseerde prijzen van de betrokken landen binnen de nauwe grenzen fluctueren van 11% en 13%. De invloed van deze verschillen op de staatsinkomsten kan echter, gegeven de omvangrijke exportvolumes, significant zijn. Hiervan uitgaand dringt de vraag zich op of bedoelde verschillen ook voortspruiten uit het gevoerde beleid. Met het oog hierop wordt hieraan kort aandacht besteed.

3.2.2 Beleid en controle

Uit studies gedaan door internationale experts op het gebied van TP, zoals PwC, is geconcludeerd dat verschillende landen de laatste jaren meer aandacht besteden aan de TP problematiek, met het gevolg dat zij hun beleid op dit punt hebben aangescherpt. Het gevolg is dat landen betere prijzen ontvangen voor hun grondstoffen dan voorheen.

Om te onderzoeken of de prijsverschillen veroorzaakt worden door de effectiviteit van het beleid van betrokken landen zal gekeken worden naar hun wetgeving in relatie tot internationale richtlijnen en principes, de wijze van controle en de documentatievereisten.

 Australië:

Wetgeving met betrekking tot TP werd in 1981 geïntroduceerd in Australië. Vervolgens heeft de ‘Australian Taxation Office’ (ATO) een aantal richtlijnen uitgevaardigd. Zij is stipt bij het toepassen daarvan op de belastingplichtigen en werkt samen met fiscale autoriteiten uit andere jurisdicties en internationale organisaties. De wetgeving komt goeddeels overeen met de OECD richtlijnen.

Belangrijke wetgevingsproducten zijn de ‘Division 13’, de ‘Double-tax agreements’ en

‘Taxation rulings’. Het doel van deze producten is voornamelijk het tegengaan van winstverschuivingen door de MNOs en het waarborgen van de toepassing van het ALP.

Boetes en aanvullende aanslagen kunnen worden opgelegd, als blijkt dat een MNO zich schuldig maakt aan handelingen die in strijd zijn met de wetgeving.

Australië kent een ‘self-assessment’ systeem. MNOs zijn verantwoordelijk voor het nauwkeurig en gedocumenteerd schatten en opgeven van hun belastingverplichting. Elke belastingplichtige die internationale transacties groter dan AUS$ 1 miljoen verricht met

(32)

24

gelieerde entiteiten, dient door middel van een ‘International Dealings Schedule’9 informatie te verschaffen. Deze informatie moet de ATO in staat stellen een uitgebreide analyse te maken van zijn TP positie. Bij het overleg met de ATO dient de belastingplichtige overtuigend aan te tonen dat zijn schatting realistisch en verantwoord is.

De ‘TP Operations Group’ houdt zich voornamelijk bezig met het implementeren van strategieën om risico’s van geografische winstverschuivingen zichtbaar te maken. De

‘Economist Practice’ is belast met het geven van economisch advies met betrekking tot bepaalde transacties, bedrijfskarakteristieken, TP methoden en ‘benchmarking’. Indien nodig worden extern deskundigen aangetrokken om bij te dragen tot het oplossen van problemen en geschilpunten.

 Brazilië:

Brazilië heeft in 1997 een geheel eigen regelgeving ingevoerd, die in schril contrast staat met

‘international best practices’. Deze regelgeving stelt een prijzenplafond vast voor aftrekbare uitgaven bij importtransacties tussen gelieerde entiteiten en een ‘minimum gross income floor’

voor exporttransacties.

TP controles zijn voor de Braziliaanse autoriteiten het dwang instrument bij uitstek. Er kunnen algemene bedrijfscontroles of specifieke TP controles worden uitgevoerd. De belastingplichtige dient aan te tonen dat de gehanteerde ‘transfer price’ in lijn is met één van de TP methoden die de autoriteiten vereisen. Als de belastingbetaler daarbij in gebreke blijft, kan de belastingdienst corrigerend optreden.

Het Braziliaans beleid wordt door velen bekritiseerd. Het land committeert zich niet aan internationaal geldende TP regelgeving. Het richt zich niet op het identificeren van de werkelijke ‘arm’s length price’ of winst, maar op de door eigen autoriteiten redelijk geachte prijs. Transacties tussen gelieerde entiteiten hoeven niet per definitie op dezelfde manier tot stand als tussen niet-gelieerde partijen.

9 http://www.ato.gov.au/uploadedFiles/Content/TPALS/downloads/TP00350240NAT733452013.pdf

(33)

25

 Jamaica:

In Jamaica is er tot op heden geen specifieke regelgeving met betrekking tot TP. Door de toenemende globalisatie is men zich wel bewust van het belang daarvan. Er zijn ‘anti- avoidance’ bepalingen, die min of meer hetzelfde doel hebben. Transacties tussen gelieerde partijen worden echter anders beoordeeld en gecontroleerd dan die tussen niet-gelieerde partijen.

 Suriname:

Alhier wordt de controle van MNOs uitgevoerd door de afdeling Grote Ondernemingen van de Belastingdienst. Zij is belast met de controle van alle ondernemingen die voldoen aan de voorwaarde10 om gerekend te worden tot een ‘grote onderneming’, dus zowel Surinaamse als buitenlandse ondernemingen. Er worden alleen on-site boekencontroles verricht. De ondernemingen dienen jaarlijks aangifte te doen vergezeld van de nodige documenten, waaronder de jaarrekening. Er wordt dan geanalyseerd op onder andere trendbreuken. Zo nodig wordt eens in de 3 jaren een deelcontrole uitgevoerd. Vanwege capaciteits- en organisatorische problemen is de Belastingdienst momenteel niet in staat frequenter te controleren en ook geen complete controle uit te voeren. Voorts duurt het controleproces uitzonderlijk lang. Er komt te traag en onvoldoende verbetering in deze situatie.

De Belastingdienst is zich bewust van het belang van de TP problematiek. Er is echter nog veel ruimte voor modernisering van de wetgeving en voor het doeltreffend maken van het uitvoeringsbeleid. Het huidige controlemechanisme biedt ruimte aan de MNOs om hun winsten geografisch te kunnen heralloceren. Het gevolg hiervan is dat de inkomsten van de Staat onder druk kunnen komen te staan. Er moet dan ook meer aandacht aan de TP problematiek worden besteed. Voorlichting en training kunnen verlichting brengen.

Inmiddels is ten behoeve van controleurs een training ‘Transfer Pricing’ verzorgd. De Belastingdienst werkt thans ook aan:

o Het analyseren en doen van voorstellen voor het aanpassen van de huidige wetgeving;

10Ondernemingen met een balans totaal van ≥ SRD 12 miljoen en/of een omzet ≥ SRD 5 miljoen en/of een werknemersbestand van ≥ 150

personen.

(34)

26

o Het opzetten van een volwaardig, actueel en relevant database;

o Capaciteitsuitbreiding, door kwalitatieve en kwantitatieve vergroting van het personeelsbestand en upgrading van geautomatiseerde hulpmiddelen.

3.3 Financiële effecten op Suriname

Beleidsverschillen en de kwaliteit van het fiscaalapparaat kunnen er toe bijdragen dat nationale overheden betere condities weten af te dwingen bij de prijsrealisaties door aluinaarde producerende en exporterende ondernemingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Australië op dit terrein relatief hoog scoort, terwijl de andere onderzochte landen, en dan vooral Jamaica, daarbij achterblijven, zij het relatief gezien in beperkte mate.

Hoewel de gerealiseerde prijzen niet slecht te noemen zijn, geven onderstaande gegevens aanleiding te veronderstellen dat bij een prudent beleid van de Surinaamse autoriteiten meer inkomstenbelasting verkregen zou zijn. Vooral het verschil tussen het gemiddeld percentage die Suralco realiseerde en het gemiddeld percentage van de ‘third-party’ verkopen van Alcoa zouden verschil uitmaken bij de inkomstenbelasting van het land. Gedurende de onderzochte periode is belasting geheven op basis van een gemiddeld percentage van 12.08%, terwijl dit percentage bij andere landen 12.58% bedroeg; dus 0.50 procentpunten meer. Het gemiddeld percentage van de ‘third-party’ verkopen was 13.63%; dus gemiddeld 1.55 procentpunten meer.

De vraag dringt zich thans op welke gevolgen een gerealiseerde aluinaardeprijs heeft op de te ontvangen inkomstenbelasting. Andere belastingcomponenten vormen een relatief klein deel van het totaal en worden daarom niet meegenomen in de exercitie. Voor de calculaties wordt de Surinaamse inkomstenbelasting op 36% gehandhaafd. Bij het schatten van deze gevolgen zijn twee scenario’s bekeken:

 Scenario 1 heeft als uitgangspunt:

De gerealiseerde Australische FOB aluinaardeprijs uitgedrukt in een percentage van de LME-3m aluminiumprijs gedurende de periode 2001-2010; en

 Scenario 2 heeft als uitgangspunt:

(35)

27

De door Alcoa gerealiseerde ‘third-party’ prijzen in de periode 2001-2010 (zie bijlage 5) zoals die gerapporteerd worden in haar jaarverslagen minus 1% respectievelijk 1.5%

voor eventueel gedragen risico’s.

Grafiek 3.2 Gerealiseerde inkomstenbelasting en additionele meeropbrengsten

Bron: Alcoa, BIS

Dit betekent voor de Surinaamse fiscus een cumulatieve inkomstenderving tussen USD 6 miljoen (indien 1.5% voor additionele kosten in verband met gedragen risico’s wordt afgetrokken) en USD 75 miljoen (indien 1% voor additionele kosten in verband met gedragen risico’s wordt afgetrokken) 11. Grafiek 3.2 brengt dit verschil in beeld (zie bijlage 6 voor de cijfermatige onderbouwing).

Uit bovenstaande exercitie blijkt dat een verschil van slechts 0.5%, als gevolg van de omvangrijke exportvolumes, leidt tot inkomstenderving die oploopt in tientallen miljoen USD. De lering die hieruit getrokken kan worden is dat elk tiende percentage hogere realisatie zal leiden tot additionele meeropbrengsten.

Indien wordt uitgegaan van het ATP maximum van 15% en het feit dat indien de risico’s die gepaard gaan met de transactie gedragen worden door de moedermaatschappij, een verschil

11 Deze bedragen zijn uitgerekend over het totale productie- en exportvolume in onderhavige periode. Eerder is aangegeven dat twee MNOs actief waren in Suriname en als zodanig zou dit bedrag verdeeld moeten worden naar het participatie percentage in de Refinery Joint Venture van 45% BHPBMS en 55% Suralco.

(36)

28

van 1% tussen de ‘third-party’ prijs en de Surinaamse prijs aanvaardbaar is, kan aangenomen worden dat op langtermijn een gemiddelde prijs van 14% van de LME-3m aluminiumprijs haalbaar is. Immers, Suralco zou ook te maken krijgen met dit prijsniveau als zij haar halffabricaat direct zou verkopen aan derden. Uiteraard zou zij dan extra kosten maken en additionele risico’s moeten dragen.

Als er een exercitie wordt uitgevoerd waarbij de geldende tarieven voor inkomstenbelasting in beschouwing worden genomen, dan scoort Suriname (met een inkomstenbelastingtarief van 36%) 15 procentpunten hoger dan Australië (met een inkomstenbelastingtarief van 30%) bij elke USD 100 mutatie in de LME-3m aluminiumprijs. Suriname scoort ook hoger dan Brazilië en Jamaica. Alhoewel dit aangeeft dat wij in de benchmark vergelijking het uiteindelijk goed doen, moet wederom herhaald worden dat dit niet betekent dat geen specifiek TP beleid ontwikkeld dient te worden om structureel het inkomen te vergroten. Een ander punt dat dit versterkt, is de realisatie van de ‘third-party’ prijzen zoals gerealiseerd door Alcoa en de door Suralco gerealiseerde ATP.

3.4 Slotopmerking

Uit het voorgaande is gebleken dat Australië werkt volgens de richtlijnen en principes van de OECD, terwijl het door Brazilië gevoerde beleid haaks daarop staat. Vanuit fiscaal oogpunt doen beide landen het echter goed. Aldaar geschiedt de heffing op basis van een relatief hoge aluinaardeprijs. Doordat het beleid in Jamaica zich nog in zijn kinderschoenen bevindt, is de

‘transfer price’ daar lager.

Hoewel de in Suriname gerealiseerde prijs, slechts marginaal verschilt van die van de andere landen in de benchmarking, loopt ook Suriname in internationaal verband achter als het gaat om het formuleren van effectief en efficiënte TP wetgeving en beleid. Ook bij de uitvoerings- en controleorganen is zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin veel werk te verzetten.

Om hierin verandering te brengen is een prudent en specifiek TP beleid onmisbaar.

Indien wij ons richten op de toepassing van ‘international best practices’ en hier lering uit trekken, dan zou de Staat Suriname additionele belastinginkomsten kunnen genereren. Ook het feit dat er in dit onderzoek slechts gekeken is naar de prijs en niet naar andere

(37)

29

componenten van TP zoals interest, marketing en administratie bevestigen de noodzaak van TP beleid.

(38)

30

4 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

4.1 Conclusies

1. De gerealiseerde aluinaardeprijs van Suralco wordt vastgesteld op basis van een internationaal geaccepteerde TP methode en conform de in de betreffende sector gebruikelijke vuistregel van 11%-15% van de LME-3m aluminiumprijs, ATP genoemd.

2. De prijs die Suralco gerealiseerd heeft gedurende de onderzochte periode 2001-2010, was steeds binnen de marge van 11%-15% van de LME-3m aluminiumprijs, maar was met een gemiddelde van 12.08% marginaal lager dan de realisaties in Australië (12.58%) en Brazilië (12.47%); landen waar eveneens dochtermaatschappijen van Alcoa actief zijn.

3. Australië en in mindere mate Brazilië voeren een prudent TP beleid en beschikken over een goed functionerend controleapparaat. Hoewel Suriname nog geen specifiek beleid voert op het gebied van TP, is het verschil met de twee landen in relatieve zin marginaal. Vanwege de grote exportvolumes, zijn de daarmee gemoeide bedragen echter omvangrijk.

4. Australië volgt consequent de richtlijnen van de OECD en leeft deze ook strikt na. Dit in tegenstelling tot Brazilië, die een eigen, maar vrij stringent beleid, heeft ontwikkeld.

Steeds meer landen zien het belang van een gedegen TP beleid in en gaan over tot het implementeren van de OECD richtlijnen. Suriname is nog niet zover.

5. De door Suralco gerealiseerde relatief lage prijs heeft de staatsinkomsten negatief beïnvloedt. Indien de bedoelde prijs conform het ALP (de gerealiseerde ‘third-party’

prijs van Alcoa minus 1% respectievelijk 1.5% voor gedragen risico’s) had belopen, zou er naar schatting tussen USD 6 miljoen en USD 75 miljoen aan extra inkomstenbelasting zijn ontvangen; dit is 2% tot 24% meer dan het bedrag dat de onderneming in de periode 2001-2010 aan inkomstenbelasting aan de fiscus heeft afgedragen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The OECD Transfer Pricing Guidelines (2010) corroborate the difficulty to gather sufficient information to verify an arm’s length price, but state that it is the best theory available

Based on the previous chapter a cost-based transfer pricing method is the most adequate solution for the transfer pricing problem within the Martini Hospital. However, a

76 OECD (2009a) Transfer pricing guidelines for multinational enterprises and tax administrations, Parijs, par.. De markt waarin onderneming X opereert bevindt zich in Europa. Er

(OECD Transfer Pricing Guidelines, 2001) This method is used when costs of a service rendered are not easily identifiable or the costs are incorporated into other transactions

Multiplicity is important to rounding out the theoretical and philosophical perspective of this paper because, in just one example, a Simavi program director in the Netherlands and

According to the framework of preferred customership, customer attractiveness is the first cornerstone of the virtuous circle of preferred customer status presented in Figure 1.

shear stress on the root-canal wall in the apical part of a size 45 root canal with a 0.06 taper during syringe irri- gation using various needle types: open-ended (A–C),