Het paviljoen van porselein : Nederlandse literaire chinoiserie en het westerse beeld van China (1250-2007)
Pos, A.
Citation
Pos, A. (2008, June 24). Het paviljoen van porselein : Nederlandse literaire chinoiserie en het westerse beeld van China (1250-2007). Retrieved from
https://hdl.handle.net/1887/12985
Version: Not Applicable (or Unknown)
License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden
Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/12985
Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).
9 VOORAF
Het onderzoek dat aan dit proefschrift ten grondslag ligt werd gedaan in een periode die bijna dertig jaar omspant. Het begon tijdens mijn studie Nederlands in Leiden als een onderzoekje naar de bronnen van Slauerhoffs Chinese gedichten voor een leesclubje waarvan ik deel uitmaakte. Het zoekwerk bracht me in contact met mijn latere collega’s Murk Salverda en Mariëtte Haarsma bij het Letterkundig Museum in Den Haag, die ik assisteerde bij de voorbereiding van de tentoonstelling Slauerhoff en China (1981). Vervolgens werkte ik het thema uit tot een doctoraalscriptie (1985).
Daarna kon ik het dankzij een opdracht van het Fonds voor de Letteren uitbreiden tot een breder opgezette studie die ik in januari 1990 afrondde onder de titel Het paviljoen van porselein. Nederlandse literaire chinoiserie (1667-1990) in Europees perspectief.
Het moment kon moeilijk slechter zijn gekozen. Amper een half jaar na het Tiananmen-incident van 4 juni 1989 en de daardoor op het laatste moment afgelaste Chinese hofreis van koningin Beatrix, was de belangstelling voor China tot ver beneden het nulpunt gedaald. Geen uitgever wilde het boek publiceren en het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds was evenmin bereid de uitgave te subsidiëren. Het verdween in de kast en enkele kleine stukjes eruit werkte ik om tot aparte publicaties. Zo ontstond, in samenwerking met Nanneke Scheltens-Boerma en Cheng Shaogang, Dronken in de lente. De Chinese gedichten van J. Slauerhoff (Leiden: Barabinsk 1993). Een ander fragment verscheen in artikelvorm als
‘(Anti)chinoiserie, drie verboden rijken en het landschap van de dood. Aantekeningen over Slauerhoffs China’ in het themanummer ‘De Oriënt. Exotisme in Oost en West’
van het tijdschrift Armada (jaargang 6, nr. 19, juli 2000, pp. 45-56). Een derde stuk kwam recentelijk onder de titel ‘“Het Duitse reisgezelschap Bethge en Klabund.” De ontdekking van de Chinese poëzie in Nederland en Vlaanderen’ terecht in het tijdschrift Het trage vuur (nr. 41, maart 2008, pp. 3-27).
Omdat de Nederlandse belangstelling voor China in de loop van de jaren negentig weer flink was opgeleefd, werkte ik het materiaal sinds 1997 regelmatig bij en vatte ik in 2001 het plan op om het tot een proefschrift uit te werken. Daarvoor werd het onderzoek verbreed tot de periode 1250-2007. Het beschikbare materiaal werd grondig herzien en op vele punten uitgebreid. De Nederlandse literaire chinoiserie vanaf 1667 tot 2007 werd geïncorporeerd in het grotere verband van de
10
geschiedenis van de westerse beeldvorming over China vanaf 1250.
Tot besluit is hier een warm woord van dank op zijn plaats voor mijn vrouw Cristina en dochter Ema, die mijn lange mentale en fysieke afwezigheden monter en begripsvol doorstonden, en natuurlijk voor mijn ouders, zonder wie het allemaal vast nooit zo ver was gekomen.
Cete, april 2008