• No results found

Het landelijk gebied van Noord-Brabant onder Reconstructie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het landelijk gebied van Noord-Brabant onder Reconstructie"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het landelijk gebied van Noord-Brabant onder Reconstructie

Deel 1.

Sociaal-economische gevolgen van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken

Opdrachtgever: Provincie Noord-Brabant

ECORYS-NEI

Regionale & Stedelijke Ontwikkeling ir. Jeroen Gesink

drs. Jan Maarten de Vet dr.ir. Frans van der Zee (red.)

Rotterdam, 05 november 2002

(2)
(3)

ECORYS-NEI Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam

T 010 453 88 00 F 010 453 36 80 E info@ecorys.com W www.ecorys.com K.v.K. nr. 24316726

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord

Samenvatting // Executive summary 9

1 Inleiding 15

1.1 Aanleiding 15

1.2 Inhoud en doelen 16

1.3 Centrale onderzoeksvragen 17

1.4 Leeswijzer 18

2 Doel, opzet en uitwerking van de RBV 19

3 Gebruik van de RBV in Noord-Brabant 23

3.1 Inleiding 23

3.2 De landbouw in Noord-Brabant: ontwikkelingen en trends 23

3.3 Impact RBV op bedrijfsbeëindigingsbeslissingen 25

3.4 Toekenningen RBV-1 en aanvragen RBV-2 in Noord-Brabant 26 3.5 Gebruik RBV als opmaat voor economische effectanalyse 31 4 Economische effecten van de RBV: methodiek en werkwijze 33

5 Directe economische effecten RBV. Impact op de intensieve veehouderij 35

5.1 Ontwikkeling aantal bedrijven 35

5.2 Ontwikkeling werkgelegenheid 38

5.3 Ontwikkeling toegevoegde waarde 41

6 Indirecte economische effecten RBV. Doorwerkingseffecten 43

6.1 Inleiding 43

6.2 Indirecte economische effecten toeleverende industrie en diensten 43 6.3 Indirecte economische effecten verwerkende industrie 46 7 Ruimtelijke spreiding economische effecten RBV 49

7.1 Inleiding 49

7.2 Ruimtelijke spreiding directe economische effecten 49 7.3 Ruimtelijke spreiding indirecte economische effecten 55

(6)

Literatuur 57

Bijlage 1. De Reconstructie 59

Bijlage 2. De Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) 63 Bijlage 3. RBV: openstelling en vergoedingen 67 Bijlage 4. Implementatietraject RBV vanuit het perspectief van de gebruiker 69 Bijlage 5. Autonome ontwikkeling werkgelegenheid intensieve veehouderij 71

(7)

Voorwoord

Onder de titel Het landelijk gebied van Noord-Brabant onder Reconstructie zijn de resultaten gebundeld van een onderzoek naar de toekomst van het landelijk gebied in Noord-Brabant, en in het bijzonder de intensieve veehouderijsector. Deze toekomst wordt bezien in samenhang met de reconstructieopgave en de problematiek van economische vitaliteit en leefbaarheid. De rapportage bestaat uit drie delen. Het voorliggende deel 1 Sociaal-economische gevolgen van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken bevat de resultaten van een onderzoek naar de economische effecten van de landelijke Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) voor de provincie. Deel 2 Leefbaarheid en vitaliteit gaat in op de drijvende factoren achter leefbaarheid en economische vitaliteit in relatie tot de Reconstructie van het landelijk gebied en de RBV in het bijzonder. Deel 3 presenteert twee operationele checklists -een ‘toolkit’- waarmee gemeenten en kernen in het landelijk gebied zelf de monitoring van de leefbaarheid en vitaliteit ter hand kunnen nemen.

Directe aanleiding voor deze studie was een grote behoefte bij zowel de provincie als diverse bij de Reconstructie betrokken organisaties aan meer inzicht in de economische gevolgen van de RBV voor de landbouw en de agrofoodsector en, meer algemeen, de impact van de RBV op de economie van Noord-Brabant. Daarnaast was er behoefte aan meer inzicht in hoe de RBV en de Reconstructie zich verhouden tot de noties van leefbaarheid en economische vitaliteit van het landelijk gebied.

Opdrachtgever voor de studie was de provincie Noord-Brabant, Bureau Sociaal-

Economische Zaken. De studie werd uitgevoerd door ECORYS-NEI, Divisie Regionale en Stedelijke Ontwikkeling (RSO). Bij het onderzoek werd het NEI-onderzoeksteam bijgestaan door een begeleidingscommissie bestaande uit:

I. Orbon en W. de Graaff - Provincie Noord-Brabant, Afdeling Economische en Bestuurlijke Zaken

A. van Uytrecht - Provincie Noord-Brabant, Projectbureau Revitalisering Landelijk Gebied (RLG)

L. Dubbeldam - Sociaal-Economisch Overlegorgaan Brabant (SEOB)

M. Peeters - Streekplatform De Peel

M. Munnecom - Kamer van Koophandel Oost-Brabant

H. Jansen en K. van Heesbeen - ZLTO.

De onderzoekers zijn de begeleidingscommissie, en in het bijzonder Ivka Orbon en Willem de Graaff die namens de Provincie als opdrachtgever en eerste aanspreekpunt fungeerden, erkentelijk voor de plezierige samenwerking en de constructieve bijdragen gedurende het onderzoek.

Rotterdam, 20 augustus 2002

(8)
(9)

Samenvatting // Executive summary

De resultaten van deel 1 van de studie ‘Het landelijk gebied van Noord-Brabant’ gaan in op de sociaal-economische gevolgen van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken. In deel 1 worden de directe en indirecte economische effecten van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken voor Noord-Brabant geschat en afgezet tegen de te verwachten autonome ontwikkelingen.

Directe aanleiding voor het onderzoek was een sterke behoefte bij de provincie, regio’s, streekplatforms en diverse andere betrokken organisaties in Noord-Brabant aan meer inzicht in de economische gevolgen van en – daaruit volgend ook - concrete

aangrijpingspunten voor reconstructiebeleid. Bij een dergelijke analyse vormt de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) een logisch, ‘natuurlijk’, vertrekpunt.

Immers, met de RBV – begin 2000 in het leven geroepen als ‘flankerende’ maatregel bij het streven naar evenwicht op de mestmarkt in 2003 en gericht op de intensieve

veehouderij - is een start gemaakt met het bredere proces van reconstructie van het landelijk gebied. Deze reconstructie, die plaatsvindt binnen het kader van de eerder dit jaar goedgekeurde Reconstructiewet Concentratiegebieden, is gericht op herstructurering en revitalisering van het landelijk gebied. Momenteel wordt in elk van de zeven

reconstructiegebieden die Noord-Brabant rijk is, gewerkt aan invulling en uitwerking van de regionale reconstructieplannen die per gebied de beleidskeuzes voor de komende tien jaar in beeld moeten brengen.

Aangezien het aantal aanvragen voor de RBV de verwachtingen verre overtrof, in het bijzonder in Noord-Brabant, lag er bovendien een nog directere onderzoeksvraag. Welke consequenties zou dat grotere gebruik van de RBV hebben op de toekomst van de intensieve veehouderij, maar ook in bredere zin voor de Noord-Brabantse economie als geheel? Bij het opstellen van de reconstructieplannen verdient meeweging van deze economische gevolgen – die een groot beroep lijken te gaan doen op economische vitaliteit van het landelijk gebied - dan ook prioriteit. Immers, het accent van de reconstructie ligt op het scheppen van de fysiek-ruimtelijke randvoorwaarden voor duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied waarbij de sociaal-economische structuur, verbetering van de omgevingskwaliteit en versterking van de leefbaarheid centraal staan.

Gebruik van de RBV

De RBV is primair gericht op het opkopen van het berekende, niet-plaatsbare mestoverschot. Dit gebeurt door het verstrekken van een beëindigingvergoeding aan veehouders die één of meerdere veehouderijtakken – varkens, pluimvee en (vlees)rundvee – van hun bedrijf ter beëindiging aanbieden. De vergoeding wordt gegeven naar rato van de ingeleverde niet-grondgebonden productierechten, in kg fosfaat. Daarnaast kan de

(10)

aanvragende veehouder aanspraak maken op een stallensloopvergoeding. De RBV is tot nu toe twee keer opengesteld: in maart-mei 2000 (RBV-1) en oktober 2001 (RBV-2).

Het gebruik van de RBV is – zoals tabel 1 laat zien – inderdaad fors, zowel in absolute aantallen als relatief, vergeleken met de omvang van de intensieve veehouderijsector in Noord-Brabant. Als we het gebruik (toekenningen) van de RBV-1 en 2 afzetten tegen het totale aantal hokdier- en combinatiebedrijven, dan maakt zo’n 35% van de bedrijven gebruik van de regeling. Aangezien de categorie combinatiebedrijven breder is dan de intensieve veehouderij alleen, is het daadwerkelijke percentage intensieve

veehouderijbedrijven dat gebruik maakt van de regeling echter groter. Nemen we als vergelijkingsgrondslag de hokdierbedrijven, dan maakt zelfs 58% van de bedrijven gebruik van de RBV. De uitvoering van de RBV krijgt zijn beslag in een periode van ongeveer drie jaar (2001-2003). De impact van deze operatie zal – zo valt ook zonder diepgaande economische analyse te zien – groot zijn.

Tabel 1 Gebruik RBV in Noord-Brabant - absolute aantallen per tranche en totalen naar categorie

RBV-1 RBV-2 RBV-totaal*

Aantal oorspronkelijke aanvragen 1.189 1.155 2.344 Uiteindelijke toekenningen (fase 1) 880 799* 1.679

Waarvan partieel 304 276* 580

Waarvan volledig 576 523* 1099

Varkens 714 567* 1281

Kippen /kalkoenen 128 157* 285

Rundvee 60 86* 146

Sloop 604 686* 1290

* Schattingen NEI op basis RBV-1 en tussentijdse rapportages RBV-2.

De RBV-cijfers laten nog meer interessante details zien. Zo is het aantal bedrijven dat gebruik wenst te maken van de stallensloopregeling in Noord-Brabant beduidend hoger dan elders in Nederland en stijgt dat percentage bovendien nog onder de RBV-2, tot boven de 85%. Dit duidt erop dat veel boeren definitief een punt achter hun agrarische activiteiten willen zetten. Hoewel het merendeel van de aanvragen betrekking heeft op de varkenshouderij, zien we onder de RBV-2 een aanzienlijke toename van aanvragen in de takken rundvee, en kippen en kalkoenen, zowel in Nederland als in Noord-Brabant. Ook de leeftijdsopbouw van de stoppers is opmerkelijk. Kan de RBV- kan voor een deel nog geïnterpreteerd worden als een (verkapte) vervroegde uittredings - en pensioenregeling (met 45% tussen de 50 en 65 jaar oud en 17% ouder dan 65), de RBV-2 is dit duidelijk minder. De RBV-2 is vooral ook populair onder de vitalere jongere veehouders (54%

jonger dan 50 en 10% zelfs jonger dan 35 jaar). Op de korte termijn betekent dit een uitstoot van arbeid uit de sector waarvan een aanzienlijk deel uit zal moeten kijken naar een andere betrekking, met of zonder om- en bijscholing. Dit geldt eveneens voor de op de betrokken bedrijven meewerkende gezinsleden en vaste werknemers.

Economische effecten RBV - methodiek

De RBV heeft zowel majeure gevolgen voor de intensieve veehouderij (directe effecten) als voor de toeleverende en verwerkende agro-& foodindustrie en de lokale economie (indirecte effecten). Regionale input-outputanalyse (I/O-analyse), waarin de

doorwerkingsrelaties tussen sectoren in de economie centraal staan, is een geëigend

(11)

instrument om een betrouwbare schatting van de effecten op korte termijn te verkrijgen.

‘Tools’ die bij de analyse van de RBV-effecten voor Noord-Brabant zijn gebruikt zijn het regionaal input-outputmodel IRIOS, recente input-outputtabellen van Noord-Brabant en Nederland, en cijfers betreffende het daadwerkelijk en geschat gebruik van de RBV.

Noord-Brabant is daarbij nadrukkelijk niet opgevat als een eiland, maar als integraal en onlosmakelijk deel van de Nederlandse economie. De gerapporteerde effecten zijn derhalve de netto-effecten voor de provincie Noord-Brabant.

Economische effecten RBV in vogelvlucht

Zoals in tabel 2 is weergegeven, zullen de effecten voor de intensieve veehouderij zowel in absolute als relatieve zin het meest omvangrijk zijn. Het gaat daarbij om een geschat verlies van 2.330 volledige arbeidsplaatsen. Gezien het aantal meewerkende gezinsleden, grotendeels parttimers, in de landbouw zal in de praktijk dat verlies in termen van banen nog groter zijn. Naast de intensieve veehouderij krijgen ook de toeleverende en

verwerkende industrie – zowel de agro- & foodindustrie als overige sectoren – te maken met teruglopende werkgelegenheid. In totaal verdwijnen er in de indirecte sfeer 2.066 volledige arbeidsplaatsen.

Tabel 2 Gevolgen van de RBV voor de werkgelegenheid en toegevoegde waarde in Noord-Brabant Werkgelegenheid (arbeidsplaatsen in f.t.e.) Toegevoegde waarde (mln euro)

RBV Autonoom RBV Autonoom

Intensieve veehouderij

-2.330 [-600,-800]* -80 [-38,-25]

Toeleverende industrie en diensten

-1.121 -800 -48 -34

Verwerkende industrie

-945 -670 -46 -33

-4.396 [-2.270,-2.070] -174 [-105,-92]

* Betreft schatting op basis van aantal banen, omgerekend naar fte’s.

In termen van toegevoegde waarde gaat het in totaal om een verlies van 174 miljoen euro.

Het aandeel van de intensieve veehouderij hierin is wederom groot met een verlies van 80 miljoen euro. Het verlies aan toegevoegde waarde voor de toeleverende industrie en diensten en de verwerkende industrie tezamen ligt met 94 miljoen evenwel aanmerkelijk hoger. Deze schattingen hebben betrekking op de korte termijn, d.w.z. ruwweg de termijn waarop de RBV zijn beslag krijgt (3 jaar). Tegelijkertijd dient men te bedenken dat ook zonder de RBV er sprake zou zijn geweest van krimp van de intensieve veehouderijsector in Noord-Brabant. Ook deze zgn. autonome ontwikkeling zou geleid hebben tot een verlies aan werkgelegenheid en toegevoegde waarde (zie tabel 2). Door de in tabel 2 vermelde cijfers met en zonder RBV van elkaar af te trekken, resulteert het verwachte netto-beleidseffect dat uitgaat van de RBV over de genoemde periode. Het effect van de RBV zit vooral in de aanzienlijke versnelling van het tempo van de bedrijfsbeëindigingen in de intensieve veehouderij.

Indirecte economische effecten RBV uitgelicht

Kijken we meer gedetailleerd naar de sectoren die te maken krijgen met de indirecte effecten van de RBV, dan valt op dat zwaarste klappen in de slachterijen en

(12)

vleesverwerkende te verwachten zijn: 805 volledige arbeidsplaatsen en een verlies van naar schatting 36 miljoen euro aan toegevoegde waarde. Op een gedeelde tweede plaats komt de toeleverende intensieve veehouderij (waarbij het onder meer gaat om toelevering biggen, kuikens, kalveren) en de agrarische dienstverlening, met een verlies van 290 volledige arbeidsplaatsen elk en een verlies van 10 respectievelijk 9 miljoen euro aan toegevoegde waarde op jaarbasis. Ten opzichte hiervan zijn de verliezen bij de

veevoederindustrie en zakelijke en financiële dienstverlening relatief beperkt te noemen:

110 resp. 130 minder arbeidsplaatsen en 7 resp. 4 miljoen euro minder aan toegevoegde waarde.

Tabel 3 Gevolgen RBV voor de toeleverende en verwerkende industrie en diensten in Noord-Brabant

Verlies toegevoegde

waarde (in mln euro)

Verlies werkgelegenheid (in full time equivalents, fte) Toeleverende industrie en diensten 48 1.121

w.v. : - Veehouderij 10 290 - Agrarische dienstverlening 9 290

- Veevoeder 7 110

- Handel 4 130

- Zakelijke en fin dienstverlening 3 55 - Akker- en tuinbouw 2 40 - Overheid* en gezondheidszorg 3 75

- Bouwnijverheid 1 20

- Nutsbedrijven 3 20

- Overig 6 91

Verwerkende industrie 46 945

w.v.:

- Slachterijen en vleesverwerkende industrie 36 805 - Overige voedselverwerkende industrie 10 140

* Inclusief openbaar bestuur en onderwijs

Economische effecten RBV in perspectief

Hoe verhouden de bovengenoemde cijfers zich tot de economie van Noord-Brabant als geheel en het Noord-Brabantse platteland in het bijzonder? In de landbouw en bosbouw werd in 2000 1.336 miljoen euro aan toegevoegde waarde gerealiseerd. Zetten we daar het verlies in de landbouw als gevolg van de RBV, 92 miljoen euro, tegenover dan lijkt het effect voor de provincie als geheel – een verlies van zo’n 7% in toegevoegde waardetermen - mee te vallen. Dit neemt niet weg dat de gevolgen voor bepaalde gebieden, zoals de Peel, de Peel & Maas en Beerze en Reusel, aanzienlijk zullen zijn, zeker in bepaalde kernen. In termen van werkgelegenheid geldt met een verlies van 2.330 volledige arbeidsplaatsen tegenover een totaal van 34.700 banen in de landbouw in Noord-Brabant een soortgelijke analyse.

Door de Noord-Brabantse industrie en openbare nutsbedrijven werd in 2000 een toegevoegde waarde gerealiseerd van 14.331 miljoen euro. Gerelateerd aan het

(13)

toegevoegde waardeverlies van 60 miljoen euro1 als gevolg van de RBV lijkt het effect voor de totale provincie – nog geen half procent – op de korte termijn vooralsnog beperkt te zijn. Dit geldt ook voor de 1.131 volledige arbeidsplaatsen die in de industrie23 dreigen te verdwijnen, tegenover de 200.900 banen die de Brabantse industrie in 2000 telde. In procentuele termen en gemeten in echte banen neigt dit aantal naar een kleine 1% van de Brabantse werkgelegenheid. Vergelijken we echter het totale werkgelegenheidsverlies van 4.396 volledige arbeidsplaatsen in f.t.e.-termen met de geregistreerde werkloosheid van 34.600 personen, dan krijgt de impact van de RBV een geheel andere lading. Als we gemakshalve afzien van nog te vervullen openstaande vacatures, dan zou de werkloosheid met tenminste 13% stijgen. Gezien de stagnerende Nederlandse economie (nulgroei gedurende twee kwartalen en neigend naar recessie) is een dergelijke stijging niet bepaald een wenselijke ontwikkeling.

Daarbij komt dat de impact zich vooral in Oost-Brabant zal doen voelen. Betrekken we het totale geschatte toegevoegde waarde-effect van de RBV – indicatief – op de COROP- gebieden Noordoost- en Zuidoost-Noord-Brabant samen, dan verandert het beeld

aanzienlijk: 92 miljoen euro verlies tegenover 744 miljoen euro aan gegenereerde

toegevoegde waarde in de land- en bosbouw in 2000: een achtste van het totaal. Ook voor de industrie ontstaat met een totale toegevoegde waarde van 7.989 miljoen euro een ander beeld.

Economische effecten op langere termijn

De bovenstaande gevolgen betreffen de economische effecten van de RBV op korte termijn. De gevolgen voor zowel de intensieve veehouderij als het totale

agribusinesscomplex zijn aanzienlijk, en komen nog eens bovenop de aanpassingen die de afgelopen jaren gemaakt zijn in het kader van herstructureringen en reorganisaties.

Vooral in de ‘downstream industries’, zoals de slachterijen en de vleesverwerkende industrie, lijkt een knelpunt te ontstaan, zelfs in die mate dat ingewijden gerede twijfel uiten over de robuustheid van dit deel van het agribusinesscomplex. Op middellange en langere termijn zou dit – zonder adequate aanpassingen in bedrijfsstrategie en omgeving (inclusief voorwaardenscheppend beleid) - kunnen leiden tot veel forsere consequenties in termen van werkgelegenheids- en toegevoegde waardeverliezen dan de hier bepaalde korte termijn effecten.

Daarbovenop komen dan bovendien nog eens de kosten van desinvesteringen, zowel in kapitaal – men denkt bijvoorbeeld aan het opheffen van slachtlocaties en productielijnen - als ‘human capital’ in het agribusinesscomplex. Ook de huidige bedrijfsbeëindigingen in de intensieve veehouderij gaan overigens met aanzienlijke kapitaalvernietiging gepaard.

Een totaalbeeld van de netto maatschappelijke kosten van de RBV vergt bepaling (en weging) van ook deze kosten, naast de hier berekende kosten in termen van

werkgelegenheid en toegevoegde waarde.

Hoe de Noord-Brabantse economie in het landelijk gebied er op langere termijn – over een periode van 10-15 jaar vanaf nu - uit zal zien, is moeilijk te voorspellen. Op de middellange en langere termijn mag men verwachten dat alternatieve bedrijvigheid - oude én nieuwe economische dragers - en de daarmee samenhangende werkgelegenheid het

1 Verwerkende industrie, veevoederindustrie, overige industrie en nutsbedrijven samen.

(14)

verlies aan banen en toegevoegde waarde als gevolg van de RBV in de directe en indirecte sfeer kunnen opvangen. Zeker op het niveau van de lokale economie, en met name in sterk agrarische gemeenschappen, zal de RBV op korte termijn echter een zeker schokeffect teweeg kunnen brengen, zowel in economisch als sociaal opzicht. Daarbij zal een groot beroep worden gedaan op de economische vitaliteit van de getroffen gebieden.

Of, en hoe de korte termijn economische effecten zich in de loop van de tijd zullen vertalen in structuuraanpassingen op langere termijn, is in hoge mate afhankelijk van deze economische vitaliteit. De mate waarin en de wijze waarop dit het geval zal zijn, en vooral ook de snelheid waarmee dit aanpassingsproces zijn beslag zal krijgen, hangt mede af van huidig en toekomstig regionaal en lokaal economisch beleid. De reconstructie kan daarin een belangrijke - kaderscheppende en entamerende - rol spelen.

(15)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De komende jaren vindt met de reconstructie een ingrijpende operatie in het landelijk gebied plaats. Het accent van deze reconstructie ligt op het scheppen van de fysiek- ruimtelijke randvoorwaarden voor duurzame ontwikkeling van het landelijk gebied.

Daarbij gaat het zowel om verbetering van de omgevingskwaliteit als om versterking van de leefbaarheid en de sociaal-economische structuur. Centraal staat het bereiken van een nieuw evenwicht tussen de verschillende functies in het landelijk gebied. Een landelijke Reconstructiewet die begin 2002 in werking is getreden, schept het kader waarbinnen deze herinrichting gestalte kan krijgen en biedt de mogelijkheid om verschillende problemen waarmee het landelijk gebied wordt geconfronteerd integraal aan te pakken.

De reconstructie vindt plaats in de zgn. concentratiegebieden Oost en Zuid.

De Reconstructiewet is met name van toepassing op de mestoverschotgebieden. Dit betreft vooral die gebieden waar de intensieve veehouderij sterk ontwikkeld is. De milieuproblemen - vermesting, verzuring en stankoverlast – die met de intensieve

veehouderij samenhangen, zijn in het algemeen slecht verenigbaar met de functies wonen en recreëren. Bovendien zorgen vermesting en verzuring voor een kwaliteitsvermindering van de bos- en natuurgebieden. De hoge veedichtheid in de intensieve veehouderij verhoogt bovendien de veterinaire - en daarmee ook de economische - kwetsbaarheid (dierziekteuitbraken, vgl. varkenspest en MKZ). Intensivering en schaalvergroting in de landbouw hebben geleid tot aantasting van de kwaliteit van water en bodem, tot verzuring en verdroging van natuurgebieden en tot het verdwijnen van landschappelijke en

cultuurhistorische waarden.

In Noord-Brabant zijn zeven reconstructiegebieden - de mestoverschotgebieden in Midden- en Oost-Brabant - aangewezen waar gestreefd wordt naar een duurzame

(her)inrichting en ontwikkeling van het Brabantse platteland (zie figuur 1.1). Daarnaast is in de Brabantse Delta en de Wijde Biesbosch - die niet onder deze reconstructiegebieden vallen - een parallelle integrale gebiedsgerichte operatie gestart, eveneens gericht op revitalisering van het landelijk gebied2. Een eerste aanzet tot invulling van het reconstructiebeleid in Noord-Brabant is reeds in 2001 gegeven met het Koepelplan Reconstructie Concentratiegebieden Reconstructie aan Zet. Momenteel wordt door de zeven reconstructiecommissies gewerkt aan realisatie van regionale reconstructieplannen die de kern moeten vormen van het beleid voor de komende tien jaar. Deze

reconstructieplannen zullen naar verwachting in 2003 gereed zijn.

2 Nota Hand aan de ploeg voor West-Brabant, 2001.

(16)

Onderdeel van de reconstructie is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV). De RBV is begin 2000 in het leven geroepen als ‘flankerende’ maatregel bij het streven naar evenwicht op de mestmarkt in 2003. Dit evenwicht is nodig om te kunnen voldoen aan de EU-Nitraatrichtlijn. De RBV sluit expliciet aan bij de in de Reconstructiewet genoemde maatregelen en voorzieningen “a.ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico’s voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen; b.ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en c.ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water."

Figuur 1.1 De zeven reconstructiegebieden en twee revitaliseringsgebieden in Noord-Brabant

De RBV kent twee onderdelen: een beëindigingsregeling en een stallensloopregeling.

Beide onderdelen van de RBV kunnen worden beschouwd als onderdeel van een ‘warme’

sanering van een deel van de huidige landbouwsector en een heroriëntatie op een meer duurzame landbouw.

1.2 Inhoud en doelen

Bij de provincie, regio’s, streekplatforms en diverse andere betrokken organisaties in Noord-Brabant bestaat een duidelijke behoefte aan meer inzicht in de economische gevolgen van en – daaruit volgend - concrete aangrijpingspunten voor

reconstructiebeleid. Daarnaast is er behoefte aan inzicht in de vitaliteit en de leefbaarheid van het landelijk gebied.

De voorliggende driedelige studie Het landelijk gebied van Noord-Brabant onder Reconstructie omvat de resultaten van onderzoek naar de bovengenoemde issues. Deel 1 Sociaal-economische gevolgen van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken richt zich op de economische gevolgen van de RBV, afgezet tegen de te verwachten autonome ontwikkelingen. In deel 2 Leefbaarheid en vitaliteit worden de thema’s vitaliteit en

Boven Dommel Wijde Biesbosch

Brabantse Delta

Beerze en Reusel De Baronie

De Meierij

De Peel Maas & Meierij

Peel & Maas

(17)

leefbaarheid van het platteland in relatie tot de RBV en, meer algemeen, de Reconstructie onder de loep genomen. Mede op basis van de resultaten uit deel 2, worden in deel 3 twee operationele checklists Leefbaarheid en vitaliteit gepresenteerd die door gemeenten en kernen kunnen worden gebruikt bij het in kaart brengen van de vitaliteit en leefbaarheid.

Daarmee geeft deel 3 een aantal praktische handreikingen voor de nadere invulling van de reconstructieopdracht.

De Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) vormt een logisch, ‘natuurlijk’, vertrekpunt voor analyse. Enerzijds omdat de RBV zich - in tegenstelling tot de overige reconstructiemaatregelen - reeds in het stadium van implementatie bevindt en er derhalve harde cijfers beschikbaar zijn die het mogelijk maken de gevolgen voor de Brabantse economie verder te kwantificeren. Anderzijds omdat de sanering van de intensieve veehouderij en de repercussies die deze heeft voor het totale agrofoodcomplex en de rest van de Noord-Brabantse economie het logische opstappunt vormt voor het formuleren van beleid voor het landelijk gebied van de toekomst.

Een extra reden die het onderzoek uiterst actueel maakt is het feit dat de aanvragen van agrariërs voor de RBV de verwachtingen tot nu toe verre hebben overtroffen, landelijk maar in het bijzonder in Noord-Brabant. De provincie Noord-Brabant gaat in termen van aantal aanvragen landelijk aan kop, zowel bij de eerste als de tweede openstelling van de regeling. Als we afgaan op het aantal aanvragen voor beide tranches van de RBV in eerste aanleg (1.189 resp. 1.155 aanvragen) en dat afzetten tegen het totaal aantal hokdier- en combinatiebedrijven in heel Brabant (bijna 4.800 in het jaar 2000), dan is duidelijk dat het om een majeure operatie gaat.

De RBV lijkt daarmee – afgezet tegen de gaande autonome ontwikkeling - voor een aanzienlijk versnelde sanering van de intensieve veehouderij in Brabant te zorgen. De economische gevolgen van deze sanering zullen niet beperkt blijven tot de primaire landbouw, maar zullen de hele agro-foodketen treffen. Ook de lokale economie zal de gevolgen van teruggang in agrarische bedrijvigheid ondervinden. Daarnaast doemt de vraag op welke effecten deze versnelde sanering en haar gevolgen heeft voor de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied.

1.3 Centrale onderzoeksvragen

De centrale vragen waarop in deel 1 een antwoord gezocht wordt, zijn:

• Wat zijn de directe economische gevolgen van de RBV als onderdeel van de reconstructie, uitgedrukt in toegevoegde waarde en werkgelegenheid?

• Wat zijn de indirecte economische gevolgen van de RBV als onderdeel van de reconstructie, uitgedrukt in toegevoegde waarde en werkgelegenheid? En hoe ziet dit beeld er uit uitgesplitst naar sectoren?

• Hoe en in welke omvang zullen de gevolgen zich in de tijd gaan manifesteren?

Op basis van de resultaten uit deel 1 worden daartoe een vijftal ‘hot spot’ gemeenten bepaald. Deze ‘hot spots’ zijn gedefinieerd als die gebieden waar de problematiek in termen van directe en indirecte effecten het meest nijpend is. Op basis van een groslijst

(18)

wordt vervolgens een nadere invulling gegeven van die factoren die voor leefbaarheid en vitaliteit het meest relevant worden geacht. De twee centrale vragen van deel 2 zijn:

• In hoeverre wordt de leefbaarheid in de reconstructiegebieden in Noord-Brabant beïnvloed door de huidige ontwikkelingen in de landbouw en gerelateerde sectoren, en welke aspecten van leefbaarheid zijn daarbij met name in het geding?

• Welke drijvende factoren achter het begrip economische vitaliteit zijn in het geding als het gaat om het opvangen van de gevolgen van de huidige ontwikkelingen in de landbouw en gerelateerde sectoren in de reconstructiegebieden in Noord-Brabant?

1.4 Leeswijzer

In dit eerste deel van de studie Het landelijk gebied van Noord-Brabant onder

Reconstructie wordt allereerst in hoofdstuk 2 een achtergrondschets van de Reconstructie en de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) gegeven, geplaatst tegen het perspectief van de ontwikkelingen en de trends in het landelijk gebied en de landbouw in het bijzonder. In hoofdstuk 3 wordt het gebruik van de regeling geanalyseerd: hoeveel en welke boeren hebben tot nu toe gebruik gemaakt van de RBV? Het gebruik in Noord- Brabant wordt daarbij afgezet tegen het landelijk gebruik van de regeling. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens gekeken naar de directe economische effecten van de RBV voor de intensieve veehouderij in Noord-Brabant. In de hoofdstukken 5 en 6 worden de doorwerkingseffecten voor de toeleverende respectievelijk de verwerkende industrie en de regionale economie ‘at large’ geanalyseerd. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 gekeken naar de ruimtelijke spreiding van deze effecten over Noord-Brabant: waar slaan de effecten vooral neer en waar is de problematiek naar verwachting het grootst? Dit rapport wordt voorafgegaan door een voorwoord en een samenvatting en conclusies (hoofdstuk 8) en besloten met een aantal relevante bijlagen.

(19)

2 Doel, opzet en uitwerking van de RBV

De Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, kortweg RBV, is begin 2000 in het leven geroepen als ‘flankerende’ maatregel3 bij het streven naar evenwicht op de mestmarkt in 2003. Dit evenwicht is nodig om te kunnen voldoen aan de EU-Nitraatrichtlijn. De RBV is daarmee naar aard en intentie onderdeel van de reconstructie. Doel van de RBV is het opkopen van een deel van het berekende, niet plaatsbare mestoverschot. Dit overschot zou naar verwachting ontstaan door de aanscherping van de verliesnormen onder MINAS en de invoering van een systeem van Mestafzetovereenkomsten in 2002. De RBV is daarmee een belangrijk beleidsinstrument en is één van de instrumenten die moet zorgen voor de noodzakelijk geachte herstructurering van de intensieve veehouderij.4

Sinds 2000 is de RBV twee keer opengesteld voor de sector: van 19 maart 2000 tot en met 19 mei 2000 (de eerste tranche RBV, of kortweg RBV-1) en gedurende de hele maand oktober 2001 (de tweede tranche RBV: RBV-2).

De RBV bestaat uit een tweetal onderdelen:

• Een beëindigingvergoeding in de vorm van een financiële vergoeding voor mestproductierechten, varkensrechten en pluimveerechten (beëindigingregeling of

‘opkoopregeling’);

• Een vergoeding voor de afbraak van bedrijfsgebouwen (Ruimte-voor-Ruimte- regeling of ‘stallensloopregeling’).

Voor de beëindigingvergoeding komen die veehouders in aanmerking die één of meerdere veehouderijtakken van hun bedrijf ter beëindiging aanbieden. De vergoeding heeft betrekking op ingeleverde (forfaitair) niet-grondgebonden productierechten, gemeten in kg fosfaat:

• Niet-grondgebonden varkensrechten

• Niet-grondgebonden pluimveerechten

• Niet-grondgebonden mestproductierechten (vlees)rundvee.

3 Behalve door de RBV worden de agrariërs ook ondersteund bij de doorlichting en aanpassing van hun bedrijf. Advisering over bedrijfsbeëindiging en begeleiding bij oriëntatie op ander werk vindt plaats in het kader van het Sociaal Economisch Plan 2000-2004 (SEP).

4 Voor een uitgebreider overzicht van de inhoud van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, zie bijlage 2 (algemeen), bijlage 3 (openstelling en hoogte vergoedingen) en bijlage 4 (implementatietraject RBV vanuit het perspectief van de individuele agrariër).

(20)

Figuur 2.2. Samenhang tussen de Beëindigingsregeling en de Ruimte-voor-Ruimteregeling

Om te voorkomen dat de bij de beëindiging leegkomende bedrijfsgebouwen verkrotten is een koppeling gelegd met een subsidieregeling voor de afbraak van bedrijfsgebouwen.

Deze stallensloopregeling – die officieel bekend staat als de Ruimte-voor-Ruimte regeling - geldt voor de concentratiegebieden Oost en Zuid en heeft als achterliggende doelstelling het tegengaan van verrommeling van het landelijk gebied. De regeling biedt agrariërs, naast een vergoeding voor de sloop van alle leegkomende bedrijfsgebouwen, een subsidie voor de waarde van de bedrijfsgebouwen en de inventaris.

Samenhang Beëindigingregeling en Ruimte-voor-Ruimteregeling

De samenhang tussen de Beëindigingregeling en de Ruimte-voor-Ruimteregeling en de effecten die van beide regelingen uitgaan, zijn schematisch in figuur 2.2 weergegeven. De beëindigingregeling geeft agrariërs een financiële prikkel (incentive) hun bedrijfsvoering gedeeltelijk - met tenminste één veehouderijtak - of geheel te beëindigen. Wordt hiervan gebruik gemaakt dan kan bovendien een aanvraag voor de stallensloopregeling worden ingediend. De gevolgen van de beëindigingregeling zijn onder te verdelen in directe en

Rijk/Provincie Rijk

Doorwerkings- effecten agribusiness & rest

economie

Leefbaarheid

Vitaliteit

Sloop stallen Bouw

extra woningen

Ruimte-voor- ruimte-regeling

Directe effecten bouwnijver-

heid

RBV

Beëindigings- vergoeding

Directe effecten primaire landbouw

(21)

indirecte effecten. Directe effecten hebben met name betrekking op het verlies aan toegevoegde waarde en werkgelegenheid van de van de regeling gebruik makende landbouwbedrijven. Indirecte effecten (doorwerkingseffecten) hebben betrekking op de gevolgen van deze beëindigingen voor de rest van de agrofoodketen (de toeleverende en verwerkende agrofoodindustrie) en de regionale en lokale economie als geheel.

Naast de impact die uitgaat van de beëindigingregeling zal ook de stallensloopregeling economische effecten genereren, in de vorm van een eenmalige impuls die grotendeels zal neerslaan in de bouwnijverheidsector. Dit effect omvat zowel de bouw van extra woningen als de sloop van bestaande stallencomplexen. De kwantificering van de economische impact van de stallensloopregeling komt in deze studie echter niet aan de orde.

Uitvoering en financiering van de RBV

De beëindigingvergoeding wordt gefinancierd door het Rijk en uitgevoerd door LASER in samenwerking met Bureau Heffingen. LASER is tevens verantwoordelijk voor uitvoering van stallensloopregeling. Het taxeren van de bedrijfsgebouwen gebeurt door DLG. De provincies staan financieel garant voor de uitvoering van de

stallensloopregeling. Dit gebeurt met geld dat vrijkomt met de bouw van extra woningen elders (“ruimte voor ruimte”) die voor dit doel aan de provincie zijn toegewezen.

Naast Rijk en provincie spelen ook de gemeenten een belangrijke rol bij de uitvoering van de RBV. Zij zijn onder meer verantwoordelijk voor het afgeven van de

sloopvergunningen en het intrekken van dat deel van de milieuvergunning dat betrekking heeft op de beëindigde veehouderijtak. De gemeenten dienen tevens te beoordelen of een herziene milieuvergunning kan worden afgegeven voor nieuwe of gewijzigde agrarische activiteiten. De gemeenten zijn bovendien, samen met de provincie, verantwoordelijk voor de realisering van de ruimtelijke kwaliteit.

(22)
(23)

3 Gebruik van de RBV in Noord-Brabant

3.1 Inleiding

Gebruik van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken leidt tot een versnelde afname van het aantal bedrijven in de intensieve veehouderij en - in samenhang daarmee – tot een afname in werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Ook zonder de RBV zou de

intensieve veehouderij de komende jaren gekrompen zijn. Om een eerste zicht op deze autonome ontwikkelingen te krijgen wordt in dit hoofdstuk een schets gegeven van de ontwikkelingen en trends in de landbouw in Noord-Brabant (paragraaf 3.2). Vervolgens worden de verwachtingen over het gebruik en het daadwerkelijke beroep op de RBV tot nu toe op een rijtje gezet (paragraaf 3.3). Immers, een analyse van de sociaal-

economische gevolgen van de RBV begint bij een goed inzicht in het daadwerkelijk gebruik van de regeling. Het feit dat er sprake is van twee tranches RBV, waarvan de tweede feitelijk pas aan het begin van het implementatietraject staat, betekent dat gebruik diende te worden gemaakt van tussentijdse, niet-definitieve gegevens. Wel is bij de analyse uitgegaan van zo recent mogelijke cijfers. Voor aanlevering van gegevens werd vertrouwd op toelevering door de provincie Noord-Brabant en LASER Diemen.

3.2 De landbouw in Noord-Brabant: ontwikkelingen en trends

De landbouw in Noord-Brabant is in de periode 1991-2001 gekenmerkt door een daling van het totale aantal landbouwbedrijven, in lijn met de landelijke trend. Tegelijkertijd is er - contrair aan deze algemene ontwikkeling - ook sprake van een selectieve toename van het aantal bedrijven in bepaalde subsectoren, zo laat een analyse op COROP-niveau zien (zie tabellen 3.1 en 3.2).

De grootste agrarische bedrijvigheid is nog altijd te vinden in het oosten van Noord- Brabant (zie tabel 3.1, COROP-gebieden Noordoost- en Zuidoost). In tegenstelling tot wat men wellicht zou verwachten, gaan in termen van absolute aantallen de

graasdierbedrijven aan kop, direct gevolgd door de intensieve veehouderij. Deze concentreert zich vooral in het oosten van Noord-Brabant. Akkerbouw, tuinbouw en blijvende teelten zijn belangrijk in West-Brabant, en relatief sterk in opkomst in het oosten.

Zoals uit tabel 3.2 blijkt, is in West- en Midden-Noord-Brabant gedurende de periode 1991-2001 meer dan een derde van de hokdierbedrijven verdwenen. In dezelfde periode verdwenen 19% respectievelijk 31% van de combinatiebedrijven. De intensieve veeteelt laat daarmee een forse teruggang zien. Een minder sterke terugloop zien we in de (grondgebonden) graasdierhouderij. De akkerbouw, tuinbouw en blijvende teelten laten

(24)

vooral in Midden-Brabant een stijging zien. Netto gezien neemt in deze beide COROP- gebieden het totaal aantal landbouwbedrijven af, dit in tegenstelling tot Noordoost- en Zuidoost-Brabant waar het aantal bedrijven juist toeneemt.

Voor deze toename zijn vooral de akkerbouw (bijna een verdubbeling) en in mindere mate de tuinbouw en blijvende teelten verantwoordelijk. Ook het aantal

graasdierbedrijven stijgt in deze periode, en gaat daarmee tegen de landelijke trend in. De teruggang vindt net als in Midden- en West-Noord-Brabant in de intensieve veehouderij plaats. Percentueel gezien zijn de dalingen minder dramatisch, maar dit geldt niet voor hun impact. Immers, juist in het oosten van Noord-Brabant is de intensieve veehouderij prominent vertegenwoordigd.

Resumerend kan worden gesteld dat gedurende de periode 1991-2001 er sprake is geweest van een lichte geografische verschuiving van agrarische bedrijvigheid van West- en Midden-Brabant naar Noordoost- en Zuidoost-Brabant. Belangrijker is evenwel de forse teruggang in de intensieve veehouderij in alle COROP-gebieden. Deze afname wordt in het oosten gecompenseerd door een toename in de akkerbouw, tuinbouw en (grondgebonden) graasdierhouderij. In westelijk Brabant geldt de teruggang juist ook de graasdierhouderij en wordt het verlies aan bedrijvigheid niet gecompenseerd door de toename in de akker- en tuinbouw.

Dit alles geldt voor de periode 1991-2001. Kijken we naar de periode 1999-2001, dan verandert het bovengeschetste plaatje dramatisch. In alle sectoren en over de linie zien we een afname in het aantal bedrijven, met als enige uitzondering de akkerbouw in

Noordoost-Noord-Brabant. Deze recente ombuiging in de langere termijn trend is uiteraard van belang bij de beoordeling van de impact van de RBV. Er valt echter te betwijfelen of deze recente trend zich de komende jaren in even sterke mate zal

doorzetten. Eerder lijkt er sprake van een tussentijdse versnelling met een te verwachten afzwakking. De RBV speelt daarbij naar verwachting de rol van (verdere) versneller van dit proces.

(25)

Tabel 3.1 Aantal landbouwbedrijven naar COROP-gebied, situatie 2001 Hoofdbedrijv

en totaal

Akkerbouw- bedrijven

Tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven

Graasdier- Bedrijven

Hokdier- Bedrijven

Combinaties

West-Noord-Brabant (Cor)

3.283 623 1.089 1.001 176 394 Midden-Noord-Brabant (Cor)

2.202 246 304 1.120 297 235 Noordoost-Noord-Brabant (Cor)

4.741 417 548 2.085 1.143 548

Zuidoost-Noord-Brabant (Cor)

3.996 330 494 1.571 1.098 503

Bron: CBS, 2002

Tabel 3.2 Ontwikkeling in aantal landbouwbedrijven naar COROP-gebied Noord-Brabant

Hoofd-

Bedrijven, totaal

Akkerbouw- Bedrijven

Tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven

Graasdier- Bedrijven

Hokdier- Bedrijven

Combinaties

West-Noord-

Brabant (Cor) 1991-2001 -6% 16% 0% -11% -33% -19%

1999-2001 -9% -7% -8% -8% -10% -15%

Midden-Noord- Brabant (Cor)

1991-2001

-12% 41% 16% -11% -36% -31%

1999-2001 -9% -6% -5% -5% -19% -19%

Noordoost-Noord- Brabant (Cor)

1991-2001

5% 178% 36% 3% -12% -16%

1999-2001 -7% 4% -3% -5% -9% -17%

Zuidoost-Noord- Brabant (Cor)

1991-2001

5% 175% 20% 4% -11% -5%

1999-2001 -7% -5% -5% -6% -10% -9%

Bron: CBS, 2002

3.3 Impact RBV op bedrijfsbeëindigingsbeslissingen

De RBV geeft slechts een financiële prikkel (incentive) tot, maar is niet de oorzaak van de bedrijfsbeëindigingen in de intensieve veehouderij. De economische perspectieven voor de intensieve veehouderij in Nederland zijn onder invloed van externe

concurrentiedruk, verscherpte Europese milieu- en andere wet- en regelgeving, een negatief imago onder consumenten, en – meer algemeen, terecht of onterecht - een forse negatieve maatschappelijke druk de laatste jaren danig verslechterd. Bovendien zien veel agrarische bedrijven op hun huidige locatie weinig tot geen uitbreidings- en

ontwikkelingsmogelijkheden.

De individuele veehouder wordt dan ook meer dan ooit geconfronteerd met vraag of hij moet doorgaan of moet stoppen met zijn bedrijf. Dit individuele keuzeproces van al dan

(26)

niet stoppen en de factoren die daarbij een rol spelen, is schematisch weergegeven in figuur 3.1. Gaat hij door, dan is een strategie van schaalvergroting - met of zonder verbreding van activiteiten - vrijwel onvermijdelijk.

De beslissing om het bedrijf - of een tak binnen het bedrijf – te beëindigen, hangt af van vele factoren die tezamen een al dan niet economisch levensvatbaar werkbaar perspectief voor de toekomst opleveren. Is dit perspectief er niet, dan zal een agrarisch ondernemer vroeger of later – al dan niet gedwongen door de tucht van de markt – besluiten zijn bedrijf te beëindigen. De RBV beïnvloedt daarbij niet zozeer het perspectief zelf als wel het moment van besluitvorming. Ook zonder de RBV zouden veel intensieve veehouders de komende jaren zijn overgegaan tot beëindiging van hun bedrijf. De RBV versnelt naar verwachting slechts het aantal beëindigingen dat nu plaatsvindt. Er mag tevens verwacht worden dat het aantal beëindigingen in de jaren na de RBV lager zal liggen dan in een autonoom ontwikkelingsscenario.

Figuur 3.1 Stoppen of doorgaan: de RBV vanuit het perspectief van de agrarisch ondernemer

3.4 Toekenningen RBV-1 en aanvragen RBV-2 in Noord-Brabant

Bij de analyse van het gebruik van de RBV tot nu toe wordt een vergelijking gemaakt tussen landelijke cijfers en cijfers voor Noord-Brabant. Bovendien is voor de tweede tranche – RBV-2 - een inschatting gemaakt van het te verwachten feitelijk gebruik van de

Gevolgen

Schaal- vergroting

Concurrentiedruk wereldmarkt Maatschappelijke

Wet- en druk regelgeving

Ja, Continuering

Verbreding activiteiten

Perspectieven?

Nee, Beëindiging

Milieu Werkgelegenheid Economie

(27)

regeling, d.w.z. na de goedkeuringsprocedure en gecorrigeerd voor intrekkingen van nog lopende aanvragen.

Het implementatietraject van de RBV omvat vier fasen en verschillende toetsings-

momenten (zie bijlage 4 voor een uitgebreide uitleg). Met de afhandeling van een tranche is naar schatting globaal twee jaar gemoeid. Voor de eerste tranche RBV geldt dan ook dat naast de fasen 1 en 2 ook de fasen 3 en 4 grotendeels zijn uitgevoerd. Op 8 april jl.

had landelijk gezien een kleine 10% van de gebruikers nog geen vaststellingsaanvraag ingediend (schrijven Minister LNV aan Vaste Commissie LNV van de Tweede Kamer, dd. 24 april 2002).

Onderstaande tabel 3.3 toont het aantal aanvragen, toekenningen, afwijzingen en niet- ontvankelijk verklaringen voor de RBV-1 en RBV-2 voor Nederland als geheel als voor Noord-Brabant. Van het aanvankelijke startaantal5 van 3.505 landelijke aanvragen RBV-1 zijn uiteindelijk 3.083 aanvragen in behandeling genomen. Het verschil tussen deze twee getallen wordt onder meer veroorzaakt door tussentijdse intrekkingen van aanvragen. Van het oorspronkelijk aantal aanvragen RBV-1 is dus uiteindelijk zo’n 88% in behandeling genomen.

Voor de RBV-2 zijn deze gegevens nog niet bekend. Als we uitgaan van eenzelfde percentage intrekkingen als bij de implementatie RBV-1 dan mag de RBV-2 rekenen op ongeveer 2.300 feitelijke aanvragen, los van de vraag of de aanvragen voldoen aan de formele criteria en of daarmee toekenning van de aanvraag aan de orde is. Als we diezelfde verwachting doortrekken voor de provincie Noord-Brabant, dan komt dit voor Noord-Brabant neer op een kleine 1.000 aanvragen. De gehanteerde lineaire extrapolatie geeft daarbij slechts een indicatie. De uiteindelijk te realiseren aantallen kunnen hiervan afwijken, aangezien we te maken hebben met een andere populatie agrariërs en er bovendien leer- en ervaringseffecten uit de eerste tranche in het geding zijn die – bijvoorbeeld zouden kunnen leiden tot meer overwogen aanvragen. Maar het zou ook zo kunnen zijn dat juist meer boeren een aanvraag indienen voor de RBV-2, bijvoorbeeld om taxatieredenen, zonder dat men uiteindelijk gebruik wil maken van de regeling. Beide zienswijzen worden door experts voor mogelijk gehouden.

Voor 2.709 van deze 3.083 uiteindelijk behandelde aanvragen RBV-1 landelijk is uiteindelijk een toekenningsbeschikking vastgesteld. Daarnaast zijn 345 aanvragen afgewezen en 29 niet ontvankelijk verklaard. In Brabant zijn 880 aanvragen toegekend en 125 aanvragen afgewezen. De verhouding tussen aantal toekenningen versus het aantal afwijzingen en niet-ontvankelijk verklaringen ligt landelijk als in Brabant op hetzelfde niveau, namelijk op 88% versus 12% van het totaal. De voornaamste redenen voor afwijzing zijn – volgens een schrijven van de minister van LNV aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor LNV van 26 maart 2001 – “ eerdere deelname aan de

Opkoopregeling varkensrechten, het ontbreken van niet-grondgebonden productierechten,

5 Tussenrapportages van - bijvoorbeeld - de Minister van LNV aan de Tweede Kamer maken melding van andere cijfers.

Gedurende de looptijd van de regeling zijn genoemde getallen constant aan wijziging onderhevig geweest. De startaantallen refereren aan door LASER Diemen verstrekte gegevens over ingediende geregistreerde aantallen bij het begin van de RBV-1 en de RBV-2.

(28)

dan wel dat er op het betreffende bedrijf in 1998 geen fosfaatproductie had plaatsgevonden”.

Tabel 3.3 Aanvragen, toekenningen en afwijzingen RBV-1 en RBV-2

Fase RBV eerste tranche RBV tweede tranche

Nederland Brabant Nederland Brabant

1 Aantal aanvragen totaal (incl.

latere intrekkingen)

3.505* 1.189* 2.630* 1.155*

Uiteindelijk behandelde aantal aanvragen totaal waarvoor beschikking is verleend, waarvan:

3.083 1.007 Nog in behandeling

Nog in behandeling

- Toekenningen 2.709 880 - Afwijzingen 345 125 - Niet ontvankelijk 29 2**

4 Vaststellingsaanvragen# 2.480 589 Nvt Nvt - Toekenningen 2.264 581

- In behandeling 198 4

- Afwijzingen 18 4

Bronnen: Laser Diemen (22 april 2002) en Provincie Noord-Brabant, RLG. * Startaantallen. ** Restpost.

Voor de RBV-1 - die zich momenteel in fase 4 bevindt (zie schema 1 in bijlage 4) - hebben van de 2.709 agrariërs die een positieve beschikkingsverlening hebben ontvangen intussen 2.480 een vaststellingsaanvraag ingediend (zie tabel 3.3). Hiervan zijn er 2.264 zijn goedgekeurd, 18 zijn afgewezen en 198 nog in behandeling (cijfers LASER Diemen, 22 april 2002). In de provincie Noord-Brabant waren op dat moment 589 beschikkingen verleend, waarvan 581 goedkeuringen, 4 afwijzingen en 4 nog in behandeling (cijfers Provincie Noord-Brabant).

Partiële of gehele beëindiging

Van alle RBV-1aanvragen waarvoor een beschikking is verleend geeft 56% van de veehouders aan zijn veehouderijbedrijf geheel te willen beëindigen (zie tabel 3.4). In Brabant ligt dit percentage met 67% aanmerkelijk hoger. Hoewel de eindbalans voor de RBV-2 voor fase 1 medio mei 2002 nog niet precies kon worden opgemaakt, lijkt het beeld voor de tweede tranche licht afwijkend van de eerste tranche te zijn. Landelijk gezien willen meer agrariërs geheel stoppen (61% van de aanvragen) in vergelijking tot de eerste tranche. In Noord-Brabant zakt het percentage agrariërs dat geheel wil stoppen iets (65%), maar nog steeds ligt het percentage volledige stoppers duidelijk boven het landelijk gemiddelde.

Het aantal toewijzingen RBV-1 en het aantal aanvragen RBV-2 voor Noord-Brabant bij elkaar opgeteld geeft een totaal van 678 partiële en 1.282 volledige beëindigingen. Gaan we uit van de ervaringen met de RBV-1 en wordt deze ‘trend’ doorgetrokken voor het gebruik van de RBV-2, dan resulteren van 580 partiële en 1.099 volledige beëindigingen.

(29)

Afgezet tegen de 4.394 hokdier- en combinatiebedrijven die Noord-Brabant in 2001 telde (zie tabel 5.1)6, heeft 29% van de intensieve veehouderijbedrijven in Brabant inmiddels een toewijzing gekregen of een aanvraag ingediend voor volledige beëindiging. Nog eens ruim 15% heeft een toewijzing gekregen of een aanvraag ingediend voor partiële

beëindiging.7

Tabel 3.4 Aanvragen en beschikkingen RBV-1 en RBV-2, uitgesplitst naar gehele of partiële beëindiging RBV eerste tranche RBV tweede tranche

Nederland Brabant Nederland Brabant Aantal aanvragen, totaal 3.505 1.189 2.547 1.080

Waarvan partieel Nb 382** 982 374

Waarvan volledig Nb 807** 1.565 706 Behandelde aanvragen waarvoor

beschikking is verleend, totaal

3.083 1.007

Waarvan partieel 1.360 336 Waarvan volledig 1.723 669

Aantal toegewezen aanvragen totaal 880 (799)*

Waarvan partieel 304 (276)*

Waarvan volledig 576 (523)*

Nb = Niet beschikbaar. (..)* Betreft schatting o.b.v. ervaringscijfers RBV1. Voor de RBV-2 is gebruik gemaakt van een tussentijdse rapportage van LASER en niet van de in tabel 3.1 vermelde startgegevens.

Bron: Laser Diemen, april 2002. ** Bron: provincie Noord-Brabant: RLG

Gebruik stallensloopregeling

Niet alle bedrijven die een aanvraag voor beëindigingsubsidie hebben ingediend, wensen ook gebruik te maken van de stallensloopregeling. Van het totale aantal beschikkingen had in de eerste tranche landelijk gezien bijna de helft tevens betrekking op sloop (zie tabel 3.5). In Noord-Brabant ligt dit percentage met bijna 68% beduidend hoger. Van deze 68% kreeg 88% uiteindelijk een

sloopvergoeding. Het aantal aanvragen voor de sloopregeling onder de RBV-2 is met 67% (landelijk) respectievelijk 86% (Noord-Brabant) van het totale aantal aanvragen relatief groot.

Tabel 3.5 Beschikkingen RBV-1 en aanvragen RBV-2 naar voorkeur voor sloop en beëindiging ‘sec’

RBV eerste tranche RBV tweede tranche

Nederland Brabant Nederland Brabant Aantal beschikkingen 3.083 1.007

Aantal aanvragen 2.547 1.080

Waarvan geen sloop 1.600 324 831 153 Waarvan wel sloop 1.483 683 1.716 927 Aantal toewijzingen sloop - 604 - 686*

Bron: Laser Diemen, april 2002. * Aantal geschatte toewijzingen met sloop [=(799/1080)*927].

6 Referentiejaar 2001 als benadering is gekozen omdat zowel in 2000 als 2001 aanvragen zijn ingediend en de daadwerkelijke implementatie van de regeling gemiddeld minstens een jaar later valt.

7 Inclusief dubbeltellingen: omdat slechts gebruik kon worden gemaakt van geanonimiseerde databestanden kon niet expliciet rekening gehouden worden met veehouders die een deel van hun veehouderijbedrijf hebben beëindigd onder de RBV-1, en andere takken wensen te/zullen beëindigen onder de RBV-2.

(30)

Gebruik RBV naar veehouderijtak

Het merendeel van het aantal aanvragen RBV heeft betrekking op varkenshouderij, zowel in de eerste (78%) als de tweede tranche (67%). Beëindiging van pluimveehouderijen is onder de tweede tranche aanzienlijk populairder (24% tegenover 14%), hetgeen onder meer te verklaren valt uit de ruimere openstelling van de regeling. Naast kippen vallen immers ook kalkoenen onder de RBV-2. Ook het aantal rundveebedrijven dat gebruik wenst te maken van de regeling groeit fors met een verdubbeling van het aantal aanvragen.

Tabel 3.6 Aanvragen RBV-1 en RBV-2 naar veehouderijtak

RBV eerste tranche RBV tweede tranche

Nederland Brabant Nederland Brabant Aantal aanvragen totaal 3.083 1.007 2.547 1080

Aantal toewijzingen 2.709 880 - -

Waarvan varkens 2.413 714 1710 766

Waarvan kip/kalkoen 430 128 610 212 Waarvan rundvee 178 60 367 116 Bron: Laser Diemen, april 2002. Noot: Het aantal bedrijven per tak dat een toewijzing heeft ontvangen komt niet overeen met het totaal aantal bedrijven, daar sommige bedrijven voor twee of meer takken een toewijzing hebben gekregen.

Gebruik RBV naar leeftijd

Het meest opvallend tussen de RBV-1 en RBV-2 zijn de verschuivingen in de

leeftijdsopbouw van de aanvragers. In de provincie Noord-Brabant was ruim 38% van de aanvragers van de RBV-1 jonger dan 50 jaar, tegenover 35% landelijk. Bij de RBV-2 is dit percentage opgelopen tot 54%, tegenover 48% landelijk. Bijna 10% van alle

aanvragen heeft zelfs betrekking op agrariërs jonger dan 35 jaar.

De RBV-1 is veel meer dan de RBV-2 te zien als een vervroegde uittredingsregeling.

Bijna 45% van de aanvragers in Brabant was tussen de 50 en 65 jaar oud. Voor veel agrariërs ouder dan 65 was de RBV-1 aanleiding om definitief te stoppen met boeren. Het percentage van deze 65+-ers dat van de regeling is bij de RBV-2 gedaald tot 9% van het totaal, tegenover 17% onder de RBV-1.

Tabel 3.7 Leeftijdsopbouw aanvragers RBV1 en RBV-2 in Noord-Brabant

RBV eerste tranche RBV tweede tranche

Absoluut Percentueel Absoluut Percentueel

< 35 jr 54 4,7 99 9,6

35-50 387 33,5 459 44,5 50-60 339 29,4 261 25,3 60-65 178 15,4 115 11,2

> 65 196 17,0 97 9,4

Totaal 100,0 100,0 Bron: Laser Diemen, april 2002.

Deze verschuiving is belangrijk vanuit het oogpunt van verdere analyse. Wat gebeurt er immers met deze relatief jonge boeren: wijken zij uit naar andere vormen van landbouw,

(31)

zoeken ze hun agrarisch heil elders (emigratie?) of zoeken ze naar alternatieve werkgelegenheid?

3.5 Gebruik RBV als opmaat voor economische effectanalyse

Het beroep dat op de RBV wordt gedaan is – afgezet tegen het totale aantal bedrijven in de intensieve veehouderij in Noord-Brabant – fors te noemen. Opvallend is dat het relatieve aantal sloopaanvragen aanmerkelijk stijgt onder de RBV-2, hetgeen erop duidt dat veel boeren definitief een punt achter hun agrarische activiteiten zetten. Tegelijkertijd zien we een aanzienlijke toename van aanvragen in de takken rundvee, en kippen en kalkoenen, zowel in Nederland als in Noord-Brabant. Dit wijst op een verslechterend perspectief voor ook deze veehouderijtakken.Tezamen met het grote aantal aanvragen voor een beëindigingvergoeding in de varkenshouderij betekent dit op afzienbare termijn een forse teruggang in het aantal veehouderijbedrijven in Noord-Brabant. Kan de RBV-1 althans voor een deel geïnterpreteerd worden als een (verkapte) vervroegde

uittredingsregeling, de RBV-2 is dit duidelijk minder en treft naar verwachting tevens het vitalere deel van de veehouderijtakken in Noord-Brabant. Cruciaal is voor het inschatten van de economische effecten op langere termijn van de RBV is dan ook de inschatting van wat dit deel van de beroepsbevolking aan alternatieven kan en wil genereren en of men daarbij grosso modo woonachtig blijft in dezelfde regio. Kernwoord daarbij is de economische vitaliteit (zie Deel 2 van deze studie). De korte-termijneffecten in de vorm van verlies aan toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de landbouw, de

agrofoodkolom en de regionale economie in brede zin komen aan de orde in hoofdstuk 4 en volgende.

(32)
(33)

4 Economische effecten van de RBV: methodiek en werkwijze

Directe en indirecte effecten RBV

De economische effecten van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) in Noord-Brabant zijn onder te verdelen naar directe effecten en indirecte effecten.

Onder directe economische effecten worden de economische effecten voor de intensieve veehouderij verstaan. De indirecte effecten betreffen de doorwerkingseffecten voor het Brabantse agribusinesscomplex en de overige sectoren van de Brabantse economie. Beide effecten worden bepaald in termen van verlies aan werkgelegenheid en toegevoegde waarde.

De directe en indirecte economische effecten zijn doorgerekend op basis van de gegevens over gebruik van de RBV, gegevens over het aantal kg fosfaat dat uit de markt wordt gehaald als gevolg van de RBV, en zo recent en compleet mogelijke statistische gegevens van de sector. Daarnaast is voor de bepaling van de indirecte effecten gebruik gemaakt van Input-outputanalyse (I/O-analyse) aan de hand van het I/O-model IRIOS, en I/O- tabellen van Noord-Brabant en Nederland. De resultaten van deze economische

impactanalyse staan beschreven in hoofdstuk 5 (directe effecten), hoofdstuk 6 (indirecte effecten) en hoofdstuk 7 (ruimtelijke spreiding van de effecten).

Korte en lange termijn effecten

Behalve een onderscheid naar directe en indirecte effecten kunnen bovendien korte en lange termijn effecten worden onderscheiden. Korte termijn effecten worden in deze studie opgevat als de gevolgen die zich voordoen over een periode van 0-4 jaar vanaf de inwerkingtreding van de regeling, d.w.z. de periode 2000-2004. Voor het eerste jaar - waarin vooral aanmelding en toetsing van aangemelde RBV gegevens plaatsvindt - wordt verondersteld dat geen economisch effect van de regeling optreedt. Pas vanaf het tweede jaar na inwerkingtreding zullen deze effecten zich voordoen. Er is verondersteld dat deze effecten zich gelijkelijk zullen voltrekken over de periode van naar schatting 3 jaar die met de implementatie van de twee tranches van de RBV gemoeid zijn.

Lange termijn effecten worden door economen doorgaans opgevat als die effecten die zich uitstrekken over een termijn van 10 jaar en langer. Lange termijn effecten hebben betrekking op de structuur van de economie als gevolg van – in het huidige kader– de RBV. Het daarbij om vragen als “Welke structuuraanpassingen zullen optreden in de regionale economie?”en “Welke veranderingen in werkgelegenheid en bedrijvigheid treden daarbij op?”.

De lange termijn effecten raken daarmee sterk aan het begrip economische vitaliteit. Op gemeente- en kernniveau kan de te verwachten sterke teruggang in de landbouw en de

(34)

lokale bedrijvigheid soms hard aankomen. De lange termijn effecten van een dergelijke economische schok zijn echter op voorhand moeilijk te voorspellen. Bij de lange termijn impact van de RBV wordt in de rest van deze studie op twee plaatsen nader aandacht besteed: in de slotconclusie van deel 1 en in deel 2 Vitaliteit en leefbaarheid.

In de volgende hoofdstukken richten zich op de economische effecten als gevolg van de RBV gedurende de periode 2000-2004. Het gaat daarbij om:

• Directe economische effecten. Effecten van de RBV-gerelateerde beëindigingen op de intensieve veehouderij in Noord-Brabant in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde

• Indirecte economische effecten. Doorwerkingseffecten van de RBV voor toeleverende en verwerkende agro/foodindustrie (agribusiness) en andere economische sectoren in Noord-Brabant in termen van verlies van toegevoegde waarde en werkgelegenheid.

Verschil tussen autonome ontwikkeling en ontwikkeling met RBV

Om de economische effecten van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) te kunnen bepalen is een goed inzicht in de structuur van de landbouw en de economie van Noord-Brabant noodzakelijk. De effecten als gevolg van de RBV dienen bovendien gescheiden te worden gezien van autonome ontwikkelingen. Deze autonome

ontwikkeling is gedefinieerd als de structurele ontwikkeling van de sector zoals die zou zijn geweest zonder inzet van het beleidsinstrument RBV. Het verschil tussen de

autonome ontwikkeling en de ontwikkeling met RBV is een maat voor het beleidseffect.

De indirecte economische effecten zijn doorgerekend met behulp van Input-outputanalyse (I/O-analyse). Voor deze Input-outputanalyse is gebruik gemaakt van het Input-

outputmodel IRIOS, de Input-outputtabel voor de provincie Noord-Brabant (meest recente versie uit 1992, met aanpassingen) en een meer gedetailleerde en recentere Input- outputtabel voor Nederland.

Verdere uitgangspunten en veronderstellingen

Bij de berekening van de effecten is voorts uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

Basis voor de berekening vormden de gegevens over RBV-1 en RBV-2. Aangezien over de RBV-2 niet veel meer bekend is dan het aantal aanvragen, is voor de

impactbepaling verondersteld dat het aantal terugtrekkingen en afwijzingen in RBV-2 procentueel gezien overeenkomt met deze cijfers volgend uit de RBV-1.

Er wordt van uitgegaan dat toeleveranciers en afnemers, zeker op korte termijn, niet in staat zijn om het verlies van productie in de primaire sector op te vangen. Met andere woorden, er is uitgegaan van een statische analyse. Een dergelijke aanpak is op de korte termijn goed verdedigbaar.

Er wordt verondersteld dat die bedrijven die een aanvraag hebben ingediend in het kader van RVB voor het gehele bedrijf hun vrijkomende arbeid niet zonder meer kunnen inzetten bij reeds bestaande activiteiten van het bedrijf (zie vorige punt).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

verplicht. De mentor zou erop terugkomen maar heb niets meer hierover gehoord. Mijn zoon word door iedere docent benadrukt het mondkapje te dragen, zo niet moet je er 1 bij

Met dit groeiplan voor een inclusief ecosysteem voor ondernemerschap wordt talent ontwikkeld, een betere organisatie van werk en meer toegang tot kapitaal, waardoor ondernemerschap

Curaçao heeft op 20 mei 2020 met deze voorwaarden ingestemd 4 waarna de liquiditeitssteun is verstrekt in de vorm van een lening onder dezelfde voorwaarden als die voor de leningen

Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3, een afweging tussen de verschillende

3 Meta-analyse van resultaten uit logistische regressie van individuele huisartspraktijken (gecorrigeerd voor een pluimveehouderij binnen 2000 meter, leeftijd, geslacht

• Aanleveren gegevens eigenschappen WKO-systemen: daarnaast is de verwachting dat voor het registratieobject Grondwatergebruikssysteem de WKO-gecertificeerde bedrijven ook

In onderstaande tabel is een samenvatting te vinden van de doelen voor landbouw die respectievelijk gesubsidieerd worden uit het ILG-budget en POP- budget (bij landbouw voor twee

Dus: alle persoonsgegevens bij elkaar in de Gemeentelijke Basis Administratie, alle gegevens over bedrijven in de Basis Bedrijven Register, gebouwen in de Basis Gebouwen Registratie,