• No results found

1939-1945 DEEL 12

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "1939-1945 DEEL 12"

Copied!
660
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

IN DE TWEEDE WERELDOORLOG

1939-1945

DEEL 12

eerste helft

(2)

J

'rl ,

RIJKSINSTITUUT VOOR OORLOGSDOCUMENTATIE

(3)

DR.

L.

DE JONG

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

IN DE TWEEDE

WERELDOORLOG

DEEL

12

EPILOOG

eerste helft

LEIDEN / MARTINUS NIJHOFF / 1988

(4)

COPYRIGHT

©

1988

RIJKSINSTITUUT VOOR OORLOGSDOCUMENTATIE AMSTERDAM

DRUK: SDU-DRUKKERIj - 'S-GRAVENHAGE

PRINTED IN THE NETHERLANDS

(5)

Inhoud

Eerste helft

Voorwoord

IX

Hoofdstuk

1 -

Anno

1985 Andere wereld

Ander Nederland Herinnering

Geschonden groepen Herdenking

2 8 42 50 68

Hoofdstuk

2 -

De 'vernieuwing' mislukt

Vorming van het kabinet-Schermerhorn Weer naar huis

Militair Gezag

Binnenlandse Strijdkrachten Labiele demoeratie

De politieke partijen hersteld Doorbraak?

De nood-gemeenteraden en het nood-parlement Sociale 'vernieuwing' ?

Radio Verkiezingen

'Er is niets veranderd'

85 9°

JIO

133 148 159 162 186 197 208 227 236 24°

Hoofdstuk 3 - Wederopbouw

Herstel der verbindingen Geldzuivering

Oorlogsschade Economisch beleid Sociaal beleid

Rijksfinanciën / de Marshall-hulp

259 27°

274 287 3°3 315 324

v

(6)

INHOUD

Hoofdstuk 4 - Zuivering

Bevrijde Zuiden Nieuwe opzet

Het overheidsapparaat als geheel Overgang

Het Driemanschap van de Nederlandse Unie

Secretarissen-generaal/Commissarissen der koningin Hoge Raad / rechterlijke macht / notarissen

Politie

Land- en zeemacht Buitenlandse dienst Pers

Radio Kunstenaars

Universiteiten en hogescholen Bedrijfsleven

Ridderorden Artsen / Advocaten De Joodse Ereraad Slot

Hoofdstuk 5 - Bijzondere rechtspleging

Arrestaties

De bewaringskampen Vrijlaten of berechten?

Berechting Gratiebeleid

De detentie-oorden later Weer op vrije voeten Slot

Tweede helft

Hoofdstuk 6 - Rechtsherstel

Raad voor het Rechtsherstel N ederlands Beheersinstituut Afdeling Rechtspraak Joodse zaken

VI

333 337 340 349 357 358 364 377 386 393 40I

4°4 425 43°

440 446 464 465 469 475

486 498 506 527 543 6IO 624 632 636

(7)

INHOUD

De effecten uit Joods bezit 692

Slot 705

Hoofdstuk 7 - De worsteling met de Republiek

Indonesië

710

De internationale achtergrond 715

De Republiek 723

'Bersiap ' 723

Spreken met Soekarno ? 748

Geen akkoord met de Republiek 757

Borneo / De Grote Oost 767

De oorlogsvrijwilligers ingezet 772

Malino / Den Pasar 776

Commissie-Generaal/ Linggadjati 781

Eerste Politionele Actie 816

Het Nederlands-Indische gouvernement 867

Berechting der Japanners 885

'Verdeel en heers' 903

Tweede Politionele Actie 923

Naar de soevereiniteitsoverdracht 993

Excessen 101 I

Nasleep 1061

~~ 1~3

Hoofdstuk 8 - Nabeschouwing

lI07

Datumlijst

1945-1949 lI25

Bijlage

I

De Nederlandse ministeries

1945-1951 lI30

Bijlage

2 F.

van der Veen: Het optreden van de Neder- landse en de Republikeinse strijdkrachten

lI34

Lijst van afkortingen, gebruikt in de voetnoten

lI50

Lijst van illustraties

Lijst van kaarten

1155

Register

1157

VII

(8)

ISBN90689 0222 9

(9)

Voorwoord

De titel zegt het al: Epiloog is het einde van de historiogra- fische taak die ik in

1955

ter hand nam.

Toen de regering mij daartoe op voorstel van het bestuur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie opdracht gaf, nam ik aan dat ik voor het uitvoeren van die taak misschien wel vijftien jaar nodig zou hebben. In

1969

wist ik beter: in het Voorwoord van het in dat jaar verschijnende deel

I,

Voorspel, schreef ik, 'dat het, als mij gezondheid en werkkracht gelaten worden, van'

5 5

af gerekend, niet vijftien maar minstens vijf-en-twintig jaar zal duren voor ik, dank- baar en opgelucht, onder het manuscript van het laatste deel het woord 'einde' schrijven kan.'

Dat 'minstens' getuigde van voorzichtigheid. Alleszins terecht! Aan het woord 'einde' was ik pas in september

1987

toe.

Maar nog in een ander opzicht was mijn kijk te optimis- tisch geweest. In het Voorwoord van Voorspel had ik oor- spronkelijk gerept van 'een serie van zes of zeven delen'. Ik had daar bij nader inzien veiligheidshalve 'acht of negen' van gemaakt, maar het zijn er vijftien geworden, mede doordat het oorspronkelijke deel

10

(Het laatste jaar) in twee delen moest worden gesplitst en het oorspronkelijke deel

I I

(Ne- derlands-Indië) zelfs in drie.

Stond mij dan de structuur van het gehele werk niet duidelijk voor ogen ? Wel degelijk. Het enige dat ik niet kon voorzien, was zijn lengte. Die zou worden bepaald door de mate van detaillering die mij bij het schrijven noodzakelijk zou voorkomen. Toen ik deel

I

afsloot, dacht ik dat ik de

IX

(10)

VOORWOORD

neutraliteitsperiode en de dagen van de Duitse invasie in één deel zou kunnen behandelen - het werden er twee. Deel 4, het eerste dat aan de Duitse bezetting werd gewijd, was tegelijk het eerste dat om praktische redenen (een boek mag niet zo dik worden dat de lezer het niet gemakkelijk in de hand houdt) in twee helften, twee boeken, uitkwam. En zo is het voortgegaan, tot dan nu Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog tot zes-en-twintig boeken is uitge- groeid.

Welk een zegen dat ik dat allemaal niet heb voorzien! De moed zou me in de schoenen zijn gezonken.'

Het klinkt wellicht absurd maar is niettemin een feit: ik heb mij beperkt. De historische materie zelf is onuitputtelijk:

er komt in die zes-en-twintig boeken misschien geen para- graaf maar zeker geen hoofdstuk voor waar men niet als vrucht van nader onderzoek een apart boek van zou kunnen maken. Ik heb niet méér willen bieden dan een, hoe gescha- keerd ook, algemeen beeld: een weergave van de resultaten van mijn eigen onderzoekingen en van die van anderen. Dat algemene beeld zal, hoop ik, bruikbaar zijn als achtergrond bij verder onderzoek in de toekomst. Want onder geen enkele historische periode wordt ooit een streep gezet.

Hier is de plaats om aan velen dank te betuigen.

Dank aan de ministers c.q. staatssecretarissen die van '55 af voor dit project de staatkundige verantwoordelijkheid hebben gedragen, en speciaal aan diegenen hunner die, de wetenschappelijke verantwoordelijkheid geheel bij mij la- tend, van

I969

af machtiging gaven tot de publikatie van de verschillende delen; zij hebben op de inhoud van wat ik wenste te publiceren, geen enkele invloed uitgeoefend - ik

I De Parlementaire Enquêtecommissie 'Regeringsbeleid 1940--1945' dacht, toen zij eind 1947 werd ingesteld, in één jaar met haar werk klaar te zullen zijn - het werden er negen.

x

(11)

VOORWOORD

heb kunnen schrijven met een vrijheid die, helaas, maar in weinig landen wordt toegestaan.

Dank aan de leden van het bestuur, de directeur en de medewerkers van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen- tatie die mij op velerlei wijze bij de arbeid aan dit project hebben bijgestaan, speciaalook door kritiek te leveren op de hun voorgelegde concept-hoofdstukken van de verschillende delen.

Dank aan de talloze buitenstaanders die dat laatste even- eens hebben gedaan.

Dank tenslotte aan de leden van de z.g. begeleidingsgroep met wie ik overleg pleegde alvorens op belangrijke punten die tot interne kritiek aanleiding hadden gegeven, een be- slissing te nemen.

Men ziet: ik noem geen namen - deed ik dat wèl, dan zouden het er ver over de tweehonderd worden.

Natuurlijk is een nadere verantwoording noodzakelijk, anders gezegd: een overzicht, hoe dit werk werd opgezet, welke soorten bronnen ik geraadpleegd heb, welke groepen personen mij mondeling gegevens hebben verschaft, wie het zijn geweest die met mijn concept-teksten bemoeienis had- den en hoe die bemoeienis verliep. Die verantwoording zal opgenomen worden in deel

13:

Bijlagen / Register. Dat deel zal tevens een overzicht bevatten van de wijzigingen waartoe ik in de loop der jaren heb besloten (wijzigingen die, voor- zover op de eerste druk van bepaalde delen nieuwe drukken zijn gevolgd, in de regel in die nieuwe drukken al werden aangebracht), alsmede, zoals de titel aangeeft, een algemeen register.

Er rest dan nog deel

14:

Kritiek. Het zal een weergave worden niet alleen van kritieken die na de verschijning van de verschillende delen werden gepubliceerd, maar ook van kritieken die vóór die verschijning intern, als eerder aange- geven, op schrift werden gesteld. Het zou onjuist zijn wan-

XI

(12)

VOORWOORD

neer ik zelf dat deel

14

zou samenstellen. Het verheugt mij dat zes historici zich daartoe bereid hebben verklaard: de emeritus-hoogleraren dr.

E.

H. Kossmann en dr.

I.

Schöffer, de hoogleraren dr. J. Th. M. Bank, dr. C. Fasseur en dr. A.

F.

Manning alsmede drs. A. H. Paape, mijn opvolger als direc- teur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Of en in hoeverre ik in deel

14

nog op al die kritische beschouwin- gen zal reageren, kan ik nu nog niet beoordelen. In beginsel heb ik geen behoefte om het laatste woord te krijgen.

Ik

heb mijn visie kunnen geven, critici hebben daar de hunne tegen- over gesteld en het oordeel laat ik graag aan de lezer over.

Men ziet: ik neem van het project nog geen afscheid. Mijn historiografische taak evenwel is met dit deel, Epiloog, vol- tooid.

Over dat einde schrijvend voorzag ik, zoals bleek, in '69 dat ik mij 'dankbaar en opgelucht' zou voelen. Inderdaad, zo is het. Maar er is nog een derde gevoel: spijt, diepe spijt dat het werk af is. Want ik was in de vele jaren waarin ik mij eraan mocht geven, een bevoorrecht mens.

L.DE JONG

XII

(13)

HOOFDSTUK I

Anno 1985

Het is zaterdag 4 mei 1985. Overal waar Nederlanders wonen of bijeen zijn, wordt het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa herdacht, voor de veertigste maal al. Die zaterdag staat in het teken van rouw - zondag de yde zal als de nationale bevrijdingsdag gevierd worden.

Er is op die zaterdag des middags in Washington een groep Neder- landers bijeen: de ambassadeur, leden van zijn staf, functionarissen van in de Amerikaanse hoofdstad gevestigde internationale organisaties, ver- tegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven, toeristen; de mees- ten zijn vergezeld van hun echtgenoten, sommigen ook van hun kinde- ren. Tot die groep behoren ook mijn tweede vrouw (mijn eerste, met- gezellin in de Londense jaren, is ruim vijf jaar eerder overleden) en ik.

Alvorens naar Washington te komen, heb ik in Californië aan drie universiteiten en aan het wetenschappelijk centrum dat de naam draagt van mijn vriend Simon Wiesenthal, voordrachten gehouden over de Jodenvervolging in bezet Nederland - in Washington dien ik nog op een door de ambassade belegde bijeenkomst te spreken over Amerika's aandeel aan de bevrijding van ons vaderland.

Van Washington uit gezien ligt aan de overzijde van de rivier de Potomac Arlington National Cemetery, de laatste rustplaats van meer dan honderdvijftigduizend Amerikanen: militairen en burgers, van hoog tot laag; ook twee presidenten zijn er begraven, een van hen John F.Ken- nedy, die in 1963 werd vermoord. Nagenoeg in het centrum van dit immense, in een golvend landschap aangelegde kerkhof rijst een sober monument op: het graf van de Onbekende Amerikaanse Soldaat. Bij de voet van dat monument zal de ambassadeur een krans plaatsen. Een Amerikaanse erewacht, gevormd uit militairen van land-, zee- en lucht- macht, komt aanmarcheren en stelt zich in perfecte orde op. Strakblauw is de lucht - het is warm, warmer dan in die tijd van het jaar in Nederland.

Daar, aan de overzijde van de Atlantische Oceaan, zal om acht uur des avonds twee minuten stilte in acht worden genomen - acht uur in Nederland is twee uur in Washington.

Precies op dat uur verstommen de laatste, nog maar aarzelend gevoerde

(14)

ANNO 1985

gesprekken. De groep Nederlanders zwijgt en weet zich in dit zwijgen verbonden met Nederland, verbonden ook met het verleden. Uit brein en hart stijgen beelden op. Ik denk aan mijn vlucht naar Londen, aan de jaren van werkzaamheid bij Radio Oranje, aan de zoveellangere periode waarin ik in Amsterdam belast was met de dagelijkse leiding van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, aan de gestage arbeid aan Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, maar vooralook aan mijn vader, moeder, zusje en zovele familieleden en vrienden, de mees- ten in '43 vergast in Sobibor, aan mijn tweelingbroer die in maart of april '45 in of bij een kamp in de Harz werd afgemaakt of anderszins om het leven kwam.

Hoe is mijn leven, hoe is dat van ongeteld velen door de oorlog getekend!

Veertig jaar ligt die oorlog achter ons. De wereld is veranderd, Ne- derland is veranderd. Maar gevoelens veranderen niet en het is alsof de katastrofe zich gisteren voltrok.

*

De wereld is veranderd en Nederland is veranderd, schreven wij.

In welke opzichten?

Daarvan dienen wij al daarom een beeld te geven, hoe beknopt ook, omdat de te vermelden gegevens nodig zijn, wanneer wij in de Nabe- schouwing de vraag zullen trachten te beantwoorden welk effect de Tweede Wereldoorlog heeft gehad op de ontwikkelingen die zich in de nadien verstreken veertig jaar in het Koninkrijk der Nederlanden hebben voorgedaan.

Andere wereld

De twee atoombommen die in augustus '45 de doorslag gaven bij Japans besluit om te capituleren, waren de enige waarover de Verenigde Staten toen beschikten. Zij hadden het vermogen om er per maand twee aan toe te voegen en zij waren op dat moment de enige mogendheid welke de technische problemen die bij de vervaardiging van atoomwapens rezen, onder de knie had gekregen. Dat monopolie duurde vier jaar. Spionnen

2

(15)

ATOOMWAPENS

hadden de Sowjet-Unie gegevens geleverd met betrekking tot de oplos- singen die de Amerikanen hadden gevonden, en die spionage bevorderde dat de Russen in september '49 een eerste proefexplosie tot stand konden brengen. Drie jaar later, in ' 52, waren de Amerikanen de eersten die over op waterstof gebaseerde atoombommen beschikten, duizend maal krach- tiger dan die welke uranium als grondstof hadden, maar binnen een jaar bleken de Russen ook die achterstand te hebben ingehaald. Zij waren op hun beurt de eersten die in ' 57 een onbemande en in '61 een bemande satelliet om de aarde in omloop brachten. Nadien werden steeds vernuf- tiger raketten geconstrueerd, ook voor intercontinentale afstanden - nog later ging men trachten, de Russen al in de jaren '70, de Amerikanen in de jaren '80, afweersystemen te ontwikkelen die atoomraketten zouden kunnen uitschakelen. In '85 bezitten zowel de Verenigde Staten als de Sowjet-Unie een arsenaal aan atoomwapens dat, wordt het ooit in aanzienlijke omvang gebruikt, hoogstwaarschijnlijk het einde zal bete- kenen van de menselijke beschaving.

In laatstgenoemd jaar hebben nog vier andere mogendheden de be- schikking over atoomwapens, in heel veel geringere aantallen overigens:

Groot- Brittannië dat in alle sinds de Tweede Wereldoorlog verstreken jaren Amerika's trouwste bondgenoot was; Frankrijk dat een eigen

machtspositie heeft wensen te behouden; China dat, hoewel communis- tisch geworden, overhoop ligt met de Sowjet-Unie, aangezien deze is blijven weigeren, Aziatische gebieden die traditioneel tot China hadden behoord maar die door het keizerlijk Rusland geannexeerd waren, af te staan; het in '48 gestichte Israël tenslotte dat zich, zover men redelijker- wijs vooruit kan zien, een klein eiland weet te zijn in een zee van in wezen vijandige Arabische staten. Daarnaast zijn er nog twee mogend- heden: India en Pakistan, die beide in staat zijn op korte termijn tot de vervaardiging van atoomwapens over te gaan.

Velen zijn er, ook in Nederland, die door de voortdurend opgevoerde atoombewapening ernstig verontrust zijn en in wier denken het pacifisme dat na de Eerste Wereldoorlog in Nederland met name in linkse kringen tot diep in de jaren '30 had gedomineerd, tot nieuw leven is gekomen - anderen die, bij alle verontrusting, de wederzijdse opeenstapeling van wapens tot massale vernietiging van menselijk leven, ja van alle leven, niet zien als een aanloop tot een nieuwe wereldoorlog maar als een middel om pressie uit te oefenen; de technische bewapeningswedloop, aldus dezen, is niet oorzaak van de bestaande reële tegenstellingen maar gevolg en zij vertrouwen dat die supermoderne wapenen nimmer op grote schaal zullen worden ingezet.

3

(16)

ANNO 1985

Wat die tegenstellingen betreft: hoe simpelleek de wereld in '4S! De Organisatie der Verenigde Naties, in de zomer van dat jaar in San Francisco opgericht, telde slechts een-en-vijftig leden - zes die tot het door de Russen gedomineerde Oostblok behoorden: de Sowjet-Unie, Wit-Rusland, de Oekraïne (om de instemming der Russen met de opzet der Verenigde Naties te verwerven hadden Roosevelt en Churchill er in berust dat de Sowjet-Unie door drie lidstaten zou zijn vertegenwoor- digd), Polen, Tsjechoslowakije en Joegoslavië, vijf-en-veertig die Of van het Westblok deel uitmaakten àf, als het op stemmen aankwam, meestal met dat Westblok meestemden, en binnen dat Westblok waren het in de regel de Verenigde Staten die de toon aangaven. Veertig jaar later evenwel tellen de Verenigde Naties honderdnegen-en-vijftig lidstaten:

niet alleen zijn de mogendheden met welke de Geallieerden en de Sowjet-Unie in oorlog waren geweest, er geleidelijk in opgenomen maar vooralook heeft het dekolonisatieproces er toe geleid dat in Azië, Oceanië, het Caraïbisch gebied en met name in Afrika nieuwe staten zijn ontstaan die tot de VN zijn toegelaten. De meeste van die nieuwe staten behoren tot wat men 'de Derde Wereld' is gaan noemen: een wereld welks armoede schril afsteekt bij de gestegen welvaart in de industrieel ontwikkelde landen. Die tegenstelling werd, alle verleende hulp ten spijt, alleen maar scherper.

Opmerkelijk is dat het niet tot een Derde Wereldoorlog kwam: niet in '48, toen de Sowjet-Unie door middel van een blokkade Amerikanen, Britten en Fransen trachtte te bewegen tot het opgeven van hun positie in de westelijke helft van de vroegere hoofdstad van het Derde Rijk, Berlijn; niet in 'So, toen communistisch Noord-Korea het tot de Ame- rikaanse machtssfeer behorende Zuid-Korea aanviel; niet in '62, toen president Kennedy wenste te verhinderen dat de Sowjet-Unie atoomra- ketten installeerde op Cuba; niet in '67, toen Israël, door de Verenigde Staten gesteund, het met de Sowjet-Unie verbonden Egypte een zware nederlaag toebracht; niet later in de jaren '60, toen de Verenigde Staten van het door hen gesteunde Zuid-Vietnam uit communistisch Noord- Vietnam op de knieën trachtten te dwingen (een poging die deerlijk mislukte); niet in '73, toen Israël, nu door Egypte aangevallen, bij zijn verdediging de Egyptische strijdkrachten in een nagenoeg hopeloze po- sitie bracht - en zo zouden wij meer voorbeelden kunnen geven. De kern van de zaak was steeds dat de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie uit welbegrepen eigenbelang een ten top gevoerde directe confrontatie uit de weg gingen. Wèl gaf elk economische en veelalook militaire hulp aan betrouwbaar geachte regimes in de Derde Wereld (of aan opposanten

4

(17)

GEEN DERDE WERELDOORLOG

tegen die regimes) maar ook daarbij werden de vitale belangen van de grote tegenspeler steeds ontzien.

Geen wereldoorlog dus -lokale oorlogen, burgeroorlogen ook, waren er jaar in, jaar uit in overvloed.

*

De grens die de twee supermogendheden in acht wensten te nemen, speelde vooralook in Europa een grote rol.

In de Tweede Wereldoorlog was het bondgenootschap tegen Duits- land en Italië op wederzijdse opportuniteit gebaseerd: intieme samen- werking was er geweest tussen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië (de Geallieerden), niet tussen deze en de Sowjet-Unie. Dat bondgenoot- schap viel dan ook spoedig uiteen. Wederzijds wantrouwen speelde daarbij een grote, ja een dominerende rol: wantrouwen bij de Russen dat de Amerikanen en Britten voornemens waren de Sowjet-Unie te ver- nietigen, althans haar te verdringen uit de gebieden in Midden-Europa en op de Balkan die zij had bezet - wantrouwen bij Amerikanen en Britten dat de Sowjet-Unie er op uit was, geheel Europa aan zich te onderwerpen. Van het afgesproken gemeenschappelijke bestuur van het verslagen en bezette Duitsland (en van Oostenrijk dat na Duitslands ineenstorting weer een aparte republiek was geworden) kwam niets terecht: bezet West-Duitsland werd mèt West-Berlijn steeds duidelijker in de Westelijke wereld opgenomen, bezet Oost-Duitsland van meet af aan in de Russische sfeer. Dat laatste betekende dat een communistische minderheid aan de macht geholpen werd en met tyrannieke onderdruk- king van alle andersgezinde stromingen haar stempel drukte op het gehele openbare leven. Niet alleen in Oost-Duitsland speelde zich dat proces af maar ook in Polen, Roemenië, Hongarije en Bulgarije (en in Joegoslavië door krachten van binnen uit). De daardoor reeds gewekte ongerustheid werd belangrijk versterkt, toen een communistische minderheid begin '48 tenslotte ook in Tsjechoslowakije de macht greep: Groot-Brittannië, Frankrijk en de drie Benelux-landen (hun samengaan was in de oorlog in Londen voorbereid) sloten zich aaneen tot de Westeuropese Unie - het belangrijkste gevolg van dat symptoom van de wil om een gemeenschap- pelijk afweerfront op te bouwen was dat met volledige inschakeling van de Verenigde Staten (en Canada) in april '49 de Noordatlantische Ver- dragsorganisatie, de Navo, tot stand kwam. Dat was een vorm van

5

(18)

ANNO 1985

geïntegreerde militaire samenwerking met aan het hoofd een Ameri- kaanse opperbevelhebber (General Eisenhower was de eerste). Amerika's deelneming aan de Navo lag in de lijn van de Amerikaanse politiek: in ,46 had president Truman aangekondigd dat hij hulp zou bieden aan staten die door de Sowjet-Unie bedreigd werden en in '48 had het Congres op voorstel van de regering besloten, de opbouw van de door de oorlog geschonden economie der Europese staten te bevorderen door een voor die tijd gigantisch hulpprogram: de Marshall-hulp, genoemd naar de vroegere stafchef van het Amerikaanse leger die als president Trumans Secretary of State (minister van buitenlandse zaken) als eerste dat denkbeeld had gelanceerd. Daarbij was een belangrijke rol gespeeld door de be- duchtheid dat, als het niet tot een wederopbouw zou komen van het Westeuropese bedrijfsleven, een voortdurende misère de cornmunisti- sche partijen (deze hadden met name in Frankrijk en Italië een sterke aanhang gekregen) aan de macht zou brengen.

De Marshall-hulp had het beoogde effect en de Navo hield de Sowjet- Unie in toom. De betekenis van de nieuwe verdragsorganisatie lag vooral hierin dat de Verenigde Staten ten nauwste betrokken werden en bleven bij de verdediging van de niet-communistische landen in Europa - verder ging de opzet niet. In '53 kwam het tot grote anti-communistische stakingen in Oost-Duitsland, in '56 tot een indrukwekkende volksop- stand in Hongarije, in '68 tot een massaal zich afkeren van het traditionele communisme in Tsjechoslowakije en in al die gevallen grepen Russische troepen in en verhinderden dat de diepe weerzin van de betrokken volkeren tegen het hun opgelegde dwangsysteem tot een wijziging van regime leidde.

De Navo onthield zich van ingrijpen.

*

Was Groot-Brittannië van meet af aan een stuwende factor bij de opbouw van een gemeenschappelijke afweer jegens de Sowjet-Unie, deelneming aan het proces van politiek-economische integratie in West-Europa werd enkele tientallen jaren lang afgewezen: de Britten hadden nooit deel uitgemaakt van wat zij 'het Continent' noemden en stelden prijs op handhaving van hun speciale band met de Verenigde Staten alsook met de landen van het Britse Gemenebest. Het gevolg was dat zij terzijde bleven staan toen het in West-Europa kwam tot op integratie gerichte

6

(19)

EUROPESE INTEGRATIE

economische samenwerking. Daartoe werd in '5I een eerste stap gezet:

in de vorm van de Europese Kolen- en Staalgemeenschap werd door de drie Benelux-landen, Frankrijk, Italië en de (in '49 opgerichte) Duitse Bondsrepubliek een gemeenschappelijke markt gevormd voor steenkool en staal die een Hoge Autoriteit als leidend orgaan kreeg; de onbeperkte nationale soevereiniteit die, wat Europa betrof, in wezen al prijsgegeven was op militair gebied, werd nu dus afgestaan op twee belangrijke sectoren van het economische leven. Dat was slechts een begin. Op

Ijanuari' 58 begon de Europese Economische Gemeenschap, de EEG, te functioneren mèt een (over weinig macht beschikkend) Europees Parle- ment en mèt een overeenkomstige organisatie op het gebied van de atoomenergie: de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie oftewel Euratom. De Europese Kolen- en Staalgemeenschap, de EEG en Euratom werden in '67 samengevoegd. Zo ontstond de Europese Gemeenschap oftewel de EG. Nadien werden nog andere landen tot de Gemeenschap toegelaten: Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken in'73,Griekenland in '82, Spanje en Portugal in '85 - het vertrouwen van de oprichters was niet beschaamd: de praktijk had aangetoond dat de grotere markt een wezenlijke factor was geweest bij de groei van de produktie en bij de stijging van de welvaart en van die voordelen wilden na de zes oprichters ook anderen profiteren.

Werd met dat alles de eenheid van het niet-communistische deel van Europa gerealiseerd? Nog niet.

In het merendeel van de Duitse landen was in 1834 een Tolunie tot stand gekomen - nadien had het zeven-en-dertig jaar geduurd eer als uitvloeisel van de Frans-Duitse oorlog van1870-71 het Duitse Keizerrijk was gesticht, welks samenstellende delen evenwel nog een zekere mate van autonomie kenden. Pas ruim zestig jaar later, onder Hitler, was Duitsland een echte eenheidsstaat geworden. Bedenkt men daarbij dat de Duitsers ook in de negentiende eeuw één taal spraken en zich van een gemeenschappelijk historisch verleden bewust waren, dan is in 1985 duidelijk dat in het niet-communistisch deel van Europa (waar vier landen een eigen koers varen: Noorwegen, sterk door zijn aardolie- reserves voor de kust, Zweden, prat op zijn isolement, Zwitserland, principieel afzijdig', en Oostenrijk, tot neutraliteit verplicht krachtens het verdrag waarmee het in' 55 zijn onafhankelijkheid herkreeg) de volledige staatkundige eenwording, zo zij ooit verwezenlijkt wordt, in elk geval nog lange tijd op zich zallaten wachten. Er zijn barrières die diep in de

1 Het is ook geen lid van de Organisatie der Verenigde Naties.

7

(20)

ANNO 1985

historie van elk volk wortelen - een 'Europees bewustzijn' bestaat nog maar nauwelijks. Anderzijds zijn er krachtige economische factoren die naar verdergaande eenwording stuwen: nieuwe produktietechnieken die alleen in supranationaal verband kunnen worden toegepast èn de wen- selijkheid om de EG in staat te stellen, het hoofd te bieden aan de concurrentie van de Verenigde Staten en van Japan.

Wat dat laatste land betreft: was in '45 zijn droom vervlogen om binnen afzienbare tijd met militaire middelen de sterkste mogendheid ter wereld te worden, het lijkt wel of Japans machthebbers zich nadien hebben voorgenomen op economisch gebied te bereiken wat aan een vorige generatie op militair gebied mislukt is - anno '85 heeft het land, welks bevolking nog steeds gekenmerkt wordt door een grote mate van gedisciplineerdheid, zich ontwikkeld tot een centrum voor de vervaar- diging, op de meest efficiënte wijze, van de meest geavanceerde indus- triële produkten.

Een andere wereld, niet langer door Europa gedomineerd! Maar in veelopzichten dezelfde: vervuld zo al niet van oorlog, dan toch van strijd.

Strijd van arme volken onderling èn tegen de rijke. Strijd binnen menig volk van de niet-bezittenden tegen de bezittenden. Strijd van minder- heden om meer autonomie. Strijd om fundamentele menselijke vrijhe- den die in de totalitair geregeerde staten (daaronder de communistische en een groot aantalonafhankelijk geworden koloniën) met voeten ge- treden worden. Strijd vanuit religieus en politiek fanatisme dat zich in telkens nieuwe vormen openbaart. Het is een veelvormige strijd - ge- voerd terwijl de mensheid als geheel voor het eerst sinds haar tot in de vroegste prehistorie teruggaande ontwikkeling langs de rand van de afgrond loopt.

Ander Nederland

In de zeventiende eeuw was de Republiek der Verenigde Nederlanden, hoe klein ook, een der machtigste staten van Europa en in de negentiende ging het jonge Koninkrijk geleidelijk een speciale positie innemen dank zij het bezit van het meest profijtelijke koloniale gebied ter wereld:

Nederlands-Indië. Een grote mogendheid was Nederland niet meer maar het voelde zich verheven boven de talloze kleine. In de wereldeconomie en speciaal in de economie van Europa vervulde het als handelsland een bemiddelende functie - het onthield zich van deelneming aan de mili-

8

(21)

NEDERLANDS BUITENLANDS BELEID

taire bondgenootschappen die tussen zijn handelspartners gesloten wer- den. Het was neutraal. Die neutraliteit werd in de Eerste Wereldoorlog ontzien - was dat niet het geval geweest, dan zou al in '14-'18 zijn aangetoond hoe zwak Nederland was.

Dat laatste bleek in mei '40:na vijf dagen strijd moest het capituleren.

Na de bevrijding van het gehele land was de eerste impuls het zelf- standigheidsbeleid te hervatten. In de jaren '20 en het begin van de jaren ,3a was vertrouwd dat de Volken bond grote conflicten zou kunnen bezweren - dat vertrouwen, hoezeer ook beschaamd, herrees als vertrou- wen in de prille Organisatie der Verenigde Naties: nauwere samenwer- king in Europa en a fortiori Europees federalisme werden afgewezen.

Spoedig bleek dat dit beleid gebaseerd was op illusies. Nederland was niet in staat zijn gezag in Nederlands-Indië te herstellen en werd dus op Europa teruggeworpen. De eerste twee naoorlogse kabinetten: het kabi- net-Schermerhorn ('45-'46) en het kabinet-Beel ('46-'48) hadden ge- hoopt dat het in dat Europa zou komen tot blijvende samenwerking tussen West en Oost, in welk kader de economische eenheid van Duits- land, Nederlands belangrijkste vooroorlogse handelspartner, zou worden gehandhaafd en Nederland toegang zou krijgen tot de Oosteuropese markt. Niets daarvan: Duitsland werd in tweeën gesplitst en Oost-Europa werd onbereikbaar. In '47 werd Nederland door het deviezentekort genoopt zich aan de Marshall-hulp als aan een reddingsboei vast te klampen - die hulp, ook aan Polen en Tsjechoslowakije aangeboden maar door de regeringen van beide landen onder Russische druk afgewezen, maakte West-Europa, waar ter verdeling van de hulp de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking werd opgericht, op economisch gebied duidelijk afhankelijk van de Verenigde Staten. Die lijn werd doorgetrokken en daarbij speelde het beleid van de Sowjet-Unie een belangrijke rol: de communistische staatsgreep in Praag, februari '48, versterkte de angst voor verdere Russische expansie in hoge mate en wekte grote animositeit tegen de Communistische Partij Nederland; in Amsterdam, waar de CPN de sterkste partij was geworden, werden de twee communistische wethouders genoopt hun functie neer te leggen, in Rotterdam trad de communistische wethouder eigener beweging af.

Enkele weken na de gelijkschakeling van Tsjechoslowakije sloot Ne- derland zich bij de Westeuropese Unie aan en ruim een jaar later, in april '49, zette mr. D. U. Stikker, minister van buitenlandse zaken in het in '48 gevormde kabinet-Drees/van Schaik, zijn handtekening onder het ver- drag waarmee de Navo werd opgericht. Deze ontwikkeling dreef de CPN in een pijnlijk isolement waarbij zij door velen gezien werd als een

9

(22)

ANNO 1985

potentiële Russische 'Vijfde Colonne': een opvatting die af en toe voedsel vond o.m. in uitlatingen van haar leider Paul de Groot.I

In Navo-verband werd het Nederlandse militaire apparaat, dat aan- vankelijk vrijwel geheel geconcentreerd was op de strijd met de Repu- bliek Indonesië, geleidelijk versterkt: niet onmiddellijk maar pas van de zomer van' 50 af, toen Noord-Korea Zuid-Korea had aangevallen. De Verenigde Staten grepen in, in dit gevaloptredend namens de Verenigde Naties (hiertoe had de Veiligheidsraad kunnen besluiten doordat de Sowj et- Unie die over het vetorecht beschikte, zich tijdelijk uit het college had teruggetrokken), en deden een beroep op militaire steun van hun bondgenoten. Nederland zond vervolgens een infanterie-bataljon, het Korea-bataljon (officieel heette het: het Nederlands Detachement Vere- nigde Naties), naar het Verre Oosten.

Werd steun aan de Navo, en daarmee aan de Verenigde Staten, één hoofdlijn in het Nederlandse buitenlandse beleid, een tweede tekende zich af in de Europese politiek: steun aan het streven naar politiek- economische integratie. Niet zonder aarzelingen! Door de afzijdigheid van Groot-Brittannië was er vrees dat Frankrijk, eventueel in samenwer- king met de Duitse Bondsrepubliek, binnen de EEG, later de EG, zou gaan domineren. Franse pogingen daartoe werden enkele malen afgewe- zen, trouwens: de toetreding van Groot-Brittannië, gevolgd door die van andere, minder belangrijke staten, verkleinden het gevaar dat Fransen en Duitsers in de EG de toon zouden aangeven. Evenwel: in de groep van die minder belangrijke staten werd Nederland niet méér dan één uit vele - de middelgrote mogendheid Nederland had afgedaan.

*

Het verdient de aandacht dat Nederlands toetreding tot de eerste vorm van Europese integratie: de Europese Kolen- en Staalgemeenschap (195I),

1 Nadat de leiders van de Franse en van de Italiaanse communistische partij, resp.

Maurice Thorez en Palmiro Togliatti, in februari '49 hadden verklaard dat de Franse en Italiaanse arbeiders ingeval van een Derde Wereldoorlog het Russische leger zouden steunen, zei de Groot begin maart in een vergadering van het partijbestuur van de CPN: 'Dan zalook Amsterdam en geheel Nederland niet ten achter blijven' - aldus De Waarheidvan 8 maart' 49. 'Voor de grote meerderheid van ons volk', aldus de historicus A. A. de Jonge, 'moest die verklaring ... ruiken naar landverraad.' (A. A.

de Jonge: Het communisme in Nederland. De geschiedenis van een politieke party'(1972), p.

98).

10

(23)

BEDUCHTHEID VOOR 'DUITSLAND'

niet zozeer bepaald werd door de wens om die integratie te bevorderen als wel door beduchtheid voor Duitsland. Staal was in die tijd nog de basis van elke bewapening en voor de produktie van staal is steenkool nodig. Welnu, werd de steenkool- en staalproduktie in de Bondsrepu- bliek onder effectieve gemeenschappelijke controle geplaatst, dan ontnam men Duitsers de mogelijkheid om over te gaan tot een herhaling van wat zich tussen de twee Wereldoorlogen had afgespeeld: geheime voorbe- reiding van een nieuwe bewapening al tijdens de Weimar-republiek, opbouw van die bewapening onder Hitler, eerst in het geheim, van '35 af openlijk.

Hoe begrijpelijk is het dat de jaren '40-'45 bij talrijke Nederlanders een diepe afkeer hadden gewekt van alles wat Duits was - een diepe angst ook voor wat Duitsers weer zouden kunnen ondernemen! In het bevrijde Nederland was aanvankelijk sprake van een wijdverbreide behoefte om Duitsland gevoelig te straffen voor wat het had misdreven, eventueel ook door annexatie van Duitse gebieden. Afgezien evenwel van de vervol- ging van Duitsers die in Nederland gearresteerd of, na in Duitsland opgepakt te zijn, aan Nederland uitgeleverd werden, kon Nederland binnen de eigen rechtssfeer slechts twee dingen ondernemen: Duitse eigendommen confisqueren en Duitse staatsburgers uitwijzen. Op dat eerste komen wij in hoofdstuk 3 terug - over de uitwijzingen willen wij hier schrijven1en daarbij stellen wij voorop dat dat een zaak was waarin Nederland het niet alléén voor het zeggen had: de Britse bezettings- autoriteiten in de aan Nederland grenzende zone van Duitsland moesten medewerking verlenen. Trouwens, tot annexatie van delen van Duitsland kon Nederland evenmin alléén besluiten.

*

Afgezien van de Joodse en andere vluchtelingen uit Duitsland en Oos- tenrijk (aan de Joodse werd in'41het Duitse staatsburgerschap ontnomen en van hen werden de meesten gedeporteerd) leefden in mei '40 in Nederland vermoedelijk ca. tachtigduizend Duitsers, velen werkzaam in de Limburgse mijnen, in industriebedrijven in de Achterhoek en in de

1 Wij doen dat met gebruikmaking van de gegevens die drs. M. D. Bogaerts heeft samengevat in zijn bijdrage 'De uitwijzing van de Duitsers', opgenomen in Herrijzend Neder/and. Opstellen over Neder/and in de periode 1945-195°, verschenen in 1981.

II

(24)

ANNO 1985

grote steden in het westen des lands. Bijna negenduizend hunner waren aangesloten bij de sociale afdeling van de Landesgruppe Niederlande van deAuslands-Organisation der NSDAP -lid van die Landesgruppe, d.w.z. lid van de NSDAP, waren er vermoedelijk ca. vijf-en-twintighonderd. Er waren onder al die Duitsers vrij velen die met een Nederlandse vrouw gehuwd waren en wier kinderen slechts Nederlands spraken - wij zijn geneigd aan te nemen dat, toen na de bevrijding bleek dat zich nog maar ca. vijf-en-twintigduizend Duitse burgers in Nederland bevonden, daar- onder talrijken waren die met het oog op het behoud van hun positie en terwille van hun gezin in Nederland wilden blijven.

Daar werd aanvankelijk geen verlof toe verleend: terwijl de overheid, vreemd genoeg, op de Oostenrijkers (landgenoten van Seyss-Inquart en Rauter, om slechts dezen te noemen) nauwelijks lette', werd in beginsel besloten, de Duitsers en blocuit te wijzen, Joodse en andere vluchtelingen incluis. Van de Joodse vluchtelingen werd zelfs een aantal in kampen bijeengebracht - Joodse organisaties wisten hun gedwongen vertrek te verhinderen. Van de politieke vluchtelingen bleek dat velen deel hadden gehad aan het illegale werk: hun werd verlof verleend, voorlopig in Nederland te blijven, en uit deze groep verwierf nadien menigeen het Nederlanderschap. Wat de uitwijzing van de overige Duitsers betreft: de Britse bezettingsautoriteiten die de meesten zouden moeten opnemen in de Britse bezettingszone waarin aan alles gebrek was, maakten spoedig duidelijk dat zij een terughoudend beleid wensten te voeren.

De uitwijzingen begonnen in september '46 - zij leidden tot protesten toen bleek dat de Rijksvreemdelingendienst gezinnen des nachts uit hun woningen haalde.' Die gezinnen werden geconcentreerd in kampen bij de Duitse grens - 'Mariënbos' bij Nijmegen was het grootste. Zo werden in '46 en '47 enkele duizenden Duitsers over de grens gezet.

In laatstgenoemd jaar deden de Britse autoriteiten weten dat zij bereid waren er in totaal ca. tienduizend op te nemen. Ook dat cijfer werd evenwel niet gehaald. Toen namelijk de ca. vijfhonderd Duitsers die in mei '48 in 'Mariënbos' opgesloten zaten, er in geslaagd waren een brief door te geven aan prinses Juliana, minister-president Beel, het Rode

1 Van de oorspronkelijk Oostenrijkse staatsburgers zijn na de bevrijding slechts enkelen uitgewezen - hoevelen is niet bekend. Men moet het afwijkende beleid jegens de Oostenrijkers als uitvloeisel zien van de onjuiste opvatting dat zij, evenals bijvoor- beeld de Nederlanders, louter slachtoffers waren van het Derde Rijk. 2 Dit om te voorkomen dat gezinshoofden zouden onderduiken - waar dit geschied was, ging de uitwijzing niet door, omdat voorgeschreven was dat gezinnen in hun geheel moesten worden weggevoerd.

12

(25)

UITWIJZING VAN DUITSERS

Kruis, de kerken en enkele internationale instanties, waarin zij stelden dat zij bijna allen al twintig jaar in Nederland woonden en dat velen hunner met een Nederlandse vrouw gehuwd waren en slechts Neder- lands sprekende kinderen hadden, namen de protesten tegen de uitwij- zingen toe. Vooral de katholieke kerk en de Nederlandse Hervormde kerk drongen op clementie aan - uit die kerkelijke kringen werd boven- dien menigmaal geïntervenieerd in individuele gevallen, zelfs in die van Duitsers die felle nationaal-socialisten waren geweest. Het gevolg van dit alles was dat in '48 in totaal slechts een paar honderd doorgewinterde Nazi's over de grens gezet werden. In '49 en '50 vertrokken telkens nog enkele tientallen, nadat hun door de Rijksvreemdelingendienst was mee- gedeeld dat hun verder verblijf in Nederland ongewenst was.

Van uitwijzing van de Duitse groep als geheel was dus geen sprake. In totaal zijn in '45-'46 omstreeks duizend Duitsers eigener beweging naar Duitsland getrokken (en in '48-'49 onder pressie van de autoriteiten enkele tientallen) maar het gros kreeg vergunning om in Nederland te blijven - uitgewezen werden er bijna drieduizendzevenhonderd oftewel één op de zeven.

*

Van de vèrgaande plannen tot annexatie van grote delen van West- Duitsland die in '45 door velen werden gekoesterd, kwam nog veel minder terecht.

Wij herinneren er aan dat de minister van buitenlandse zaken, mr.

E. N. van Kleffens, in mei '44 in het Amerikaanse tijdschrift Foreign Affairs had betoogd dat Nederland, dat geheel buiten het op de toekomst van Duitsland betrekking hebbende overleg der grote mogendheden was gelaten, zich het recht zou kunnen voorbehouden om op annexatie van Duitse gebieden aan te dringen als compensatie voor Nederlandse ge- bieden welke door inundatie met zout water blijvend verloren zouden gaan. Die optie werd in oktober '44 onder de aandacht der bondgenoten gebracht in de vorm van een nota die zich overigens niet ten gunste van zodanige annexatie uitsprak. Deze werd door verscheidene ministers alsook door een deel van de illegale pers afgewezen - andere illegale bladen spraken zich evenwel vóór annexatie uit.

Het debat herleefde na de bevrijding. Omstreeks 60 brochures werden aan het annexatie-vraagstuk gewijd en in de meeste daarvan werd met klem van argumenten bepleit dat Oost-Nederland met een brede strook

13

(26)

ANNO 1985

Duits gebied zou worden uitgebreid. Over het algemeen wensten de voorstanders van annexatie dat de daar wonende Duitsers met achterla- ting van al hun bezittingen zouden worden uitgewezen - sommigen meenden evenwel dat men van die Duitsers Nederlanders zou kunnen maken. Een breed samengesteld Nederlands Comité voor Gebiedsuit- breiding, waarin zich onder voorzitterschap resp. vice-voorzitterschap van de oud-ministers ir.

J.

van den Broek en jhr. ir. O. C.A. van Lidth de Jeude leden van alle staatkundige stromingen (behalve de communisten) hadden verenigd, roerde de trom, maar toen het kabinet-Schermerhorn eind september '45 een eerste rapport van een inmiddels ingestelde Staatscommissie voorgelegd kreeg, bleek dat deze commissie in meer- derheid alle grootscheepse annexatie had afgewezen. Tegen die achter- grond kreeg van Kleffens, opnieuw minister van buitenlandse zaken "

weinig steun voor zijn denkbeeld om Nederland aan de oostgrens in het noorden en zuiden uit te breiden met gebieden, tezamen IO 000 vierkante kilometer groot (omstreeks een derde van Nederland) en met een be- volking van ca. anderhalf miljoen zielen - die bevolking zou in drie jaar het geannexeerde gebied moeten verlaten. Vervolgens ging de Staats- commissie opnieuwaan het werk. Zij adviseerde in mei '46 tot een reeks grenscorrecties waarbij ca. zevenhonderdvijftigduizend Duitsers, allen in landelijke gebieden wonend, betrokken zouden zijn - hen zou men moeten assimileren. Toen het kabinet-Beel in oktober '46 de definitieve verlangens aan Londen en Washington kenbaar maakte, bleken die aanzienlijk verder te zijn beperkt: beperkt tot grenscorrecties ten aanzien van gebieden waar ca. honderdtwintigduizend Duitsers woonden; men ging er daarbij van uit dat veruit de meesten dezer zouden wegtrekken.

Ook maakte het kabinet-Beel een aantal wensen op economisch gebied kenbaar.

In West-Duitsland was sprake van breed verzet tegen alle annexatie en Londen en Washington maakten geen haast. In '48 bleek dat Neder- land in de vorm van herstelleveranties niet veel meer zou krijgen dan één duizendste van de geclaimde materiële schade en toen begin '49 bekend werd, welke grenscorrecties waren aanvaard, was bij de vroegere voorstanders van annexatie de teleurstelling groot: behalve minieme strookjes land op een aantal punten langs de oostgrens kreeg Nederland slechts het gebied van Elten en een gebied bij Sittard toegewezen; de twee gebieden besloegen samen 60 vierkante kilometer en er woonden

1 Zie voor de samenstelling van de Nederlandse kabinetten in de periode mei 1945 - maart 1951 Bijlage I achter in dit deel.

14

(27)

ANNEXATIE VAN DUITSE GRENSGEBIEDEN

ruim achtduizend Duitsers. De gebieden werden in april '49 overgedra- gen.

De Bondsrepubliek, geleidelijk-aan Nederlands partner in de verban- den van de Navo, de Europese Kolen- en Staalgemeenschap en de EEG, ging op teruggave aandringen en kreeg haar zin: in'60werd een akkoord bereikt waarbij de grenscorrecties vrijwel geheelongedaan werden ge- maakt - daar stond tegenover dat de Bondsrepubliek zich verplichtte, aan Nederland 280 mln DM schadevergoeding te betalen, waarvan bij na de helft: 125 mln ', bestemd zou zijn voor Nederlandse vervolgingsslacht- offers." Het parlement keurde de regeling niet zonder aarzeling, ook niet zonder verontwaardiging, goed en de geannexeerde gebieden werden op

Iaugustus '63 opnieuw Duits.

Er werd door de Bondsrepubliek méér schadevergoeding betaald: in de jaren '60 en '70 nog enkele honderden miljoenen DM voor door vervolgingsslachtoffers geleden materiële schade - het nam alles tezamen de jegens Duitsers bestaande animositeit bij velen niet weg. Argwaan en profijt gaven de historici H.

J.

G. Beunders enH. H. Selier in '83 als titel mee aan hun studie over de verhouding tussen Nederland en West- Duitsland in de gehele naoorlogse periode. Inderdaad, argwaan bleef bestaan, gekoppeld aan zekere genoegdoening dat de eenheid van Duits- land verbroken was ('Nederland slaapt rustiger zolang Duitsland verdeeld is'"), en profijt was er. De Bondsrepubliek werd opnieuw, en bleef, Nederlands belangrijkste handelspartner en de doorvoer naar Duitsland droeg er toe bij dat het havengebied van Rotterdam het grootste ter wereld werd. Kwamen er terwille van de in-, uit- en doorvoer in '46 schepen binnen met een totaaltonnage van 17,6mln brutoregisterton, in '85 is dat cijfer gestegen tot 505 mln.'

1 De rest werd gevormd door twee bedragen: een bedrag ter vergoeding van de Nederlandse investeringen in de geannexeerde gebieden en een met betrekking tot de z.g. Auslandsbonds - in vreemde valuta luidende Duitse staats- en andere overheids- obligaties, waarop de achterstallige rente alsnog werd betaald en die, voorzover zij tijdens de bezetting tegen (nu waardeloze) Reichsmarken waren gekocht, vergoed werden. 2 Duitse vervolgden vielen onder de bepalingen van het Bundesentschüdi- gungsgesetz- op initiatiefvan Nederland had de regering van de Bondsrepubliek zich bereid verklaard, de aanspraken van vervolgden uit acht andere Europese staten met een bedrag-ineens af te kopen. Zo werd onder de Franse vervolgingsslachtoffers een bedrag van 400 mln DM verdeeld. > H.

J.

G. Beunders en H. H. Selier: Argwaan en profijt. Nederland en West-Duitsland 1945-1981, p. 36. 4 Deze en vele andere in dit hoofdstuk (en in hoofdstuk 3) vermelde statistische gegevens zijn ons verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

IS

(28)

ANNO I985

*

In de cijfers voor het havengebied van Rotterdam weerspiegelt zich de stormachtige groei van het Nederlandse bedrijfsleven in de vier decennia die sinds de Tweede Wereldoorlog zijn verstreken.

Nederland was vóór de Tweede Wereldoorlog in de eerste plaats een handelsland, in welks uitvoer agrarische produkten de eerste plaats inna- men. Van een volwaardige industrialisatie was geen sprake; op die sector lag het accent bij de voedings- en genotmiddelen-industrie, bij de textielbedrijven en bij de scheepsbouw. Op de deelsector van de basis- industrie waren de Hoogovens te Ijmuiden en de Shell-raffinaderij bij Rotterdam de grootste bedrijven. Nieuwe wegen werden aanvankelijk niet ingeslagen. Wat er na de bevrijding in het geplunderde land aan middelen beschikbaar was, werd gericht op de moeizame wederopbouw van een geschonden economie en op het herstel van Nederlands gezag in Indië. Direct en indirect had Indië vóór de oorlog naar schatting voor ongeveer een zevende van het nationaal inkomen zorggedragen. Dat inkomen was aan het einde van de bezetting vrijwel gehalveerd - er werd vertrouwd dat, als dat gezagsherstel in Indië lukte, Nederland weer de Indische grondstoffen op de wereldmarkt zou kunnen afzetten. Hoewel de soevereiniteitsoverdracht, eind '49, het Nederlandse bedrijfsleven in de Indische archipel vooreerst ongemoeid liet (de Nederlandse bedrijven werden er pas in '57 genationaliseerd), was in die tijd al duidelijk dat, mede gezien het snel stijgende bevolkingscijfer, modernisering en her- oriëntatie nodig waren, wilde men een gevoelige daling van het toch al niet zo florissante welvaartspeil voorkomen. Dat was geen nieuw denk- beeld: al in '36, toen Nederland de gevolgen van de diepe wereldcrisis te boven begon te komen, had de regering tot bevordering van de industrialisatie besloten - er was toen een Maatschappij voor Industrie- financiering en, als onderdeel van de afdeling Nijverheid van het depar- tement van economische zaken, een Bureau Industrialisatie in het leven geroepen. Dat was een bescheiden begin: de Maatschappij voor Indus- triefinanciering had, toen de Duitse bezetting begon, slechts 48 kredieten toegekend tot een totaalbedrag van f 3,6 mln.

Na de bevrijding werd die lijn in zoverre doorgetrokken dat het kabinet-Schermerhorn meende dat het op de weg van de overheid lag, het verlenen van kredieten voor de economische wederopbouw van het land niet aan de particuliere banken alléén over te moeten laten: van de f300 mln waarmee de Herstelbank werd opgericht, werd 51 %door de

I6

(29)

1 N D U STR IALIS A TI E

overheid gefourneerd (de rest door banken, institutionele beleggers en particulieren). De overheid was zich al in de crisisjaren bewust geworden van haar algemene verantwoordelijkheid voor de nationale economie maar Colijn, minister-president van '33 tot '39, had die verantwoorde- lijkheid slechts schoorvoetend aanvaard. Het kabinet-Schermerhorn en de daarop volgende kabinetten traden evenwel met beslistheid op. Toen in de loop van '49 duidelijk werd dat Nederland zijn positie in Indië niet zou kunnen handhaven, was het de minister van economische zaken, dr.

J.

R.M. van den Brink (een van de uit de Katholieke Volkspartij gere- cruteerde leden van het kabinet-Dreesjvan Schaik), die aan het parlement een eerste Industrialisatienota voorlegde waarin de woorden 'Indië' of 'Indonesië' in het geheel niet voorkwamen. In die nota werd gesteld dat de overheid een klimaat diende te scheppen waarin het particuliere bedrijfsleven de vleugels wijd zou kunnen uitslaan. De Marshall-hulp raakte uitgeput - nu was een nieuwe aanpak nodig: modernisering van de machinale uitrusting der bedrijven, opvoering van de efficiency, stimulering van de energieproduktie (het aardolieveld in Zuidoost-Dren- te moest snelontwikkeld worden, het onderzoek naar de aardgasreserves in Groningen verder voortgezet, de elektriciteitsproduktie vergroot), uitbreiding van het wegennet, opheffing van voor het bedrijfsleven knellende regelingen zoals het Bedrijfsvergunningenbesluit, uitbreiding van internationale handelsakkoorden, opheffing van invoerbelemmerin- gen, bevordering van het toestromen van buitenlands kapitaal en, dát vooral, vergroting van de winstmogelijkheden (door belastingfacilitei- ten, investeringspremies en premies op de export naar dollargebieden ').

De winsten zouden sterker kunnen stijgen naarmate de lonen lager bleven; laag bleven zij dan ook, dank zij de medewerking die de met de regering samenwerkende vakcentrales verleenden. Doordat die lonen evenwel al van de bevrijding af laag waren gehouden", hadden de meeste industriële ondernemingen aanzienlijke kapitaalreserves kunnen opbou- wen - die reserves waren over het algemeen voldoende voor de finan- ciering der modernisering. Ontbraken die middelen, dan sprong de Herstelbank (later omgezet in de Nationale Investeringsbank) bij. Die

I Ter bevordering van die export werd de gulden in september '49 ten opzichte van de dollar met 32 % gedevalueerd. 2 Toen als gevolg van de Korea-oorlog (1950) de groothandelsprijzen en dus de kosten van levensonderhoud stegen, werd die stijging slechts gedeeltelijk gecompenseerd door nominale loonstijgingen; met' 50 vergeleken, daalden de reële lonen (dat zijn de nominale, d.w.z. de werkelijk betaalde, gedeeld door een factor die de stijging van de kosten van levensonderhoud aangeeft) in '51 met 5%.

17

(30)

ANNO 1985

Herstelbank verleende vooral kredieten aan grote ondernemingen - klei- nere konden een beroep doen op een Industrieel Garantiefonds.

Van den Brink had in zijn eerste Industrialisatienota (zij werd jaar na jaar door een nieuwe gevolgd) becijferd dat in twee-en-een-half jaar tijd meer dan tweehonderdduizend nieuwe arbeidsplaatsen geschapen kon- den worden, naar verhouding de meeste in de metaalnijverheid en in de chemische industrie. Inderdaad, op de ontwikkeling van die twee be- drijfstakken, waarin in eerste instantie meer dan f2miljard belegd werd, kwam het accent te liggen.

De internationale economie ontwikkelde zich in de jaren' 50 en '60 gunstig. Mede daardoor werd het nieuwe industrialisatiebeleid, waarin een directeur-generaal van industrialisatie, dr.A.Winsemius, een belang- rijke rol speelde, een doorslaand succes: van '48 (het jaar vóór van den Brinks eerste nota) tot '68 stegen de jaarlijkse bruto-investeringen in het bedrijfsleven van bijna f 3% miljard tot bijna f20 miljard en die van de overheid van bijna f liz miljard tot bijna f 5 miljard - die overheidsin- vesteringen kwamen vooral de infrastructuur van de economie (wegen, havens, kanalen, vliegvelden) en het onderwijs ten goede. In 1950 werd 7,3% van de rijksuitgaven aan het onderwijs besteed - dat percentage steeg voortdurend (anno '85 staat het op25). Het beroeps- en het hoger beroepsonderwijs werden belangrijk uitgebreid en de universiteiten en hogescholen, voor de oorlog hoofdzakelijk bezocht door studenten uit burgerlijke milieus, kregen een brede toeloop uit andere bevolkingsgroe- pen - er waren tijdens de bezetting bijna veertienduizendzeshonderd jongeren die bij de universiteiten en hogescholen waren ingeschreven (onder wie ca. tweeduizend vrouwelijke studenten) en er zijn er in '85 honderdzestigduizend (onder wie zestigduizend vrouwelijke).

Ook op de agrarische sector (landbouw, tuinbouwen veeteelt) tekende zich de modernisering af. Veel kleine boerenbedrijven verdwenen - bij de overblijvende werd de produktie gerationaliseerd door voortzetting van de herverkavelingen waarmee al voor de bezetting een begin was gemaakt. In veertigjaar werd het kunstmestverbruik per hectare meer dan verdubbeld. Het aantal tractoren nam van ca.25 000 in' 50toe tot 184000 in '851,het aantal melkmachines van bijna4 000 in '50tot meer dan60 000 in '85. Ook voor zaaien, dorsen, rooien en plukken werden machines ingevoerd. De landarbeidersstand verdween vrijwel geheel. Spectaculair was op de agrarische sector vooral de uitbreiding van de groente- en

1 Tractoren, in gebruik bij agrarische dienstverlenende bedrijven (loonwerkers), zijn niet meegeteld.

18

(31)

AGRARISCHE SECTOR GEMODERNISEERD

bloementeelt. Dat de agrarische export van het midden van de jaren' 50 af minder belangrijk werd (in' 50omvatte zij nog bijna 46%van de gehele export), was niet gevolg van een daling van die uitvoer op zichzelf maar van het feit dat de uitvoer op andere sectoren nog sterker steeg. In '46, het eerste naoorlogse jaar, exporteerde Nederland goederen en diensten tot een totale waarde van ruim f8so miljoen - dit cijfer is anno 1985 tot f266 miljard (in guldens van '46: bijna f40 miljard) gestegen; daarvan gaat 73%naar de EG-partners. Op economisch gebied is Nederland dus in hoge mate afhankelijk geworden van het buitenland (en dus kwets- baar): in '48 was 20%van het nationaal inkomen uit de export afkomstig - in '85 is dat7I %geworden.

*

Tot in het midden van de jaren '60 werd het industrialisatiebeleid in hoge mate bevorderd door het feit dat het loonpeil, met andere landen ver- geleken, laag was. Nederland was een goedkoopte-eiland waar buiten- landse ondernemingen graag hun kapitalen belegden. Er kwamen weinig stakingen voor en de arbeidsmarkt breidde zich voortdurend uit. De betere onderwijsvoorzieningen droegen er toe bij dat velen aanspraak gingen maken op een gekwalificeerde betrekking. Afkeer van fysiek- zware of vuile arbeid leidde er toe dat buitenlandse werknemers, 'gast- arbeiders', in grote getale toegelaten werden: eerst Joegoslaven, Span- jaarden en Portugezen, vervolgens vooral Turken en Marokkanen. De laatste twee groepen handhaafden zich, toen de omstandigheden minder gunstig werden voor de economische groei.' Na een eerste loonexplosie

1 Anno 1985 zijn in Nederland bijna 166000 buitenlanders in loondienst, onder wie ruim 16000 Duitsers, ruim 21000 Belgen, bijna IS 000 Britten, ruim 35000 Turken (met meer dan120000 gezinsleden) en25 000 Marokkanen (met bijna90000 gezins- leden). Bovendien hebben zich dan in Nederland uit Suriname, dat in 1975onafhan- kelijk werd, naar schatting ca.200000 Surinamers gevestigd en tenslotte uit de Nederlandse Antillen ca.50000 Antillianen. Omgekeerd wonen er in'85bijna640000

N ederlanders in het buitenland: ruim 290000 elders in Europa (van wie 75 000 in België, ruim 120000 in de Bondsrepubliek Duitsland, 18000 in Frankrijk, 19000 in Spanje, ruim 23000 in Groot-Brittannië en II 000 in Zwitserland), 53000 in Afrika (van wie41 000 in Zuid-Afrika), II3 000in Noord-Amerika (50000 in Canada,63000

in de Verenigde Staten),20000 in Latijns Amerika, bijna29000 in Azië (van wie ruim

7000 in Indonesië en bijna 7000 in Israël) en tenslotte bijna 90000 in Australië en ruim 40000 in Nieuw-Zeeland.

I9

(32)

ANNO 1985

in '63 stegen de nominale lonen snel, vooral doordat de loonstijging in '69 gekoppeld werd aan de stijging van de kosten van levensonderhoud.

Er kwamen jaren waarin de lonen zelfs sneller stegen dan de arbeidspro- duktiviteit: Nederland ging boven zijn stand leven. Uitkeringen krach- tens wetten die, zoals dat heette, een sociale verzorgingsstaat hadden doen ontstaan (wij komen er nog op terug), legden beslag op een snel groeiend deel van de staatsuitgaven. Voor die uitkeringen of het door hem te betalen deel daarvan en voor de dekking van tekorten maakte de staat goeddeels gebruik van zijn aandeel in de aardgasopbrengsten - deson- danks ging hij vooral tegen het einde van de jaren '70jaarlijks miljarden, tenslotte zelfs enkele tientallen miljarden méér uitgeven dan waarover hij de beschikking kreeg. Dat financieringstekort werd gedekt door gelden te lenen op de kapitaalsmarkt; daar werd de rente zo hoog dat het bedrijfsleven er grote hinder van ondervond. De bedrijfswinsten daalden - pas in het begin van de jaren '80ging de overheid beseffen dat beperking van staatsuitgaven noodzaak was. Die beperking is anno '85 in volle gang.

De bedrijfswinsten zijn dan weer stijgende.

Laat ons door die ups en downs in de economische ontwikkeling de vooruitgang in de materiële voorzieningen niet uit het oog verliezen - een vooruitgang overigens die diegenen die de crisis van de jaren '30

en de Tweede Wereldoorlog beleefden, sterker aanspreekt dan de gene- ratie welke nadien werd geboren. Het beste uitgangspunt voor die voor- uitgang is niet het jaar '45 of '46 maar het jaar' 50, toen in de vorm van het nieuwe industrialisatiebeleid de bakens werden verzet. Welnu, in '85 produceert de Nederlandse industrie, met' 50 vergeleken, vijf maal zoveel goederen en is de agrarische produktie verdrievoudigd. Het energiever- bruik per hoofd van de bevolking (elektriciteit, aardgas en aardoliepro- dukten - de laatste Limburgse steenkolenmijnen zijn in '74 gesloten) is bijna vervijfvoudigd. Vrijwel ieder gezin beschikt over een stofzuiger, een koelkast, een wasmachine, een telefoon (het aantal aansluitingen: nog geen 300000 in '46, is tot bijna 5,7 miljoen gestegen), een of meer radio's, een of meer televisietoestellen. Er zijn sinds de bevrijding voor een bevolking die van negen miljoen in '45 groeide tot veertien-en-een-half miljoen (daaronder meer dan een half miljoen buitenlanders), meer dan 3,6 miljoen nieuwe woningen gebouwd - die veertien-en-een-half miljoen ingezetenen bezitten tezamen bijna 5 miljoen personenauto's.

Gloednieuwe industriële produkten verspreidden zich snel - men kan anno '85 denken aan de video's, de compact-discs en de computers; die laatsten vinden met name bij het bedrijfsleven en bij de overheid steeds meer toepassing. Wel zijn er groepen die in de samenleving achterop zijn

20

(33)

WELVAART EN WELZIJN

geraakt: ca. vijfhonderdduizend ingeschreven werklozen, ca. tweehon- derdvijftigduizend die als arbeidsongeschikten een uitkering ontvangen1,

maar het algemene beeld dat Nederland anno I98S biedt, is dat van een materiële welvaartsstaat welke men veertig jaar eerder voor onbestaan- baar zou hebben gehouden.

*

Ten aanzien van het (zoveel moeilijker te meten) welzijn ligt de zaak gecompliceerder.

De fysiek-uitputtende arbeid is uit het leven van veruit de meeste Nederlanders verdwenen; zij werken minder lang (in '61 werd bij de overheid, kort nadien in een groot deel van het bedrijfsleven, de vrije zaterdag ingevoerd"): zij hebben jaarlijks enkele weken vakantie waarbij de lonen en salarissen worden doorbetaald, al of niet met een toeslag;

die vakantie kan vaak in het buitenland worden doorgebracht.' De medische voorzieningen zijn verbeterd en de gemiddelde levensduur is verlengd maar niet alle bejaarden voelen die verlenging als zinvol. Er is sprake van lucht-, bodem- en waterverontreiniging alsook van geluids- overlast. Het land is in het westen, vooral in de Z.g.Randstad Holland, overvol geworden. De steden, alle omgeven door nieuwe wijken, hebben veel van hun charme en intimiteit, veelook van hun gezelligheid ver- loren. De samenleving is chaotischer geworden - herhaaldelijk komen corruptieschandalen aan de dag, ook bij de overheid. Illegale kapitaals- vlucht en belastingontduiking komen op grote schaal voor. Ook is de onveiligheid toegenomen. Met '50 vergeleken is in '85 het aantal aange- geven gevallen van mishandeling ruim tweemaal zo groot geworden, het aantal diefstallen bijna achttien maal zo groot, het aantal gevallen van

I Een deel van diegenen die een uitkering ontvangen (en van diegenen die geen uitkering nodig hebben), heeft daarnaast inkomsten als 'zwartwerkers'. Er zijn evenwel ook enkele honderdduizenden niet-ingeschreven werklozen, vooral leden van eth- nische minderheden. 2 In '45 waren naar schatting van de ca. negen miljoen inge- zetenen driehonderdtachtigduizend in dienst van de overheid, in '85 zijn het naar schatting negenhonderdduizend geworden op een totaal van veertien-en-een-half miljoen ingezetenen. 3 In de winter van '84 op '85 gaan twee miljoen Nederlanders in het buitenland met vakantie, in de zomer van '85 doen dat bijna vijf-en-een-half miljoen. Velen maken daartoe van vliegtuigen gebruik. Schiphol dat in '46 bijna driehonderdvijftigduizend luchtpassagiers had, heeft er in '85 bijna elf-en-een-half miljoen.

2I

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Men kan zich zijn gevoelens indenken toen hij, nog geen twee maanden na het overlijden van zijn moeder, uit Den Haag de gechoqueerde verhalen hoorde dat de vader die hem belet had,

Injanuari '45 deed dejointvan Amerika uit aan de Nederlandse regering in Londen weten dat zij de hulpverlening aan Joden die Nederlandse staatsburgers waren, voortaan aan die

Inderdaad, het was, zoals van Starkenborgh zich bewust was geweest, in 1942 bijna driehonderdvijftig jaar geleden dat de eerste Nederlanders in de Indische archipel waren

heid en van zijn opdracht, eerst Azië en vervolgens de gehele wereld tot vrede te brengen; wat in dat geheel -de functie was van het Nanj(}- offensief, werd uiteengezet in

Vooral van de rijstoogst (wij zullen er nog cijfers voor geven) werd telkens een groot deel gevorderd en daarbij werd het begrip 'de zelfvoorziening der mili- tairen'

Ons vorige deel heeft een beeld gegeven van wat in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting is geschied en daarin hebben wij geen melding gemaakt van de moeite die Nederlandse

9 Febr. verstaen de Engelsche tijdingen ende die confronteren met hetgunt ick hier uit den ambassadeur 25 sal connen verstaen, alsoo Blon 26 op mij quaelijck tevrede sijnde aen mij

Daar waren anderen die slechts een tegenwicht tegen een volksbeweging wilden vormen, wij zijn de enige partij, die naar voren kan komen met een grote staat van dienst, maar ook