• No results found

Uit de literatuur over documentaires blijkt, dat het doel van de makers is de kijker te overtuigen en dat de representatie van hun onderwerpen daarom per definitie partijdig is.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uit de literatuur over documentaires blijkt, dat het doel van de makers is de kijker te overtuigen en dat de representatie van hun onderwerpen daarom per definitie partijdig is. "

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Samenvatting

Dit onderzoek behandelt de representatie van experts in hedendaagse documentaires. Het doel hiervan is te laten zien hoe documentairemakers, op zeer subtiele wijze, hun

standpunten op de kijker proberen over te brengen.

Uit de literatuur over documentaires blijkt, dat het doel van de makers is de kijker te overtuigen en dat de representatie van hun onderwerpen daarom per definitie partijdig is.

Door experts in te zetten die hun standpunten ‘bewijzen’ en door het journalistieke

principe van hoor- en wederhoor toe te passen, weten zij hun partijdigheid te maskeren en krijgen hun films de connotatie van zowel wetenschappelijke als journalistieke

betrouwbaarheid.

In deze scriptie laat ik zien hoe de documentairemakers met behulp van zowel de filmische middelen, als de modaliteit en status van de uitspraken van de experts én de hiermee gepaard gaande visuele ondersteuning, ervoor zorgen dat de voorstanders van de claim het geloofwaardigst worden gerepresenteerd.

Op deze manier kan de kijker worden overtuigd, zonder dat de documentairemaker zijn

claim expliciet hoeft te maken.

(3)

Inhoudsopgave

1 Inleiding en theorie 1

1.1 Ongelijke presentatie van experts 1

1.2 Kenmerken documentaires 2

1.2.1 Representatie van de werkelijkheid 3

1.2.2 Specifieke invalshoek 3

1.2.3 Overredingskracht 4

1.3 Partijdige representatie 5

1.3.1 Documentaires en de Retorica 5

1.3.2 De vijf taken van de redenaar 5

1.4 Overtuigen 9

1.4.1 Ethos, Logos en Pathos 9

1.4.2 De deskundige als overtuigingsmiddel 12

1.4.3 De connotatie van betrouwbaarheid 13

1.5 Representatie van de expert 13

1.5.1 Specifieke filmische middelen 14

1.5.2 Algemene filmische middelen 17

1.5.3 Getrainde kijkers 18

1.6 Evaluatie 19

1.6.1 Status 20

1.6.2 Modaliteit 22

1.6.3 Status, modaliteit, expertschap en geloofwaardigheid 24

1.7 Relevantie onderzoek 25

2. Methode 26

2.1 Algemene benadering onderzoek 26

2.1.1 Grove analyse 26

2.1.2 Fijne analyse 26

2.2 Onderzoeksvragen 27

2.3 Operationalisatie begrippen 29

2.3.1 Begrippen hoofdvraag 29

2.3.2 Begrippen grove analyse 30

2.3.3 Begrippen fijne analyse 31

2.4 De documentaires 37

2.5 Analyseprocedure 38

2.5.1 Procedure grove analyse 40

2.5.2 Procedure fijne analyse 48

3 Analyseresultaten 55

3.1 Pro- of contra 55

3.1.1 Generatie Obama 55

3.1.2 Food Design 56

3.1.3 Rising Gulf 57

3.1.4 Libeskind 59

(4)

3.1.5 Fahrenheit 9/11 59

3.1.6 Beperkt Houdbaar 60

3.1.7 Super Size Me 61

3.1.8 Wiki’s Waarheid 62

3.2 Grove analyse 63

3.2.1 De Stem van Generatie Obama 64

3.2.2 Food design 67

3.2.3 Rising Gulf 69

3.2.4 Libeskind 71

3.2.5 Fahrenheit 9/11 73

3.2.6 Beperkt houdbaar 74

3.2.7 Super Size Me 77

3.2.8 Wiki’s waarheid 78

3.3 Fijne analyse 82

3.3.1 Generatie Obama 83

3.3.2 Food Design 83

3.3.3 Rising Gulf 85

3.3.4 Libeskind 86

3.3.5 Fahrenheit 9/11 87

3.3.6 Beperkt Houdbaar 88

3.3.7 Super Size Me 89

3.3.8 Wiki’s Waarheid 90

3.4 Analyseresultaten samengevat 91

3.4.1 Samenvatting grove analyse 91

3.4.2 Samenvatting fijne analyse 92

4 Conclusie en Discussie 95

4.1 Conclusie 95

4.2 Discussie 96

Bibliografie 100

Filmografie 103

Bijlagen 104

(5)

1

1 Inleiding en theorie

Geloofwaardigheid is essentieel bij het overbrengen van een boodschap. De

geloofwaardigheid van de boodschap zelf, maar vooral ook die van de boodschapper. Bij het kijken naar documentaires viel me op dat ik niet alle sprekers even geloofwaardig vond. Bepaalde sprekers, in documentaires vaak experts, bleek ik gemakkelijker te geloven dan andere. Vaak bleek ik hierdoor aan het eind van die films geneigd, de door de documentairemaker aangedragen claim over te nemen. Omdat ik dit een interessant fenomeen vind, besloot ik voor mijn studie deel te nemen aan een college, dat als doel heeft inzicht te krijgen in het multimodale design van hedendaagse

televisiedocumentaires

1

. In dit college zou ik de manieren leren herkennen, die

documentairemakers gebruiken om hun boodschap, de claim van de documentaire, op het publiek over te brengen.

1.1 Ongelijke presentatie van experts

Toen ik voor dit college op een middag de televisiedocumentaire Wiki’s Waarheid (2008) bekeek, ontdekte ik dat niet alle experts op dezelfde manier werden

gepresenteerd. Zo werd de één uitgebreid geïntroduceerd door een voice-over, terwijl een introductie bij de ander volledig ontbrak. Ook tussen de situaties waarin de experts werden geïnterviewd, de setting

2

, bleken soms grote verschillen te bestaan, zoals met name in het geval van Bob McHenry en Ndesanjo Macha (voorbeeld 1.1). Hoewel een zekere sprake van willekeur hierin natuurlijk mogelijk is, scheen het mij toe dat de invloed hiervan op de geloofwaardigheid van de experts aanzienlijk moest zijn. De westerse kijker zal, in het betoog over de kwaliteit van een online encyclopedie, de traditioneel geklede en op een grasveld zittende Ndesanjo Macha vermoedelijk minder snel geloven, dan de gedistingeerde Bob McHenry: grijs, bebaard, bebrild en zittend in een ruimte van encyclopedische allure.

Voorbeeld 1.1: Verschillen in setting experts in Wiki’s Waarheid.

Ndesanjo Macha, digitale activist:

“Het idee dat de hele gemeenschap kennis produceert, trekt me heel erg aan.”

(18:46).

Bob McHenry, oud-hoofdredacteur Encyclopaedia Britannica:

“[Wikipedia is] Vormgegeven als een encyclopedie. Maar zonder de controle, het gezag en de consistentie die ik altijd had geassocieerd met het begrip encyclopedie.”

(25:14).

1

Omschrijving Media en Discourse B (www.rug.nl/ocasys, 2009)

2

De tijd en plaats waarin de expert wordt geïnterviewd (Boggs en Petrie, 2004:100).

(6)

2 Mogelijk is het lastig om iedere expert op gelijke wijze in beeld te brengen. De

documentairemaker heeft immers geen volledige invloed op de uiterlijke kenmerken van de geïnterviewde en de setting waarin deze zich bevindt. De kwestie wordt interessanter wanneer blijkt dat de experts die het geloofwaardigst in beeld worden gebracht de claim ondersteunen, terwijl de minder gunstig gepresenteerde experts de claim tegenspreken.

Dit duidt er namelijk op dat een balans tussen voor- en tegenstanders van de claim ontbreekt en dat de documentairemaker zijn kijkers op deze manier, mogelijk bewust, in de richting van zijn standpunt stuurt.

Dit verschijnsel van een ongebalanceerde weergave van de voor- en tegenstanders van de claim, de pro- en contra-experts, kwam ik ook in andere documentaires tegen. Daarom is het interessant om te onderzoeken of er sprake is van een tendens, waarbij

documentairemakers de voorstanders van de claim geloofwaardiger in beeld brengen dan de tegenstanders.

De constructie van de geloofwaardigheid van de deskundigen, kan op veel manieren worden verwezenlijkt. Naast setting behoren bijvoorbeeld ook andere filmische middelen

3

zoals de framing

4

en selectie van de shots

5

tot de mogelijkheden. Welke middelen de maker van de documentaire gebruikt en hoe hij deze inzet, vormt binnen dit onderzoek het eerste uitgangspunt. Het primaire doel hiervan is het vermoeden van een ongelijke presentatie te staven.

Daarnaast wil ik het verschil in presentatie van de pro- en contra-experts bepalen aan de hand van hun uitspraken en de beelden waarmee deze worden ondersteund. Hetgeen de expert zegt en de beelden die hierbij worden getoond, bepalen immers in sterke mate hoe geloofwaardig hij overkomt. Om dit te kunnen bepalen maak ik gebruik van de begrippen status en modaliteit. Deze begrippen geven respectievelijk aan hoe een uitspraak of een beeld moet worden begrepen en hoe waar de uitspraak of het beeld de werkelijkheid representeert. In paragraaf 1.6 zal ik deze begrippen verder toelichten.

1.2 Kenmerken documentaires

Omdat enige theoretische basiskennis nuttig is om mijn benadering van het onderwerp te begrijpen, zal ik hier stilstaan bij kenmerken die specifiek zijn voor het documentaire genre en die belangrijke uitgangspunten vormen voor mijn onderzoek.

3

In paragraaf 1.5 werk ik het begrip filmische middelen nader uit.

4

Het gebruik van de randen van het filmkader om te selecteren of samen te stellen, wat zichtbaar zal zijn op het scherm (Bordwell en Thompson, 2004: 503).

5

Ononderbroken beeld met een statische of bewegende framing (Bordwell en Thompson, 2004: 505).

(7)

3

1.2.1 Representatie van de werkelijkheid

Documentairekenner

6

Bill Nichols beschrijft documentaires als non-fictieve

representaties van de werkelijkheid, die een voor de kijker herkenbare wereld tonen (2001:1-2). Anders dan in de fictieve film wordt ons namelijk niet een

fantasiewerkelijkheid voorgehouden, maar zien we de wereld zoals we hem zelf ook dagelijks aanschouwen. Deze herkenbaarheid schept een vertrouwdheid die ervoor zorgt dat wij als kijker geneigd zijn het getoonde voor waar aan te nemen.

Terwijl de maker van fictie ernaar streeft dat de kijker van de film de getoonde wereld als aannemelijk beschouwt, is het streven van de documentairemaker een wereld te tonen die als werkelijk wordt ervaren

7

(Nichols, 2001:2).

1.2.2 Specifieke invalshoek

Documentairemakers maken gebruik van het feit dat hun films geloofwaardig

overkomen. Juist doordat ze als werkelijk worden ervaren, zijn documentaires bij uitstek geschikt om mensen aan het denken te zetten over kwesties waarover geen consensus bestaat, waarover gedebatteerd kan worden (Nichols, 2001:49).

In het behandelen van deze kwesties zijn de documentairemakers zeker geen neutrale partij. Volgens Bruzzi (2006) kunnen ze dat niet zijn, omdat de partijdigheid van documentaires inherent is aan het medium. Zij stelt dat onbewerkt filmmateriaal niet in staat is een boodschap over te brengen. Het is de filmmaker die in het editing-proces

8

en de kijker die bij het bekijken van de film, betekenis geeft aan het materiaal (p.13)

9

. Aan de hand van Barnauw (1993) noemt ze de bewering dat een documentaire objectief zou zijn dan ook betekenisloos (in Bruzzi, 2006:6), omdat film per definitie en noodzakelijk selectief is. Het is deze selectiviteit die partijdigheid garandeert (Caroll,1996 in Bruzzi, 2006:7).

Nichols geeft in zijn boek Introducing Documentary (2001) veelvuldig aan hoe de

makers van documentaires hun onderwerpen benaderen. Dit culmineert in de bespreking van de voice van de documentaire:

[…] documentaries represent the historical world […] from a distinct perspective or point of view […] The fact that documentaries are not a reproduction of reality gives them a voice of their own. They are a

6

Volgens Bruzzi (2006:3) “The most influential and widely used writer on documentary […]”.

7

Merk op dat beide filmgenres zich bezig houden met geloofwaardigheid.

8

Het selecteren en samenvoegen van het opgenomen filmmateriaal.

9

Bruzzi (2006: 15 e.v.) geeft o.a. als voorbeeld de amateur-videobeelden van de moord John F. Kennedy, die volgens haar hun betekenis ontlenen aan het mysterie rondom de moord en gebrek aan beter

materiaal.

(8)

4 representation of the world, and this representation stands for a particular

view of the world.

(Nichols, 2001:43)

Met voice bedoelt hij de manier waarop dit standpunt of het argument op de kijker wordt overgebracht. Door de voice van de documentaire probeert de maker ons te overtuigen van diens, volgens hem gegronde, stellingname ten opzichte van een bepaalde kwestie (Nichols, 2001:49).

De onderscheidende invalshoek van de documentairemaker wordt ook erkend door Murphy (2008:272), die zelfs de klassieke documentaire Nanook of the North (1922) van Robert Flaherty aanhaalt als zeer vroeg voorbeeld van het auteurschap

10

van de

documentairemaker. Met auteurschap bedoelt Murphy dat de maker bepaalt hoe het onderwerp wordt behandeld en dat er dus geen sprake is van een objectieve

representatie

11

. Hij noemt dit, met de woorden van Nichols (1991), de “politics of representation” (in Murphy, 2008:272).

Dat Nanook of the North hierin niet alleen staat, blijkt uit het artikel van Hodgkins (2008) over een andere vroege documentaire: The Battle of the Somme (1916). Deze propagandistische film is volgens Hodgkins niet slechts een representatie van de gebeurtenissen, maar een verhaal met duidelijk gedefinieerde doelen: “to reinforce popular commitment to the war and, in particular, encourage munition workers to work even harder.” (Reeves, 1997 in Hodgkins, 2008:11-13).

1.2.3 Overredingskracht

Dat filmmakers niet alleen proberen de kijkers te overreden van bepaalde standpunten, maar dat ze hierin ook daadwerkelijk kunnen slagen, blijkt uit een onderzoek van Stroud (2007:418). Dit onderzoek toont aan dat bij Amerikaanse kiesgerechtigden die van te voren negatief stonden tegenover George W. Bush, de voorkeur voor een andere presidentskandidaat verder werd versterkt door het kijken van Michael Moore’s film Fahrenheit 9/11 (2004).

Ook de eerder genoemde documentaire The Battle of the Somme had in haar tijd een niet mis te verstane impact op haar kijkers. Hodgkins (2008:9) schrijft dat de Britse media zich bedienden van religieuze terminologie om de “unparalleled affective and emotional spell” die de film teweegbracht te beschrijven. Volgens hem waren de reacties van het publiek niet alleen van intellectuele en emotionele, maar zelfs van somatische

(lichamelijke) aard (p.17). Op zijn minst een indicatie dat de film is geslaagd in zijn propagandistische opzet.

10

Coles (1997 in Smith, 2007:323) noemt de documentairemaker “a kind of storyteller who constructs a narrative”

11

Flaherty ensceneerde o.a. het traditionele harpoeneren van een walrus, om zijn boodschap ‘de

teloorgang van de eskimocultuur’ beter over te kunnen brengen (Murphy, 2008:271).

(9)

5

1.3 Partijdige representatie

In de representatie van hun onderwerpen lijken documentaires op advocaten die hun cliënten representeren (vgl. Nichols, 2001:4). Evenals advocaten voor de rechter de feiten zo presenteren dat ze vóór hun cliënten en tegen de aanklager pleiten (vgl.

Degnan, 1973 in Walton, 1997: 169-170), zo selecteert en presenteert de documentairemaker zijn materiaal zo, dat dit zijn standpunt zo gunstig mogelijk ondersteunt en de kijker van de juistheid hiervan kan worden overtuigd.

1.3.1 Documentaires en de Retorica

De basis voor de manier waarop strafpleiters en documentairemakers hun betogen voeren, dient te worden gezocht in de klassieke retorica. In het standaardwerk De Oratore stelt Marcus Tullius Cicero (106-43 v. Chr.) dat de retorica, die oorspronkelijk bedoeld is om handvatten te bieden bij het spreken in het openbaar (rechtszaken, politieke debatten en lofredes

12

) (II..43-44), erop gericht is mensen te winnen voor het standpunt van de redenaar en ze in elke gewenste richting te beïnvloeden (I.30). Het is daarom ook begrijpelijk dat Nichols in zijn bespreking van de voice van documentaires de klassieke retorica aanhaalt (2001:49).

Evenals in documentaires gaat het de redenaar (of orator) in zijn redevoering namelijk niet om waarheid, maar om waarschijnlijkheid (van Rooijen-Dijkman en Leeman, 2003:124; vgl. Murphy, 2008:271). Cicero geeft het verschil tussen deze begrippen helder weer wanneer hij stelt dat “wetenschap betrekking heeft op vaststaande feiten, terwijl heel het optreden van de redenaar berust op meningen” (De Oratore, II.30).

Door zijn rede zo vorm te geven, dat zijn eigen beweringen worden gestaafd en die van de tegenpartij worden weerlegd, kan de redenaar zijn toehoorders overtuigen van zijn standpunten (De Oratore, I.143). De parallellie tussen de overtuigingsmiddelen van de klassieke retorica en de documentaire, maakt het retorisch systeem tot een geschikt hulpmiddel om inzicht te krijgen in de manier waarop documentairemakers hun claim trachten over te brengen op de kijkers.

1.3.2 De vijf taken van de redenaar

Het klassieke retorische systeem bevat vijf onderdelen. De volgorde waarin deze door de theoretici wordt behandeld, verschilt nog wel eens. Voor de duidelijkheid kies ik hier voor de meest voorkomende en de, in mijn ogen, meest voor de hand liggende volgorde: inventio, dispositio

13

, elocutio, memoria en actio. Deze volgorde, die onder andere door Quintilianus wordt gehanteerd, wijkt af van die van Cicero

14

, maar Quintilianus’ argumentatie is zo sterk dat ik hieraan de voorkeur geef:

12

Hoewel Cicero deze driedeling van Aristoteles eigenlijk te beperkt vindt (De Oratore, II..41-73).

13

Bij Cicero ordo genaamd.

14

In De Oratore wordt eerst memoria behandeld en vervolgens elocutio (II.79).

(10)

6 A further question arises at this point [de volgorde van de vijf taken van

de redenaar -GK], since some make memory follow invention in the list of departments, while others make it follow arrangement. Personally I prefer to place it fourth. For we ought not merely to retain in our minds the fruits of our invention, in order that we may be able to arrange them, or to remember our arrangement in order that we may express it, but we must also commit to memory the words which we propose to use, since memory embraces everything that goes to the composition of a speech.

(Quintilianus, Institutio Oratoria: III.10) Alle vijf taken zijn volgens Nichols (2001) terug te vinden in documentaires (p.49-60).

Om inzicht te krijgen in de manier hoe documentairemakers hun betoog vorm geven, is het daarom zinvol om ze hier nader toe te lichten.

De inventio is het startpunt voor de redevoering en dit onderdeel wordt in De Oratore dan ook uitvoerig besproken. In de eerste plaats gaat het over het vaststellen van het probleem: de te behandelen kwestie (II.99). Hierbij geeft Cicero aan dat het

noodzakelijk is alle belanghebbende aspecten van de zaak te bestuderen. Volgens hem kan “niemand over een zaak die hij niet goed kent anders dan schandalig slecht spreken”

(II.101). Nadat het probleem is vastgesteld, bepaalt de redenaar hoe hij zichzelf of zijn cliënt zo gunstig mogelijk presenteert en hoe hij zijn gehoor in de gewenste richting kan beïnvloeden (II:114). Hiervoor gebruikt hij drie belangrijke overredingsmiddelen: het

‘bewijzen’ van zijn beweringen (logos), het opwekken van het gewenste gevoel bij het gehoor (pathos) en het voor zich winnen van de toehoorders (ethos) (II:115).

Hoewel Cicero’s advies betrekking heeft op de rechtspraak, biedt de inventio ook tal van handvatten voor de documentairemaker. Wil hij immers een geloofwaardige claim kunnen maken, dan is een goede voorbereiding van essentieel belang. Bovendien kan een documentaire niet worden gemaakt zonder beeldmateriaal, wat betekent dat de maker dit van te voren moet verzamelen. Ook in de representatie van zijn onderwerp zijn er veel parallellen. De filmmaker representeert zijn claim op dezelfde wijze als de redenaar zijn cliënt: zo gunstig mogelijk; gebruikmakend van de drie hierboven genoemde overredingsmiddelen (Nichols, 2001:50); en met als doel de kijker te overtuigen. In zal paragraaf 1.4 zal ik hier uitgebreider op ingaan.

Het tweede onderdeel dispositio betreft “de volgorde van het betoog en de

rangschikking van de stof en de overtuigingsmiddelen”: inleiding; uiteenzetting; met argumenten de eigen visie aannemelijk maken en die van de tegenpartij weerleggen; en het afsluiten van de rede (II.307). Volgens Nichols is ordening een belangrijke kracht van documentaires doordat film de mogelijkheid biedt om bewijs en emoties aan elkaar te koppelen. Bijvoorbeeld in de selectie van beeld en geluid en het onder en naast elkaar monteren hiervan (2001:57).

De derde taak van de redenaar is elocutio, de stijlleer, die bestaat uit vier stijlkwaliteiten:

correct taalgebruik, helder taalgebruik, taalschoonheid en gepastheid (III.37-212).

Hierbij zijn de eerste twee voornamelijk van belang voor het gezag van de redenaar die,

indien hij deze niet beheerst, zou worden uitgelachen door zijn toehoorders (III.52).

(11)

7 Taalschoonheid heeft als doel de kwestie uit te versterken (van Rooijen-Dijkman en Leeman,2003:248), op een manier die het gehoor boeit en die onderhoudend is en blijft (III.97). Om dit te bereiken bestaan uiteenlopende mogelijkheden, waarvan de

metafoor, het neologisme, de woordvolgorde en het ritme slechts enkele zijn (III.148- 209). Het laatste onderdeel is de gepastheid. Hierbij wordt gekeken naar de aard van de kwestie; de samenstelling van het publiek; de persoonlijkheid van de redenaar; en de situatie waarin de rede wordt gevoerd (III.211-212). Voor de gehele elocutio geldt dat de inhoudelijkheid van de kwestie van groot belang is voor de kwaliteit van de rede: “als de behandelde stof zelf waardevol is, verleent dit vanzelf glans aan de woorden.”

(III.125).

Elocutio behandelt dus de stijlkenmerken van de rede. Dit is dan ook de term (style) die Nichols (2001:57) hanteert, wanneer hij dit onderdeel betrekt op documentaires.

Hoewel voor documentaires geldt dat de gesproken tekst (indien aanwezig) correct en helder moet zijn en dat de maker bovendien een passende vorm moet vinden om zijn onderwerp te behandelen, is het vooral de ‘(taal)schoonheid’ waarin film zich

onderscheidt. De onuitputtelijke mogelijkheden die het editing-proces biedt, maken het gebruik van stijlmiddelen een kenmerkend onderdeel van het medium. Voor dit

onderzoek dat juist ingaat op de middelen die documentairemakers gebruiken om hun standpunten over te brengen, is elocutio naast inventio een belangrijk onderdeel. Daarom zal ik ook hierop in paragraaf 1.4 uitvoeriger ingaan.

Memoria is de taak van de redenaar om zijn uitgedachte en geordende redevoering uit zijn hoofd te leren en te onthouden (II.350). Ook werd van de klassieke redenaar verwacht dat hij, tijdens bijvoorbeeld een hoorzitting, de uitspraken van zijn

tegenstanders onthield, zodat hij ook hun standpunten kon gebruiken in zijn betoog (II.355). In plaats van letterlijke teksten, onthield de retoricus denkbeeldige objecten die hij in een denkbeeldige ruimte plaatste. Zo kon hij, door zich tijdens zijn rede in zijn hoofd door deze ruimte te bewegen, de objecten en hierbij behorende tekst en

formulering, vinden en gebruiken. Deze techniek heet de mnemotechniek (II.350 e.v.).

Documentaires verschillen hierin van redevoeringen, dat de documentairemaker zijn uiteenzetting niet hoeft te onthouden. Wanneer hij de film geschoten en gemonteerd heeft, ligt het betoog vast en zit de taak van de maker er in principe op. Nichols stelt daarom terecht dat memoria (bij hem memory) in documentaires een andere rol krijgt (2001:58). Niet de documentairemaker, maar de kijker dient de aangekaarte kwesties en getoonde beelden te onthouden. Niet om te overtuigen, maar om overtuigd te kunnen worden. Om te begrijpen. De volgorde van de beelden maakt van het bekijken van de film een zaak van voortschrijdend inzicht. De kijker legt relaties tussen beelden en zo geeft elk beeld betekenis aan de erop volgende en voorafgaande beelden. (vgl. Nichols, 2001:59-60).

Ook speelt memoria een belangrijke rol in het memorabel maken van gebeurtenissen. De visuele kracht van film kan ervoor zorgen dat deze gebeurtenissen door de kijker worden herinnerd door de manier waarop ze in beeld worden gebracht (Nichols, 2001:58-59).

Zo zullen bijvoorbeeld veel mensen bij het terugdenken aan de terreuraanslagen van 11

september 2001 het beeld voor ogen zien van twee brandende en rokende

(12)

8 wolkenkrabbers. In feite is dit ook het gebruik maken van de mnemotechniek:

herinneringen zijn gekoppeld aan objecten (de twee torens) die gemakkelijk te onthouden zijn.

Daarnaast maakt de filmmaker gebruik van ‘beeldconventies’ zodat de kijker begrijpt wat of wie hij ziet

15

. Voorbeeld 1.2 op de volgende pagina toont de conventionele weergave van een psychiatrische inrichting in fictiefilms. De ruimtes zijn groot, licht en wit; de patiënten en verpleegkundigen gaan in het wit gekleed; en er lopen allerlei markante figuren rond. Doordat de kijker bekend is met deze weergave, hoeft de filmmaker verder niet zijn best te doen om uit te leggen waar de scène zich afspeelt. Het beeld op zich geeft voldoende informatie om het te begrijpen.

Voorbeeld 1.2: conventionele weergaven psychiatrisch ziekenhuis

Jack Nicholson in One Flew Over The Cuckoo’s Nest,

Milos Forman: 1975

Bruce Willis in 12 Monkeys, Terry Gilliam: 1995

Russell Crowe in A Beautiful Mind, Ron Howard: 2001

Ook documentairemakers maken gebruik van dergelijke beeldconventies, zoals de arts in de witte jas, de wetenschapper voor de boekenkast; of de directeur aan de directietafel (voorbeeld 1.3)

Voorbeeld 1.3: conventionele weergaven in de bestudeerde documentaires

Super Size Me:

Steven Siegel, cardiologist (07:59)

Libeskind:

Kenneth Frampton, criticus (27:21)

Wiki’s Waarheid:

Jimmy Wales, mede-oprichter Wikipedia (08:07)

De functie echter van het gebruik van de conventies in documentaires gaat verder dan slechts een voor de kijker herkenbaar en begrijpelijk beeld te tonen. De kijkers moeten immers ergens van worden overtuigd. De kleding of de setting in voorbeeld 1.3 kunnen dan ook bijdragen aan de geloofwaardigheid van de spreker (ethos). Dat de

documentairemaker hiermee de bereidheid van de kijker om de beweringen van de spreker te aanvaarden kan beïnvloeden, is een voordeel dat bij kan dragen aan de overtuigingskracht van de film.

15

Conventies worden ook ingezet voor andere filmelementen, zoals bijvoorbeeld geluid (manier van

spreken van de expert, achtergrondmuziek).

(13)

9 De vijfde en laatste taak van de redenaar is de actio: het letterlijke opvoeren van de rede (van Rooijen-Dijkman en Leeman,2003:285), waarmee het uiteindelijke effect van al het voorgaande staat of valt (III.213). De klassieke redenaar beschikte voor een goede voordracht over zijn stem, zijn gesticulatie en zijn gezichtsexpressie. Deze beschikbare middelen dienden, zo schrijft Cicero voor, gecontroleerd en passend bij de

gemoedstoestand te worden ingezet (III.216 e.v.).

Wanneer Nichols (2001) actio (door hem vertaalt als delivery) toepast op documentaires, stapt hij over de concrete middelen van de redenaar heen (stem, gezicht en gesticulatie) en behandelt het als “de manier die werkt” om de boodschap over te brengen (p.60).

Hierdoor kan hij concluderen dat deze laatste taak van de redenaar niet beperkt hoeft te worden tot de rede, maar dat zij betrekking heeft op elke tekst die gericht is op het bereiken van resultaat: het overtuigen van de kijker.

Zelf vind ik dit een te algemene weergave van de betekenis van actio voor

documentaires. “De manier die werkt” of “het overtuigen van de kijker” kan immers evenwel op elocutio slaan. Voor mijn onderzoek blijf ik daarom dichter bij Cicero’s definitie van actio en bekijk ik juist de presentatie van het betoog: de filmische middelen en de status en modaliteit van de uitspraken van de experts.

1.4 Overtuigen

Hoewel alle vijf taken van de redenaar ook voor de documentairemaker van belang zijn en ze daardoor goede handvatten bieden voor het bestuderen van documentaires, wil ik de focus hier vooral leggen op de eerste, derde en vijfde taak: de inventio, elocutio en actio. Het zijn namelijk deze drie taken waarbij de filmmaker het probleem vaststelt;

bewijzen zoekt ter ondersteuning van zijn standpunten; en de keuzes maakt voor de manier waarop hij zijn claim presenteert. Zonder deze taken zou er niet eens een betoog kunnen zijn. Ieder betoog heeft een wat en een hoe nodig. Het wat komt aan bod bij inventio, terwijl elocutio en actio het hoe behandelen.

Een betoog zonder dispositio en memoria is daarentegen wel denkbaar. Natuurlijk zijn de volgorde van de uiteenzetting en de rol van het geheugen eveneens van groot belang voor een goed betoog, maar deze vormen eerder een invulling van het hoe, dan een daadwerkelijke aanvulling hierop.

1.4.1 Ethos, Logos en Pathos

Cicero stelt dat beweringen kunnen worden bewezen aan de hand van objectieve bewijzen (documenten, getuigenissen en pijnbankverklaringen) en bewijzen die van de redenaar zelf moeten komen (II.118-120). De eerste moeten slechts ter beschikking van de redenaar staan en stilistisch worden gepresenteerd. De tweede, de kunstmatige

bewijzen van Aristoteles (Retorica,II.1-3), vragen meer aandacht. Deze zijn het gunstig

presenteren van de eigen partij, door goede karaktereigenschappen, opvattingen, daden

(14)

10 en leefwijze uit te lichten en te loven

16

(De Oratore, II.182 e.v.); het geven van

informatie op een manier dat de eigen partij het er het beste afbrengt (II:292); en het emotioneel beïnvloeden

17

van het publiek (II.185), door een temperamentvolle (II.211) en vooral betrokken presentatie (II.190 e.v.)

18

. In de Latijnse vertaling zijn deze

kunstmatige bewijzen de bekende logos, pathos en ethos van Aristoteles (van Rooijen- Dijkman en Leeman, 2003:157; Grootendorst, 2009).

Nichols vertaalt logos, pathos en ethos respectievelijk als demonstratief, emotioneel en ethisch bewijs (2001:50). In zijn uitwerking echter beperkt hij zich tot de inventio (het bedenken en bijeenzoeken van de ‘bewijzen’), terwijl het voor de analyse van een multimodaal medium als de documentaire belangrijk is te beseffen dat deze bewijzen juist bewezen kunnen worden met behulp van de vier andere taken. De retorica is geen systeem van vijf afzonderlijke taken, maar een systeem waarbij alle taken met elkaar te maken hebben. De geloofwaardigheid van de in de inventio gevonden demonstratieve, emotionele en ethische bewijslast, staat of valt met de middelen die worden ingezet (elocutio) om het op de kijker over te brengen. De volgorde (dispositio), de aansluiting op de voorkennis van de kijker (memoria) en de presentatie (actio) spelen hierin een grote rol.

Bij het bekijken van de door mij geanalyseerde documentaires, zijn de drie types bewijzen duidelijk terug te vinden. Zo is bijvoorbeeld in Rising Gulf te zien hoe demonstratief bewijs samengesteld kan worden door tijdens de gesproken tekst beelden te tonen die demonstreren dat het ‘waar’ is wat er gezegd wordt (zie voorbeeld 1.4).

Voorbeeld 1.4: Demonstratief bewijs in Rising Gulf (39:36-40-29).

3936 …grens aan gesteld, dan ga je je zorgen maken. We hebben een mooi strand in Jumeirah…

3942 …waar ik als kind en tiener kwam… …en tien jaar geleden ook nog. Met mijn moeder, zussen en vriendinnen genoot ik daar van de zonsondergang. Dat kan niet meer. [interviewer: waarom niet?]

Ga zelf maar kijken. [interviewer: wat is de moeilijkheid?] [kijkt in camera] Het is een openbaar strand. Je ziet er vrouwen die nauwelijks bedekt of gekleed zijn. Je ziet niks anders. Dat is gênant voor ons. We voelen ons er niet prettig…

16

En die van de tegenpartij te laken.

17

Door het opwekken van sympathie, haat, angst, hoop vreugde, verdriet, afgunst en medelijden (II.206- 211; vgl. ook Aristoteles’ Retorica, boek II).

18

In De Oratore geeft Cicero hiervan een voorbeeld waarbij een retoricus zijn cliënt, een oud bevelhebber,

zijn kleren laat scheuren om zijn eervolle littekens aan de rechters te tonen (II.141).

(15)

11

4020 …meer.

4029 Ik…

Onderstreepte zinnen geven de tekst aan waaraan de beelden zijn gerelateerd.

Het inspelen op bepaalde standpunten die het geadresseerde publiek aanhangt, is het gebruiken van emotioneel bewijs. Het belachelijk maken van George W. Bush en consorten door Michael Moore in zijn documentaire Fahrenheit 9/11, is hiervan een voorbeeld. Emotioneel bewijs kan echter ook van een heel andere orde zijn. Zo worden in de documentaire Food Design weinig smakelijke beelden van vlees getoond. Wellicht om een bepaald gevoel over eten op te wekken bij de kijker.

Voorbeeld 1.5: Emotioneel bewijs in Food Design (45:06-45:37).

4506 . . . . . .

4515 Ze zien het niet meer als een dier met ribben, een ruggengraat of poten. Ze zien stukken. Met wat geluk zit er nog bot aan, maar meestal…

4527 …ook niet. Ze eten alleen puur vlees, dat ze er niet aan herinnert.

Dat het ooit een…

4533 …varken, een ezel, een haas of zelfs een hond… [is geweest]

Het laatste bewijs waarmee documentairemakers hun publiek kunnen overtuigen, is ethisch bewijs: het wekken van een indruk van een goed moraal en geloofwaardigheid.

Deze geloofwaardigheid halen makers niet alleen uit de connotatie van de documentaire, die überhaupt als betrouwbaar wordt gezien. Zij onderstrepen dit veelal ook op andere wijze: door experts aan het woord te laten (vgl. Rosteck en Frentz, 2009:11; Metz, 2007:311). Voorbeeld 1.6 toont drie experts uit drie verschillende documentaires.

Experts die hun autoriteit ontlenen aan hun academische graad. Alle drie hebben een

doctorstitel en doceren aan een Amerikaanse universiteit.

(16)

12

Voorbeeld 1.6: Ethisch bewijs d.m.v. experts in drie documentaires.

Beperkt houdbaar:

Dr. Nancy Etcoff - psycholoog Harvard University (15:41)

De stem van de Generatie Obama:

Dustin Gish Prof. Politieke retoriek Holy Cross University (04:50)

Super Size Me:

John F. Banzhaf III - Law Professor, George Washington University (17:30)

1.4.2 De deskundige als overtuigingsmiddel

Het nut van experts om de standpunten van de documentairemaker te ‘bewijzen’ wordt onderstreept door Nichols die ze als medebepalende factor ziet voor de voice van de documentaire (vgl. 2001:45). De inzet van experts draagt daarmee actief bij aan de overtuigingskracht van de film. Dit erkent ook Grootendorst die het als volgt stelt: “Hoe hoger de opleiding van de spreker, hoe groter zijn geloofwaardigheid” (2009). Van Lunteren et al. (2002) bundelen in hun boek over deskundigen een groot aantal artikelen, waarin het sterke geloof in de expert en diens deskundigheid wordt aangetoond. Een voorbeeld hiervan is De Wilde die aangeeft dat “de behoefte aan personen die ons op allerlei gebieden de weg wijzen regelmatig zo sterk is, dat ons kritische vermogen geheel verdampt” (in Van Lunteren, 2002:193). Een soortgelijke mening is terug te lezen bij Walton (1997) die behoorlijk vergaande uitspraken doet over de macht van expertise:

If you think of it, in fact, nearly everything we believe is believable because it is based on the opinions of experts. In this age of specialization, it is not possible to escape accepting things on the basis of authority.

(Walton, 1997:1)

Walton geeft verder aan dat het erg moeilijk is om als een niet-expert de beweringen van de expert in twijfel te trekken, laat staan te weerleggen (1997:22). Volgens hem is het daarom belangrijk te erkennen dat het beroep doen op de autoriteit van een deskundige een zeer machtig en veelgebruikt argumentatietype is

19

, dat onze beslissingen

beïnvloedt. In zijn uiteenzetting komt naar voren dat dit doorwerkt in zowel onze dagelijkse overwegingen (gezond eten) als in de ‘grotere’ keuzes die we maken

(politieke voorkeur, het oordeel in een rechtszaak) (vgl. Walton, 1997:29). Het is dan ook aannemelijk dat de houding van de kijker tegenover de standpunten van de documentairemaker wordt beïnvloed door de autoriteit van de aangedragen experts.

19

Vgl. ook Nichols, 1985 in McClure en McClure, 2001:84

(17)

13

1.4.3 De connotatie van betrouwbaarheid

De inzet van (wetenschappelijke) expertise als argumentatiemiddel in documentaires is dus veelgebruikt en zeer machtig. Dit lijkt op het eerste gezicht volkomen legitiem en duidt voornamelijk op zorgvuldigheid, maar bij nadere beschouwing blijken de twee moeilijk verenigbaar.

In de eerste plaats omdat de objectiviteit van de wetenschap, haaks staat op de in paragraaf 1.3 besproken partijdigheid van documentaires (Walton, 1997:13 en 17; De Wilde in Van Lunteren et al. 2002:197; De Oratore I.143). Daarnaast staat de

uitvoerigheid van wetenschap haaks op de beknoptheid van het medium film. Voor wetenschap geldt dat een uitspraak controleerbaar moet zijn en zij hanteert daarom bewijzen zoals verwijzingen naar eerder onderzoek en een gedegen onderzoeksmethode.

Regels die uitvoerigheid sorteren. Film is een vluchtig medium en daarom geldt dat een uitspraak vooral duidelijk moet zijn en de formulering eerder kort dan uitvoerig (vgl.

Tollebeek in Van Lunteren et al. 2002:1985).

Naast de inzet van wetenschappelijke expertise is een ander veelgebruikt

argumentatiemiddel het journalistieke principe van hoor en wederhoor: het tonen van zowel de voor- als tegenstanders van de claim (vgl. Nichols,2001:56; De Oratore, II.307). De journalistiek hanteert dit principe, omdat zij een onpartijdige weergave van de feiten nastreeft. Aangezien het de doelstelling van de filmmaker is de kijker te

overtuigen, is het aannemelijk dat de hoor- en wederhoor in documentaires een andere functie heeft dan een zuiver journalistieke. Door beide partijen aan het woord te laten, wekt de documentairemaker slechts de suggestie onpartijdig te zijn. Dat het de makers niet om werkelijke onpartijdigheid gaat, komt naar voren in de ongebalanceerde

toepassing van het principe in de door mij geanalyseerde documentaires. In veel gevallen komen de voorstanders van de claim vaker in beeld dan de tegenstanders en speelt hun bijdrage een belangrijkere rol binnen het betoog.

Het bovenstaande laat zien dat het gebruik van experts en het principe van hoor- en wederhoor in documentaires wellicht een andere functie heeft dan slechts het

waarborgen van een gedegen benadering van het onderwerp. Eerder worden zij ingezet om, met behulp van voor de kijker toegankelijke expertise en de suggestie van een onpartijdige benadering, de documentaire de connotatie van betrouwbaarheid te verlenen (vgl. Metz, 2007:10). Op deze manier hoopt de documentairemaker de geloofwaardigheid van zijn betoog te vergroten en de kijker te kunnen overtuigen van zijn standpunten.

1.5 Representatie van de expert

Hierboven heb ik besproken dat de doelstelling van de documentairemaker is de kijker

te overtuigen. Vervolgens heb ik laten zien dat de retorica handvatten biedt om deze

doelstelling te verwezenlijken. Daarna heb ik uitgelegd dat wetenschappelijke expertise

en journalistieke principes voornamelijk worden ingezet om de geloofwaardigheid van

de claims die in de films worden gepresenteerd te vergroten.

(18)

14 Nu zal ik specifieker ingaan op de filmische middelen die de documentairemaker ter beschikking heeft om de experts in beeld te brengen. Documentaires leunen namelijk sterk op de vele mogelijkheden die de multimodaliteit van het filmgenre biedt. Deze multimodaliteit maakt het mogelijk om tegelijkertijd verschillende standpunten op zowel impliciete als expliciete wijze op de kijker over te brengen. Zowel in het voordeel van de voorstanders van de claim, als in het nadeel van haar tegenstanders.

Ik hanteer het begrip filmische middelen, omdat de samenvoeging van de termen

filmisch en middelen het beste de lading dekt

20

. Het betreft hier immers de middelen die betrekking hebben op het maken van de film en waarmee het multimodale karakter van de documentaires wordt gerealiseerd. Het begrip beperkt zich niet alleen tot de

cinematografische aspecten als compositie en mise-en-scène

21

, maar omvat ook de

middelen die naar voren komen in het editing-proces, zoals het gebruik van inserts voor de visuele ondersteuning. Eerst zal ik de filmische middelen bespreken die direct op de expert betrekking hebben. Vervolgens plaats ik dit in een breder kader, door ook andere filmische middelen te bespreken die worden ingezet door de filmmakers en die invloed hebben op de representatie van de experts. Op deze manier wordt inzichtelijk hoe de visuele modus van documentaires kan worden aangewend om de geloofwaardigheid van experts vorm te geven. Zowel in positieve als in negatieve zin.

1.5.1 Specifieke filmische middelen

Een voordeel voor de maker is dat de kijker bij het zien van een documentaire snel bereid is een spreker te accepteren als toepasselijk voor de kwestie (Machin en Jaworski, 2006: 356). Hoe deze toepasselijkheid wordt gerealiseerd komt duidelijk naar voren in voorbeeld 1.6. Wetenschappers met een specialisme worden getoond om bepaalde standpunten in de documentaires te onderbouwen: psycholoog Nancy Etcoff komt te spreken over het zelfbeeld van vrouwen; professor politieke retoriek Dustin Gish legt enkele retorische principes in speeches uit; en professor in de rechten John F. Banzhaf III bespreekt de juridische aspecten van de strijd tegen overgewicht. Voor alledrie geldt dat hun relatie tot het onderwerp duidelijk is en hun relevantie wordt ondersteund door de mise-en-scène: de manier waarop en hetgeen waarmee zij in beeld worden gebracht:

Etcoff zit in een vergaderzaal voor een flipover en achter een laptop, waarop ze zojuist de cijfers van haar onderzoek heeft getoond; Gish zit in zijn kantoor achter een

computer waarop hij telkens fragmenten van een speechende president Obama laat zien waarmee hij zijn uitleg ondersteunt; en Banzhaf zit aan een bureau tussen stapels

dossiers die zijn actieve juridische werkzaamheden lijken te onderstrepen. Wat opvalt in dit voorbeeld (1.6) is dat de documentairemakers de eerder besproken beeldconventies (paragraaf 1.3.2) inzetten, om de relevantie van de deskundigen ten opzichte van het onderwerp van de documentaire weer te geven.

20

Filmisch: zoals eigen is aan de film (i.c. de multimodaliteit). Middel: datgene wat gebezigd wordt om een doel te bereiken (Van Dale, 2005).

21

Mise-en-scène bestaat uit dat wat de filmmaker bewust in beeld laat komen in het filmkader (frame):

setting, kleding, belichting en (tot op zekere hoogte) het gedrag van de personen in beeld (Boggs en

Petrie, 2004:176 e.v.).

(19)

15 Aangezien de documentairemaker de kijker wil overtuigen van zijn standpunten, is een relevante spreker echter niet genoeg. Deze moet daarnaast en vooral overtuigend zijn.

Rosteck en Frentz (2009) bespreken hoe dit kan worden gerealiseerd en geven aan dat door het tonen van referenties, de spreker “is constructed as expert” (p.9). In het geval van Rosteck en Frentz gaat het over ex-vice-president Al Gore en wordt diens

expertschap onder andere onderbouwd met foto- en videomateriaal uit zijn loopbaan, waarmee wordt aangetoond dat hij weet waarover hij spreekt

22

. De hierna getoonde voorbeelden 1.7a t/m 1.7c laten verschillende manieren zien hoe, in de voor dit onderzoek onderzochte documentaires, expertschap wordt geconstrueerd door het gebruik van referenties.

Voorbeeld 1.7a: De constructie van expertschap d.m.v. referenties Wiki’s Waarheid (bewerkt) 2511 [Voice over: De poortwachter par excellence is de hoofdredacteur van de

meest prestigieuze encyclopedie ter wereld: …]

…de Encyclopaedia Britannica

Ik snapte niet hoe je het [Wikipedia]…

2514 …kon zien als een encyclopedie.

In het bovenstaande voorbeeld (1.7a) is te zien hoe Bob McHenry niet alleen wordt geïntroduceerd als de “poortwachter par excellence”, maar bovendien als de belangrijkste man bij de “meest prestigieuze encyclopedie ter wereld”. Daarnaast wordt hij

geportretteerd in een ruimte van encyclopedische statuur: vol antiek, opgezette dieren en andere bijzondere attributen. Een betere manier om iemand autoriteit te verlenen om te spreken over een online encyclopedie lijkt vrijwel ondenkbaar.

Voorbeeld 1.7b: De constructie van expertschap d.m.v. referenties in Super Size Me (bewerkt).

1718 Voice over documentairemaker: People say he's crazy, …

22

Gore was erbij toen zijn professor voor het eerst data toonde die Global Warming aantoonden; Gore

probeerde als senator de kwestie op de agenda te zetten; Gore reist al jaren de wereld over met dezelfde

boodschap: De aarde warmt op. Daaraan moeten wij iets doen, daaraan kunnen wij iets doen.

(20)

16

1727 […but that's what they used to say about him when he first sued the tobacco companies. … ]

…Until he won.

In voorbeeld 1.7b construeert Morgan Spurlock professor Banzhafs autoriteit op het gebied van de jurisdictie door een groot succes uit diens verleden te belichten: het winnen van de rechtzaak tegen de tabaksindustrie. De documentairemaker ondersteunt dit visueel met inserts van enkele (voor)pagina’s uit gerenommeerde tijdschriften.

Voorbeeld 1.7c: De constructie van expertschap d.m.v. referenties in De Stem van Generatie Obama (bewerkt).

3422 [Ik kreeg de kans om] Kennedy’s rechterhand te zijn bij beleidsbeslissingen ik was zijn adviseur, in het begin ook inzake het binnenlandse…

3432 …beleid en toen hij zijn inauguratietoespraak ging houden hadden we al acht jaar samengewerkt.

Voorbeeld 1.7c toont foto’s van speechschrijver Ted Sorensen die samenwerkt met de vroegere Amerikaanse president John F. Kennedy. Dit beeldmateriaal ondersteunt Sorensens bewering dat hij niet alleen speeches schreef voor Kennedy, maar dat hij hem als diens rechterhand bovendien advies gaf. De functie hiervan binnen de documentaire is gelijk aan die van de twee voorgaande voorbeelden (1.7a en 1.7b): het construeren van de autoriteit en hiermee de geloofwaardigheid van de expert (vgl. Rosteck en Frentz, 2009: 9-10)

23

.

Nichols behandelt in zijn bespreking van de voice van documentaires de andere kant van de geloofwaardigheidsconstructie: de deconstructie van geloofwaardigheid. Aan de hand van The Thin Blue Line (1987), laat hij zien dat het gezegde door het naast elkaar

plaatsen van beeld en tekst eveneens kan worden onderuitgehaald. In zijn voorbeeld wordt de validiteit van een sleutelgetuige in twijfel getrokken door tussengevoegde scènes van een lichtvoetige entertainment film (2001:48-49). Enkele pagina’s later onderstreept hij zijn uiteenzetting nogmaals door te stellen dat het beeld duidelijk kan maken dat het gezegde niet serieus dient te worden genomen (vgl. p.55). Het

onderuithalen van de uitingen door middel van het beeldmateriaal of andersom wordt ook besproken door Van Leeuwen (2005:230) die spreekt over beeldmateriaal dat

23

Vergelijk Aristoteles’ Ethos: paragraaf 1.4.1.

(21)

17 contrasteert met de tekst en door Hunston die aangeeft hoe de verbale tekst de visuele tekst kan contradiceren (2008:78).

1.5.2 Algemene filmische middelen

Deze voorbeelden van de constructie of de ondermijning van expertschap en

geloofwaardigheid, maken deel uit van de vele filmische middelen die de filmmaker tot zijn beschikking heeft om zijn boodschap over te brengen. Middelen die zowel op directe als indirecte wijze kunnen worden ingezet om de kijker te overtuigen.

Cicero schrijft voor dat de redenaar zijn stelling juist niet expliciet moet formuleren, maar deze “alleen impliciet door de redenering duidelijk moet maken” (II.177). Even verderop geeft hij aan dat het gunstig stemmen en het emotioneel beïnvloeden van het publiek niet voor het publiek zichtbaar moeten zijn. Het publiek moet de indruk hebben dat de redenaar niet anders wil dan informatie verstrekken (II.310). Nichols laat zien dat documentairemakers deze principes hanteren, wanneer hij aangeeft dat de voice zowel direct als indirect in films naar voren komt (2001:46-47).

De directe expliciete voice is het gesproken of geschreven woord dat zegt: “see it this way”. De subtielere indirecte voice impliceert slechts (Nichols, 2001:47-48). Hoewel de laatste de kijker uitnodigt zelf te kijken, is deze implicatie bij uitstek het werkterrein van het medium film. Door de multimodaliteit is de documentaire namelijk in staat

standpunten te impliceren, op een manier waar geen boek of redevoering tegenop kan.

Beelden kunnen nieuwe betekenissen geven aan geluidsfragmenten en andersom. Door de selectie en schikking van beelden kunnen eveneens nieuwe betekenissen worden gecreëerd, die het standpunt van de kijker ten opzichte van de claim kunnen

beïnvloeden (vgl. Armstrong,1990:37; Smith,2007:326). Nichols meent zelfs dat de bereidheid van de kijker om de claim van de documentaire te accepteren, sterk afhangt van de “stylistic and rhetorical power of the film” (2001:74-75). In een artikel over de voice van hedendaagse documentaires, stelt hij dat deze kracht van de film voortkomt uit de optelling van alle elementen die samen de film vormen:

“[…] the selection of shots, the framing of subjects, the juxtaposition of scenes, the mixing of sounds, the use of titles and inter-titles […] all those stylistic means by which a filmmaker conveys a distinct perspective on a given subject and seeks to persuade the viewer to adopt this

perspective as his or her own.”

(Nichols, 2005:3).

Hoewel Nichols’ bovenstaande uiteenzetting betrekking heeft op hedendaagse

documentaires, is de cumulatieve kracht van de verschillende filmische middelen al jaren bekend bij filmmakers. Al in 1916 waren de makers van The Battle of the Somme in staat de middelen zo in te zetten dat ze hun publiek overtuigden van hun standpunten

24

.

24

Zie paragraaf 1.2.3.

(22)

18 Naast het gebruik van indrukwekkend beeldmateriaal wisten zij zeer effectief door

opbouw, tussentitels

25

, camerastandpunten en editing, de ‘moderne’ industriële

oorlogsvoering in beeld te brengen (Hodgkins, 2008:13-17). Het feit dat in deze film gesproken tekst volledig ontbreekt, onderstreept opnieuw de overtuigingskracht van de filmische middelen.

Documentairemaker Frederick Wiseman is zich eveneens bewust van de kracht en de mogelijkheden van het medium film en zet in zijn documentaires veel filmische middelen in om zijn standpunten op de kijker over te brengen. Zo gebruikt hij in zijn documentaire Maneuvre (1979) over Amerikaanse militairen die in de Koude Oorlog in Duitsland gevestigd waren, onder andere conventies uit de fictiefilm om een parallel te trekken tussen werkelijke oorlogsvoering en de in de film getoonde militaire oefening.

Door het tonen van een militaire oefening als een onbevredigende variant op een werkelijke veldslag, schildert hij de Amerikaanse aanwezigheid in het naoorlogse Duitsland af als nutteloos, zonder dit op één moment expliciet te uiten (Armstrong, 1990).

Om de overtuigingskracht van de documentaire te vergroten, kan de filmmaker ook gebruik maken van de (suggestie van) realiteit. Zo stelt Mulugandam dat het tonen van herkenbare oriëntatiepunten kijkers kan overhalen te geloven dat wat in de film getoond wordt, werkelijk heeft plaatsgevonden (2004:45; vgl. Nichols, 2001:57). Ook de lengte van shots, of bijvoorbeeld het gebruik van een handheld camera

26

kan betekenis krijgen in film. Beide technieken kunnen namelijk bijdragen aan de impressie van onbewerkte gebeurtenissen en daardoor de impressie van een realistische weergave. (Nichols, 1985 in McClure en McClure, 2001:84; Boggs en Petrie, 2004:149). Het tonen van de realiteit biedt de kijker de “illusion of transparency” wat de betrouwbaarheid van de documentairemaker en zijn claim ten goede kan komen (Nichols, 1991 in Mulugandam, 2004:45).

1.5.3 Getrainde kijkers

Filmische middelen dragen vaak op een indirecte manier bij aan de onderbouwing van het standpunt van een documentairemaker. Een claim wordt dan ook zelden expliciet geuit. Eerder poogt de maker de kijker door structurele implicatie te overtuigen van zijn standpunten. Dit impliceren is mogelijk, doordat de kijkers ‘getraind’ zijn film te

interpreteren. Terwijl in het dagelijks leven alles van tijd en ruimte afhankelijk is en de samenhang hiertussen van essentieel belang is om de werkelijkheid te begrijpen, is het volkomen geaccepteerd dat in de filmwerkelijkheid tijd en ruimte worden verknipt en in de narratieve structuur van de documentaire worden geschikt. Kijkers vragen zich niet bij elk shot dat zij zien af “wat of wie zie ik hier?”, maar interpreteren het getoonde in de context van de film (vgl. Machin en Jaworski, 2006:346-347). Dit geeft de filmmaker de

25

The Battle of the Somme is een stomme film. Met behulp van teksten tussen de verschillende scènes werd het publiek duidelijk gemaakt wat ze zagen (met impliciete aanwijzingen voor de interpretatie ervan).

26

Het filmen zonder gebruik te maken van een statief of een andere stabilisator (Bordwell en Thompson,

2004: 503).

(23)

19 mogelijkheid de narratieve structuur zo op te bouwen dat zijn standpunten het gunstigst worden gepresenteerd. Nichols geeft terecht aan dat het inspelen op de getrainde manier van kijken, onder andere door het gebruikmaken van (beeld)conventies, een

fundamenteel middel vormt bij een overredende representatie (2001:68).

1.6 Evaluatie

Documentairemakers hebben dus een groot aantal mogelijkheden ter beschikking om hun boodschap over te brengen en vooral om deze op een geloofwaardige manier over te brengen. Met behulp van de filmische middelen benadrukt de documentairemaker die elementen van de film of uitspraken van de experts, die hij belangrijk vindt en die zijn betoog versterken. Deze selectieve benadrukking van bepaalde elementen in een verhaal noemen Labov en Waletzki evaluatie (1967:37).

Hoewel zij zich oorspronkelijk beperkten tot evaluatie in gesproken tekst, is het begrip evengoed (of misschien juist) van betrekking op film. Dit komt onder andere naar voren in Labovs opmerking dat “the evaluation of the narrative forms a secondary structure which is concentrated in the evaluation section but may be found in various forms throughout the narrative” (1972 in Maier, 2009:164). De tweede structuur die in verschillende vormen kan worden teruggevonden in het verhaal, is bij uitstek van toepassing op film. In zijn uitwerking van de implicerende kracht van de voice van de documentaire stelt Nichols namelijk het volgende:

The argument and voice of the film lie embedded in all the means of representation available to the documentary apart from explicit

commentary. […] This voice advances an argument by implication. The argument operates on a tacit level. We have to infer what the filmmaker’s point of view , in fact, is.

(Nichols, 2001:48)

De argumentatie die op een tacit level opereert en die de kijker zelf moet afleiden, is hetzelfde als de twee structuur van Labov en Waletzki. Dit betekent dat evaluatie

handvatten biedt om de wijze waarop de voice van de documentaire wordt vormgegeven te analyseren. Om te begrijpen hoe evaluatie in film werkt is het goed om eerst aan de hand van een simpel voorbeeld (1.8 ) de basisprincipes inzichtelijk te maken.

Voorbeeld 1.8: De tweede structuur in een verhaal.

“Afgelopen jaar kreeg ik van Sinterklaas maar één cadeautje. Dat vond ik zo zuinig van die ouwe man.”

In deze hele korte ‘vertelling’ wordt de gebeurtenis “afgelopen jaar kreeg ik van Sinterklaas één cadeautje” op twee manieren geëvalueerd. Zowel in de evaluatiesectie

“dat vond ik zo zuinig…”, als door het hele verhaal heen: “maar één cadeautje” drukt de teleurstelling van de verteller uit en “die ouwe man” geeft aan hoe hij tegen

Sinterklaas aankijkt. De verteller geeft door deze evaluatieve toevoegingen aan wat zijn

standpunt is ten opzichte van de gebeurtenis én hoe hij wil dat de luisteraar het verhaal

begrijpt.

(24)

20 Hoe evaluatie kan worden vormgegeven in een documentaire, hebben we al in de

voorgaande paragrafen (met name 1.5) kunnen zien. Hierin werd immers ingegaan op de filmische middelen die de documentairemaker ter beschikking heeft en hoe deze op subtiele wijze worden ingezet om de standpunten van de documentairemaker (de voice) op de kijker over te brengen. Het zijn deze filmische middelen die een belangrijk deel vormen van de tweede structuur waarover Labov spreekt. De inzet van beeldconventies waarmee autoriteit wordt verleend aan de experts; de onderstreping van hun relevantie door bijvoorbeeld de mise-en-scène; en de constructie van geloofwaardigheid door inserts, zijn alle voorbeelden van manieren waarmee de filmmaker nadruk legt op bepaalde aspecten die van belang zijn voor zijn betoog. Zo wordt evaluatie in handen van de documentairemakers een subtiel overtuigingsmiddel.

Er zijn naast deze filmische middelen ook andere manieren om teksten, in dit geval de representatie van experts, van evaluatie te voorzien. Namelijk door gebruik te maken van de status en modaliteit van de uitspraken van de experts en de hierbij getoonde visuele ondersteuning (vgl. Hunston, 2008). Status en modaliteit functioneren als evaluatoren van teksten. De begrippen kennen aan elk beeld en aan elke uitspraak een waarde toe.

Beide begrippen hebben betrekking op subtiele niveaus van evaluatie en zijn daarom zeer geschikt om de geloofwaardigheid van de experts te construeren. Wanneer de documentairemaker in de selectie van uitspraken en ondersteunende beelden ervoor zorgt dat die van de pro-experts de hoogste status en modaliteit hebben, kan hij invloed uitoefenen op hun geloofwaardigheid ten opzichte van de contra-experts. Hierdoor vormen status en modaliteit middelen die kunnen worden ingezet in de constructie van geloofwaardigheid om de kijker te overtuigen. In de volgende paragrafen (1.6.1 en 1.6.2) volgt een nadere uitwerking van de begrippen.

1.6.1 Status

Taalkundige status geeft aan hoe een uitspraak moet worden opgevat. Het gaat in op de vraag wat de aard is van een bewering van een expert. Hunston beschrijft status als “the degree of alignment, or correspondence, between a proposition and the world”

(2008:65). Deze overeenstemming kan volgens haar exact zijn (een feit), zij kan mogelijk zijn, zij kan een mening zijn, of de overeenstemming is fictief. De verschillen in

overeenstemming met de werkelijkheid hangen samen met verschillen in

geloofwaardigheid. Zo zal een feit vrijwel zeker als waar worden aangenomen, terwijl bij een mogelijkheid nog uitsluitsel moet worden gevonden; een mening in twijfel kan worden getrokken; en een fictieve uitspraak alleen betekenis heeft in een fictieve werkelijkheid. Hieronder enkele voorbeeldzinnen ter illustratie (voorbeeld 1.8).

Voorbeeld 1.9: Taalkundige status.

1. Feit: “Ik ben student.”

2. Mogelijkheid: “Als ik koning was, dan zou ik elke dag in mijn limonadezwembad zwemmen.”

3. Mening: “Het is hier fantastisch.”

4. Fictie: “Onder mijn bed zit een grote rode draak.”

(25)

21 Dit betekent in de documentaire, dat wanneer een expert een uitspraak doet, deze door de kijker op verschillende manieren kan worden geëvalueerd. Hierbij is het aannemelijk dat wanneer de kijker een uitspraak als een feit evalueert hij deze eerder als waar

aanneemt dan wanneer het een mogelijkheid, een mening of een fictieve bewering zou zijn. De overeenstemming met de werkelijkheid is immers groter.

Hoewel een documentairemaker een expert niet kan verplichten te spreken in bijvoorbeeld mogelijkheden of feiten, kan hij in de selectie van zijn materiaal hierop zeker invloed uitoefenen. Zoals ik hierboven al aangaf, zou hij ervoor kunnen zorgen dat de pro-experts, wanneer zij aan het woord komen, meestal feitelijke uitspraken doen, terwijl de contra-experts veelal met meningen in beeld worden gebracht.

Naast taalkundige status die betrekking heeft op gesproken en geschreven tekst, bestaat er ook visuele status. De definitie hiervan is vrijwel identiek aan taalkundige status, maar geeft aan hoe beeld moet worden gezien. Hier gaat het dus over de graad van

overeenstemming tussen het beeld en de werkelijkheid. Hunston noemt als voorbeelden onder andere interviews (feitelijke relatie tussen beeld en werkelijkheid), nagespeelde gebeurtenissen (mogelijke relatie), tekenfilm (interpretatieve relatie) en fictiefilm (fictieve relatie) (2008:74-76). Voorbeeld 1.10 laat enkele voorbeelden zien uit de door mij geanalyseerde documentaires.

Voorbeeld 1.10: Visuele status

Feitelijke relatie Fahrenheit 9/11, 21:19

Geïnterviewde met op de achtergrond het Witte Huis.

Mogelijke relatie Food Design, 11:33-11:38

Een lange shot van een meisje dat geniet van haar maaltijd (het genieten word nogal sterk aangezet, wat wijst op enscenering).

Interpretatieve relatie Super Size Me, 18:13

Fragment uit een McDonald’s tekenfilm.

(26)

22

Fictieve relactie Fahrenheit 9/11, 2302 Fragment uit een televisieserie.

Ook hiervoor geldt dat de verschillen in overeenstemming met de werkelijkheid

samenhangen met verschillen in geloofwaardigheid. Een interview kan bijvoorbeeld als zeer geloofwaardig worden ervaren, terwijl de geloofwaardigheid van een tekenfilm te wensen overlaat.

Meer nog dan bij de tekstuele status, kan de documentairemaker bij de visuele status invloed uitoefenen op zijn materiaal. Hij hoeft immers niet alleen gebruik te maken van hetgeen de expert voor de camera gezegd heeft. Hij kan putten uit allerhande

beschikbaar filmmateriaal om de spreker visueel te ondersteunen dan wel onderuit te halen. Zoals we al zagen in paragraaf 1.5.1 kunnen inserts de geloofwaardigheid van de expert maken of breken. De expert die wordt ondersteund met beelden uit een

tekenfilm, wordt wellicht minder serieus genomen, dan degene waarbij tijdens zijn betoog wetenschappelijk tabellen worden getoond.

1.6.2 Modaliteit

Status is één van de subtielere middelen om de geloofwaardigheid van experts vorm te geven. Modaliteit is een ander. Taalkundige modaliteit geeft aan hoe waar een bewering wordt gepresenteerd (Van Leeuwen, 2005:160). Dit betekent dat niet alleen de aard van de bewering er toe doet, dus of een bewering bijvoorbeeld een feit of een mening is, maar ook de manier waarop de bewering wordt uitgesproken. Zo kan een feitelijke uitspraak door een twijfelaar worden gepresenteerd als een mogelijkheid: “De aarde zou wel eens rond kunnen zijn”; en kan iemand met een grote mond een mening formuleren als een feit: “De aarde is plat. Anders zouden we er immers vanaf rollen.”

Voor modaliteit geldt evenals voor status dat er sprake is van een schaalverdeling. De hoogte van de modaliteit geeft aan hoe waar de kijker de bewering moet evalueren. Dat dit invloed heeft op de overtuigingskracht van de spreker is aannemelijk. Een feit heeft meer autoriteit dan een mening of een mogelijkheid. Door de bewering als een feit vorm te geven, wint hij aan geloofwaardigheid. Bovendien kan taalkundige modaliteit worden onderverdeeld in objectieve, subjectieve en frequentie modaliteit. De verschillende

varianten zijn terug te lezen in de onderstaande voorbeeldzinnen (1.11).

Voorbeeld 1.11 Taalkundige modaliteit

Objectieve modaliteit

Laag: “Het zou wel eens kunnen gaan regenen.”

Gemiddeld: “Er is een grote kans dat het gaat regenen.”

Hoog: “Het is zeker dat het gaat regenen.”

(27)

23 Subjectieve modaliteit

Laag: “Ik heb het gevoel dat dit gestolen is.”

Gemiddeld: “Ik ben er vrij zeker van dat dit gestolen is.”

Hoog: “Ik weet zeker dat dit gestolen is.”

Frequentie modaliteit

Laag: “De keizer koopt soms nieuwe kleren.”

Gemiddeld: “De keizer koopt vaak nieuwe kleren.”

Hoog: “De keizer koopt altijd nieuwe kleren.”

Over de modaliteit van uitspraken zou kunnen worden gezegd dat deze afhankelijk zijn van de expert die ze uit. Evenals bij de tekstuele status echter, kan de

documentairemaker uitspraken zo selecteren dat van de pro-experts de uitingen met de hoogste modaliteit getoond worden, terwijl de contra-experts het moeten doen met laag modale uitspraken. Bovendien kan een filmmaker door zijn, zelden hoorbare,

vraagstelling bepaalde antwoorden uitlokken. Zo zal de vraag “Wat vindt u van…” snel worden beantwoord met een laag modale uitspraak: “Ik vind dit en dit.”, terwijl de vraag “Hoe zit het met…” eerder zal worden beantwoord met het hoog modale: “Het zit zo en zo.”

Naast taalkundige modaliteit bestaat er eveneens visuele modaliteit. Omdat

documentaires multimodale teksten zijn met een zeer sterke visuele component, is het belangrijk ook hierover meer te weten te komen.

Kress en Van Leeuwen (1996 in Van Leeuwen, 2005) hanteren als belangrijkste uitgangspunt voor visuele modaliteit de toe- of afname van de gradatie van visuele mogelijkheden (kleur, scherpte en articulatie van bijvoorbeeld details of achtergrond).

Omdat Van Leeuwen erkent dat de modaliteit contextafhankelijk is (de modaliteit van een foto wordt heel anders gegenereerd dan die van een wetenschappelijke tabel of een kunstwerk), onderscheidt hij vier verschillende visuele modaliteiten: naturalistische, abstracte, technologische en sensorische modaliteit (p.168-169). Voorbeeld 1.12 toont de verschillende visuele modaliteiten en de verschillende gradaties.

Voorbeeld 1.12: Visuele modaliteit Naturalistisch laag modaal

Lijkt slechts nog gedeeltelijk op de persoon die we in

werkelijkheid zouden zien.

Super Size Me, 18:24 Schilderij van een advocaat.

Naturalistisch gemiddeld modaal Lijkt sterk op de persoon die werkelijkheid zouden zien, maar in onwerkelijke kleuren.

Beperkt Houdbaar, 03:45

Shot in sepiatinten een vrouw.

(28)

24

Naturalistisch hoog modaal Is vrijwel volledig zoals de persoon in de werkelijkheid zouden zien.

Rising Gulf, 11:19

Normaal gefilmd shot van een architect.

Technologische modaliteit Kan gebruikt worden als blauwdruk. De articulatie is summier, maar de maatvoering is op schaal.

Daniel Libeskind, 03:29

Computeranimatie van toekomstig New York.

Abstracte modaliteit

De tekening toont de essentie het eiland-concept dat ermee wordt aangeduid.

Rising Gulf, 28:32

Schematische weergave van een nieuw aan te leggen eiland.

Sensorische modaliteit

Een genotcreërend beeld, waarbij de graad van articulatie is versterkt voorbij het punt van naturalisme.

Food Design, 13:55

Een vuurrode zeer aantrekkelijke geanimeerde aardbei.

De overtuigingskracht van het beeldmateriaal is afhankelijk van de hoogte van de modaliteit. Hoe lager de modaliteit, hoe minder geloofwaardig het beeld en daarmee wellicht de expert.

Wat de modaliteit van beelden betreft, kan worden gesteld dat de documentairemaker hierop evenveel, zoniet meer, invloed heeft als op de status van de beelden. Opnieuw kan de maker de beelden selecteren die zijn standpunten het gunstigst representeren en opnieuw kan hij ze zo inzetten dat ze de aan het woord zijnde expert ondersteunen of afzwakken. Modaliteit gaat echter ook over zaken als kleur, scherpte en articulatie van detail. Op de modaliteit van het beeld kan de filmmaker bij het filmen en in het editing- proces veel invloed uitoefenen om op die manier de experts zo te presenteren zoals het hem het beste uitkomt.

1.6.3 Status, modaliteit, expertschap en geloofwaardigheid

Met de status en modaliteit hebben documentairemakers naast de filmische middelen een krachtig instrument in handen om de geloofwaardigheid van experts te construeren.

Hunston (2000: 184-185) behandelt de evaluatie van status en geeft aan dat de lezer

(i.c. de kijker) bij het evalueren van een tekst, beweringen met verschillende statussen

verschillend beoordeelt. Door de status van de uitingen van de experts en de visuele

ondersteuning in te zetten als overtuigingsmiddel, oefent de filmmaker invloed uit op

hoe de kijker de pro- en contra-experts beoordeelt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Je kunt deze uitspraken niet zonder meer als een ‘koude oorlog‘ stemming voor beide blokken beschouwen, want hoewel de mening van Stalin wel voor het Sovjetblok geldt, is

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Op 12 april 2021 heeft Polygon aangekondigd dat de huidige biedprijs Orange Belgium op een stand- alone basis onderwaardeert, en dat zij daarom niet van plan is haar

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie