• No results found

INFLATIE EN DE FINANCIËLE STRUCTUUR VAN ONDERNEMINGEN. DEEL I1)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "INFLATIE EN DE FINANCIËLE STRUCTUUR VAN ONDERNEMINGEN. DEEL I1)"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INFLATIE EN DE FINANCIËLE STRUCTUUR

VAN ONDERNEMINGEN. DEEL I1)

door Prof. Dr. S. E. de Jong

1 Inleiding

Een opvallend verschijnsel is de ingrijpende verandering die zich de laatste de­ cennia heeft voltrokken in de financiële structuur van het Nederlandse bedrijfs­ leven. Zoals de cijfers in de volgende parag raaf aantonen zijn de rollen van het eigen verm ogen en het vreem de verm ogen welhaast omgekeerd.

Er zijn m eerdere oorzaken voor dit verschijnsel aan te wijzen. De belangrijkste zijn:

- de absolute en relatieve stijging van de arbeidskosten - de technologische ontwikkeling

- de inflatie.

Het is de bedoeling van dit artikel nader in te gaan op de rol van de laatstge­ noemde. Alvorens dit te doen zal de om vang van de structurele wijziging in de financiële verhoudingen worden besproken (par. 2) en zal enige aandacht worden geschonken aan de twee eerstgenoem de oorzaken (par. 3 en par. 4), dit, om dat bedacht dient te worden dat het vooral het gezamenlijke optreden van alle ge­ noem de faktoren is wat het zo opvallende verschijnsel heeft veroorzaakt.

2 De financiële structuur van het Nederlandse bedrijfsleven

In tabel 1 ziet m en de ontwikkeling van de verm ogensverhoudingen van alle N e­ derlandse beurs-N.V.’s gedurende de afgelopen 28 jaren, gespecificeerd voor 25 bedrijfstakken en voor geheel Nederland. De tabel geeft het vreem de verm ogen als percentage van het totale verm ogen ( W /T V • 10096). Tabel 2 geeft voor d e­ zelfde periode voor geheel Nederland de verhouding v reem d/eigen verm ogen (W /E V • 10096).

1

) Deel II van dit artikel zal verschijnen in: december 1977.

(2)

B e d r. tak : 'ta J a a r : C h e m ie A u to m . H o te lw . B o uw m . T ra n sp . H o u t P a p ie r Ba nkw . T e x t Sc h .b o u w H a n d e l D iv . D iv e rs en S ch . v a a rt W a re n h . Û) '5 V oe d . G e n o tm . M eel M engv. Ele ctr. M e t R ij w . M e t Mot. M e t C o n st r. Fi jn m e t. Ind. M e t Ij z e r M e t d iv . T o ta a l Ned. 1 9 4 8 4 5 47 4 0 4 2 61 4 2 44 4 6 93 3 5 84 5 9 2 0 47 3 6 42 51 47 44 3 0 71 75 41 3 9 5 0 6 6 1 9 4 9 4 4 4 6 31 41 66 4 3 4 8 47 9 3 3 9 86 6 4 2 6 4 7 4 2 4 9 57 5 3 5 0 3 2 70 79 57 3 4 5 0 68 1 9 5 0 4 6 47 31 3 8 6 5 3 8 5 2 5 4 9 2 4 4 84 5 9 2 5 4 4 5 0 4 8 58 5 5 6 0 14 71 8 0 6 0 37 54 6 6 1951 4 3 5 0 3 7 3 8 72 3 6 5 3 59 9 3 51 86 6 3 27 4 3 4 9 5 4 5 9 53 4 8 15 6 9 8 3 6 0 4 7 5 6 6 6 1 9 5 2 4 4 4 9 27 39 68 3 2 4 6 41 9 3 4 9 88 5 9 2 5 41 47 4 3 5 4 4 8 5 0 3 0 6 3 8 3 57 4 8 5 4 6 6 1 9 5 3 4 2 48 4 0 3 9 72 3 6 47 4 3 9 3 48 88 5 9 18 3 8 47 4 9 57 4 7 51 2 9 6 2 81 5 2 4 4 5 5 6 5 1 9 5 4 4 9 4 6 4 3 3 6 78 2 4 5 5 3 9 9 2 41 88 5 9 21 3 9 5 0 4 8 5 3 47 51 4 9 6 3 81 5 5 4 0 5 6 6 5 1 9 5 5 ') 5 0 47 5 0 3 9 78 22 5 6 38 93 3 9 87 5 8 6 4 4 5 2 5 5 4 9 4 5 47 5 3 65 80 6 5 4 5 5 4 5 2 1 9 5 6 4 6 48 6 2 37 82 19 5 3 39 9 3 3 9 84 6 0 7 4 2 5 5 5 6 4 9 4 6 5 2 51 63 78 6 5 3 8 5 4 5 5 1957 4 9 48 6 2 37 84 21 5 3 41 9 2 3 9 83 5 9 4 4 2 5 9 5 4 4 7 5 9 5 4 5 3 55 75 67 3 4 5 2 5 4 1 9 5 8 4 9 47 4 4 4 9 85 2 3 4 6 38 9 3 38 84 57 4 3 9 5 6 5 5 41 5 5 5 2 51 55 74 61 37 51 4 6 1 9 5 9 4 8 4 4 4 9 4 5 86 2 4 4 6 34 9 3 3 5 82 5 9 4 37 5 8 51 4 0 4 9 51 5 4 58 73 51 37 4 8 4 4 1 9 6 0 47 4 2 4 7 3 9 84 2 9 5 3 37 9 3 4 0 78 61 4 3 6 5 8 5 4 41 4 4 5 3 5 3 6 2 72 51 3 3 51 4 5 1961 4 5 4 0 4 4 3 6 84 31 51 37 9 3 4 0 76 6 2 4 3 5 61 5 4 4 2 4 4 5 5 5 4 5 9 6 9 57 3 0 5 0 4 6 1 9 6 2 4 4 39 41 3 5 82 32 5 0 4 0 93 41 70 61 4 3 4 61 5 9 4 3 4 8 5 0 5 0 5 7 7 2 51 3 0 5 2 4 5 1 9 6 3 47 4 0 4 7 3 9 79 3 6 5 2 4 2 9 3 3 6 70 6 3 7 3 4 62 5 5 4 5 57 5 0 5 2 47 73 5 2 2 9 4 9 47 1 9 6 4 47 4 0 5 2 38 80 37 5 5 4 2 94 4 2 70 64 6 3 6 6 0 54 4 7 5 0 51 44 4 9 74 44 41 4 6 4 9 1 9 6 5 47 4 6 5 3 3 4 78 3 6 5 7 4 3 9 4 3 9 74 6 4 6 3 9 5 9 4 8 4 6 4 9 5 3 4 6 5 3 6 8 45 3 9 4 3 5 0 1 9 6 6 47 48 5 0 5 4 79 3 8 5 6 4 3 9 5 3 8 69 64 5 3 9 6 2 4 8 4 6 5 5 5 5 6 2 5 2 6 9 4 3 4 3 4 4 51 1 9 6 7 4 9 4 6 52 51 78 3 9 5 5 47 9 5 38 6 9 6 5 6 4 0 6 4 4 9 47 5 6 5 6 58 4 3 70 4 4 4 5 5 3 5 3 1 9 6 8 4 6 47 5 3 6 5 75 6 9 5 6 4 8 9 5 38 70 6 6 7 4 2 63 5 2 4 6 58 57 57 43 73 5 2 4 4 4 4 5 5 1 9 6 9 5 2 5 5 6 0 5 5 73 72 60 4 9 9 6 57 74 67 8 4 4 6 5 5 2 4 6 5 9 5 9 6 6 5 5 74 61 4 8 48 6 0 1 9 7 0 5 3 5 6 62 5 2 77 74 6 2 55 97 61 77 6 6 7 3 6 6 4 5 4 5 3 6 2 6 3 5 6 5 5 6 9 65 5 0 51 6 3 1971 5 0 5 6 5 9 5 2 78 75 5 9 6 0 9 6 5 9 84 64 9 37 6 3 5 5 5 4 5 9 6 4 58 5 6 68 75 5 3 5 2 6 5 1 9 7 2 5 4 5 6 61 6 0 78 78 61 63 9 6 57 83 6 9 13 51 65 58 5 0 57 62 48 5 4 68 74 4 0 57 6 3 1 9 7 3 5 5 5 6 6 6 3 8 79 8 2 6 5 63 97 5 8 83 72 16 5 5 6 8 61 51 67 61 4 9 5 5 67 74 37 67 71 1 9 7 4 5 4 5 9 71 4 2 82 8 4 6 9 63 9 7 5 9 8 4 72 16 9 3 6 9 62 5 7 71 6 3 5 3 5 5 67 73 3 4 71 75 1 9 7 5 5 6 6 2 71 4 0 77 6 8 64 97 61 8 4 71 18 6 0 71 64 57 6 9 6 3 5 4 5 5 71 76 31 6 6 73

Tabel 1: vreemd vermogen als % van totaal vermogen voor 25 bedrijfstakken en geheel Ne­ derland, 1948-1975.

(3)

jaar W IE V jaar W IE V 1948 194 1962 82 1949 213 1963 89 1950 194 1964 96 1951 194 1965 100 1952 194 1966 104 1953 186 1967 113 1954 186 1968 122 1955 108 1969 150 1956 122 1970 170 1957 117 1971 186 1958 85 1972 170 1959 79 1973 245 1960 82 1974 300 1961 85 1975 270

Tabel 2: vreemd/eigen vermogen in %>, geheel Nederland, 1948-1975.

Toelichting bij de berekende vermogensverhoudingen

De verm ogensverhoudingen werden berekend op basis van de vermogensvor- m en zoals die w erden gepresenteerd in 8.144 jaarverslagen van 409 Nederlandse ondernem ingen waarvan en voorzover de aandelen in een periode van 28 jaar, van 1 januari 1948 t/m 31 decem ber 1975, w erden genoteerd aan de A m ster­ damse effectenbeurs.2) Dit betreft het geheel van de genoteerde Nederlandse on ­ dernem ingen m et uitzondering van de cultures, de verzekeringsmaatschappijen, de hypotheekbanken, de beleggingsmaatschappijen en een luchtvaartm aatschap­ pij. Uit het voorgaande volgt dat de ontwikkeling in de verm ogensverhoudingen is beinvloed o.a. door nieuwe introducties, door liquidatie en door overnem ing van ondernem ingen waarvan de aandelen niet als Nederlands aandeel aan de ge­ noem de beurs w erden genoteerd. Van de ondernem ing Unilever w erden alleen de gegevens van de Nederlandse tak in het onderzoek verwerkt en van de Kon. Ned. Petroleum Maatschappij werden de gegevens van deze ondernem ing als hol­ ding maatschappij opgenom en. De rubricering van de data vond plaats op basis van geconsolideerde gegevens indien en voorzover van enig jaa r zowel de gecon­ solideerde balans als de geconsolideerde resultatenrekening in het jaarverslag w a­ ren opgenom en. In de andere gevallen w erden de gegevens ontleend aan de ja a r­ rekening van de moedermaatschappij. Steeds werd uitgegaan van tot na (voor­ gestelde) winstverdeling herleide balansen per het einde van het kalenderjaar.

Deze cijfers werden tesamen m et vele andere door • en onder leiding van • Drs. A. Schoorlemmer verzameld t.b.v. een onderzoek naar de relatie van de rentabiliteit, de investeringen en de financiering met het aandelengedrag van Nederlandse on dememingen. De resultaten van dit onderzoek zullen t.z.t. elders worden gepubliceerd. Assistenüe bij de rangschikking van de gegevens werd verleend door Mevr. M. Smulders-van Erp. Het program m a voor het opslaan en bewerken van de data werd geschreven door H. Mulders, medewerker rekencentrum KHT.

(4)

De gegevens van ondernem ingen waarvan het boekjaar niet samenvalt m et het kalenderjaar w erden toegerekend aan het kalenderjaar waarvan het grootste deel van het boekjaar onderdeel v o rm t

Naast de algem een aanvaarde norm en van eigen verm ogen w erden onder het eigen verm ogen opgenom en de herw aarderingsreserve van het als m inderheids­ belang van derden in geconsolideerde m eerderheidsdeelnem ingen perm anent beschikbare verm ogen. Bovendien is aangenom en dat in geval van toekenning van een keuzedividend, door de aandeelhouders steeds werd gekozen voor de „uitkering” in de vorm van aandelen. Naast de algem een aanvaarde vorm en van vreem d verm ogen w erden tot het vreem de verm ogen gerekend de voorziening voor latente belastingverplichtingen en de overige voorzieningen op lange en op korte termijn. W aar in de jaarverslagen aan het begrip reserve een zeer uiteen­ lopende inhoud w ordt gegeven is getracht om op basis van de toelichtingen een theoretisch verantw oorde toerekening van de desbetreffende verm ogensvorm en aan echte reserves en aan voorzieningen tot stand te brengen. Daarbij is als uit­ gangspunt gekozen de volgende definitie voor het begrip voorzieningen. Voor zieningen zijn bestanddelen van het beschikbare verm ogen die prim air als functie hebben de dekking van specifieke aanwijsbare bedrijfsrisico’s en o f -verplichtin­ gen w aarvan de om vang e n /o f het tijdstip van realisering niet precies vaststaan. Reserves ter dekking van algem ene ondem em ingsrisico’s en reserves m et pri­ m air een bijzondere financieringsfunctie w erden als echte reserves en dus als een vorm van eigen verm ogen aangem erkt. Naast de voorzieningen w erden ook de (achtergestelde) in aandelen converteerbare obligatieleningen gerangschikt o n ­ der het vreem de verm ogen. De indeling van de ondernem ingen naar bedrijfstak­ ken die noodzakelijk van beperkte betekenis is, vond plaats volgens criteria die als een „compromis” van de daarvoor in de literatuur en in de praktijk voorko­ m ende richtlijnen kunnen worden aangem erkt. Uitgangspunt is daarbij geweest de aard van het oorspronkelijke hoofdbedrijf van de ondernem ing.

Op het eerste gezicht vallen in tabel 1 onmiddellijk de verschillen tussen de b e­ drijfstakken op (horizontaal). Deze verschillen zijn te verklaren uit de aard van de bedrijfsvoering (bijv. banken) e n /o f uit financieringsgewoonten (bijv. afnemers- krediet bij scheepsbouw en bouwnijverheid). Ook incidentele om standigheden kunnen een rol spelen, zoals in het geval van de bedrijfstak „Diversen”, welke door de Koninklijke Olie holding wordt gedom ineerd, welke zoals bekend vnl. m et ei­ gen verm ogen is gefinancierd.

Volgen we de bedrijfstakken in de tijd (verticaal), dan blijkt dat alle eenzelfde patroon vertonen, dat ruwweg als volgt kan worden geschetst. In de 10 jaren na de oorlog werd door het bedrijfsleven - noodgedw ongen - relatief veel gebruik gem aakt van vreem d verm ogen. Daarna kom t een iets kortere periode geken­ m erkt door aandelenemissies en vooral door sterke winstinhouding. D aardoor zakt het aandeel van het vreem de verm ogen in het totaal. V anaf ongeveer 1962 neem t het vreem de verm ogen relatief w eer toe, aanvankelijk geleidelijk, de laat­ ste jaren in een steeds sneller tempo.

(5)

3 De groei van de arbeidskosten

De toenam e van de arbeidskosten veroorzaakt een groei in de vermogensbehoef- te van ondernem ingen. Om de werking van dit proces te verduidelijken kan ge­ bruik worden gem aakt van de volgende figuur (fig. 1) welke in enigszins aange­ paste vorm weergeeft de uit de literatuur bekende simultane bepaling van de op­ timale levensduur van een duurzaam produktiemiddel, bijv. een machine, en de kostprijs van het m et behulp van die machine voortgebrachte produkt.

De horizontale as van de figuur geeft aan de mogelijke w aarden die de voor­ alsnog onbekende levensduur van de machine kan aannem en, q, gem eten in een ­ heden voort te brengen produkt.

De curve lq^ geeft de gemiddelde machinekosten, (afschrijvingen) per eenheid produkt, als funktie van de levensduur q.

De curve kc geeft de gemiddelde com plem entaire kosten, dit zijn de overige m et de m achine verbonden kosten (voornamelijk van arbeid) per eenheid p ro­ dukt, eveneens als funktie van q.

De curve kt tenslotte geeft de gemiddelde totale kosten, de optelsom van km en kc, dus evenzo een functie van q.

(6)

de machine langer wordt gehouden, de - constante - aanschaffingsprijs van de m a­ chine over m eer produkten kan w orden uitgesm eerd w aardoor de afschrijvings­ kosten per produkt asymptotisch dalen.

Voor wat kc betreft is aangenom en dat het langer aanhouden van de machine lineair-stijgende com plem entaire kosten per eenheid produkt ten gevolge heeft.

De levensduur van de m achine is optim aal bij een waarde q = q':t, als de ge­ middelde totale kosten m inimaal zijn3). De waarde kt = k[s waarvoor dit het geval is kan m en ook de kostprijs van het produkt noem en. H et vorenstaande kan ook iets anders worden geformuleerd. De optimale levensduur van de m achine is dui­ delijk voorbij zodra de marginale com plem entaire kosten - de com plem entaire kos­ ten van het laatst voortgebrachte produkt - de kostprijs van het produkt gaan overtreffen. De resterende w erkeenheden van de m achine hebben dan voor het bedrijf in deze aanw ending geen waarde meer: het bedrijf kan beter een nieuwe machine aanschaffen. De m arginale com plem entaire kosten verlopen volgens

k)-.3 4) Op het punt w aar kj. gelijk w ordt aan kj; - en dit is het geval voor q = OD -,

is de optimale levensduur verstreken.

De kostprijs van het produkt k*is opgebouwd uit DC (= BA) aan afschrijvingen (systeem: vast percentage aanschafwaarde) en DB (= CA) aan com plem entaire kos­ ten.

Indien de aanschaffingsprijs van de m achine én de com plem entaire kosten (lees arbeidskosten) gelijk snel stijgen dan stijgt weliswaar de kostprijs van het produkt m aar de optimale levensduur blijft ongewijzigd5). Dit is in fig. 1 aan te geven door de bedragen van de verticale as m et het prijsstijgingspercentage te verm eerde­ ren. Stijgen de arbeidskosten relatief het snelst, dan krijgen we de situatie zoals geschetst in fig. 2: de com plem entaire kosten curve gaat steiler verlopen, kcl, k);1 en ktl hebben een grotere hellingshoek dan kc, k). en kt. H et gevolg is dat de op­ timale levensduur daalt van q® n aar q f zodat de bestaande m achines sneller zul­ len worden vervangen dan oorspronkelijk door de ondernem ing was gepland. Tevens stijgt de kostprijs van de voortgebrachte produkten van k* n aar kjj. V oor­ zover de ondernem ing er niet in slaagt de opbrengst van de produkten evenredig te verhogen - dus de kostenstijging volledig a f te wentelen op de afnem ers, hier­ over later m eer - daalt de winstm arge en de periodewinst. O m dat de bestaande machines sneller worden vervangen dan gepland, zullen de gecum uleerde af­ schrijvingen niet voldoende verm ogen hebben opgeleverd om er de

aanschaf-3) q* is op de bekende wijze te vinden door 1^ te differentiëren naar q en dlq/d^ gelijk te stellen aan 0. Bij het boven beschreven verloop der curven is

= lq^ + kc = M /q + Nq + 0, waarin M, N en 0 positieve constanten zijn. dkt/d q " ~ M /q 2 + N = 0.

Hieruit volgt q* = n/ 'm/N en lq*= 2 y j MN + 0. Bijv.: is M = 25, N = 1/4 en 0 = 2, dan is q" = 10 en k|*= 7. Omdat d 2kt /d^2 = 2 M /q 3 > 0, is inderdaad sprake van een kostenminimum.

4) De relatie tussen de gemiddelde complementaire kosten en de marginale com plementaire kosten is als volgt: k^. = d(kc . q)/dq. Heeft kc de aangegeven lineaire vorm:

kc = Nq + 0, dan is

k|. = d(Nq2 + 0q)/d^ = 2 Nq + 0. D.w.z. kc en k^. starten in hetzelfde punt m aar de helling van kj. is twee keer zo groot als die van kc.

(7)

fingsprijs van de nieuwe machine m ee te financieren.6). De ondernem ing heeft om in dezelfde om vang te continueren dus extra verm ogen nodig. Door de d a­ lende rentabiliteit zal het moeilijk zijn intern o f extern eigen verm ogen te gene­ reren, zodat de ondernem ing gedwongen wordt vreem d verm ogen aan te trek­ ken m et het in par. 2 beschreven gevolg.

6) Stel, om de gedachten te bepalen, dat kcl = N jq + 0 = q + 2. Dan is qj[ gelijk aan \ / 25 = 5 en kjj is 2 . \f2 5 + 2 = 12. Doet de arbeidskostenstijging zich voor als de machine bijvoorbeeld 4 jaren oud is, en wordt de machine lineair afgeschreven, dan is op dat m om ent afgeschreven

4 X — = 10. Gedurende het vijfde jaar kan bij volledige afwenteling worden afgeschreven = 5. Aan het eind van jaar 5 moet de machine worden vervangen. Bij gelijkblijvende aanschafprijs van de machine moet extra vermogen worden aangetrokken ten bedrage van 2 5 - 0 0 + 5)= 10. Wil men de afschrijvingen gelijk stellen aan de feitelijke waardedaling van de voorraad werk­ eenheden • zoals uit theoretisch gezichtspunt de voorkeur verdient maar wat niet lineaire afschrijvingen impliceert - dan moeten de periodieke afschrijvingen worden bepaald als het verschil tussen de integrale totale kosten en de integrale complementaire kosten. In het vervolg van dit artikel zal steeds met lineaire afschrijvingen worden gewerkt.

(8)

4 De technologische ontwikkeling

(9)

kostprijs van de nieuwe m achine onherroepelijk een verlaging van de levensduur van de bestaande. Is in fig. 3 de kostprijs van het produkt van de nieuwe machine bijv. k ,|, dan daalt de optimale levensduur van de bestaande machine van q':f naar q - ) .

Het hangt van m eerdere faktoren a f hoe groot de extra verm ogensbehoefte, veroorzaakt door de eerdere buitengebruikstelling van de bestaande machine, zal

zijn. Genoem d kunnen worden ■ naast de aanschafprijs van de nieuwe machine

en de direkte opbrengstw aarde van de bestaande ■ het relatieve tijdstip binnen

de levensduur w aarop de technologische vernieuwing zich voordoet en de m ate waarin een afwenteling van de hogere afschrijvingen in de resterende jaren van de gedaalde levensduur in de vorm van een hogere kostprijs en een hogere op- brengstprijs - én wellicht een compensatie van de te lage afschrijvingen in het ver­ leden uit de (evt. veranderde) winstmarge - mogelijk is. Deze faktoren zullen in het volgende opnieuw aan de orde komen.

5 De inflatie

Het bijzondere van de „ideaaltypische” inflatie is dat alle prijzen om hoog gaan en wel m et hetzelfde percentage. Zoals reeds eerder werd opgemerkt, blijkt uit de gebruikte figuren dat dan wel de kostprijs van de voortgebrachte produkten stijgt m aar dat de algem ene prijsstijging op zich niet leidt tot een veranderde econo­ mische levensduur van de duurzame activa. Deze uitspraak geldt voor nieuwe ac­ tiva m aar ook voor de bestaande, indien we althans m ogen aannem en dat o n ­ dernem ingen bij (kost-)prijsbepaling en bij vervangingsbeslissingen de afschrij­ vingskosten van de aanwezige activa baseren op de prijzen van nieuwe activa. Vooralsnog zullen we van deze veronderstelling uitgaan. Dit alles betekent dat de hogere verm ogensbehoefte die ondernem ingen in periodes van inflatie ervaren, in tegenstelling tot wat het geval was bij stijgende arbeidskosten en techniekver- betering, niet het gevolg is van een dalende levensduur van de activa m aar van de stijgende vervangingsprijzen daarvan.

De om vang van de extra verm ogensbehoefte wordt door m eerdere faktoren beïnvloed. Met behulp van de tot nu toe gebruikte figuren kunnen allereerst de volgende worden genoemd.

la) De aard van de prijsstijging. H ierm ee w ordt gedoeld op o.a. de volgende vra­ gen. Treft de prijsstijging alle activa o f slechts bepaalde; is de prijsstijging e e n ­ malig o f periodiek; in dat laatste geval: zijn de percentages prijsstijging con­ stant, toenem end o f afnem end; en natuurlijk:

1 b) hoe hoog is het (gemiddelde) percentage prijsstijging.

2) Het relatieve tijdstip van de prijsstijging. Bedoeld wordt de vraag o f de prijsstij­ ging pas aangeschafte activa betreft o f activa waarvan de levensduur gedeel telijk o f grotendeels reeds is verstreken. Deze vraag is alleen eenduidig te b e­ antw oorden bij eenmalige prijsstijgingen die slechts één produktiemiddel be­ treffen. Gaat het om m eerdere activa m et uiteenlopende leeftijd en levens- 7

7) Stel 1^2 = dan ls ^2 te ^ d e n u‘t: 2 Nq + 0 = 6 —► q£ = 8.

D.w.z. de bestaande machines worden buiten gebruik gesteld zodra een gecumuleerde produktie van 8, - in plaats van 10 , is bereikt. Dit hoeft echter niet samen te vallen met het m om ent van beschikbaar komen van de m odernere machines.

(10)

r

duur en betreft het m et grote frequentie optredende prijsstijgingen dan is de vraag moeilijker te beantw oorden en m inder relevant.

De invloed van deze faktoren kan aan de hand van fig. 4 worden gedem on­ streerd. In figuur 4 zijn getekend de gemiddelde m achinekosten, de marginale com plem entaire kosten en de gemiddelde totale kosten, zoals eerder gedefi­ nieerd, vóór (resp. k ^ , kj en kt) en na (lq^, k^3 en kt3) een eenm alige algem ene prijsstijging. Zoals te constateren valt w ordt de optimale levensduur van de m a­ chine in kwestie door de prijsstijging niet beinvloed. Wél stijgt de kostprijs van het produkt m et het percentage van de prijsstijging8). T reedt de prijsstijging bijv. op halverwege de optim ale levensduur, en berekent de ondernem ing vanaf dat m o­ m ent de hogere kosten en m et nam e ook de hogere afschrijvingskosten -, via de verhoogde kostprijs van het produkt aan de afnem ers door, dan kom t de helft van het t.z.t. voor de vervanging van de m achine extra benodigde verm ogen,

ge-8) Vervolgen we het tot nu toe gebruikte numerieke voorbeeld, en is de algemene eenmalige prijsstijging 5096, dan wordt 'SnS = 37>5 / <1 en fis “ ° ’375tl + 3' Hietuit volgt dat

(11)

durende de resterende jaren van de levensduur, in de vorm van verhoogde op ­ brengst van geproduceerde produkten, binnen. Verondersteld m oet dan wel w or­ den dat deze doorberekening ook lukt, d.w.z. dat concurrentieoverwegingen o f overheidsvoorschriften niet in de weg staan. Bedacht dient tevens te worden dat de fiscus, die afschrijvingen op vervangingswaarde niet toestaat, de verhoogde af­ schrijvingen als winst zal beschouwen en dus gedeeltelijk zal wegbelasten.9)

De produkten die gedurende de eerste helft van de levensduur zijn gefabri­ ceerd en verkocht kunnen echter niet m eer in prijs worden verhoogd om de a n ­ dere helft van de extra benodigde financieringsmiddelen te verschaffen10).

Deze m iddelen zullen uit de lopende winst o f uit de winstreserves m oeten ko­ m en, o f de ondernem ing probeert ze de toekomstige afnem ers in rekening te brengen, o f er m oet extern d.m.v. lenen in worden voorzien. De eerstgenoem de mogelijkheid is onzeker. Allereerst is het de vraag o f de lopende winst daarvoor voldoende hoog is en o f deze onveranderd zal blijven bij de gestegen kostprijs van de produkten. Ook kan deze reeds andere bestem m ingen hebben. Veel hangt dus a f van de hoogte en de m ate van stijging van de produktprijs en van de grootte van het verm ogenstekort. Dit laatste is des te groter naarm ate de prijsstijging h o­ ger is en later in de levensduur optreedt (zie fig. 4).

Behalve de faktoren: aard van de prijsstijging (1) en relatieve tijdstip van prijs­ stijging (2), zijn dus verder van belang:

(3) de mate waarin aanpassing van de produktprijs mogelijk is, d.w.z. afwenteling van de prijsstijging van produktiemiddelen op de afnem ers plaats kan vinden, en (4) de door de ondernem ing gevolgde afschrijvingsmethode en de fiscale toelaatbaar­

heid daarvan.

H et genoem de verm ogenstekort behoeft overigens niet te ontstaan indien de gecum uleerde vrijgekomen afschrijvingsgelden zodanig zijn geinvesteerd dat zij dezelfde prijsstijging m eem aken als de activa waarvan zij de vervanging t.z.t. zullen m oeten financieren. In term en van fig. 4 betekent dit dat op het m om ent van prijsstijging OKJF aangroeit m et FJIH tot OKIH. Als vijfde faktor die een rol speelt m oet dus genoem d worden:

(5) de mate waarin de belegde afschrijvingsfondsen de inflatoire prijsstijging vol­ gen.

Behalve deze 5 faktoren zijn er nog andere te noem en die de relatie tussen in­ flatie enerzijds en verm ogensbehoefte en financiële structuur anderzijds beinvloe- den, zoals de samenstelling van het activacomplex en de door de ondernem ing zelf nagestreefde verhouding vreem d/eigen verm ogen. De werking van deze a n ­ dere faktoren is echter in het tot nu toe gebruikte kader van fig. 1 m inder goed te analyseren. In het tweede deel van dit artikel zal daarom een andere analyse­ m ethode worden gevolgd.")

9) Vóór de prijsverhoging is het afschrijvingsaandeel in de kostprijs gelijk aan DC = KJ. Op het m om ent van prijsstijging is dus reeds OKJF ais afschrijving gecumuleerd. Bij volledige doorberekening wordt in de resterende jaren van de levensduur nog KDGI ontvangen. De belastbare verhoging van de te ontvangen afschrijvingen is dus JCGI, dit is de helft van het voor de ver vanging extra benodigde vermogen FCGH.

10) Het betreft hier FJIH in fig. 4. In het kader van de vervangingswaardetheorie beschouwt men dit vermogenstekort als verlies, veroorzaakt door te lage afschrijvingen in het verleden die alsnog een zgn.: „inhaalafschrijving” noodzaken, tenzij uit an­ dere hoofde compensatie wordt verkregen.

) Inflatie en de financiële structuur van ondernem ingen, deel II, december 1977.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Groepen van scholen met een achterstand van meer dan 2 zijn in 2020 gemiddeld kleiner geworden dan in 2019, terwijl scholen met minder achterstand gemiddeld grotere groepen kregen,

De gemiddelde inkomsten uit parttime werk zijn de gemiddelde maandelijkse inkomsten van personen met algemene bijstand met inkomsten uit parttime werk die verrekend zijn met

Contacteer dan de AXA Bank klantendienst, Grotesteenweg 214 te 2600 Berchem (Antwerpen) of de Ombudsman in Financiële Geschillen, North Gate II, Koning Albert II-laan 8 bus 2,

Stel dat werkgevers erin slagen een verhoging van de sociale premies volledig op de werknemers af te wentelen. 2p 10 Leidt dit tot daling of tot stijging van

6p 4 † Teken in de figuur op de uitwerkbijlage de grafieken van TO en TK, en geef op de q-as aan bij welke aantallen balpennen er winst wordt gemaakt.. Rond je antwoord af

De gemeente kiest voor het verlenen van een concessie voor een periode van vijf jaar, wetende dat daarbij een jaarlijks subsidiebedrag nodig zal zijni. Busondernemingen kunnen een

In figuur 7 is de grafiek getekend van een

 Formule: Het is een vast bedrag, wat bij elke productie gelijk blijft (constant)..  Variabele kosten  kosten die wel afhankelijk zijn van de productie van goederen en