Vraag nr. 2 van 5 juli 1995
van de heer L. VAN NIEUWENHUYSEN Sociale woningen – Autochtonen
Naar aanleiding van een vraag die ik destijds aan de voorganger van de minister stelde aangaande het pro-bleem van de wederverkoop van sociale woningen in gebieden met een belangrijke Franstalige inwijking, deelde deze mij mee dat indien de bouwmaatschappij een woning die te koop wordt gesteld wenst weder in te kopen, zij naast de oorspronkelijke koopprijs ook de wettig gemaakte kosten en de kosten voor verbetering moet betalen.
Aldus zou de definitieve verkoopprijs te hoog liggen voor kandidaat-kopers die voor de aankoop van sociale woningen moeten voldoen aan de wettelijke voorwaar-den. Dit kan best zijn, maar eens op de vrije markt gaat het niet meer om sociale woningen.
In het licht van de moeilijkheden die heel wat autoch-tone gezinnen ondervinden om een betaalbare woning te vinden, ook al komen ze niet meer in aanmerking voor een sociale woning, zou men derhalve kunnen overwegen de bouwmaatschappij de opdracht te geven de woningen hoe dan ook weder in te kopen, met de bedoeling uitsluitend te verkopen aan kandidaten die sociologische banden hebben met de streek. Dit zou bovendien passen in de positieve actie ten aanzien van Vlaams-Brabant waartoe de vorige regering zich al had verbonden.
Graag vernam ik de zienswijze van de minister hierom-trent.
Antwoord
1. Het recht van wederinkoop is een federale materie die geregeld wordt bij de artikelen 1659 t.e.m. 1673 van het Burgerlijk Wetboek.
De bouwmaatschappijen kunnen, zoals iedereen die dat in zijn verkoopsovereenkomst opneemt, gedu-rende maximaal 5 jaar na de verkoop van een woning gebruik maken van dit recht van wederin-koop. Bovendien zijn zij verplicht niet alleen de koopprijs te vergoeden, maar ook de notariskosten en de kosten gemaakt om het goed te herstellen en die de waarde ervan hebben vermeerderd.
Het gevolg daarvan is dat de verkoopprijs van de weder in te kopen woning vaak zo hoog is, dat de bouwmaatschappijen verzaken aan dit recht van wederinkoop, aangezien zij de woning niet opnieuw kunnen verkopen aan hun doelpubliek.
2. Het algemeen kader inzake het verkopen van woningen toebehorend aan de bouwmaatschappij-en, wordt bepaald in de artikelen 80 (decreet van 5 juli 1989) en 84 van de huisvestingscode (wet van 1 augustus 1978) en de uitvoeringsbesluiten op dit decreet en deze wet.
Dit betekent dat een woning moet worden verkocht overeenkomstig artikel 10, eerste lid van het besluit van de Vlaamse regering van 7 maart 1990 houden-de uitvoering van artikel 80 van houden-de
huisvestingsco-de. Dit artikel stipuleert de koper van een sociale of middelgrote woning zich moet onderwerpen aan de voorwaarden gestel d door het besluit van de Vlaamse regering van 3 februari 1993 houdende instelling van een tegemoetkoming in de last van hypothecaire leningen voor het bouwen, het kopen of het renoveren van woningen. Deze voorwaarden, die ook in de wet zijn bepaald, hebben hoofdzake-lijk betrekking op het inkomen en het onroerend bezit van de aanvrager.
Mijn voorganger heeft in dit besluit van 3 februari 1993 de inkomensgrens opgetrokken van 850.000 frank naar 1 miljoen frank. Bij besluit van de Vlaamse regering van 29 juni 1994 werd deze inkomensgrens nogmaals opgetrokken naar 1.200.000 frank.