• No results found

Uiteraard erkennen wij accent-verschillen tengevolge van de partner-wisseling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uiteraard erkennen wij accent-verschillen tengevolge van de partner-wisseling"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

.... ~ ... ~ ... --~--~====

De Bijdrage van de K.V.P.-Tweede Kamerfractie tot de Algemene Pol itieke en Financiële Beschouwingen

door Drs. W.K. N. Schmelzer

an de K.V.P. zichzelf blijven ook bij een tussentijds wisselende re-

K geringscombinatie? Onze fractie heeft getracht bij de jongste alge- mene politieke beschouwingen op deze vraag aan de hand van nuchtere feiten een overtuigd bevestigend antwoord te geven. Wij hebben getracht de hoofdlijnen van het regeringsbeleid door te lichten op basis van ons eigen werkprogram, en wij hebben op beleidsonderdelen de regering, hier en daar met klem, alsnog verlangens voorgehouden. De ondertoon van dit alles was er een van vertrouwen in het beleid. Wij menen daarin, vooral met betrekking tot grote structurele vraagstukken, waaraan ik het vorig jaar al overwegende aandacht besteedde, veel van onze eigen wensen, onze eigen inbreng terug te vinden. Onze beschouwingen waren overigens niet bedoeld om het Kabinet-Marijnen te kort te doen, het Kabinet dat zijn ontslag aanbood vóór het plannen voor 1966 kon uitwer- ken en openbaar maken, mede rekening houdend met de door ons in het najaar '64 geuitte verlangens. Uiteraard erkennen wij accent-verschillen tengevolge van de partner-wisseling. Ook zijn noden en behoeften duide- lijker geworden - en mogelijkheden - vooral op terreinen als verkeer, onderwijs en woningvoorziening van zodanige omvang dat wij - om mede te werken aan een forse aanpak ter overwinning van urgente knelpun- ten voor de groei - economisch en geestelijk - een verdergaande be- reidheid dan in het verleden meenden te mogen en moeten opbrengen om de algemene norm voor de stijging van de rijksuitgaven tijdelijk te overschrijden. Anderzijds ook de bereidheid om, ter gezonde financiering ervan aan ons volk nieuwe financiële offers te vragen.

Onze overtuiging, dat het beleid belangrijke elementen van ons eigen program bevat en in het algemeen een redelijk evenwicht tussen over- heidsactiviteit en particulier initiatief te zien geeft - ik zal straks nog motiveren waarom het een het ander kan ondersteunen en niet een tegen- stelling behoeft te zijn, die overtuiging vormt een praktisch, illustratief argument voor hen die, zoals wij, van mening zijn dat een christen- democratische partij als de onze ook - of juist?! - in deze tijden be- staansrecht heeft.

(2)

---. . . ~'3'P' . . . .

Het schijnt mij toe dat de mensheid - bewust of onbewust - wordt beheerst door de spanning van onvermoede kansen enerzijds en kata- strofale dreigingen anderzijds. Bijna sprookjesachtige kansen op commu- nicatie en heelalverovering op beheersing van de stof en beïnvloeding van het leven enerzijds; beklemmende bedreigingen van gezondheid. leven en voortbestaan anderzijds. Grote inspanningen en opofferingen. vergaande regelingen en afspraken, nationale en internationale, op tal van terrei- nen. om de wereld leefbaar te houden en meer leefbaar te maken zijn onontkoombaar; bepaalde concentratie-tendenties in het economische en bestuurlijke vlak onvermijdelijk. Een van de wezenlijke opgaven van de politiek is dan meer dan ooit: inventief zijn om in die zich omvormende wereld levensruimte te scheppen voor de individuele mens, het gezin, de maatschappelijke organen en organisaties, de zelfstandige economische eenheden en de lagere bestuursorganen; deze kaders en sferen staan dichtbij de mens, hij kan zich daarin thuisvoelen en meer direct en per- soonlijk uiten. De opgaven waarvoor een zich omvormende wereld ons stelt bevestigen ons slechts in onze overtuiging dat het wenselijk is om in die wereld staatkunde te bedrijven vanuit onze gezamenlijke levens- visie. Overtuigd van de noodzaak, de mens - elke mens van welke maatschappelijke groepering ook, van welk ras, welke nationaliteit of:

religie ook - als schepsel van God te respecteren en tot zijn optimale ontplooiing als mens en medemens - beide aspecten in evenwichtige samenhang - bij te dragen. Wie aan ons politieke program nog niet voldoende meent te hebben ter concretisering van dit meer algemene uitgangspunt kan - behalve naar ik hoop in de politieke praktijk - o.a.

meer uitgebreide denkstof vinden in "Welvaart, Welzijn en Geluk", met als ondertitel "Een Katholiek Uitzicht op de Nederlandse Samenleving", waarvan zojuist onder leiding van Dr. Veldkamp het zesde en laatste deel gereed kwam en waarin pogingen worden gedaan tot nadere uit- werking van de beginsel-drieëenheid: rivaliteit-solidariteit-subsidiariteit.

Ik wil nu, ten dele aan de hand van beschouwingen ten dele met citaten uit de rede, die ik in het Kamerdebat hield, na intensief overleg binnen onze fractie en - ik vermeld het met grote waardering - na kennis te hebben genomen van hetgeen blijkens het "bliksemonderzoek" bij de zo actieve werkgroepen van onze partij leefde, de hoofdpunten van ons oordeel over het regeringsbeleid weergeven.

De regering toont zich ook blijkens de Troonrede ten volle bewust van de grote problemen, waarvoor ons land zich gesteld ziet tengevolge van de snelle groei van de bevolking, die voor ons land gepaard gaat met een, nieuwe behoeften scheppende stijging van de welvaart; voor ons land, dat het moet stellen met een beschikbare ruimte per inwoner, die in geen land ter wereld zo gering is als hier. De Troonrede wijst er, evenals de regeringsverklaring in april jl. deed op, dat deze problemen zich in het bijzonder voordoen op het gebied van de woningvoorziening,

(3)

~ ... ~~~~--~---

It

l- [-

g n e

1 1

e

het verkeer, het onderwijs, de recreatie en de volksgezondheid; de rege- ringsverklaring voegde daar de nieuwe behoeften op het terrein van de culturele en maatschappelijke ontwikkeling nog aan toe. In april trok de regering uit het feit, dat al deze behoeften nog steeds in omvang en in- tensiteit toenemen, de conclusie dat het wenselijk is te komen tot de opstelling van een beleidsprogram op lange termijn dat het ons mogelijk moet maken weloverwogen prioriteiten vast te stellen. Wij vertrouwen, dat aan het destijds geuite voornemen om de mogelijkheid van het op- stellen van een dergelijk beleidsplan ernstig te onderzoeken - hoe moei- lijk dat ook moge zijn - gevolg gegeven wordt, omdat door een dergelijk plan de beste garanties worden geboden voor een positieve en syste- matische aanpak in een enigszins overzienbare financieel perspectief van de problemen waarmede de bevolkingsgroei ons confronteert. De aan- gekondigde nota inzake de ruimtelijke ordening zal wellicht aanknopings- punten geven hierop terug te komen.

Het ambitieuze bouwprogramma dat de regering voor ogen staat spreekt ons sterk aan. In het bijzonder de krachtige poging van minister Bogaers om de woningnood te lijf te gaan met een nooit eerder gedurfd program van 125.000 huizen in 1966 heeft onze hartelijke steun. In het licht van de huidige omstandigheden en waarschijnlijke mogelijkheden geldt onze in- stemming ook de voorgenomen verdeling, in het bijzonder de 60.000 woningwetwoningen en de bijna 24.000 eigen woningen met bezitsvormings- bijdrage. Het doet ons deugd dat juist ook m.b.t. het eigen woningbezit door de regering sterke stimulansen worden gegeven. Overigens wachten wij nog met spanning de volledige resultaten van het onderzoek naar de woningbehoeften af: het daaruit resulterende materiaal zal immers van veel belang kunnen zijn om met grote zekerheid de lijnen van het toekom- stige beleid te kunnen trekken. Intussen hopen wij dat de regering alles zal doen om in het bouwprogramma inderdaad ook voldoende ruimte aanwezig te laten aan het particulier initiatief - ik denk ook aan de kleinere ondernemingen.

Willen wij met de regering de oplossing van de woningnood top-prio- riteit blijven geven - en dat willen wij - dan ontkomen wij niet aan het aanvaarden van het tweede element - naast het bouwprogramma - van het beleid: het tijdig scheppen van gezonde huurniveaus; en voor een goede doorstroming én voor een sociaal rechtvaardiger verdeling van de woningvoorraad noodzakelijk. Wij menen dan ook niet te mogen tornen aan de hoofdpunten - daaronder versta ik ook omvang en data der voorgestelde huurverhogingen - van de regeringsplannen op dit punt.

Voor de bezitsvorming blijft onze belangstelling onverflauwd. Nu de eerste fase van het beleid met de invoering van de Algemene Premie Spaarwet zal worden afgesloten, vertrouwen wij dat de regering met wijze voortvarendheid ook het klimaat zal blijven scheppen dat nodig is om de bezitsvorming tot een structuur-element te maken van de

(4)

---... a .... . .

maatschappelijke vernieuwing in de richting van een levende sociaal- economische democratie. De minister van Sociale Zaken is daarbij op de goede weg. Met belangsteIling zien wij ook uit naar het advies van de SER over de vermogensaanwasdeling. Het zelfde geldt voor de bedrijfs- organisatie, het ondernemingsrecht en de ondernemingsraden. In de Troon- rede spreekt de regering over "versterking van de plaats van de arbeid in de onderneming". Ook wij achten die zeer belangrijk maar ik wil daaraan toevoegen dat - wil de arbeid in het economisch bestel voIledig tot haar recht kunnen komen - ook een systematische samenwerking van werkgevers en werknemers in het kader van de bedrijfstak van be- tekenis blijft.

Dit de begroting van O. en W. blijkt hoezeer de regering de betekenis inziet van het onderwijs voor de toekomst van ons land, niet alleen in geestelijk maar ook in economisch opzicht. Stijgende uitgaven - ook bij het vorige kabinet zou een krachtige stijging wel niet achterwege zijn gebleven - nu zeer fors, voor de toekomst zijn ongetwijfeld nog meer verhogingen te verwachten als men bijv. denkt aan de uitvoering van de Mamoetwet, het wetenschappelijk onderwijs en de verdere demo- cratisering van het onderwijs.

Ik verwacht die tendentie overigens ook nog wel op andere terrei- nen, vooral ook m.b.t. verkeer en verkeersveiligheid, waarvan de minister terecht stelt dat aan de zorg ervoor geen geringere prioriteit toekomt dan de beveiliging tegen de zee.

Voor wat nu de indrukwekkende uitgavenstijging voor onderwijs betreft dringt zich een versterkte noodzaak op tot bezinning over een zodanige herstructurering van m.n. het wetenschappelijk onderwijs dat van de enorme daarin geïnvesteerde bedragen ook een optimaal rendement wordt verkregen. Vragen, die in dit verband aan de orde moeten komen zijn o.a.: wat kan geschieden om het grote percentage studenten dat niet afstudeert te verminderen; kan het onderwijs niet ten dele meer gericht worden op de toekomstige wetenschappelijke werkers en anderzijds ten- dele meer op de toekomstige praktijkmensen; wat kan daarbij geschie- den m.b.t. de verhouding en ontwikkeling en groei van de technische hogescholen en de hogere technische scholen; hoe staat het met de studie- duur en met een meer doelmatige samenwerking tussen diverse in- stellingen van hoger onderwijs?

Een ander vraagstuk van structurele aard waarvoor onze fractie grote belangstelling heeft is dat van de persoonsvorming der bedrijfsjeugd.

Men mag - in onze welvaartsstaat - een niet onaanzienlijk deel van de bedrijfsjeugd van 14 tot 18 jaar gerust qua vorming "achtergebleven"

noemen, ondanks inspanningen die bedrijfsleven en overheid zich reeds getroosten. Naar welke datum streeft dit kabinet voor de invoering van de leer- en vormingsplicht? Wil de regering de vaststellingen van een soort "Jeugdstatuut" overwegen waarin de status van de jeugdige werk-

(5)

nemer wordt vastgelegd? Op deze vragen kregen wij nu nog geen ant- woord. Wij komen erop terug!

Het is dan een kleine stap naar het ruimere terrein van de welzijns- zorg. Ik heb daarvoor al bij de beraadslagingen over de regerings- verklaring bijzondere aandacht gevraagd en wel voor de voorzieningen op het terrein van de cultuur, de ontwikkeling en ontspanning van jeug- digen en volwassenen, het maatschappelijk werk en opbouwwerk en de volksgezondheid. Ik heb toen uitgesproken dat onze fractie aannam "dat het grote nationale belang dat hieraan moet worden toegekend, bij de afweging van de proriteiten als één van de hoge prioriteiten zal worden gezien". Met instemming heeft onze fractie dan ook kennis genomen van die passages uit de Troonrede, Miljoenennota en afzonderlijke begro- tingshoofdstukken waaruit blijkt, dat de regering - aansluitend op het beleid, door voorgaande kabinetten gevoerd inderdaad met voortvarend- heid streeft naar een goed evenwicht tussen voorzieningen op het terrein van de welvaart en voorzieningen op het terrein van het welzijn.

Met grote belangstelling volgen wij de ontwikkeling van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Enerzijds de ontwik- keling binnen het departement: zal men er in slagen om op korte termijn de bijeengebrachte deelsectoren te coördineren en te integreren tot een geheel, dat zo zinvol en doelmatig zal blijken te zijn dat het inspirerend kan werken op het veelvormige particulier initiatief? Anderzijds de ont- wikkeling naar buiten van dit ministerie t.O.V. andere ministeries: zal het een positief contact ontwikkelen met de andere departementen, die zich direct of indirect met facetten van de welzijnsontwikkeling bezig- houden?

Reeds meerdere malen heb ik namens mijn fractie benadrukt dat een zo groot mogelijke deelname van de bevolking - jeugdigen en volwas- senen - aan activiteiten van welzijnsbeleid een eis is van gezonde demo- cratische ontwikkeling. Daarbij denk ik niet alleen aan: profiteren van die activiteiten; maar vooral ook aan een zo groot mogelijke deelname van de bevolking aan het tot stand brengen en in stand houden van ac- tiviteiten van welzijnszorg. Vandaar dat wij bijzondere waarde hechten aan particulier initiatief, ook in deze sector. De deelname van het par- ticulier initiatief kan men afmeten aan de financiële bijdrage die vanuit de bevolking wordt geleverd maar veel meer nog aan de mankracht die de bevolking bereid blijkt in te zetten. De laatste jaren wordt duide- lijk dat men nog wel in staat is om de mankracht te leveren voor het in stand houden van de steeds in aantal toenemende activiteiten, maar dat de bevolking het niet meer kan opbrengen om gelijkblijvende kosten- percentages te blijven dragen van activiteiten, die enerzijds versneld toe- nemen in aantal en anderzijds sterk aan kostenstijging onderhevig zijn.

In die situatie wordt het subsidiebeleid van de rijksoverheid van groot belang. Wij hebben dan ook, vaak met instemming, kennis genomen

(6)

· ·a.

van de opvattingen die minister Vrolijk hierover tot uiting brengt. Wij achten van veel belang: een complex van duidelijk op elkaar afgestemde regelingen die èn voor wat betreft de wijze van medefinanciering èn voor wat betreft de hoogte ervan niet belemmerend maar veeleer sti- mulerend werken op de persoonlijke inzet vanuit onze bevolking, die wij voorop blijven stellen. In dit opzicht zijn in het bijzonder van betekenis - en ik zou de minister willen vragen of ik goed zie dat de begroting daarvoor geen b~lemmering vormt - het subsidie percentage (om sou- laas te bieden in de ontstane noodsituatie) alsmede de rechtspositie en de arbeidsvoorwaarden van de vele mannen en vrouwen die werk- zaam zijn bij organen van particulier initiatief, die van rijkswege worden gesubsidieerd. Binnen welke termijn mogen wij verwachten dat de rege- ring aan hun achterstand in dit opzicht een einde zal maken? Uit het antwoord van premier Cals bleek dat de regering zich van dit pro- bleem goed bewust is, zij het dat er geen volledige concrete toezeggingen zijn gedaan.

In het voorgaande heb ik een aantal beleidsonderdelen behandeld die in nauw verband staan met het bevolkingsvraagstuk. Een ander aspect daarvan, dat in steeds sterkere mate bij ons volk - en ook internatio- naal - in de belangstelling blijkt te bestaan, is het vraagstuk van de geboorteregeling. Onze fractie kan zich goed verenigen met de ziens- wijze, die in de regeringsverklaring werd gegeven en die overeenstemde met hetgeen staatssecretaris Bartels in november en december 1964 vertolkte bij de openbare behandeling van de volksgezondheidsbegroting voor 1965. De ontwikkeling is sinds april voortgegaan in die zin dat de regering thans, mede gelet op aanbevelingen van een vorig jaar inge- stelde werkgroep, streeft naar spoedige indiening van voorsteHen voor een nieuwe wettelijke regeling m.b.t. anticonceptionele middelen. Wij wachten die voorstellen met belangstelling af. Wij kunnen ons inder- daad denken, dat gegeven de wijziging in situaties en opvattingen, een nieuwe regeling meer dan de huidige, ruimte kan bieden aan de werking van de persoonlijke verantwoordelijkheid der gehuwden, die terecht ook door de regering op dit terrein centraal gesteld wordt. Dat doet niets af aan onze - overigens in ruime kring gedeelde - opvatting dat ook in onze tijd het belang van de publieke zede en ook in het bijzonder in het belang van de jeugd tot hun recht moeten blijven komen.

Op enkele belangrijke beleids-terreinen moet de regering haar plannen nog uitwerken.

Vooreerst radio en televisie. Een reële openheid blijft onze wens, liefst gedemonstreerd door toelating van een nieuwe gegadigde, die aan de normen voldoet. Laat de regering zorgen dat het derde radionet - dat in een behoefte vooral aan ontspanningsmuziek moet voorzien - spoedig voor iedereen - ook zonder FM - hoorbaar wordt!

Bij de kabinetsformatie zijn over Limburg afspraken gemaakt die hun

(7)

~ .. ~ ... ~~~~--~~-

weerslag hebben gevonden in de regeringsverklaring. De Troonrede kon- digt binnenkort voor te stellen maatregelen aan zowel m.b.t. de aan- passing van de Mijnindustrie als m.b.t. de wijziging van de industriële structuur van Zuid-Limburg. Wij hechten zeer grote waarde aan een po- sitieve aanpak op tal van punten tot het scheppen van nieuwe perspec- tieven voor dit gewest. Bijzondere omstandigheden, n.l. de snelle ontwik·

kelingen op de energiemarkt rechtvaardigen en vereisen ook een bijzon- dere d.w.z. forse en versnelde aanpak.

Juist gezien de afhankelijkheid van een groot deel van de Limburgse bevolking direct of inidrect ~ denken wij aan de Middenstand ~ van de kolenmijnbouw, mag niet langer dan strikt nodig is onzekerheid blijven bestaan. Namens onze fractie heb ik de regering een aantal uitgangs- punten en wensen voorgehouden aan de hand waarvan wij straks de voor- gestelde maatregelen zullen beoordelen.

1. De regering zal zich een beeld moeten vormen, voor welke soorten en hoeveelheden kolen in de toekomst nog een verantwoorde afzet is te verwachten en mede daarop haar beleid afstemmen.

2. Zo lang nog geen Europees energiebeleid wordt gevoerd en andere landen met tal van subsidies de concurrentieverhoudingen vervalsen zijn - in het kader van de desbetreffende beschikking van de HA-steunmaat- regelen gewenst om een goede overgang naar een meer gezonde situatie in Europees verband te bevorderen.

3. Een eventuele beslissing tot afbouw van een bepaald deel der kolen- produktie van de Staatsmijnen moet onverbrekelijk samengaan met:

a. Het voorkomen van voortijdige besluiten van particuliere mijnen, die effect hebben op de werkgelegenheid en dus: coördinatie van het beleid onder leiding van de regering ook m.b.t. de particuliere mijnzetels om onvoorziene schokeffecten in de produktie en de werkgelegenheid te voorkomen; b.v. zouden bepaalde toezeggingen van de particuliere mijnen kunnen worden gevraagd als prealabele voorwaarden voor het toepassen van steunmaatregelen.

b. het gelijktijdig scheppen van nieuwe gelijkwaardige werkgelegenheid, o.m. door faciliteiten en stimulansen voor te vestigen industrieën voor hen die afvloeien uit de Mijnindustrie.

c. het blijven geven ~ liefst nog in versterkte mate ~ van kansen tot uitgroei ~ ter bevordering van de werkgelegenheid vooral in Limburg

~ van het chemisch bedrijf der Staatsmijnen en velerlei vorm en in horizontale en/of verticale richting.

d. intensief overleg met de werknemers organisaties bij alle beslissingen die de werknemers belangen essentieel raken.

4. Het versterken van de gehele infrastructuur, in het bijzonder in Zuid- en Midden-Limburg, vooral op het gebied van de verkeersvoorzieningen en het onderwijs.

Alleen door zulk een onverbrekelijk verbonden samenstel van maat-

(8)

regelen op economisch, sociaal en bestuurlijk terrein zal een evenwich- tige ontwikkeling van Limburg naar een èn voor dat gewest èn voor ons land goed perspectief van een meer geschakeerd sociaal-economisch patroon mogelijk zijn.

Alvorens op een aantal meer concrete financieel-economische vragen in te gaan - gedeeltelijk met structurele kanten - , vragen, die door collega Notenboom in zijn rede dieper-gaand zijn behandeld, heb ik een aantal uitgangspunten van het beleid die wij kunnen onderschrijven be- licht, daarbij hebben wij ons met overtuiging gesteld achter het streven van de regering om een aantal duidelijke en ernstige knelpunten voor de economische en geestelijke ontwikkeling te overwinnen. Soms wordt het zo voorgesteld alsof zonder meer sprake zou zijn van een tegenstelling tussen collectieve behoeften en gemeenschapsvoorzieningen enerzijds en individuele behoeftebevrediging anderzijds. Collectieve voorzieningen kun- nen een belangrijk onderdeel van onze persoonlijke welvaart en ons welzijn vormen; terecht wijst de Troonrede erop dat zij bedoeld zijn om de mo- gelijkheden te vergroten dat iedere Nederlander tot ontplooiing kan komen (waarbij ik de ontwikkelingshulp hier nog even onbesproken laat). Span- ning tussen het collectieve en het individuele ontstaat in de tijd, n.l.

doordat men zich in het heden offers - een geringer stijgende directe bestedingsruimte - moet getroosten voor meer bestedingsruimte in de toe- komst. Spanning ontstaat ook - en die spanning werkt ongunstig - indien een collectief program zodanig zou zijn dat het een evenwichtige groei van particuliere en overheidsinvesteringen ten on gunste van eerstgenoem- de zou verstoren; ik kom daarop terug.

Wij aanvaarden dus in beginsel graag een forse poging tot overwinning van knelpunten. Wij zijn eveneens bereid om, gezien de omvang van de groeiproblemen waarvoor wij nu staan, een tijdelijke overschrijding te aanvaarden van de algemene norm dat - om permanente verzwaring van belastingdruk te voorkomen - de rijksuitgaven niet sneller mogen stijgen dan het nationale inkomen. Wel willen wij daarbij meer duidelijk- heid van de regering hoe zij die tijdelijkheid ziet: als het klimmen over een bult of als het zich optrekken naar een hoger plateau.

Om een gezonde financieel-economische ontwikkeling niet in de weg te staan en geen inflatie van binnenuit te verwekken achten ook wij het onvermijdelijk dat ter financiering van gestegen urgente uitgaven nieuwe offers van fiscale aard aan ons volk worden gevraagd. Dat deze, gezien de ook in Europees verband zeer hoge druk van de diïccte belastingen in ons land, in zeer overwegende mate in indirecte belastingen worden gezocht door het Kabinet, achten wij juist.

Wat de directe belastingan betreft spreken ons, juist ook in het licht van ons werkprogram, in grote lijn de voornemens van de minister van Financiën en van Staatssecretaris Hoefnagels aan m.b.t. het onge- huwdentarief, de successierechten en de gedeeltelijke verrekening van de

(9)

1- 1S n

n or

n

n e t g

il

1

vennootschapsbelasting met de inkomstenbelasting. T.a.v. de voorgestelde belastingspaarbrieven willen wij ons oordeel nog voorbehouden tot een nadere gedachtenwisseling zal hebben kunnen plaatsvinden; wij zien daaraan voordelen maar ook nadelen verbonden; die eveneens door drs.

Notenboom nader zijn uiteengezet.

Ik heb zojuist vermeld dat en hoe wij in algemene zin uitgangspunten van de regering m.b.t. de uitgaven en het dekkingsplan kunnen onder- schrijven. Wij vrezen echter dat de uiteindelijke totaalomvang van deze voorgenomen uitgavenstijging-ineens te hoog is uitgevallen. Kan onze economie deze sprong ineens van ruim 1700 miljoen meer in 1966 in vergelijking met de vermoedelijke uitkomsten van 1965 zonder schade verwerken? wij vragen ons het ernstig af. Bovendien hebben wij tegen enkele onderdelen van het dekkingsplan en uit socia Je en uit economische overwegingen zeer grote bezwaren.

Voordat ik tot meer concrete conclusies kom, waarbij ik ook nog op het voorgenomen dekkingsplan wil terugkomen, wil ik eerst nog stilstaan bij een door ons zo belangrijk geacht element in het sociaal-economisch bestel, het zelfstandig midden- en kleinbedrijf, ook in de agrarische sec- tor. Bij de algemene politieke beschouwingen in het vorig jaar heb ik mijn ernstige zorgen uitgesproken over de m.i. te geringe aandacht die der regering aan de positie en de problemen van de zelfstandigen gaf.

Tot mijn genoegen kan ik jegens minister en uiteraard vooral ook staats- secretaris constateren dat de toen door ons gedane suggesties niet zonder resultaten zijn gebleven. Toch is er opnieuw reden, met klem de aan- dacht van de regering te vragen voor de positie van de zelfstandigen.

Het regeringsprogram en de maatregelen, die in het fiscale vlak worden voorgesteld, houden voor de zelfstandigen extra verzwaringen in. Als iedere consument worden ook zij door de verhoging der belasting getrof- fen, maar de zelfstandigen worden bovendien in hun bedrijf geconfron- teerd met de gevolgen van deze lastenverzwaringen in de vorm van ho- gere kosten en - dit geldt althans voor niet weinigen - lagere omzet- groei. Dit klemt zeker voor een groot aantal bedrijfstakken, te meer nu in het verleden de loonstijging de produktiviteitsstijging belangrijk over- trof en in de toekomst een nog vrijer loonbeleid wordt overwogen. Vele bedrijfstakken zullen door hun aard niet in staat zijn, de kostenstijging- gen door produktiviteitsverbetering en omzetstijging te compenseren. Wil men tot een zo rechtvaardig mogelijke verdeling der lasten komen dan zal men het prijsbeleid zodanig moeten zien te nuanceren dat de gedrags- regels worden afgestemd op de situatie per bedrijfstak. De tot nu toe gehanteerde en voor uitzonderingsgevallen bedoelde rentabiliteitsregel lijkt daarvoor in de praktijk onvoldoende. De regering moet trachten in intensief overleg met het betrokken bedrijfsleven tot een verantwoorde oplossing te komen. De toezegging van de minister-president wekte een goede verwachting.

(10)

liEi

Geldt de zorg die ik hiervoor uitte ook voor de landbouw - overigens met onze waardering voor de prestaties, nationaal en Europees, van mi- nister Biesheuvel - ik wil daarover nog enkele afzonderlijke opmerkin- gen maken. Afgezien van de wenselijkheid van een redelijk prijspeil, nationaal en in EEG-verband, verwachten wij dat de regering ook in zoverre oog he'eft voor de draagkracht van onze land- en tuinbouw dat zij in Europees verband bij de harmonisatie van fiscale en sociale lasten met de specifieke positie van onze land- en tuinbouw (waar deze lasten realtief zwaar drukken) rekening wil houden. Wil de regering nagaan of - naarmate de deelbelangen, b.v. van polders, meer in het algemeen belang worden geïntegreerd - bijv. de waterschapslasten niet te zwaar op een bepaalde groep drukken?

De grote waterschade van deze zomer, die in sommige delen van het land katastrofale vormen heeft aangenomen, heeft weer eens aangetoond hoezeer behoefte bestaat aan mogelijkheden voor een redelijke reserve- vorming. Gelukkig hebben wij mogen constateren dat de regering niet ongevoelig is gebleven voor de ontstane noodtoestand. M.n. zijn wij de minister van Defensie erkentelijk voor een soepele regeling van het oogst- verlof en de ministers van Curema en van Landbouw voor een versnelde en soepele toepassing van de Rijksgroepsregeling Zelfstandigen, die zij onder de aandacht van de gemeentebesturen hebben gebracht. De re- gering zal echter ook andere middelen (uitstel van belasting betaling en tijdelijke pachtprijsverlaging op de domeingronden) moeten aangrijpen en eventueel nog andere mogelijkheden, om de nood op de zwaar getrof- fen bedrijven zoveel mogelijk te lenigen. Zie ik het wel, dan is dit ook binnen de huidige begrotingsruimte mogelijk.

Na het betoog dat de scherpe uitgavenstijging-ineens risico's inhoudt voor onze economie in haar geheel en dat er risico's voor de loon- en prijsontwikkeling zijn, veroorzaakt door uitgavenstijging en dekkingsplan en - mede in samenhang daarmee - voor de zelfstandigen, kwam de betekenis van een verantwoorde loonontwikkeling en de mogelijkheden die het regeringsbeleid daar voor ook buiten de loonpolitiek in engere zin kan bieden aan de orde.

Wil men een loonontwikkeling bevorderen die ruimte laat voor een re- delijke persoonlijke welvaartsontwikkeling van de werknemers maar die anderzijds de prijsontwikkeling en de betalingsbalans - voor ons allen van belang - niet bedreigen, dan moet ook de centrale overheid bijdragen wat zij kan om een goed klimaat voor een verantwoorde loonvorming te bevorderen. In dat verband moeten vooral twee onderwerpen onder de aandacht van de regering worden gebracht: de verwachte stijging van de sociale lasten voor 1966 en 1967 en de voorgenomen O.B. op textiel, schoenen en schoenreparaties.

Het laat zich aanzien dat de stijging van de sociale lasten van 1966 zo

(11)

omvangrijk zal kunnen zijn dat ZIJ I.v.m. het algemene regeringsbeleid thans aan de orde behoort te worden gesteld. In totaal zou het gaan om een premiestijging van 2,2%, waarvan 2,15% t.l. zou komen van de werk- gevers en 0,05% tenlaste van de werknemers. De zorg van de vakbewe- ging en anderen met het oog op het beslag dat deze lastenstijging op loonruimte legt, zijn begrijpelijk. In dezelfde tijd is dan nog een stijging van de kosten voor het levensonderhoud aan de orde mede veroorzaakt door het voorgenomen dekkingsplan van de regering en de - overigens ook door ons noodzakelijk geachte - huurverhoging. Op onze vragen over deze materie heeft de regering toegezegd, te zullen toezien of en hoe de stijging der uitgaven op een andere wijze gefinancierd kan worden dan ten laste van de loonruimte en overigens het tekort over langere tijd kan worden omgeslagen.

Met voldoening hebben wij gehoord, dat de regering er naar blijft streven niet alleen de arbeidsongeschiktheidsverzekering, maar ook de volksverzekering tegen zware geneeskundige risico's per 1 januari 1967 in te voeren.

Zowel de definitieve lastenstijging van 1966 (voor Interimwet en Zieken- fondswet) als de eventuele overheidsbijdragen per 1 januari 1967 moeten wel langzamerhand bekend worden, wanneer van het bedrijfsleven ge- vraagd wordt - wat in de Troonrede als wenselijkheid wordt uitgespro- ken - zoveel mogelijk langlopende collectieve arbeidsovereenkomsten af te sluiten.

Naast de invloed van de sociale premies op de loonruimte is er het probleem (èn in het algemeen èn via de kosten van levensonderhoud op de loonontwikkeling) van de voorgenomen omzetbelasting op textiel, schoeisel en schoenreparaties.

De O.B. op schoenreparaties is even verwerpelijk als ondoordacht.

Maar ook tegenover de voorgenomen verhoging voor textiel en schoei- sel heeft onze fractie zeer groot bezwaar. Om verschillende redenen.

Het gaat hier om eerste levensbehoeften. De belasting treft de lagere inkomens en de grotere gezinnen het hardst. Wij achten dit een ernstige zaak waartegenover het voorstel van de belastingspaarbrieven op dit mo- ment geen soulaas geeft. In de economische spanning waarin wij ons bevinden zou de stijging van de kosten van levensonderhoud als gevolg van deze omzetbelastingen tot sterke aandrang leiden van afwenteling op de lonen en vervolgens weer op de prijzen, waardoor repercussies zouden ontstaan die de regering bepaald niet bedoeld kan hebben. In de tweede plaats gaat het, vooral bij de textiel, om een bedrijfstak die zich, mede door de internationale ontwikkeling, midden in een omvormings- proces bevindt en daardoor bijzonder gevoelig is; in een ander EEG- land overweegt men, naar wij vernemen, subsidie voor textielindustrie, hier belasting. Laat de overheid het klimaat scheppen - en het niet verstoren - waardoor deze sector vernieuwd van de grond kan komen.

(12)

Ia;

In de derde plaats gaat het om twee bedrijfstakken die regionaal sterk geconcentreerd zijn: Twente en Noord-Brabant; in Noord-Brabant zou de klap nog harder aankomen omdat daar textiel en schoenen beiden van grote betekenis zijn.

Wij achten een en ander van zo grote betekenis, dat wij de regering met klem moeten vragen deze voorstellen opnieuw in overweging te nemen.

De regering heeft zich tot nieuw beraad bereid verklaard.

Onze conclusie van een en ander was, dat het belang van minder scherpe uitgavenstijging en het niet-invoeren van de voorgenomen belas- ting op schoeisel, schoenreparaties en textiel samengaan. Een vervallen van de beoogde inkomsten uit O.B. op schoeisel en textiel, gepaard met een verlaging van het uitgavenniveau met eenzelfde bedrag zou langs twee wegen een tastbare bijdrage tot een meer evenwichtige ontwikkeling geven.

Ik heb al naar voren gebracht dat wij het met het kabinet eens zijn, dat een belangrijke uitgavenstijging voor urgente taken, gegeven de hele maatschappelijke ontwikkeling, onontkoombaar is. Evenzeer stemmen wij echter in met de uitspraak op pag. 88 van de Miljoenennota n.l. "dat het zoeken naar mogelijkheden van compensaties voor uitgavenstijgingen bij andere uitgavengroepen uitermate belangrijk blijft". De Miljoenennota ver- volgt dan: "het is noodzakelijk zich bij voortduring tegenover elke over- heidsactiviteit, die direct of indirect beslag legt op de nationale middelen, kritisch op te stellen en zich telkens af te vragen of niet een nuttiger ge-

bruik van die middelen, hetzij door de overheid, hetzij door de particu- liere sector, mogelijk is." Wij verwachten dat de overheid dit niet als een vrijblijvende beginsel uitspraak beschouwt maar daaraan ook in de praktijk gevolg kan en wil geven.

Onze fractie is zich heel wel ervan bewust dat een serieuze poging iets aan het uitgavenniveau te doen, ook eisen stelt aan het parlement.

Wij hopen een poging te doen, bij elke begrotingsbehandeling te verne- men, in hoeverre een uitgavenstijging die verband houdt met urgente nieuwe behoeften en taken kon worden gecompenseerd door doelmatig- heidsverbetering, temporisering of het nalaten van minder noodzakelijke uitgaven. Zelf willen wij ons een strenge beperking opleggen in het uiten van additionele geldkostende wensen; waar dit toch mocht gebeuren zijn wij in beginsel bereid, deze door mogelijke verschuivingen binnen de rijks- begroting op te vangen.

Aan het einde van mijn betoog over het binnenlandse beleid sprak ik de welgemeende hoop uit, dat de minister-president en de minister van Financiën in positieve zin op onze bezwaren en verlangens zullen wiIlen ingaan. Dat zou van veel betekenis zijn èn om de grondslagen van de forse geïntegreerde aanpak door het Kabinet van veel structurele vragen te kunnen realiseren met vermindering van een aantal daaraan - zij het ongewilde - ongunstige consequenties èn om het vertrouwen dat wij

(13)

11-

in het Kabinet bij het debat over de regeringsverklaring hebben uitge- sproken, te versterken.

Toen in het verdere verloop van de debatten nader beraad werd toe- gezegd, kostte het weinig moeite tegen moties van de oppositie te stemmen.

Onze bijdrage over de internationale- en defensie-vraagstukken - steeds meer een twee-eenheid - hebben wij dit jaar in het kader geplaatst van de uitdaging tot wereldvrede die door de huidige fase van de geschie- denis - onvermoede kansen en katastrofale dreigingen - wordt gevormd.

De kernvragen die daarbij aan de orde kwamen, waren o.a. de ontwik- keling van de nucleaire problematiek, mede in samenhang met het At- lantisch Bondgenootschap en met de pogingen om tot wapenbeheersing en wapenbeperking te komen; het naderbij brengen van een vredessituatie door acties van de Verenigde Naties, de Nederlandse initiatieven daarbij - dank zij - vooral de ministers Luns en De Jong; in het verband van de Defensie werden ook belangrijke sociale vragen aan de orde gesteld (diensttijd, soldij o.a.). Z.H. de Paus heeft tot de V.N. inspirerende woor- den gesproken, en opgeroepen tot wérken voor de vrede, gedragen door geestelijke beginselen en het geweten. In dat licht heb ik tenslotte nog de ontwikkelingshulp en de Europese eenwording behandeld.

De welvaartskloof tussen het kleine groepje steeds welvarender wor- dende Westerse landen en de grote meerderheid van de ontwikkelings- landen neemt nog steeds toe. Dit is een vraagstuk van menselijke soli- dariteit - maar ook een levensgroot politiek en economisch vraagstuk.

In de huidige begrotingsvoorstellen wordt door Nederland een duidelijke stap naar voren gezet. Minister Bot is met een frisse systematische aanpak begonnen, waarbij óók het particulier initiatief - wij hamerden er al zo lang op - ruime kansen krijgt.

Ook over het te voeren beleid in de aangelegenheden van de Europese eenwording bestond een grote en verheugende mate van overeenstemming tussen regering en volksvertegenwoordiging. Onzerzijds is gesteld, dat de huidige Europese crisis geen enkel motief mag vormen, niet vast te hou- den aan de Europese verdragen en de uitgangspunten: communautair, democratisch, open. Binnen dat raam willen wij de regering in haar on- derhandelingen geen tactiek voorschrijven, maar beweeglijkheid laten. On- aanvaardbaar zou zijn het verlaten van de supranationale weg; ook als Engeland en/of Scandinavische landen zouden willen en kunnen toetre- den, moet de communautaire opzet gehandhaafd blijven. Dat is dè na- oorlogse verworvenheid ter overwinning van eng en uiteindelijk steeds destructief nationalisme (in tegenstelling tot constructieve vaderlands- liefde). De bloedige geschiedenis in Europa en de noodzaak voor de mo- derne tijd adequate en doeltreffende nieuwe methodes van samenwerking te ontwikkelen voor de opbouw van een toekomst in vrede gedoogt niet, dat wij daartoe plechtig gesloten verdragen ontrouw worden.

(14)

-

De gedachtenwisseling met de regering is op heel belangrijke punten - nationaal en internationaal - in een sfeer van goede overeenstemming afgesloten. Uiteraard zullen tal van zaken nog nader moeten worden uit- gewerkt. Met name op enkele punten van financieel-economische aard is nader beraad door de regering toegezegd. Wij vertrouwen, dat dit in het licht van de duidelijkheid over en weer geuitte bereidheid tot intensief overleg ook tot voor ons land goede resultaten zal leiden. Ik meen dat èn in het regeringsbeleid èn in het debat voldoende bewijzen te vinden zijn voor de stelling, dat onze partij in de Nederlandse staatskunde een eigen geluid laat horen; en dat dit geluid doorklinkt.

226

(15)

lil

de de De verantwoordelijkheid van

eh risten-democraten tegenover ontwi kkel i ngsland en.

door Dr. K. 1. Hahn

De tegenstelling tussen Oost en West, het bestaan van het atoom- wapen en de nood in de landen van Azië, Afrika en Latijns-Amerika - ziedaar de drie mondiale vraagstukken die onze eeuw kenmerken. De grootste en gevaarlijkste dynamiek ligt op het ogenblik nog steeds in de laatste: in de honger en de overbevolking, het gebrek aan kleding, opvoeding en vorming, aan medische hulp, technische verzorging, econo- mische en sociale ontwikkelingsmogelijkheid etc. De enorme afstand tus- sen rijke en arme volkeren te overbruggen is zeker de grootste, moeilijk- ste en tegelijk nobelste taak die op de beter gesitueerde en verder ont- wikkelde landen rust. Het is een ethische verplichting waaraan zich nie- mand kan onttrekken en waarvan de betekenis gelukkig in wezen alge- meen wordt erkend.

Voor de christen is deze verplichting vanzelfsprekend: zij komt voort uit het gebod van de naastenliefde, uit het besef van solidaire verbon- denheid van alle mensen, waarvan wij steeds meer worden doordrongen in deze eeuw die streeft naar de rechtvaardige en georganiseerde ge- meenschap van alle volkeren. Het criterium van iedere hulp moet dus in de geest van deze naastenliefde het belang van de ander, van de noodlijdende volkeren zijn. Dit moet dus voorop staan: ontwikkelingshulp kan niet tot doel hebben nieuwe markten te veroveren of politieke vrien- den te kweken. Daardoor zou zij tot een tactisch instrument worden ge- degradeerd.

Het belang van de ander, gezien vanuit christelijk standpunt, kan echter alleen bepaald worden vanuit de ander zelf; het kan alleen juist begrepen worden, als er een echt en oprecht begrip voor de ander, voor zijn anders - en zo - zijn bestaat. Ontwikkelingshulp kan dus niet tot doel hebben andere volkeren tot dezelfde levenswijze en tot hetzelfde cul- tuurpatroon te ontwikkelen, als wij zelf hebben, maar wij moeten deze volkeren helpen zich zelf te zijn overeenkomstig hun eigen hogere belan- gen. Dat wij hen daarbij willen en moeten helpen gevaren te omzeilen en fouten te vermijden die hen kunnen schaden, spreekt vanzelf. Er kan echter nooit sprake zijn van het opleggen van een cultuur die niet de hunne is.

(16)

. i

Het is duidelijk dat bij de dimensie van de nood en de beperktheid van de middelen een brede samenwerking van de goedwillenden nodig is, ten einde zo vlug en zo efficiënt mogelijk hulp te brengen. Brede samen- werking biedt de hulpbehoevende landen tegelijk de garantie dat geen verkapte vorm van overheersing door een groter, sterker of rijker land in het geding is. Ook komt hierdoor het element van de onbaatzuchtige hulp, het ethische motief sterker tot uitdrukking. Multilaterale hulp biedt deze grote voordelen, maar in de praktijk zal bilaterale hulp nooit kunnen worden uitgesloten, omdat zeer vaak juist de directe samenwerking van twee landen tot duurzame en efficiënte ontwikkelingsarbeid kan leiden.

In beide gevallen dient echter te worden beseft dat "ontwikkelingshulp"

niet moet worden opgevat als een actie die verloopt in een subject-object- relatie van: hier de gever en daar de ontvanger. In de uiterst gevoelig geworden ontwikkelingslanden roept deze in vele vormen bestaande en gecamoufleerde subject-object-verhouding onmiddellijk en voortdurend het

"kolonialistische" klimaat op, dat voor deze volkeren nog nauwelijks overwonnen verleden is. Zowel economische hulp als missie en zendir:g moeten gebaseerd zijn op samenwerking, ontmoeting, dialoog en con- frontatie van personen, culturen, werelden die in wederzijds respect willen trachten elkaar te leren kennen, van elkaar te leren en met elkaar iets te verrichten.

De multilaterale samenwerking voltrekt zich niet alleen in het kader van de internationale hulpverlening; zij is begrijpelijkerwijs ook in het wereldbeschouwelijke vlak mogelijk en nodig: electronische, technische, sociale en educatieve hulp kan door mensen en groepen van verschillen- de wereldbeschouwing gebracht worden, indien zij allen van dezelfde fun- damentele opvattingen over de mens, de menselijke persoonlijkheid, de vrijheid en de sociale rechtvaardigheid, kortom de rechten van de mens uitgaan.

De christen zal er echter altijd sterker dan alle andere groeperingen van doordrongen moeten zijn -- en dit ook tot uitdrukking brengen in de "planning" en in het concrete werk - dat het doel van de ontwikke- ling de gehele mens, de gehele maatschappij van het betreffende land, het gehele integrale belang van het betreffende volk is. Daarmee wordt bedoeld dat het niet gaat om een zuiver economische of technische voor- uitgang van het volk of de maatschappij waaraan hulp geboden wordt, dat niet alleen de medische verzorging verbeterd of het intellectuele peil van de bevolking verhoogd moet worden. Nee, de ontwikkelingshulp moet steeds het integrale doel van de verheffing van de gehele mens voor ogen staan; de gehele mens, dat wil zeggen de mens in zijn lichamelijke en geestelijke dimensie, zijn economische en sociale conditie, zijn cultu- reel, zedelijk en religieus leven. De speciale inbreng van de christelijke politiek in de ontwikkelingshulp is en moet blijven, dat zij alle hulpac- ties en projecten aan dit integrale doel ondergeschikt maakt, of e, aan

(17)

toetst. Een collectivisering die de persoon onderdrukt, wordt daarom evenzeer verworpen als een technische civilisatie die de geestelijke dimen- sie van de mens, de maatschappij, het volk over het hoofd ziet, uitholt of ombuigt.

Daarbij zal vanzelfsprekend rekening moeten worden gehouden met de geschiedenis, de traditie en het culturele patroon van deze volkeren, waar bijvoorbeeld het persoons begrip niet in dezelfde zin is ontwikkeld als in de westelijke cultuur, waar de gemeenschap, de stam, de familie een veel sterker accent heeft en een al te sterke beklemtoning van de per- soonlijkheid wordt opgevat en inderdaad fungeert als een individualis- tische isolering van de enkeling tegenover de gemeenschap waarin hij leeft.

Indien ontwikkelingshulp aldus wordt opgevat, niet als verdediging van een juist eigenbelang, maar als uitdrukking van een -Sölidariteit die uit naastenliefde voortkomt, indien zij beoogt de enorme sociale ver- schillen tussen de anne en de rijke volkeren te overwinnen, en als zij daarbij steeds als doel voor ogen houdt de integrale, dus materiële èn geestelijk-culturele ontplooiing van de vrije mens, dan werkt zij direct mede aan de opbouw van een vrije, rechtvaardige en vreedzame ge- meei1schap van de volkeren, dan dient zij dus de rechtvaardigheid, de vrij- heid en de vrede, idealen waartoe de christen altijd en in alle omstan- digheden verplicht is met alle middelen en alle krachten bij te dragen.

Het gebrek aan solidariteit dat de rijken in onze westelijke maatschappij tegenover de armen in de negentiende eeuw hebben getoond, heeft ma- teriële en geestelijke gevolgen gehad die wij nog niet zijn vergeten en die wij nog niet geheel hebben overwonnen. Het aandeel van de chris- tenen in de verantwoordelijkheid hiervoor zijn wij ons inmiddels wel bewust geworden.

Zo gezien is ontwikkelingshulp voor de christen ook de uitdrukking van een universaliteit, een universele verantwoordelijkheid, die concreet en de facto de meest verwijderde noodlijdende als dichtstbijzijnde broeder beschouwt.

Naast deze geestelijk-zedelijke motieven en algemene criteria van de ontwikkelingshulp waartoe de christenen zich bekennen, is het natuurlijk onmogelijk over het hoofd te zien dat de hulp gebracht wordt in een zeer concrete historische en politieke situatie, dat ontwikkelingshulp plaats vindt in een bepaalde politieke context, en dat zij daarom niet los te ma- ken is van een algemeen buitenlands beleid. De landen van de zogenaam- de "derde wereld" bevinden zich in een bijzondere politieke situatie, die voor de meeste van hen inderdaad gekenmerkt is door het streven zich niet aan één van beide grote blokken te binden, waardoor zij echter óók in het spanningsveld tussen Oost en West belanden. Aanvaarding of niet- aanvaarding van ontwikkelingshulp heeft dan ook onvermijdelijk een be- paalde functie in of betekenis voor deze spanning tussen de beide blokken.

(18)

.i

Is het mogelijk dit aspect, deze omvattende politieke context geheel buiten beschouwing te laten? Wij menen van niet. Misschien kunnen enkele cijfers en feiten dit nader illustreren. Volgens recente berekeningen hebben de westelijke landen, inclusief de Verenigde Staten, tezamen in de jaren 1960 tot 1962 aan de ontwikkelingslanden 98 miljard dollar door kapitaal- hulp en investering ter beschikking gesteld -- de gehele communistische wereld nog geen 2 miljard. Het lijkt alsof de beide grote blokken tot een soort werkverdeling zouden hebben besloten: de westelijke wereld beperkt zich tot de zeer dure technisch-economische infra-structuur die slechts op zeer lange termijn ook politieke vruchten afwerpt, terwijl de commu- nistische wereld zich op de minder kostbare, maar politiek onmiddellijk rendabele ideologische supra-structuur concentreert.

Wie Latijns-Amerika van dichtbij kent, zal deze opmerking begrijpen.

Daar zijn op de universiteiten economische studieboeken, die bij ons een waarde van f 25 tot f 30 hebben, voor f 6 verkrijgbaar - vertaald uit het Russisch. In Peru, in de bergdorpen van de Andes, beluisteren b.V.

de afstammelingen van de Inca's, die lezen noch schrijven kunnen, uit- zendingen in hun eigen Indiaans dialect, op transistor-radio's. De uitzen- dingen komen uit Moskou of Peking. Als men beseft dat uit deze berg- streken in een voortdurende migratie - waarvan de oorzaak niet helemaal verklaarbaar is - duizenden en tienduizenden havelozen naar de grote steden van Latijns-Amerika trekken en daar het voortdurend groeiende en explosieve proletariaat vermeerderen, dan is het gemakkelijk na te gaan welke functie deze uitzendingen hebben.

In bijna alle Latijnsamerikaanse steden zijn communistische brochures en periodieken op straat verkrijgbaar. Uitnodigingen uit alle Oosteuropese landen worden in een opvallend ruim aantal tot studenten, politici, schrij- vers enz. van deze landen gericht. En het is buiten Latijns-Amerika wel niet voldoende bekend dat zelfs het arme Cuba het zich veroorlooft in het kader van een grootscheeps programma regelmatig intellectuelen en jongeren uit alle Latijnsamerikaanse landen (soms via bijzondere wegen, als de regering van een bepaald land geen toestemming geeft) naar Havanna te halen om hen met het castrisme vertrouwd te maken, d.W.Z. de revolutie voor te bereiden. Er bestaat ook een bijzondere tac- tiek om Latijnsamerikaanse en Afro-aziatische studenten die door West- europese landen zijn uitgenodigd, ter plaatse (b.v. in Oostenrijk) uit te nodigen voor een reis naar Praag, Moskou of Peking.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden uit vele. Het is vanzelfsprekend het goede recht van de landen van de "derde wereld" zich niet bij één van beide blokken aan te sluiten, ook als zij hulp ontvangen. In de toekomst kan eens blijken dat het voor de wereldvrede in onze dagen nuttig is ge- weest, dat er een zone bestond waarin de beide vijandige machtconcentraties niet rechtstreeks op elkaar konden stuiten; dit in tegenstelling met de theorie van Dulles die meende dat de vrede veiliger is, als er tussen

(19)

••••

de grote machten geen vacuüm bestaat. Dit laatste geldt zeker voor Europa, maar het behoeft niet waar te zijn voor continenten en landen die van het centrum van de beide machtconcentraties verwijderd zijn.

Anderszijds mogen wij niet over het hoofd zien dat de communistische penetratie in de ontwikkelingslanden een uiterst acuut en gevaarlijk pro- bleem vormt. Het meest belangrijke aspect hiervan is dat deze landen door het communisme een ideologie wordt opgedrongen, die noch met de natuurlijke voorstellingen van mens en gemeenschap, noch met de tra- ditionele waarden van deze volkeren overeenstemt, en die hen bovendien tot instrumenten van een wereldrevolutie maakt, die zeker niet in hun belang kan zijn. Het behoeft geen betoog dat de grote sociale nood en de urgente noodzaak van structurele hervormingen de volkeren van de

"derde wereld" vaak bijzonder vatbaar maakt voor een systeem, dat in- derdaad een vluggere sociale omwenteling teweegbrengt dan in het alge- meen de heersende politieke krachten in staat zijn te doen.

Zoals wij reeds betoogden is het irreëel te menen dat werkelijke ont- wikkelingshulp, die dus het belang van het noodlijdende volk in al zijn aspecten voor ogen heeft, beperkt kan blijven tot het geïsoleerde brengen van technische, economische en sociale hulp, en politieke, culturele en ideo- logische penetratie haar gang te laten gaan. Het is daarnaast duidelijk dat het niet de taak van de westelijke landen is zich bij hun ontwikkelings- hulp op te werpen tot ongevraagde beschermers tegen communistische penetratie of agressie. Wel moet, meer dan tot nu toe gebeurde, eraan gedaCht worden dat de ontwikkelingshulp mede een vormende, educatieve, informerende en opleidende taak op cultureel, staatkundig en geestelijk gebied omvat. Cultureel dan in de meest omvattende zin - niet alleen gericht op het overbrengen van stof en kunde, vakopleiding etc. Het gaat om bewustmaking van diepliggende culturele en zedelijke problemen, om de toepassing van traditionele waarden op de concrete maatschappelijke en staatkundige taak, om het bouwen en besturen van een maatschappe- lijke structuur, het beheren van een staat, het voeren van een sociale politiek, gebaseerd op een ethische orde, enzovoorts.

Deze vormende educatieve, staatkundige, in brede zin politieke ont- wikkelingshulp verschijnt als het ware als laatste vorm op het wijde terrein van de hulpverlening aan landen in ontwikkeling. Misschien zen- ding aan de ene kant, technisch-economische hulp aan de andere kant, hulpacties van de VN en particuliere investeringen - dit alles impli- ceerde tot nu toe, tenminste aan westelijke kant, geen of veel te weinig samenwerking met de culturele en politieke krachten in de ontwikke- lingslanden teneinde kaders te doen ontstaan, die de verantwoordelijkheid voor de staatkundige structuur van deze staten zullen moeten en kunnen dragen. Deze ontwikkelingshulp op het gebied van de staatkundige vor- ming, van de brede geestelijk-culturele infra-structuur die een geheel staatsbestel moet dragen, zal echter in de toekomst beslissend zijn. Zij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat deze informatie nog niet op een overzichtelijke en onderling vergelijkbare manier beschikbaar is, brengen wij in dit rapport voor acht internationale instellingen op

W ANNEER wij eerlijk zijn, moeten wij erkennen, dat Erasmus in onze geschiedenis weliswaar een grote rol gespeeld heeft, maar dat zijn werk tegenwoordig bij de meerderheid van

Naar goede gewoonte neemt Air Liquide vrede met het bevestigen van zijn doelstellingen voor heel 2021 (stijging van de winst), wat echter al niet slecht is in een context van

De statistische significantie van de verschillen qua financiële structuur tussen kleine en grote ondernemingen is op univariate basis onderzocht aan de hand van

De eindkas is echter een onzekere grootheid, zij het dat die onzekerheid tot op zekere hoogte beperkt is door de eis dat het kassaldo op enig tijdstip plus de totale

Ver­ der verrichten de accountantskantoren m eerdere taken behalve de accountants- taak: administratie, opleiding, m anagem ent, adviezen, secretariaat bij liquidaties

Gezien de noodzaak de ruimtelijke investeringen in ons land over een brede linie te verhogen, pleit de Raad ervoor nog meer investeringen die een duurzame economische groei

Een verdiepend onderzoek zou kunnen inhouden dat de ADB's kijken of er in gemeenten waar wél expliciet naar discriminatie wordt gevraagd, ook meer discriminatie gemeld wordt dan