Bijlage I
Voorbeelden van gebruik hybride vermogensvormen door AEX-ondernemingen op 31-12- 2005
(m.u.v. financiële dienstverleners)
Onderneming Soort hybride vermogensvorm (vanuit een bedrijfseconomisch perspectief)
ABN xxxxx
AEGON xxxxx
AHOLD Slechts verkort jaarverslag zonder toelichting
AKZO Schuld 250 mln. euro met rente afhankelijk van EURIBOR
ASML Converteerbare achtergestelde obligatielening nominaal 575 mln. Euro Converteerbare achtergestelde obligatielening nominaal 380 mln. euro Buhrmann Converteerbare obligaties nominaal 115 mln. euro
Medium term notes, 100 mln. euro. Rente bedraagt gemiddeld + 4,64% LIBOR preferente aandelen, 178 mln. euro
DSM Totaal 192 mln. euro onderhandse lening met variabele rente cumulatief preferente aandelen, 233 mln. euro
Fortis xxxxx
Getronics Converteerbare obligatieleningen van nominaal 100 en 150 mln. euro cumulatief preferente aandelen, 8,05% dividend, 136 mln. euro
Hagemeijer Achtergestelde converteerbare obligaties van nominaal 150 en 135 mln. Euro Heineken Opname krediet 160 mln. euro met rente + 0,15% EURIBOR
ING xxxxx
KPN Floating Rate Note, 700 mln. euro. (Overigens m.b.v. renteswap vast 4,02%) Numico Converteerbare obligatieleningen nominaal 345 en 690 mln. euro
Converteerbare personeelsobligaties 6 mln. euro
Banklening 1.090 mln. euro. Rente afh. van 'Leverage ratio grid': +0,9-0,5% Euribor Onderhandse lening 525 mln. euro. Rente afhankelijk van ratio
(nettoschuld/EBITDA)
Philips Converteerbare obligatievordering nominaal 220 mln. euro Reed
Elsevier Houdster van 100 mln. euro cumulatief preferente aandelen, 7,5%, non-voting RODAMCO Eurobond nominaal 200 mln. euro met rente + 0,21% Euribor (3 maand)
Zweedse kroon obligatie nominaal 1.000 mln. SEK, rente + 0,12% STIBOR (3 maand)
Zweedse kroon bond, nominaal SEK mln. 720, rente + 0,11%STIBOR (3 maand) RDS Slechts verkort jaarverslag zonder toelichting op balans
SBM offshore Opname krediet 381 mln. euro met variabele rente
TNT Geen
TOMTOM Geen
Unilever Obligatielening met variabele rente
Vedior preferente aandelen, 2,7 mln. Euro (nominaal) Wolters
Kluwer Converteerbare obligatielening nominaal 700 mln. euro
Bijlage II
Stroomschema criteria OESO
Criterium Aan criterium voldaan (ja) of niet voldaan (nee)
Winstafhankelijkheid ja nee
Achtergesteldheid ja nee ja nee
Geen vaste ja nee ja nee ja nee ja nee
aflossingsdatum
Level of payment ja nee ja nee ja nee ja nee ja nee ja nee ja nee ja nee
afhankelijk van winst
OESO kwalificatie EV1 EV2 EV3 EV4 EV5 EV6 VV7 VV8 EV9 VV10 VV11 VV12 VV13 VV14 VV15 VV16
Toelichting op Bijlage II
1. Deelnemerschapslening, hybride lening (art.10 lid 2a,c Vpb). EV categorie 3);
2. Deelnemerschapslening, hybride lening (art.10 lid 2a Vpb). EV categorie 3);
3. Zoals betoogd onder de individuele behandeling van omstandigheid 3) voorkomt het ontbreken van winstafhankelijkheid de herkwalificatie. Nu deze er wel is, zal dit vreemd vermogen worden geherkwalificeerd als eigen vermogen onder categorie 2);
Daarnaast is sprake van een hybride lening (art. 10 lid 2a Vpb);
4. zie 3). Echter, hier is geen sprake van een hybride lening;
5. Hybride lening (art.10 lid 2a Vpb). EV categorie 3);
6. zie 5);
7. De combinatie van winstafhankelijkheid van de vergoeding en verschuldigdheid van de vergoeding afhankelijk van de winst, is zowel onder het Verdrag als de
Nederlandse wetgeving en jurisprudentie vreemd vermogen;
8. Zie beschrijving winstafhankelijkheid. VV;
9. Hybride lening (art.10 lid 2c Vpb). EV categorie 3);
10. Deze combinatie leidt onder Nederlands recht niet tot een hybride lening of
herkwalificatie. Onder het Verdrag leidt deze combinatie mogelijk wel tot ‘repayment depends largely on the success or otherwise of the enterprise’s busines’. Daarom is er zoals omschreven bij individuele omstandigheid 3) mogelijk sprake van EV. Echter, de vergoeding over dit mogelijke EV is geen dividend want de vergoeding valt niet thuis te brengen onder één van de categorieën genoemd in artikel 10 lid 3 van het Verdrag. Daarom heb ik in het overzicht deze combinatie aangemerkt als VV.
Overigens is het voor het beantwoorden van de vraag of men al dan niet 25% van het kapitaal in handen heeft (artikel 10 lid 2a Verdrag), wel relevant of al dan niet sprake is van EV;
11. Omdat ‘level of payment depends on profits’ niet hetzelfde is als ‘share in profits’
geldt dezelfde conclusie als onder 10);
12. zie 10)
13. De combinatie van de verschuldigdheid van de vergoeding afhankelijk van de winst en geen vaste aflossingsdatum is zowel onder het Verdrag als de Nederlandse wetgeving en jurisprudentie vreemd vermogen;
14. zie 13). Hetzelfde geldt voor 15) en 16)