• No results found

van Mevrouw De Boekhouding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "van Mevrouw De Boekhouding"

Copied!
139
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dagelijks Bezit- en Goederenbeheer in de Boekhouding van

Adellijke Vrouwen in Gelderland,

1762-1784

De Boekhouding

van Mevrouw

Masterscriptie History Today Rijksuniversiteit Groningen Rozemarijn Moes, s3499499

(2)

Steek’ de zon, daal’ de macht, Gij Algoede! Zijt schaduw en licht op ons pad; - Wij lopen en worden niet moede,

Wij wandlen en worden niet mat.

(3)

De Boekhouding van Mevrouw

Dagelijks Bezit- en Goederenbeheer in de Boekhouding van Adellijke

Vrouwen in Gelderland, 1762-1784

Masterscriptie Geschiedenis

door

Rozemarijn Moes

Auteur: Rozemarijn Moes Studentnummer: 3499499

E-mailadres: rozemarijn.moes@upcmail.nl

Vak: Masterscriptie Geschiedenis LGX999M20.2018-2019 Opleiding: Master History Today

Instelling: Rijksuniversiteit Groningen, faculteit der Letteren Begeleidend docent: prof. dr. M.G.J. Duijvendak

(4)

Omslagillustraties: Het Kasteel Rosendael, vanuit het zuiden, Cornelis Pronk, 1731, Amsterdam Museum. Afbeelding via Amsterdam Museum, geraadpleegd op 8 juni 2019, http://hdl.handle.net/11259/collection.42889; “1759-1764 oktober,” d. 10 april 1762, uitgaven, MS 361, “Journalen van inkomsten en uitgaven van Petronella W. van Hoorn, 1759-1765,” 0525 Huis Rosendael, Gelders Archief, Arnhem.

(5)

Inhoud

Dankwoord ... 5

Inleiding ...7

De adel en de adelvrouw: een korte historiografie ... 8

De adellijke boekhouding ... 10

De boekhouding van mevrouw als bron ... 13

1 De status van de adelvrouw in de achttiende eeuw ... 18

1.1 Het adellijk leven ... 18

1.2 De vrouw des huizes ... 23

2 Drie levens ... 29

2.1 Petronella Wilhelmina van Hoorn (1698-1764) ... 29

2.2 Anna Margaretha Josepha van Renesse van Elderen (1703-1775) ... 36

2.3 Aleyda Maria van den Sande (1725-1794) ... 42

3 De kunst van het boekhouden ...47

3.1 Tussen notities en grootboeken ... 47

3.2 Journaal van Uytgave en Ontfangst: de journalen van Petronella ... 50

3.3 Compte de mes debourses: het journaal van Anna Margaretha ... 58

3.4 Notisi boeck No 14: de schriften van Aleyda ... 65

3.5 Conclusie ... 72

4 De wegen van het geld ...74

4.1 Huis en familie... 75 4.2 Bedrijf en vermogen ... 86 4.3 Het wie-wat-waar ... 98 4.4 Conclusie ... 104 Conclusie ... 106 Illustratieverantwoording ... 110 Bronnen en literatuur ... 116 Bijlage 1: Genealogie ... 124

Bijlage 2: Lijst met kasboeken en –schriften van Aleyda per archiefnummer ... 128

(6)
(7)

5

Dankwoord

Aan het begin van deze scriptie is een kort dankwoord op zijn plaats. Dit werk is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Uiteraard gaat mijn dank uit naar professor Maarten Duijvendak, die mij bij het onderzoek steeds deskundig en behulpzaam heeft begeleid. Speciale vermelding verdient ook Elise Rijndorp. Zij heeft mij in haar vrije tijd geholpen een begin te maken met het Frans in één van de bronnen. Natuurlijk zijn er nog vele anderen die hebben bijgedragen aan het onderzoek. Ik wil onder andere de medewerkers van het Gelders Archief, Jorien Jas, conservator bij Geldersch Landschap & Kasteelen en jhr. dr. Frans van Nispen tot Pannerden hartelijk danken voor hun behulpzaamheid. Frederik, Aline, Sanne, Kaj en Marlies wil ik bedanken voor de tijd die zij hebben gestoken in het geven van suggesties en commentaar. Speciale dank gaat uit naar vrienden en familie, met name mijn ouders. Zij hebben mij niet alleen geduldig geholpen bij het becommentariëren van eerdere versies, maar mij ook steeds gesteund en opgevangen als ik vastliep. Zonder hen was dit onderzoek niet gelukt. Mijn dankwoord zou tot slot niet compleet zijn zonder vermelding van het belangrijkste: “Tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen.” (1 Samuël 7:12)

(8)
(9)

7

Inleiding

Kastelen en historische huizen hebben een grote aantrekkingskracht op het brede publiek. De tuinen, het interieur en de verhalen die daarbij horen, spreken tot honderden jaren na hun ontstaan nog steeds tot de verbeelding.1 De eerbiedige stilte in kasteel- en buitenplaatsmusea is natuurlijk niet te vergelijken met de werkelijkheid van het leven op een kasteel. Talloze ‘kostuumdrama’s’ bieden wat dat betreft een aardig inkijkje in hoe het geweest moet zijn. Bekende series nemen de kijker mee naar een wereld van schitterende bals, kunstige kapsels en hoffelijke omgangsvormen; het publiek smult. Sommige van deze kostuumdrama’s slagen erin meer te laten zien dan de romantiek van het verleden. Hier schemert het leven van alledag door: boeren op het voorplein, tekorten in de boekhouding, ruzie over het personeel.

In de meeste ‘nostalgische’ verhalen komen vrouwen er niet zo best vanaf. Zij zijn niet meer dan accomplished ladies, die zich de hele dag bezighouden met zaken als schilderen en pianospelen – een beeld dat overigens al in de achttiende eeuw bestond.2 In werkelijkheid stonden zij midden in het bovengeschetste alledaagse decor. Veel van hen hadden als ‘vrouw des huizes’ dagelijks te maken met het beheer van complexe huishoudens en uitgebreide landgoederen.3 Tegelijk konden de wettelijke handelingsonbekwaamheid en het standsgevoel adellijke vrouwen tot ver in de negentiende eeuw beperken in de mogelijkheden zich met de praktische wereld van geld te bemoeien.4 Het is deze alledaagse wereld die het decor vormt van deze studie.

1

Stichting Kastelen Buitenplaatsen Landgoederen, Haalbaarheids- en opinieonderzoek beleving

kasteel/buitenplaatsmusea (14 april 2017), 4, 14, geraadpleegd op 10 april 2019,

https://www.skbl.nl/rapportage-enquete-kasteelmusea-download/.

2 Els Kloek, Vrouw des huizes: een cultuurgeschiedenis van de Hollandse huisvrouw (Amsterdam: Uitgeverij

Balans, 2009)., 107-110.

3 Kloek, Vrouw des huizes, 124-127; Sherrin Marshall Wyntjes, “Survivors and status: widowhood and family in

the early modern Netherlands,” Journal of Family History 7, no. 4 (december 1982): 396-405; Conrad Gietman, “Van Gelderse adel,” in Kastelen in Gelderland, eds. Jorien Jas et al. (Utrecht: Uitgeverij Matrijs, 2013), 45.

4 Kloek, Vrouw des huizes,120, 136; Koen De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl: dienstpersoneel,

consumtie en materiële leefwereld van Jan van Brouchoven en Livina de Beer, graaf en gravin van Bergeyck (ca. 1685-1740) (Brussel: Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, 2005), 27;

Ermese von Bóné, “De receptiegeschiedenis van de patria potestas en de maritale macht in het Nederlands Burgerlijk Wetboek van 1838,” Fundamina 16, no 1 (september 2010): 542-546, geraadpleegd op 5 juni 2019, HeinOnline; Wyntjes, “Survivors and status,” 397; M. J. Gunning, Gewaande rechten: het denken over vrouwen

(10)

8

In dit onderzoek zal een beeld geschetst worden van de rol van adellijke dames met betrekking tot het dagelijks beheer van goederen en bezittingen. De belangrijkste informatiebron hiervoor zijn de boekhoudingen van drie Gelderse (edel)vrouwen van verschillende achtergrond uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Dit is een periode vol veranderingen op het gebied van consumptie, economie en de rol van vrouwen. Later zal dit uitgebreid aan bod komen. De inkomsten en uitgaven die de drie dames in hun boeken optekenden geven een mooi beeld van de mensen, goederen en geldstromen, kortom de dagelijkse leefwereld, waarmee adellijke vrouwen te maken kregen. Op die manier haakt dit onderzoek zowel in op de sociaaleconomische traditie van onderzoek naar adellijk goederenbeheer, als op het meer recente culturele onderzoek naar de leefwereld van adel en adelvrouwen.

De adel en de adelvrouw: een korte historiografie

Academische interesse in de leefwereld van de Nederlandse adel in de vroegmoderne tijd is een relatief recent verschijnsel.5 Lange tijd leefde onder historici de veronderstelling dat Nederland in essentie een burgersamenleving was en dat de adel niet veel om het lijf had. Dit beeld was vooral gebaseerd op onderzoek naar de situatie in Holland, waar regenten het voor het zeggen hadden. Nieuw onderzoek in de jaren ’80 van de vorige eeuw bracht aan het licht dat de adel in de meeste provincies zijn positie tot aan de Bataafse Revolutie in 1795 redelijk wist te behouden. Met name Gelderland en Overijssel golden ten tijde van de Republiek als “archetypically noble-dominated”, met bijvoorbeeld op bestuurlijk gebied oligarchische adellijke zeggenschap.6 Studies uit deze beginperiode van de moderne adelsgeschiedschrijving hebben vooral een politieke en sociaaleconomische oriëntatie, met een focus op bestuur en landbeheer. Klassieke voorbeelden zijn Gegoede Ingezetenen van

en gelijkheid van Thomas van Aquino tot de Bataafsche Constitutie (Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, 1991),

211-212.

5 Conrad Gietman, Republiek van adel: eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) (Utrecht:

Uitgeverij Van Gruting, 2010), 7-12; Yme Kuiper, “Adel in de achttiende eeuw: smaak en distinctie. Een verkenning van het veld,” Virtus. Journal of Nobility Studies 16 (december 2009): 10-12, geraadpleegd op 5 juni 2019, https://virtusjournal.org/article/view/31691; S.W. Verstegen, Gegoede ingezetenen: jonkers en geërfden op

de Veluwe tijdens het Ancien Régime, Revolutie en Restauratie (1650-1830) (Zutphen: De Walburg Pers, 1990),

10-12; J.L. Price, “The Dutch nobility in the seventeenth and eighteenth centuries” in The European nobilities in

the seventeenth and eighteenth centuries, ed. H. M. Scott (London/New York: Longman, 1995), 95.

(11)

9

Wybren Verstegen en De adel in Friesland van Yme Kuiper, over de Veluwse respectievelijk Friese adel.7

In samenhang met de opkomst van cultuurgeschiedenis, is meer recent de aandacht verschoven naar de zogenaamde ‘adelscultuur’.8

Het gaat niet meer zozeer om de functies en bedrijfsvoering van de adel, maar om materiële cultuur, gedrag en zelfrepresentatie. Het idee dat adellijke consumptie als vanzelfsprekend ‘groots’ en ‘luxe’ was, heeft ruimte gemaakt voor onderzoek naar de betekenis van consumptie en van bewust dan wel onbewust toegeëigende gedragscodes.9 Daarbij is veel aandacht voor de manier waarop edellieden zichzelf onderscheidden als groep of binnen de groep. Mooie voorbeelden van dergelijke culturele adelsgeschiedenissen zijn het spraakmakende Republiek van Adel, waarin Conrad Gietman de eercultuur van laat-middeleeuwse Oost-Nederlandse adel uit de doeken doet, en het wat meer op het grote publiek gerichte Hoog Geboren van Ileen Montijn.10

Het onderzoek naar de leef- en belevingswereld van adel heeft meteen de weg gebaand voor onderzoek naar de edelvrouw.11 Formeel waren vrouwen tot in de negentiende eeuw uitgesloten van bestuur en beheer, wat hen voor politieke en sociaaleconomische adelshistorici veel minder relevant maakte. Vanuit het perspectief van relaties, groepsvorming en consumptie echter zijn zij des te interessanter, omdat zij daarin bij gebrek aan formele functies juist een belangrijke rol hadden. Nauw samenhangend met deze verschuiving is de verandering van de beeldvorming over de bewegingsvrijheid van vrouwen. Tot in de jaren ’80 werd veelal uitgegaan van het oppressive model.12 Vrouwen zouden tot de negentiende eeuw binnen de patriarchale samenleving te lijden hebben gehad onder juridische

7 Verstegen, Gegoede ingezetenen; Yme Kuiper, Adel in Friesland 1780-1880 (Groningen:

Wolters-Noordhoff/Egbert Forsten, 1993); zie Gietman, Republiek van adel, 11.

8

Arie van Steensel, “Noble Identity and Culture: Recent Historiography on the Nobility in the Medieval Low Countries III,” History Compass 12, no 3 (maart 2014): 287-288, 290, geraadpleegd op 31 augustus 2018, Wiley Online Library; Kuiper, “Adel in de achttiende eeuw,” 14-18; Rob van der Laarse, “Inleiding,” in Huis en

habitus: over kastelen, buitenplaatsen en notabele levensvormen, eds. Conrad Gietman, et al. (Hilversum:

Verloren, 2017), 13-15. Gietman noemt zelf de term “adelscultuur” in Gietman, Republiek van adel,12.

9 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 39; Herman Roodenburg, “Over habitus en de codes van

'honnêteté': de wereld van de achttiende-eeuwse adel verkend,” De Achttiende Eeuw 42, no. 1 (2010): 123-4.

10 Conrad Gietman, Republiek der adel; Ileen Montijn, Hoog geboren: 250 jaar adellijk leven in Nederland

(Amsterdam: Contact, 2012).

11 Een mooi voorbeeld van onderzoek naar adellijke vrouwen is het recente proefschrift van Sophie Reinders, De

mug en de kaars: vriendenboekjes van adellijke vrouwen 1575-1640 (Nijmegen: Vantilt, 2017).

12 Barbara J. Harris, “Aristocratic and Gentry Women, 1460-1640,” History Compass 4, no. 4 (juli 2006):

(12)

10

handelingsonbekwaamheid, liefdeloze gearrangeerde huwelijken en uitsluiting uit de publieke sfeer. Onder invloed van feminisme, family history en women’s studies werd dit beeld bijgeschaafd.13 Er kwam meer aandacht voor wederzijdse familiebanden en de manieren waarop vrouwen daarbinnen hun eigen belangen konden nastreven.

Het is tegelijk belangrijk de wel degelijk overheersende patriarchale structuren in de samenleving niet te onderschatten. Historica Barbara J. Harris waarschuwt daarvoor in haar historiografisch essay over aristocratische vrouwen. Zij roept op tot een balans tussen het model van ondergeschiktheid en het idee van eigen handelingsvermogen van vrouwen: “a complex vision that takes account of their subjects’ subordinated and disadvantaged position relative to the men of their class, the advantages they gained from their high status and wealth, and their essential contribution to the social and political reproduction of their families and class”.14

Een voorbeeldstudie wat dit betreft, is The Gentlemen’s Daughter van de Engelse historica Amanda Vickery.15 Aan de hand van allerlei brieven, dagboeken en notitieboekjes van vrouwen uit de hogere klassen gedurende de Georgian Era16 schetst zij een

beeld van de leefwereld van deze vrouwen. Een centraal begrip daarbij is fatsoen (propriety). Zij vult dit begrip in aan de hand van wat de vrouwen zelf schrijven. Zo houdt zij de nuance in het oog tussen de acceptatie van mannelijke autoriteit en de zelfverzekerde voortvarendheid van de dames. Dit perspectief maakt Vickery’s studie bijzonder krachtig.

De adellijke boekhouding

Dit onderzoek is niet gebaseerd op brieven en dagboeken, maar op boekhoudingen. Binnen en tussen de huishoudens, ambten en landgoederen van de adel gingen op jaarbasis duizenden guldens om. Financiën werden dan ook vaak nauwkeurig bijgehouden.17 Hiervan is relatief veel bewaard gebleven, variërend van rekeningen en schuldbekentenissen tot testamenten, boedelinventarissen, belastingaangiften en huwelijkse voorwaarden. Boekhoudingen vormden

13 Harris, “Aristocratic and Gentry Women,” 669-673.

14 Harris, “Aristocratic and Gentry Women,” 672-673, 675, citaat: 673.

15 Amanda Vickery, The gentleman’s daughter: women’s lives in Georgian England (New Haven: Yale

University Press, 1988), zie m.n. 1-3, 11-2, 185-6.

16

Ruwweg de achttiende en het begin van de negentiende eeuw.

17 Bruno Blondé, “Conflicting consumption models? The symbolic meaning of possessions and consumption

amongst the Antwerp Nobility at the end of the Eighteenth century,” in Fashioning old and new: changing

consumer preferences in Europe (seventeenth-nineteenth centuries), ed. Bruno Blondé (Tunhout: Brepols, 2009),

(13)

11

daarbij een belangrijk middel om overzicht te houden. In essentie gaat daarin het om “niet meer dan rekenkundige vergelijkingen van inkomsten en uitgaven”.18

Voor onderzoek naar adellijke consumptie zijn boekhoudingen inmiddels een gewaardeerde bron.19 In de Nederlanden zijn de boekhoudingen van verschillende vroegmoderne notabelen al uitgebreid nageplozen.20 Studies variëren van vermogensonderzoek tot onderzoek naar uitgavenpatronen en levensstijl. Zoals historicus Koen De Vlieger-De Wilde zo mooi verwoordt bij zijn beschouwing van de huishoudkasboeken van Livinia de Beer, de gravin van Bergeyck: “tussen datum en bedrag toont elke genoteerde regel een glimp van het dagelijks leven”.21

Dit hangt deels samen met het seriële karakter van boekhoudingen: zij omvatten meerdere dagen, maanden of jaren. Boekhouding impliceert gewoonte. Zij toont de financiële praktijk in actie.22 Hoewel er genoeg unieke grote uitgaven in boekhoudingen kunnen voorkomen, staan boekhoudingen hierdoor per definitie al dichterbij de dagelijkse praktijk dan bronnen die een uniek moment markeren, zoals huwelijksvoorwaarden. Omdat de administratie zelf een middel is voor het aansturen en overzichtelijk houden van de financiën, schetst het bovendien – bij een eerlijk

18

Toni Pierenkemper, “Das Rechnungsbuch der Hausfrau — und was wir daraus lernen können: zur Verwendbarkeit privater Haushaltsrechnungen in der historischen Wirtschafts- und Sozialforschung,”

Geschichte und Gesellschaft 14, no. 1 (januari 1988): 38, geraadpleegd op 2 januari 2019,

https://www.jstor.org/stable/40185523.

19 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 27-28.

20 E.g. het vermogen van Lubbert Adolf Torck, in: Jos Gommans, Rik Peters en Joost Sitskoorn, “Onderzoek

naar de economische en financiele positie van de familie Torck van Rosendaal in de 18e eeuw” (Eindverslag van het doctoraal werkcollege “Aspecten van de Gelderse Adel” onder leiding van dr. P.J.A.N. Rietbergen en drs. D. Weckx, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1985); vermogen en levensstijl van Mr. Cornelis de Jonge van Ellemeet in: Bernard Ebo de Muinck, Een regentenhuishouding omstreeks 1700: gegevens uit de

privé-boekhouding van Mr. Cornelis de Jonge van Ellemeet, ontvanger-generaal der Verenigde Nederlanden (1646-1721) (Den Haag: Nijhoff, 1965); het consumptiepatroon van Charles Bernard van de Werve de Vorselaer, in: H.

Coppens en K. Degryse, “Levenswijze en consumptiepatroon van een Antwerps adellijk gezin: de huishoudboeken van Charles Bernard van de Werve de Vorselaer (1764-1786),” in Een kompas met vele streken:

studies over Antwerpen, scheepvaart en archivistiek aangeboden aan dr. Gustaaf Asaert ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag, ed. Griet Maréchal (Antwerpen: Vlaamse Verenigingvoor Bibliotheek-, Archief- en

Documentatiewezen, 1994); de levensstijl van de graaf en gravin van Bergeyck in De Vlieger-De Wilde,

Adellijke levensstijl.

21 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 33.

22 Over het dynamisch karakter van boekhoudingen, zie: Kate Mertes, The English noble household, 1250-1600:

(14)

12

bijgehouden boekhouding – niet hoe de zaken ervoor hoorden te staan, maar hoe zij er daadwerkelijk voor stonden.

Uit de vroegmoderne periode zijn boekhoudingen bewaard gebleven van de hand van mannen, maar ook van vrouwen. Het is de moeite waard die van vrouwen als een genre op zich te bekijken. In de eerste plaats omdat het één van de zeer weinige typen bronnen is van de hand van adellijke vrouwen zelf.23 Ten tweede omdat de boekhouding bij uitstek inzicht biedt in sociale relaties. Dit is een inzicht dat de geschiedschrijving te danken heeft aan de boekhoudkundige wetenschap.24 Stephen Walker en Sue Llewellyn, specialisten uit dat veld, hebben veel over de betekenis van (huishoudelijke) boekhouding geschreven.25 Welke inkomsten en uitgaven tot iemands boekhouding behoren, wie die boekhouding controleert en wie de daadwerkelijke uitgaven doet, kunnen volgens Walker en Llewellyn allemaal inzicht geven in “the domestic division of labour, familial relationships and gendered practices in the home”.26

Zij gebruiken daarvoor de term ‘the allocation of money.’ Vanuit dit perspectief kan het analyseren van boekhoudingen bijgehouden door adellijke vrouwen ons een uniek inkijkje geven in de verantwoordelijkheden en beperkingen die dergelijke dames in het dagelijks leven tegenkwamen.

Dit biedt tal van mogelijkheden voor onderzoekers. Toch zijn boekhoudingen nog nauwelijks vanuit dit perspectief bekeken. Amanda Vickery heeft hiermee al wel een begin gemaakt. In het artikel “His and hers: gender, consumption and household accounting in eighteenth-century England,” weet zij aan de hand van de boekhouding van drie notabele families te schetsen hoe bepaalde typen uitgaven consequent werden gekoppeld aan een

23 Reinders, De mug en de kaars, 27; Gietman, Republiek van adel, 21.

24 Stephen P. Walker en Sue Llewellyn. “Accounting at home: some interdisciplinary perspectives.” Accounting,

Auditing & Accountability Journal 13, no. 4 (oktober 2000): 426-7, geraadpleegd op 3 december 2018,

https://doi.org/10.1108/09513579910270129a.

25 Sue Llewellyn en Stephen P. Walker. “Household accounting as an interface activity: the home, the economy

and gender.” Critical Perspectives on Accounting 11, no. 4 (2000): 447-478, geraadpleegd op 3 december 2018, doi:10.1006/cpac.1999.0373; Stephen P. Walker, “How to secure your husband’s esteem: accounting and private patriarchy in the British middle class household during the nineteenth century,” Accounting, Organisation and

Society 23, no. 5/6 (1990): 485-514, https://doi.org/10.1016/S0361-3682(97)00025-1; Walker en Llewellyn,

“Accounting at home.”

(15)

13

bepaald gender.27 Dit onderzoek gaat daarop verder. Waar Vickery in haar artikel macht en dagelijkse beleving slechts aanstipt en zich vooral focust op de gendering van uitgaven, gaat het in dit onderzoek specifiek om zeggenschap, verantwoordelijkheid en de actieve houding van vroegmoderne adellijke vrouwen. Juist omdat vaak verondersteld wordt dat zij door hun stand en gender beperkt waren in hun zeggenschap over geld, is hun bemoeienis met het beheer van goederen en bezit een interessant onderzoeksveld: beperkt hun boekhouding zich tot het huishouden, misschien in de vorm van huishoudkasboeken, of komen ook bedrijf en vermogensbeheer erin voor? En hadden ze daar dan ook daadwerkelijk zelf mee te maken? De boekhouding maakt het mogelijk om het leven op een landgoed te bekijken vanuit het perspectief van de vrouw en de mogelijkheden en beperkingen die zij getuige haar eigen pen had – geheel in lijn met de moderne trends in de adels- en vrouwengeschiedenis.

De boekhouding van mevrouw als bron

Voor dit onderzoek zijn drie boekhoudingen gekozen, gedateerd binnen de tweede helft van de achttiende eeuw. De keuze heeft deels te maken met de eerder genoemde ontwikkelingen in deze periode (veranderingen op het gebied van consumptie, economie en de rol van vrouwen), maar heeft ook een pragmatische kant: uit de periode daarvoor zijn veel minder boekhoudingen van vrouwen bewaard gebleven. De keuze voor specifieke boeken is afhankelijk geweest van de compleetheid van de boeken en de situatie van de betreffende vrouwen. De eerste boekhouding is het Journaal (1759-1765) van Petronella Wilhelmina van Hoorn, weduwe van Lubbert Adolf Torck, heer van Rosendael (afbeelding 1a en 1b).28 Tijdens hun huwelijk behoorden Petronella en Lubbert tot de rijkste echtparen in de Republiek. De tweede is het Journaal (1750-1775) van Anna Margaretha van Renesse van Elderen (afbeelding 2a en 2b).29 Samen met haar man Frederik Johan van Isendoorn à Blois bezat zij uitgebreide goederen in de Zuidelijke Nederlanden en rondom hun kasteel

27 Amanda Vickery. “His and hers: gender, consumption and household accounting in eighteenth-century

England,” Past & Present 1, S1 (januari 2006): 12-38, geraadpleegd op 5 juni 2019, https://doi.org/10.1093/pastj/gtj013.

28“Journalen van inkomsten en uitgaven van Petronella W. van Hoorn, 1759-1765,” MS 361-362, 0525 Huis

Rosendael, Gelders Archief, Arnhem; J.C. Bierens de Haan, Rosendael: Groen Hemeltjen op Aerd (Zuthpen: Walburg Pers, 1994), 83-86, 91-92.

29 “Journaal van inkomsten en uitgaven van Anna Margaretha van Renesse, echtgenote van Frederik Johan van

Isendoorn à Blois, 1750-1774,” MS 147a, 0407 Huis Canneburg, Gelders Archief, Arnhem; S.W. Verstegen, “Heren en vrouwen van de Cannenburch uit het geslacht Van Isendoorn à Blois,” in De Cannenburch en zijn

(16)

14

Cannenburch in Vaassen. De derde is een collectie kleine kasboeken en rekeningen van tussen 1763 en 1789 van de weduwe Aleyda Maria van den Sande (afbeelding 3a).30 Haar man, Christiaan Frans van Nispen, was rentmeester in dienst van de graven van Bergh (afbeelding 3b). Strikt genomen behoorde Aleyda niet tot de adel. Haar zoon werd als eerste in de familie Van Nispen in 1816 in de Ridderschap benoemd en daarmee verheven tot de adelstand. Juist vanuit haar positie aan de ondergrens van de Gelderse adel is Aleyda een interessante casus voor de vergelijking met de zeer aanzienlijke Petronella en Anna Margaretha.

Alle drie de dames hoorden bij gezinnen die belangrijke familiebezittingen hadden in Gelderland. De families behoorden allemaal (in het geval van Van Nispen: later) tot de Gelderse adel. De keuze voor deze provincie heeft enerzijds te maken met de beschikbaarheid en de rijkdom van adellijke archieven aldaar. Tegelijk geldt het achttiende-eeuws Gelderland als een bolwerk van adellijke macht. Daarom is het interessant om specifiek naar deze provincie te kijken. Veel adellijke families hadden echter bezittingen in meerdere provincies. Die bezittingen zijn uiteraard, voor zover nodig voor het begrijpen van de boekhouding, meegenomen in dit onderzoek.

De keuze voor deze drie boekhoudingen als steekproef vraagt uiteraard om de nodige zorgvuldigheid. De drie dames zijn gekozen op grond van hun uitgebreide en handzame boekhoudingen en het feit dat hun familiesituatie uit andere onderzoeken al bekend is. Deze praktische keuze kan resulteren in een zekere vertekening in de resultaten. Een uitgebreide boekhouding kan immers een teken zijn van bovengemiddelde betrokkenheid bij huishouden en beheer. Bovendien is het hoe dan ook lastig algemene conclusies te trekken uit een

30“Kasboeken van Aleyda Maria van den Sande, met bijlagen, 1776-1793 en z.j.”, MS 30-33, 3027 Familie Van

Nispen, Gelders Archief, Arnhem; “Kasboeken van ontvangsten en uitgaven over het beheer van onroerende goederen van de families Van den Sande en Van Nispen in Gelderland en Duitsland, opgemaakt door Aleyda Maria van den Sande, 1774-1794,” MS 1453-1455, 3027 Familie Van Nispen, Gelders Archief, Arnhem; “Kasboeken van uitgaven, voornamelijk aan reparatie en onderhoud van verschillende huizen en hofsteden, toebehorende aan Aleyda Maria van den Sande, 1763-1791,” MS 1457, 3027 Familie Van Nispen, Gelders Archief, Arnhem; “Kasboeken, waarin Aleyda Maria van den Sande de inkomsten en uitgaven, verbonden aan het beheer van onroerende goederen, verrekent met haar broer Arnoldus en haar zuster Johanna van den Sande, 1781-1793,” MS 1456, 3027 Familie Van Nispen, Gelders Archief, Arnhem; “Notitieboeken van Aleyda Maria van den Sande over de in- en verkoop van vee en paarden, 1777-1789 en z.j.,” MS 2157, 3027 Familie Van Nispen, Gelders Archief, Arnhem; “Pachtregisters, aangelegd door Aleyda Maria van den Sande, weduwe van Christiaan Frans van Nispen, 1764-1790,” MS 1633-1635, 3027 Familie Van Nispen, Gelders Archief, Arnhem; A.G. van Dalen en A.J.M. van Nispen tot Pannerden, De Van Nispens en Bergh in de 18e en 19e eeuw (s.l.:

Familievereniging Van Nispen, 1969), 19-26, 54, geraadpleegd op 5 juni 2019, http://familieverenigingvannispen.com / Van Nispen, Baron of Jonkheer (2017).

(17)

15

steekproef van drie dames. Het is belangrijk steeds de specifieke situatie van de dames goed in het oog te houden en te toetsen aan de bredere karakteristieken van de contemporaine adel en samenleving. Deze studie kan uiteindelijk niet waterdicht uitsluiten wat gewoonlijk buiten het domein van adellijke vrouwen viel. Wat het wel kan tonen, is wat in ieder geval soms wel binnen hun domein viel.

De boekhoudingen zelf zijn op twee niveaus onderzocht. Allereerst is het format en de plaats die de boekhouding binnen het geheel van boekhoudingen op de landgoederen had geanalyseerd aan de hand van de ideeën van Walker en Llewellyn. Vervolgens is de inhoud van de posten bekeken. Met het oog op de haalbaarheid en omvang van dit onderzoek is uit elke boekhouding een steekproef van één jaar genomen. Dit brengt beperkingen met zich mee. Sommige typen uitgaven komen niet jaarlijks voorbij. Denk daarbij bijvoorbeeld aan uitgaven aan verbouwingen, huwelijken, reizen of betalingsachterstanden. Tot op zeker hoogte kan ook dit opgevangen worden door informatie daarover uit onderzoeken naar de betreffende dames en de adel. Daarnaast beperkt het onderzoek zich daardoor tot een statische situatieschets. Ontwikkelingen door de jaren heen zijn niet zichtbaar bij een steekproef van een jaar. Daar staat tegenover dat een steekproef van een heel jaar a) een beeld geeft van seizoensgebonden inkomsten en uitgaven en b) een breed spectrum aan posten toont. Dit laatste in tegenstelling tot een thematische steekproef. De keuze voor drie kleinere steekproeven uit verschillende boekhoudingen in plaats van één grote steekproef maakt bovendien vergelijking mogelijk tussen dames uit verschillende situaties. Op die manier is een zo breed mogelijke verkenning van de rol van adellijke vrouwen in het dagelijks beheer van goederen en bezittingen mogelijk.

Niet alleen de steekproef, maar ook de bronsoort zelf vereist zorgvuldigheid. In de inleiding bij zijn onderzoek naar de huishoudkasboeken van Livinia de Beer waarschuwt Koen De Vlieger-De Wilde voor de onvolledigheid van dit brontype.31 Betalingsachterstanden konden jaren duren, in veel gevallen was het juiste bedrag belangrijker dan de juiste omschrijving, en inkomsten en uitgaven konden verdeeld worden over verschillende boeken. Dit vertekent al snel het beeld bij berekeningen. De Vlieger-De Wilde pleit daarom voor het loslaten van zogenaamd “cijferfetisjisme”, het eindeloos uitsplitsen van uitgaven en inkomsten in categorieën om totaalbedragen te analyseren.32 Hij roept op tot een aanpak die kwantitatieve analyses combineert met kwalitatieve elementen.33 Voor het trekken van

31De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 32; zie ook Pierenkemper, “Das Rechnungsbuch,” 48-49. 32 Een voorbeeld van een dergelijke studie is Coppens en Degryse, “Levenswijze en consumptiepatroon.” 33 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 32-33, citaat: 32.

(18)

16

conclusies over ontwikkelingen of vergelijkingen is het volgens hem belangrijker om inhoudelijk te kijken naar het soort posten dat onder een categorie valt.

Al deze bronkritische aantekeningen zijn in acht genomen bij de analyse van de bronnen die gebruikt zijn voor dit onderzoek. De analyse van de posten is gedaan met behulp van een MS Access database (zie bijlage 3). De gegevens zoals die naar voren komen uit de boekhouding zelf zijn daarin verwerkt en gecategoriseerd naar het voorbeeld van Koen De Vlieger-De Wilde, die met vergelijkbare gegevens werkt.34 Aan de hand van de database kon systematisch worden achterhaald welke producten, bedragen en personen de adellijke vrouwen als hoofd van het huishouden onder hun toezicht hadden staan. Dit combineert kwantitatieve met kwalitatieve elementen: een database voor het verwerken van grote hoeveelheden gegevens met een inhoudelijke analyse van die gegevens.

Deze studie is opgesplitst in vier delen. In het eerste deel zal in het kort een beeld geschetst worden van relevante achttiende-eeuws ontwikkelingen om de gevonden resultaten te kunnen duiden: wat was de (juridische) status van vrouwen in deze periode? Op welke manier veranderden het consumptiepatroon en goederenbeheer van de adel? In deel twee zal de specifieke status en situatie van elk van de drie auteurs van de te bekijken boekhoudingen worden verkend. In hoeverre zijn de karakteristieken afhankelijk van de unieke situatie van de auteur? De informatie uit de eerste twee delen is belangrijk om de resultaten van het brononderzoek in de daaropvolgende delen in context te kunnen plaatsen. In het derde deel zal de boekhoudkundige discipline van de dames worden besproken: hoe consequent en gestructureerd zijn hun boekhoudingen? Hoe categoriseren de dames hun uitgaven en inkomsten zelf? Waren er andere boekhoudingen op het landgoed? Verantwoordelijkheid en kunde zijn hier de twee kernbegrippen. Tot slot zal in het vierde deel, het zwaartepunt van dit onderzoek, de steekproef uit de boeken worden besproken. Hier zien we het “huishouden in actie”: met wie en met wat kwamen de dames in aanraking?35

Welke producten, plaatsen en personen worden genoemd?. Dit alles zal per boekhouding geduid worden aan de hand van de unieke situatie van elk van de auteurs en onderling worden vergeleken, om uiteindelijk te komen tot een breder beeld van de dagelijkse rol van Gelderse adellijke vrouwen in de tweede helft van de achttiend eeuw op het gebied van het beheer van goederen en bezit.

34 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 175-179. 35 Mertes, The English noble household, 76, zie ook 3-4.

(19)

17 Afbeelding 1a. Petronella van

Hoorn, portret, Arnold van Boonen, 1722.

1b. Lubbert Adolf Torck, portret, Arnold van Boonen, 1722.

Afbeelding 2a. Anna Margaretha van Renesse van Elderen, portret ca. 1740.

2b. Frederik Johan van Isendoorn à Blois, portret ca. 1740.

Afbeelding 3a. Aleyda van den Sande, portret.

3b. Christiaan Frans van Nispen, portret.

(20)

18

1 De status van de adelvrouw in de achttiende eeuw

Om de rol van adellijke vrouwen in dagelijks goederenbeheer te kunnen duiden, is het belangrijk eerst een duidelijk beeld te hebben van wat de positie was van adellijke vrouwen in de samenleving van de achttiende eeuw. Zowel hun gender als hun stand waren in de achttiende eeuw in hoge mate bepalend voor de dagelijkse leefwereld van edele dames. Ze behoorden enerzijds tot de geprivilegieerde groep binnen de samenleving, maar anderzijds tot de achtergestelde sekse. Een goede analyse van de rol van adellijke dames begint daarom met een uiteenzetting van deze twee factoren. Wat was de juridische positie van de vrouw? Wat was de plaats van de vrouw binnen de adellijke gemeenschap? Welke rol had de adel in de samenleving? Hoe zag een adellijk huishouden eruit? In wat volgt zullen de situatie en status van edelen en vrouwen worden besproken en de positie van de adellijke vrouw binnen beide.

1.1 Het adellijk leven

De adel was door haar bestuurlijke functies en grootgrondbezit prominent aanwezig in de samenleving van de achttiende eeuw. Hij vormde bij uitstek in deze periode een bijzonder exclusieve groep.36 “De adel sluit de rijen,” aldus Yme Kuiper.37 Van oudsher is het de koning die adellijke titels verleent.38 De Republiek, echter, had geen koning en de Staten Generaal zagen zichzelf niet als zodanig bevoegd. Er kwamen daarom gedurende de hele 17e en 18e eeuw geen nieuwe adellijke families bij. Dit resulteerde vooral in de 18e eeuw in een toegenomen oligarchisering en distinctie. Pas in het begin van de 19e eeuw, met name met de komst van koning Willem I, volgden nieuwe toekenningen.39

36 Evert de Jonge en Marc V.T. Tenten, “De drie kwartierlijke ridderschappen als deel van de soevereine Staten

van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen, 1621-1795,” in Adel en ridderschap in Gelderland: tien

eeuwen geschiedenis, eds. Coen O.A. Schimmelpenninck van der Oije, et al. (Zwolle: WBOOKS, 2013), 138;

Verstegen, Gegoede ingezetenen, 71-73; Price, “The Dutch nobility,” 98-99, 120.

37 Kuiper, “Adel in de achttiende eeuw,” 11. 38

M. Prak en J. Aalbers, “Inleiding,” in De bloem der natie: adel en patriciaat in de Noordelijke Nederlanden, eds. J. Aalbers en M. Prak (Meppel: Boom, 1987), 7; Montijn, Hoog geboren, 29-30; Kuiper, “Adel in de achttiende eeuw,” 9; Price, “The Dutch nobility,” 99-101.

39 Coen O.A. Schimmelpenninck van der Oije, “Van gewest naar vaderland: adel en ridderschap, 1780-1850” in

(21)

19

Toch stond de vroegmoderne adel niet als één man.40 Scherpe scheidslijnen tussen hoge en lage, rooms-katholieke en protestantse en tussen riddermatige en niet-riddermatige adel tekenden de adelsgemeenschap. Het onderscheid tussen riddermatige en niet-riddermatige en, daaraan deels parallel, tussen protestantse en rooms-katholieke adel, was misschien het scherpst, omdat het institutioneel vast stond.41 De riddermatige adel bestond uit edellieden die toegelaten waren tot de ridderschap. Dit waren bestuurscolleges gevormd vóór 1648, die in gewestelijke vergaderingen het platteland vertegenwoordigeden. In Gelderland was het bestuur onderverdeeld in drie kwartieren, Nijmegen, Zuphen en de Veluwe, waarvan elk een eigen ridderschap bezat. De invloed van deze colleges was groot. Lidmaatschap van de ridderschap was bijzonder prestigieus. Het gaf bovendien zeggenschap in lokaal en regionaal bestuur en toegang tot allerlei ambten en functies die voor riddermatigen apart waren gezet, zoals de functie van de Veluwse landdrost, of die van Arnhems richter. De toelatingseisen voor dit edelencollege waren dan ook hoog.42 Voor elk van de kwartieren golden eisen omtrent vermogen, woning en voorouders. In de loop van de zeventiende eeuw werd ook het aanhangen van “de Ware Christelijke Religie”, namelijk die van de Gereformeerde Kerk, een bindende eis. Rooms-katholieken waren vanaf dat moment van de ridderschap uitgesloten en daarmee ook van een groot aantal functies.43 Dit onderscheid is ook voor onze steekproefdames van belang geweest, zoals we zullen zien. Pas onder Koning Willem I werden weer rooms-katholieke edelen tot de ridderschap toegelaten.

40

De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 127; Montijn, Hoog geboren, 23, 32-33; Kuiper, “Adel in de achttiende eeuw,” 12-15.

41

De Jonge en Tenten, “De drie kwartierlijke ridderschappen”, 137-138, 144, 172-174; Price, “The Dutch nobility,” 98-111; Schimmelpenninck van der Oije, “Van gewest naar vaderland,” 234; Buisman, Frank Keverling. “Adel en ridderschap in transitie: van landsheerlijke naar soevereine stand, 1543-1621,” in Schimmelpennink et al., Adel en ridderschap, 87.

42 Keverling, “Adel en ridderschap in transitie,” 80-87; De Jonge en Tenten, “De drie kwartierlijke

ridderschappen”, 140-145.

43 Schimmelpenninck van der Oije, “Van gewest naar vaderland,” 257; Jean Streng, “De adel in de Republiek,”

Virtus. Journal of Nobility Studies 10 (december 2003): 80, geraadpleegd op 6 juni 2019,

https://virtusjournal.org/article/view/31350; Conrad Gietman, “Katholieke adel in een protestants gewest, 1621-1795.” In Schimmelpennink et al. Adel en ridderschap in Gelderland, 178. Op lokaal niveau ging de protestantisering van het bestuur trager en konden rooms-katholieken nog langer functies zoals die van ambtsjonker vervullen.

(22)

20

Edellieden waren niet alleen als bestuurders prominent aanwezig, maar ook als grootgrondbezitters.44 Hoewel slechts een klein deel van het land in Gelderland in handen van de adel was, vormden huur, pacht, belastingrecht en eigen productie belangrijke inkomstenbronnen voor de adel.45 Lange tijd veronderstelden historici dat afhankelijkheid van grondbezit de edellieden in de achttiende eeuw juist een achterstand bezorgde.46 De achttiende eeuw kende een aantal perioden met lage graanprijzen. Pacht, oogst en tienden waren bijzonder gevoelig voor deze schommelingen. Lage graanprijzen betekenden minder belasting, minder betalende pachters en minder opbrengsten van de oogst. Waar in natura werd betaald of pachtprijzen afhankelijk waren van de markt, merkten landheren economische fluctuaties snel in de portemonnee. Inmiddels hebben verschillende historici aangetoond dat de adel zijn economische positie desondanks goed wist te handhaven.47 “Voor het maken van winst hadden edelen een scherp oog”, aldus historicus Jean Streng.48

Hij betrekt dit allereerst op belastingontduiking. Er was natuurlijk meer: vooral met allerlei economische initiatieven zoals veenwinning, aanleg van molens en kanalen, droogleggingen en bosbouw kon geld worden verdiend. Het is onterecht te veronderstellen dat het achttiende-eeuws landbeheer nog het karakter had van een statisch domeingoed.49 Sommige eigenaren waren zeer wel in staat economische voordelen te maximaliseren.

44 Verstegen, “Heren en vrouwen,” 142; Kuiper, “Adel in de achttiende eeuw,” 10; Roodenburg, “Over Habitus,”

122; S.W. Verstegen, “De luister van het oude stamhuis: het beheer der bezittingen en de levenssfeer van een Veluws adellijk geslacht in de achttiende eeuw,” in J. Aalbers en M. Prak, De bloem der natie,89; Streng, “De adel,” 85-88; Verstegen, Gegoede ingezetenen, 148; Prak en Aalbers, “Inleiding,” 14; Price, “The Dutch nobility,” 102.

45

Verstegen, Gegoede ingezetenen, 54-55; Price, “The Dutch nobility,” ,102. Ongeveer 15% van het land was in handen van de adel. Dit verschilde uiteraard per gebied. Er waren ook gebieden, bijvoorbeeld langs de rivieren, waar dit op liep tot een derde van de grond of zelfs de helft.

46 Streng, “De adel,” 86; Prak en Aalbers, “Inleiding,” 14; Thera Wijsenbeek-Olthuis, Achter de gevels van

Delft: bezit en bestaan van rijk en arm in een periode van achteruitgang (1700-1800) (Hilversum: Verloren,

1987),53; Verstegen, Gegoede ingezetenen, 25-26.

47 Streng, “De adel,” 85-88; Verstegen, Gegoede ingezetenen, 148; Price, “The Dutch nobility,” , 118-119;

Montijn, Hoog geboren, 345, 352; Verstegen, “De luister,” 89; De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 96-98.

48 Citaat: Streng, “De adel,” 85. Zie ook: Verstegen, Gegoede ingezetenen, 62-64.

49 Rozemarijn Moes, “Tussen erfpacht en kapitalisme: pacht en landbeheer binnen de heerlijkheid Ammerzoden,

1750-1752” (onuitgegeven bachelorscriptie, Radboud Universiteit Nijmegen, 2017), 5-6, 26, geraadpleegd op 6 juni 2019, https://theses.ubn.ru.nl/handle/123456789/4569.

(23)

21

De adel zelf wist zich, en weet zich nog, door zijn titel scherp afgescheiden van het patriciaat en het lagere volk.50 Toch wist elke edelman en –vrouw dat een titel alleen niet genoeg was. Men moest ook leven op stand. Edellieden distantieerden zich door specifieke eigen gedragingen en bezittingen: de eerdergenoemde adelscultuur, die onder historici tegenwoordig veel aandacht heeft.51 De edelman (en –vrouw) behoorde gecultiveerd en bereisd te zijn. Handel en betaald werk waren uit den boze. Bals, visites en sociëteiten behoorden tot verplichte activiteiten, waarbij druk binnen de stand genetwerkt werd voor huwelijken, geld en functies. De adel kende bovendien door het belang van (bloed)verwantschap een opmerkelijk gevoel van familie en familie-eer. De eer van de familie moest opgehouden en, desnoods met geweld, verdedigd worden. Eén zwart schaap kon de status van een hele familie schaden.

Niet alleen gedrag, maar ook bezit was belangrijk voor het behouden van de adellijke status.52 De materiële leefwereld van edellieden kan opgevat worden als een decor in een toneelstuk: de mise-en-scene van het adellijk leven. Met spullen werd stand gecommuniceerd. Coppens stelt de ondergrens van het adellijk leven in Antwerpen in de achttiende eeuw op het bezit van een karos met paarden, een woonhuis van minimaal ƒ10.000, een buitenplaats, vier bedienden en jaarlijkse consumptie-uitgaven van ƒ4.000 à ƒ5.000. Daarnaast zijn er de overige klassieke tekenen van adeldom: portrettengalerijen van de familie, wapentekens, jachtspullen, equipage en het oude stamhuis zelf. De consumptierevolutie van de achttiende eeuw bracht allerlei nieuwe producten voor een steeds groter deel van de samenleving.53 Deze vaak goedkopere, maar modegevoelige en minder duurzame producten zoals glaswerk en porselein drongen ook door in de adellijke huishoudens. De adel combineerde nieuwe producten echter met een afbakening van de eigen stand door middel van de traditionele consumptie.

50 Montijn, Hoog geboren, 21-23, 32-33, 183, 271-277, passim; Jon Stobart, “Gentlemen and shopkeepers:

supplying the country house in eighteenth-century England,” Economic History Review 64, no. 3 (augustus 2011): 896, geraadpleegd op 5 juni 2019, https://www.jstor.org/stable/41262481; Price, “The Dutch nobility,” 97, 115; Streng, “De adel,” 86.

51 Stobart, “Gentlemen,” 869; Roodenburg, “Over habitus,” 123-126; Montijn, Hoog geboren, 143-145, 158,

290-294, 340-344, 325, 362-272, 377; Kuiper, “Adel in de achttiende eeuw,” 13-8.

52

Montijn, Hoog geboren, 180; Blondé, “Conflicting consumption models?,” 62, 67-74; De Vlieger-De Wilde,

Adellijke levensstijl, 56, 101-117, 136, 138; Coppens en Degryse, “Levenswijze en consumptiepatroon,” 69;

Stobart, “Gentlemen,” 888; Montijn, Hoog geboren, 178.

53 Stobart, “Gentlemen,” 895-899, 900-902; Wijsenbeek-Olthuis, Achter de gevels, 219-221; Vickery, The

(24)

22

Een deel van de consumptie kon van eigen land, moestuin, bossen en vijvers komen.54 Een ander deel moest gekocht worden. Kastelen golden dan ook als lokale centra van consumptie.55 In de keuze voor leveranciers speelden zowel kwaliteit als patronage een rol. Jon Stobart toont hoe Engelse edellieden hun luxe producten veelal uit de grote stad haalden, maar tegelijk langdurige relaties hadden met lokale ambachtslieden en winkelhouders. Deze langdurige relaties sloten echter geen actieve keuze van leveranciers uit. Dezelfde dynamiek blijkt uit het huren van personeel.56 Personeel kwam vaak uit de omgeving en was veelal van dezelfde religie als de heer. Sommige families ‘dienden’ al generaties. Tegelijk kenmerkte de achttiende-eeuws bediendenmarkt zich door toenemende contractualisering, waarbij bedienden soms na korte tijd al vertrokken. Zeker op plattelandsgoederen, waar vast personeel toch al aangevuld moest worden met seizoenarbeiders voor het land, kon dit zorgen voor een ingewikkelde mix van vaste, tijdelijke en ad-hoc krachten.57

In het kader van de ‘verplichte’ levensstijl is het niet verwonderlijk dat het cliché van de spilzuchtige, decadente edelman is ontstaan.58 Daarmee samenhangend is het beeld van de edelman die, verdronken in schulden, uitziet naar een goed huwelijk of een grote erfenis. Al eerder is genoemd dat de adel zich in ieder geval in grootgrondbezit wist te handhaven. Toch was het voor edellieden soms niet makkelijk om zichzelf van genoeg inkomsten te voorzien. Huwelijken en erfenissen speelden daarom een belangrijke rol. Het belang van vrouwen in het bijdragen van kapitaal moet niet onderschat worden.59 Zij brachten soms enorme landgoederen of vermogens in bij het huwelijk.

54

De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 130-134.

55

Stobart, “Gentlemen,” 885, 889-895, 898-899.

56

De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 71-73; Montijn, Hoog geboren, 261, 280; Vickery, The

gentleman’s daughter, 134-140; Johan Verberckmoes, “Noble women managing family lives: the private letters

of the Goubau sisters in 18th century Antwerp,” Revue Belge de Philolohie et d’Histoire 88, no. 2 (2010): 450, geraadpleegd op 6 juni 2019, https://doi.org/10.3406/rbph.2010.7932.

57 Bij huizen met uitgestrekte landgoederen kwam er nog extra personeel bij voor arbeid op het boerenbedrijf, in

de tuin, of aan pachtgoederen. Bierens de Haan schat dat er op Rosendael naast de 20 inwonende leden vast huispersoneel voor huis, tuin en stallen, nog eens twintig personen geheel voor hun inkomen afhankelijk waren van de Heer en Vrouw van het kasteel, waaronder dagloners, arbeiders en ambachtslieden. Bierens de Haan,

Rosendael, 92.

58 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 96-99; Montijn, Hoog geboren, 221, 228.

59 Verberckmoes, “Noble women,” 447-448, 453; Coppens en Degryse, “Levenswijze en consumptiepatroon,”

(25)

23

Een andere techniek voor het creëren van geld was simpelweg bezuinigen. De Vlieger-De Wilde beschrijft uitgebreid hoe de graaf en gravin van Bergeyk, hoewel zeer bemiddeld, structureel gebruik maakten van recycling, reparatie, huur en de tweedehands markt in ‘private economy voor publieke show’.60

Gehuurde paarden en tweedehands tapijten waren immers net zo effectief als nieuwkoop. De Vlieger-De Wilde spreekt daarom ook wel van slim “impression management”.61

Bij ‘leven op stand’ kwam dus nogal wat kijken: uitgebreid personeel, een huis met landgoed, de juiste spullen, het juiste gedrag, een pachtbedrijf, paarden, etc. Dit moest allemaal overzien en aangestuurd worden. Het is te midden van dit alles, te midden van bals en landbeheer, mode en traditie, tussen private economy en schitterende kastelen, lokaal en internationaal, landarbeiders en lakeien, dat we de adelvrouw tegenkomen.

1.2 De vrouw des huizes

In de vroegmoderne samenleving was in principe de man het hoofd van het huishouden.62 Hij was de eindverantwoordelijke. Het praktisch bestieren van het huishouden kwam echter meestal toe aan een vrouw.63 Amanda Vickery weet in haar boek schitterende fragmenten aan te halen uit dagboeken en brieven van mannen die het zonder vrouw in de huishouding niet redden. Een sprekend voorbeeld daarvan is Thomas Birkenshaw uit Yorkshire eind achttiende eeuw:

I found that servants and housekeepers were not to be trusted I had no grandmother, not mother, no sister...upon whom I might rely and who might in good measure, supply the place of a wife, in taking care of the children and looking after the concerns of my family. (...) I had already suffered to my own knowledge, to the amount of forty or fifty pounds at least, by downright thievery, so that continuing as I was, I had no prospect before me but ruin.64

60 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 117-130. Citaat naar 121. Cursief door mij. 61 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 120.

62 Jean Streng, “In dienst: twee eeuwen domestieken bij de familie Van Haersolte.” Virtus.Journal of Nobility

Studies 8: 1-2 (december 2001): 14, geraadpleegd op 6juni 2019, https://virtusjournal.org/article/view/31324;

Gietman, “Van Gelderse adel,” 45.

63

Walker, “How to secure,” 497; Llewellyn en Walker, “Household accounting,” 462; De Vlieger-De Wilde,

Adellijke levensstijl, 54; Vickery, The gentleman’s daughter, 8-9, 127-160; Kloek, Vrouw des huizes, 123-127.

64 Aldus Thomas Birkenshaw, ca. “de late jaren 1770”, Thomas Wright, ed., Autobiography of Thomas

Birkenshaw in the County of York, 1736-1797 (London: J.R. Smith, 1864), 146, zoals geciteerd in Vickery, The gentleman’s daughter, 128.

(26)

24

Vrouwen mochten dan onmisbaar zijn, hun gender plaatste hen in ieder geval in juridisch opzicht onder het gezag van de man.65 De vroegmoderne vrouw gold voor de wet als handelingsonbekwaam. Dit betekent dat zij geen eigen rechtshandelingen kon verrichten, waaronder ook transacties. Gehuwde vrouwen waren juridisch onderworpen aan het gezag van hun echtgenoot, ongehuwde vrouwen aan het gezag van hun vader, broer of voogd. Deze regelgeving was verbonden aan de patria potestas, de vaderlijke zeggenschap over bezittingen, vrouw en kinderen. In de achttiende eeuw werd dit vernauwd en werden alle rechtshandelingen van gehuwde vrouwen absoluut nietig verklaard. Zelfs in het geval van huwelijkse voorwaarden mochten vrouwen geen bezit geven, vervreemden, verpanden of verkrijgen zonder de toestemming van hun echtgenoot. Deze huwelijks- en huwelijksgoederenwetgeving heeft tot in de twintigste eeuw voortgeduurd. Alleen rond 1800 werd de regelgeving kort aan banden gelegd onder de invloed van gelijkheidsidealen van de revolutionairen, om vervolgens onder de Code Napoleon weer ingevoerd te worden.

Weduwes vormden een vermeldenswaardige uitzondering op deze regelgeving.66 Zij stonden niet onder mannelijk gezag. Het kwam regelmatig voor dat weduwes de zaak van hun echtgenoot overnamen na diens dood. Weduwes van grootgrondbezitters konden vaak rekenen op het vruchtgebruik van de goederen van hun man. Dit vergrootte vervolgens de betrokkenheid van vrouwen bij landbeheer tijdens het leven van hun man. Vrouwen mochten bovendien erven en hadden volgens de wet recht op een even groot deel van het bezit van hun ouders als hun broers. Landgoederen die vrouwen zelf in het huwelijk meebrachten, werden vanwege het belang van dergelijke bezittingen voor de familielijn vaak in huwelijkscontracten apart gehouden voor de vrouw en haar eigen erfgenamen, al kwam de zeggenschap erover gedurende het huwelijk bij de man te liggen. Als weduwe, met zeggenschap over eigen goederen en het vruchtgebruik van de goederen van de overleden echtgenoot, hadden dames bovendien vanzelf zekere zeggenschap over de kinderen. Dit erfsysteem en de daardoorrelatief sterke positie van vrouwen waren overigens typisch voor Noordwest Europa.

65 Danielle van den Heuvel, Women and entrepreneurship: female traders in the Northern Netherlands c.

1580-1815 (Amsterdam, Aksant, 2007), 56-57; Kloek, Vrouw des huizes, 131-136; Gunning, Gewaande rechten,

211-212; Von Bóné, “De receptiegeschiedenis,” 542-549.

66 Tine de Moor en Jan Luiten van Zanden, Vrouwen en de geboorte van het kapitalisme in West-Europa

(Amsterdam: Boom, 2006), 30-40, 65; Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 57-58; Wyntjes, “Survivors and status,” 396-404; Vickery, The gentleman’s daughter, 292. Zie bijvoorbeeld: Verstegen, “Heren en vrouwen,” 158-159; De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 15.

(27)

25

Ook tijdens het huwelijksleven waren er mogelijkheden voor vrouwen. De wet maakte allereerst de opvallende uitzondering voor transacties die nodig waren voor het huishouden.67 Wat dit was, werd niet gespecificeerd, zodat dit bij rechtszaken in het voordeel van vrouwen gebruikt kon worden. Daarnaast was er de juridische status van openbaar koopvrouw.68 Deze status maakte het mogelijk voor getrouwde vrouwen om een eigen onderneming te hebben en daarbij volledig handelingsbekwaam geacht te worden. Het betrof met name vrouwen uit de middenklassen. De regeling was vooral bedoeld als een praktische inventie voor vrouwen van wie de man veel afwezig was door bijvoorbeeld de scheepvaart. Als zodanig voortkomend uit het gewoonterecht, verschilden precieze voorwaarden per plaats. In Women and

entrepeneurship wijst Daniëlle van den Heuvel erop dat er nog veel onduidelijk is over deze

status. Zo is niet duidelijk of de echtgenoot niet alsnog een veto kon leggen op de handel en transacties van zijn vrouw. Bovendien is het volgens haar maar zeer de vraag in hoeverre er daadwerkelijk geappelleerd werd aan deze status. Waar geen problemen ontstonden, hoefde dat misschien helemaal niet. Veel getrouwde vrouwen zullen met hun man samengewerkt hebben. Bij een harmonieus huwelijk, zo stelt Van den Heuvel, gaf de mogelijkheid in de naam van de echtgenoot te handelen meer bewegingsruimte dan de status van openbaar

koopvrouw. Bovendien was de status niet nodig voor weduwen en alleenstaande vrouwen,

aangezien die toch al niet onder de huwelijkswetgeving vielen. Wat het bestaan van deze regeling echter aantoont, is dat er in de Republiek ruimte werd gemaakt voor de handelende vrouw, die ongeacht de patriarchie toch “alomtegenwoordig” moet zijn geweest.69

Zoals de patria potestas kon bestaan naast de handelende vrouw, zo bestond in de Republiek het beeld van de “capabele ondernemer” naast dat van de “hardwerkende huisvrouw”.70

In de achttiende eeuw sloeg de balans door naar het laatste. De huisvrouw werd belangrijker door ideeën over de natuurlijkheid van moederschap en het belang van opvoeding, door de rationalisatie van het huishouden en door een verheerlijking van het huiselijke. Economische ontwikkelingen maakten het mogelijk dat de vrouw zich daadwerkelijk terugtrok uit de productie. De verheerlijking van de huisvrouw ging echter ook

67 Gunning, Gewaande rechten, 212; Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 57. 68

Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 57-67.

69 Citaat: Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 275.

70 Kloek, Vrouw des huizes, 108-112, 117-123; Gunning, Gewaande rechten, 108, 121-125; Van den Heuvel,

Women and entrepreneurship, 40-45, 275; Walker, “How to secure,” 185. Citaten: Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 40.

(28)

26

gepaard met kritiek op ‘verfranste’, ‘ijdele’ en ‘onnatuurlijke’ vrouwen die zichzelf niet alleen uit de buitenwereld, maar ook uit de opvoeding en het huishouden terugtrokken.71

Nu zijn dergelijke beelden altijd wat ingewikkeld, omdat morele idealen en kritiek niet altijd betrekking hebben op de dagelijkse realiteit.72 Toch heeft binnen de geschiedschrijving lange tijd het vertoog bestaan dat vrouwen in de achttiende eeuw werden verbannen uit alles wat publiek was, om vruchteloos en afhankelijk in de huiselijke sfeer opgesloten te worden.73 Dat deze opvatting niet meer voldoet, is al gebleken uit bovenstaande. Patriarchie markeerde niet het einde van alle bemoeienis en invloed van vrouwen.74 Er zijn genoeg voorbeelden van vrouwen die ook binnen de patriarchische samenleving van de vroegmoderne tijd heel wel hun eigen belangen wisten te behartigen. Verberckmoes wijst bijvoorbeeld op de Antwerpse zussen Goubau, die zich door middel van briefwisseling wisten te mengen in de belangrijke beslissingen in de familie.75 Vrouwen, immers, hadden eigen belangen. “The family was not a unified whole in which its members shared the same interests and access to resources. Rather gender and age created intersecting hierarchies, which meant that women had different interests, experiences, and expectations from the male members of their families and from each other”, stelt Barbara Harris.76

Zeker onder adel, waar vrouwen zich heel bewust waren van hun eigen stand en familiebezit, zullen deze belangen een rol gespeeld hebben.

Ook de taak ‘huishouding’ op zich kan niet slechts gezien worden in het licht van onderdrukking. Dat het huishouden een vrouwenzaak was, betekende ook dat inmenging door mannen niet werd gewaardeerd. Vrouwen hadden dus een eigen gebied van autoriteit. Amanda Vickery spreekt van “self-consious domesticity” en “effective housekeeping”.77

Zeker voor de hogere klassen, die het daadwerkelijke huishoudelijk werk door personeel konden laten doen, was huishouding vooral een kwestie van aansturen en overzien.78 Vickery vergelijkt het werk van vrouwen van aanzien dan ook met dat van hun mannen, of zelfs met

71 Kloek, Vrouw des huizes, 107-117; Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 43-45; Vickery, “His and

hers,” 37.

72 Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 40-42, 275. 73 Harris, “Aristocratic and Gentry Women,” 668-669.

74 Montijn, Hoog geboren, 324; Vickery, The gentleman’s daughter, 9-10, 293-294; Vickery, “His and hers,” 17;

Wyntjes, “Survivors and status,” 398-404; Verberckmoes, “Noble women,” 436, 446.

75

Verberckmoes, “Noble women,” 446-452.

76 Harris, “Aristocratic and Gentry Women,” 670.

77 Citaat: Vickery, The gentleman’s daughter, 190. Zie ook ibidem, 131, 159-160; Walker, “How to secure,” 497; 78 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 27, 54; Vickery, The gentleman’s daughter, 9, 134, 140, 158;

(29)

27

dat van putting-out managers: het was in beginsel leidinggevend. Het instituut huishouden verzekerde vrouwen van een eigen ‘theatre of rule’.79

Vickery noemt de huissleutel en het notitieboek als sprekende symbolen van deze vrouwelijke autoriteit: “The bundle of keys which jangled at a lady’s waist was an obvious emblem of female authority (...) [the pocket memorandum book] was both the means and the emblem of female mastery of information”.80 Dit wil overigens niet zeggen dat vrouwen altijd vrij spel hadden. Vickery noemt ook voorbeelden van vrouwen die moesten werken met beperkte toelages, of onder strenge controle stonden van hun echtgenoot.81 Desalniettemin was het werk van edelvrouwen in principe dat van een “household manager”.82

Juist in de tijd van rationalisatie en de verheerlijking van het huishouden was een goed geordend huishouden een eer voor de vrouw des huizes.83 Zoals eerder besproken, was dat huishouden aan de toppen van de samenleving bijzonder omvangrijk.84 Tot in de negentiende eeuw behoorden daarbij ook de domeinproductie van hout en voedsel voor huis en stallen, het inmaken en conserveren van die productie, de kledingvoorziening, liefdadigheid, het bestellen van bulkgoederen als wijn, zout en kaarsen en het aansturen van bedienden. Het domein van de huisvrouw was dus groot. De consumptierevolutie verminderde weliswaar het belang van thuisproductie, maar breidde de verantwoordelijkheid van vrouwen uit naar het aanschaffen en uitzoeken van producten.85 Voor weduwen, of bij afwezigheid van de echtgenoot, kwam daar het beheer van eventueel vermogen en land bij, dan wel het controleren van de rentmeesters die dat overzagen.86

Vrouwen moesten een zeer brede kennis van zaken hebben om dit alles te overzien: van . Wie een verantwoordelijk huishoudelijk beleid wilde voeren, moest kennis hebben van leveranciers, prijsverhoudingen, muntsoorten, van de kwaliteit, toepassing en verwerking van producten en van het huishoudelijk verbruikspatroon.87 Daarnaast vroeg het om een goede administratie.88 Huishoudelijke boekhouding behoorde dan ook tot de vrouwentaken.

79 Citaat: De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 56. 80 Vickery, The gentleman’s daughter, 133.

81 Vickery, “His and hers,” 23-25.

82 Citaat: Verberckmoes, “Noble women,” 450. Cursief door mij. 83 Walker, “How to secure,” 497-498.

84

Vickery, The gentleman’s daughter, 8, 151-155; Kloek, Vrouw des huizes, 124-125.

85 Vickery, “His and hers,” 37.

86 Harris, “Aristocratic and Gentry Women,” 673.

87 Vickery, The gentleman’s daughter, 147-149, 157; Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 47. 88 Walker, “How to secure,” 497-498; Vickery, The gentleman’s daughter, 133-134, 147-149.

(30)

28

Vrouwen waren thuis “the banker ... the president, the cashier, the teller, the discount clerk”.89

Er kon daarbij gewerkt worden met sub-administratie door personeel, bijvoorbeeld via aparte keukenboeken. Zelfs bij huishoudens waarvan de omvang van het personeel zodanig was dat het meeste overzicht en aansturen overgelaten kon worden aan huismeesters en boekhouders, bleef de vrouw echter eindverantwoordelijk als household manager.90

Edelvrouwen werden hier van jongs af aan goed op voorbereid.91 Veel meisjes uit de hogere klassen ontvingen hun vorming aan een Franse (kost)school. Waarschijnlijk zullen de meisjes ook veel kennis van huis uit hebben meegekregen. Hun onderwijs was uiteraard niet gelijk aan dat van jongens, voor wie publieke functies in het verschiet lagen.92 Dames werden veeleer voorbereid op een ondersteunende rol. Zij ontvingen onderwijs in lezen, schrijven en rekenen en in alles wat passend werd geacht voor hun stand, zoals dansen en muziek. Johan Verberckmoes stelt in het voorbeeld van de zusters Goubau dat instituties als de Franse scholen een microkosmos vormden van het leven in de hogere klasse. Als zodanig vormde het de meisjes ook in het onderhouden van sociale contacten, de bewustwording van eigen status en het behartigen van eigen belangen. Zo stond het leven van de adelvrouw al van jongs af aan in het teken van een actieve rol in de samenleving.

Al met al was de positie van de adelvrouw niet zo slecht. Als lid van de adel kwamen haar status en aanzien toe, die haar boven de meeste mensen van haar tijd plaatste. Al waren vrouwen dan juridisch onder het gezag van hun echtgenoten geplaatst, in de Republiek werd daar relatief pragmatisch mee omgegaan. Adeldom, met zijn bijbehorende titels en landgoederen, was bovendien een familieaangelegenheid waaraan ook vrouwen deelnamen. Voor weduwen gold dit des te meer, daar zij dikwijls het beheer van complete landgoederen in handen hadden. Ook getrouwde vrouwen hadden over het algemeen een eigen domein: de gehele breedte van het adellijk huishouden, dat, vervuld van processen van hiërarchie en distinctie, de basis legde voor de adellijke levensstijl. De adelvrouw kon haar plaats innemen aan het hoofd van de huishouding. Zij was niet de weggestopte ondergeschikte, maar de regeerster over een uitgestrekt domein, zoals het haar stand toekwam.

89

T. W. Talmage, Thee marriage tie: thirteen discourses on marriage and family life (London: Wm. Nicholson & Sons, 1890), 85, zoals geciteerd in: Walker, “How to secure,” 507.

90 Vickery, The gentleman’s daughter, 134.

91 Van den Heuvel, Women and entrepreneurship, 51, 54; Verberckmoes, “Noble women,” 441-446. 92 Vickery, The gentleman’s daughter, 292.

(31)

29

2 Drie levens

In deze achttiende-eeuwse, patriarchische samenleving waarin adelvrouwen meer autonomie en zeggenschap hadden dan op het eerste gezicht lijkt, leefden ook de drie dames van wie de boekhouding zal worden beschouwd. Wat was de specifieke situatie van elk van hen? Allerlei factoren kunnen van invloed zijn geweest op de precieze rol van adelvrouwen binnen het beheer van goederen en bezittingen. De huwelijkse staat en de aan- of afwezigheid van de eventuele echtgenoot, erfenissen en opvolgingslijnen, maar ook stand en welvaart kunnen een rol hebben gespeeld. Voor wat er in de boekhouding voorbij kan komen, zijn uiteraard de omvang van het gezin en het bezit in hoge mate definiërend. Het is belangrijk deze dingen op een rijtje te hebben om de betrokkenheid van de dames te kunnen duiden. De unieke situatie van Petronella, Anna Margaretha en Aleyda zal hieronder worden besproken, om die vervolgens te kunnen meenemen in de waardering van de rol van deze dames in beheer, zoals die uit hun kasboeken blijkt.

2.1 Petronella Wilhelmina van Hoorn (1698-1764)

Over het leven van Petronella Wilhelmina van Hoorn en haar man Lubbert Adolf Torck (1687-1758) is relatief uitgebreid geschreven. J.C. Bierens de Haan weidt een uitgebreid hoofdstuk aan hen in Rosendael: groen hemeltjen op aerd.93 Bovendien heeft een groep

doctoraalstudenten in 1985 een onderzoek gedaan onder de titel “De economische en financiële positie van de familie Torck van Rosendaal in de 18e eeuw”, zodat er een duidelijk beeld is van de omvang van het bezit en de inkomsten van Petronella en Lubbert.94 Uit deze twee publicaties stammen ook tabellen 1 en 2 met betrekking tot de financiën van het echtpaar.

Petronella Wilhelmina van Hoorn werd in 1698 geboren als dochter van Joan van Hoorn en Suzanna Agneta van Outhoorn (zie bijlage 1).95 In 1722 trouwde zij met de Gelderse grootgrondbezitter en jonker Lubbert Adolf Torck, zoon van Assueer Torck en Anna Maria van Ripperda. Petronella was al eerder getrouwd geweest, namelijk met de Amsterdamse secretaris Jan Trip Jr. Hij overleed in 1721. Dit huwelijk had een zoon voortgebracht, Jan Willem Trip, die echter in 1738 als jongvolwassene overleed.96 Petronella

93Bierens de Haan, Rosendael, 83-171. 94 Gommans et al., “Onderzoek”. 95 Bierens de Haan, Rosendael, 83-85. 96 Bierens de Haan, Rosendael, 92-93.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Dit soort halfzachte toezeggin- gen en tegemoetkomingen zijn van geen enkele waar- de, en kunnen met alle gemak na goedkeuring van de plannen door de raad zo weer in de

Hierdoor is deze mogelijkheid waarschijnlijk alleen toepasbaar in die situaties waarbij de wijze waarop de verantwoordelijkheden worden gerealiseerd overduidelijk is of van

Scherp naar verkeerde ontwikkelingen in wijken scholen, arbeidsmarkt en publieke ruimte, scherp waar jongeren gevaar lopen door hun achtergrond en opvattingen op een gevaarlijke

Als een meer deugdelijk middel wordt meermalen aangeprezen de verplaatsing van onze be- volking naar gebieden, beho- rende tot het Koninkrijk der Nederlanden; de

Wederom is een nieuw verenigingsjaar voor de J.O.V.D. Een nieuw jaar, dat tevens een nieuwe periode inluidt. Een in sa- menstelling grondig gewijzigd hoofdbestuur

Wat nu de werktijd betreft, ook deze is aan grenzen gebonden: Als een ondernemer zijn mensen te lang zou laten werken en die ondernemer kan goed rekenen, dan zou

Met kenmerk 13uit027487 ontving de heer M.R.Honig op 22 april 2013 van u een schrijven inzake vestiging voorkeursrecht op een perceel gelegen bij.. W.J.Alkema een aanschrijving