• No results found

Het paviljoen van porselein : Nederlandse literaire chinoiserie en het westerse beeld van China (1250-2007)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het paviljoen van porselein : Nederlandse literaire chinoiserie en het westerse beeld van China (1250-2007)"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het paviljoen van porselein : Nederlandse literaire chinoiserie en het westerse beeld van China (1250-2007)

Pos, A.

Citation

Pos, A. (2008, June 24). Het paviljoen van porselein : Nederlandse literaire chinoiserie en het westerse beeld van China (1250-2007). Retrieved from

https://hdl.handle.net/1887/12985

Version: Not Applicable (or Unknown)

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/12985

(2)

10. NABESCHOUWING

31 december 2007 hanteerde ik als sluitdatum voor het te analyseren materiaal voor mijn onderzoek. Wat de laatste jaren over China verscheen laat zich niet meer overzien. Terugkijkend op zeven en een halve eeuw westerse beeldvorming over China lijkt de laatste tijd een beeld ontstaan dat in een bijna oneindig aantal facetten uiteenvalt. Het is geatomiseerd: onoverzienbaar veelzijdig en niet meer bij te houden.

De huidige middelen tot beeldvorming lijken niet wezenlijk meer te verschillen van die over andere landen. Ook China dringt via satellietverbindingen, real time contacten, 24uurs nieuwstelevisie, mobiele telefoon, sms, internet en e-mail vrijwel rechtstreeks tot ons door. Het zijn krachtige middelen om de barrières van plaats en tijd terug te dringen en op te heffen. Maar de tijd gaat door en de directe verbinding kan worden verbroken, zoals niet alleen bleek tijdens de onlusten in Myanmar maar ook bij de recente problemen in Tibet. Sites worden uit de lucht gehaald, e- mailadressen platgelegd en mobiele telefoons ontvangen ongevraagde berichten van verontruste autoriteiten. En als vanouds worden journalisten en toeristen het land uitgezet en worden de grenzen gesloten.

Toch blijft het huidige Chinabeeld anders dan dat van andere landen en culturen.

De factor van de grote getallen lijkt de laatste decennia een grotere rol te spelen dan ooit tevoren en vertekent de westerse perceptie op tal van gebieden. De economische chinoiserie met haar overdrijving van het positieve en het negatieve is onmiskenbaar.

De populariteit van Chinese films is voor een groot deel te danken aan hun

‘chinoiserie-appeal’. De gekte rond Chinese avant-garde kunst is een door de speculaties van investeerders geïnflationeerde windhandel. Zouden Nicaraguaanse of Mexicaanse schilders die hetzelfde deden verder komen dan de Wereldwinkel?

Misschien een eenling van het formaat van Frida Kahlo, maar tientallen?! Een boek als dat van Gavin Menzies lijkt me alleen denkbaar over China. Als het over de Inca’s, de Egyptenaren of de Grieken ging zou het dadelijk zijn weggehoond.

Maar desalniettemin is er grote vooruitgang geboekt. China trad toe tot de Verenigde Naties en de Wereldhandelsorganisatie en organiseert internationale evenementen als de Olympische Spelen (Peking 2008) en de Wereldtentoonstelling (Shanghai 2010). In 2007 werd zelfs voor het eerst in de geschiedenis een Miss China, Zi Lin Zhang, verkozen tot Miss World, terwijl voordien Gong Li als de mooiste vrouw van China en een van de mooiste actrices ter wereld gold. De tijden

(3)

veranderen en het land lijkt zich op een onomkeerbare manier te hebben geëngageerd met de internationale gemeenschap. Het zal steeds meer moeten spelen volgens de internationale regels, die het zelf mee kan bepalen en waarop het door de grote getallen een niet te verwaarlozen invloed kan uitoefenen.

Dat betekent een radicale breuk met het verleden. Vanaf de eerste westerse contacten tot aan de open-deurpolitiek van Deng Xiaoping had het Chinese bestuursapparaat geen wezenlijke belangstelling voor handelscontacten met het westen. De westerlingen moesten zich tevreden stellen met de handelsmogelijkheden in Kanton en Fujian en de latere verdragshavens. Die situatie lijkt voorgoed veranderd. Sterker nog: de zeventiende-eeuwse ‘chine de commande’-hausse lijkt in de laatste decennia op megaschaal te zijn herleefd. Opnieuw produceert China in massa wat het westen wenst en richt het zich naar de vraag van de westerse markt. Die markt blijkt zelfs een belangrijke bepalende factor voor de culturele productie: de Chinese film, literatuur en moderne kunst vertonen in de periode na Tiananmen een duidelijke afstemming op de westerse smaak en een aansluiting bij overgeleverde westerse chinoiseriebeelden op allerlei gebied – of het nu gaat om het keizerlijke China uit de film of om de repressie van dissidente auteurs en kunstenaars. Het westen biedt een economisch interessante vrijplaats voor Chinese filmers, schrijvers en kunstenaars, mits ze produceren wat de westerling wil.

Naast het tegenwoordige haast caleidoscopische Chinabeeld blijven de oude beelden dan ook voortbestaan in het westerse onderbewustzijn. De regering van de Volksrepubliek kan volgens dat oude beeld nog altijd even despotisch zijn als de legendarische keizers; het regime kan bij tijd en wijle nog even onwrikbaar en monolitisch lijken, en vooral: twintig miljoen Chinezen meer per jaar is een beangstigende gedachte. Hoewel ze allemaal potentiële consumenten van westerse producten zijn, heeft de wet van de grote getallen ook haar keerzijde. De sinofilie en sinofobie lijken sinds de achttiende eeuw niet meer zo sterk geweest als in de afgelopen jaren, en wat erger is: ze doen zich tegelijk voor – in dezelfde persoon. Het is niet zozeer een kwestie van yin en yang zoals de New-Age-adept zal zeggen, maar het laat zien dat China anders dan in die achttiende eeuw een realiteit is geworden voor de westerling. Hij/zij wordt er dagelijks op allerlei manieren mee geconfronteerd.

Op straat, in winkels, op het werk, thuis, op televisie, in de krant. China is onontkoombaar. Niet zo acuut en bedreigend als het internationale terrorisme, maar sterker en indringender dan de aanwezigheid van de VS en – ooit – Japan of enige andere cultuur in heden of verleden.

Uit het voorgaande bleek hoe de ontwikkeling van het westerse Chinabeeld zich

(4)

in een aantal min of meer duidelijk begrensde fases laat opdelen die elk hun eigen door de historische verhoudingen met het Rijk van het Midden bepaalde kenmerken hebben. In die ontwikkeling valt de voortschrijdende ‘nationalisering’ van het China- beeld op. Na de periode van de als gezanten van het christelijke Europa opererende franciscanen volgden de katholieke Portugezen en Spanjaarden, die beide als natie het katholieke Europa vertegenwoordigden. Daarna volgden de weliswaar protestantse maar onder eigen handelsvlag optredende Hollanders en Engelsen, in de achttiende- eeuw voegden zich daar de Fransen en Duitsers bij en ontstond er een breder Europees beeld. Tijdens het negentiende-eeuwse kolonialisme werden die beelden gaandeweg nationaler bepaald en aangevuld met een Amerikaanse component. Na de Bokseropstand en de collectieve westerse confrontatie met ‘het gele gevaar’ ontstond een deels collectief en deels nationaal beeld, dat na de Tweede Wereldoorlog en het uitroepen van de Volksrepubliek weer tot een collectieve stellingname leidde. Na de Culturele Revolutie ontstonden er echter wederom nationaler bepaalde beelden. Na Tiananmen kwam er opnieuw een bovennationaal westers, Europees-Amerikaans beeld naar voren dat voorlopig beeldbepalend lijkt te blijven. Het gewicht van de omwentelingen in China in deze ontwikkeling is opvallend. Telkens wanneer er zich een ‘breuk’ met het westen voordeed, werd het nationale beeld gecollectiviseerd en stond niet een individueel land maar ‘het westen’ tegenover China.

Maar anders dan in het verleden, toen in het Chinabeeld en in de chinoiserie de vertekeningen ten goede en ten kwade elkaar afwisselden maar los bleven van de werkelijkheid, lijken – na de in de loop van de twintigste eeuw steeds duidelijker aanwezige scheiding tussen het oude en het eigentijdse China – in de laatste decennia gunstige mogelijkheden geschapen om het land in zijn ‘ware gedaante’ te gaan zien en begrijpen – voorzover dat aan een westerling gegeven is. Sinologen richten een belangrijk deel van hun werk meer dan ooit op het lezend publiek en besteden steeds meer aandacht aan het contemporaine China. De mogelijkheden voor een verdere ontwikkeling van reisliteratuur en culturele, antropologische, historische en exact- wetenschappelijke studie lijken breed, mede dankzij een klimaat van uitwisseling van inzichten en experts. China is niet langer een ‘verkeerde wereld’, een tegenpool van onze maatschappij waarin alles op een onbegrijpelijke manier in zijn tegendeel verkeert. Het is een land en een cultuur naast vele andere geworden, al blijft het zijn aparte op de grote getallen berustende status tot nader order behouden.

De literaire chinoiserie is door de eeuwen heen een moeilijk grijpbaar fenomeen gebleken. Het deed zich in zeer uiteenlopende vormen en zeer wisselende intensiteit voor. Hoewel er perioden zijn aan te wijzen waarin een bepaalde vorm zich onder

(5)

bepaalde historische omstandigheden breder ontwikkelde – het Cathay van de franciscanen tot Marco Polo, het Chinese utopia van de Portugezen, de val van de Ming-dynastie, de chinoiserie van de Verlichting, de poëtische chinoiserie en de fellow-travellersliteratuur – is er behalve het element ‘westerse vertekening’ en het verbindende element ‘China’ nauwelijks een grote lijn in te herkennen. De lijn die wel zichtbaar wordt is juist die van de ontwikkeling van de historische verhouding tot China en die van het daarbij behorende Chinabeeld, dat vanaf de vroegste tot de meest recente contacten telkens opnieuw meer zegt over het westen zelf dan over het Hemelse Rijk. De parallelle behandeling van beide lijnen bleek vruchtbaar en is wellicht ook bruikbaar voor de bestudering van de beeldvorming in literaire teksten over andere culturen. Een belangrijke constatering lijkt eveneens dat die teksten alleen goed te bestuderen zijn vanuit een zo volledig mogelijk diachroon perspectief en dat de bestudering van een bepaalde afgegrensde periode het gevaar loopt een onvoldoende onderbouwd beeld op te leveren omdat de voorgeschiedenis wordt gemist.

Zoals we zagen legde zowel de bestudering van de historische lijn als van de literaire lijn verbanden bloot die in de tijd ver van elkaar verwijderd lagen, maar die belangrijk waren om overeenkomsten of verschillen aan het licht te brengen. Als voorbeeld op de historische lijn kan het onbegrepen tribuutstelsel worden genoemd, dat vanaf de franciscanenmissies tot de Opiumoorlogen voor misverstanden en mislukte gezantschapsmissies zorgde. Op de literaire lijn is als voorbeeld te signaleren de invloed van het Portugese utopische Chinabeeld op de jezuïeten en via hen op de Verlichtingsfilosofen, en de reactie op het beeld van de laatsten in ‘sinofobe’ teksten uit de achttiende en negentiende eeuw. Voor Nederland lijken me de autonomisering van het literaire beeld – eerst door de anti-chinoiserie van Schotman en Slauerhoff, later door het teruglopende belang van buitenlandse vertalingen en voorbeelden – en de invloed van Chinese poëzie op Ezra Pound en de invloed van Pound en Waley op Nederlandse nadichters, ‘autonome’ dichters en poëzievertalende sinologen twee interessante gegevens. Toekomstige literaire chinoiserieën behoren waarschijnlijk tot het domein van het literaire experiment, de onschadelijke en onrealistische nostalgie of het zweverige Fernweh, elk met hun eigen bestaansrecht en bekoring.

Een oude gebogen man met lange witte haren loopt, zichzelf ondersteunend met een stok, tot aan de afgrond van een hoge berg. Hij kijkt op en ziet heuveltoppen in de mist en een magere, kromgegroeide naaldboom. Een Chinese wijsgeer op een oud schilderij? Een oude filmer in zijn laatste film: Joris Ivens in Une histoire de vent

(6)

(1988). De film vat de voorgaande geschiedenis van de chinoiserie in beelden samen:

van de onrealiseerbare utopie (het filmen van de wind), de exotische bekoring van het Chinese landschap, de kunst en de cultuur tot de zelfherkenning in klassieke legenden en poëzie, het enthousiasme voor de communistische revolutie, het maoïsme, het werkelijke China van nu en de blijvende fascinatie voor de oude beschaving.

(7)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

schuilging is een raadsel, maar deze vertaler baseerde zich op een recente en betrouwbare bron: een in 1834 verschenen bundel vertalingen 351 van Chinese literatuur van de hand

Zowel in haar romans, waarvan vooral A Marriage in China (1896) bekend werd, als in autobiografisch werk als The Land of the Blue Gown (1902) bezag ze de westerse aanwezigheid

Slauerhoff is geen sinoloog, al is hij enige malen in China geweest, en de al te strakke armoede van andere vertalingen uit het Chinees mist men bij hem. Ik herinner mij dat hij

In de periode na de Tweede Wereldoorlog tot 1960 zet zich de kort voor de oorlog al merkbare maar tijdens de oorlog op de achtergrond geraakte splitsing in het Chinabeeld door:

Opmerkelijk in Hussems vertalingen van Chinese gedichten zijn de grote eenvoud en beknoptheid, waarin de verzen enerzijds verschillen van de eerdere vertalingen en

In 1983 volgde een bloemlezing Nieuwe Chinese verhalen, vertaald door Koos Kuiper en Ad Blankestijn, uit de na 1978 opgekomen zogenaamde ‘littekenliteratuur’, waarin de negatieve

De westerse ondernemer komt niet meer onbeslagen ten ijs en verdiept zich nu bij voorkeur eerst in de naar handel en bedrijfsmanagement vertaalde raadgevingen van Sun Tzu,

Het paviljoen van porselein : Nederlandse literaire chinoiserie en het westerse beeld van China (1250-2007)..