• No results found

Ontwikkeling aantal bedrijven

5 Directe economische effecten RBV. Impact op de intensieve veehouderij

5.1 Ontwikkeling aantal bedrijven

Autonome ontwikkeling

Om de autonome ontwikkeling vast te stellen, wordt doorgaans gebruik gemaakt van historische trends. Als we kijken naar de ontwikkeling van het aantal landbouwbedrijven in Noord-Brabant in de periode 1991-2001 dan vallen een aantal dingen op (zie tabel 5.1).

Ten eerste neemt het totaal aantal bedrijven in Noord-Brabant slechts beperkt (-1%) af.

De afname is daarmee veel minder geprononceerd dan de landelijke trend over dezelfde periode (-7,5%). Daarnaast is er sprake van een opmerkelijke groei van het aantal bedrijven in de akkerbouw (+65%) en de tuinbouw en blijvende teelten (+12%). Met name de akkerbouw neemt een grote vlucht, zeker ook als we deze afzetten tegen de landelijke trend (0%, ofwel stabiel)8.

Tabel 5.1 Aantal bedrijven naar hoofdactiviteit Noord-Brabant, periode 1991-2001 Hoofdbedrijven

1995 16.299 1.488 2.557 6.542 3.551 2.161

1999 15.432 1.685 2.597 6.147 3.040 1.963

2000 14.903 1.722 2.515 5.881 2.910 1.875

2001 14.222 1.616 2.435 5.777 2.714 1.680

2001,

In dezelfde periode is het aantal hokdierbedrijven en combinatiebedrijven9 wel aanmerkelijk teruggelopen, met 17% respectievelijk 16%. De ontwikkelingen van het aantal hokdierbedrijven en combinatiebedrijven loopt in de pas met de landelijke ontwikkeling (– 15% resp. –21%), meer dan men wellicht zou verwachten. Het totaal aantal hokdier- en combinatiebedrijven als percentage van het totaal aantal

8 Zie ook de eerdere analyse op COROP-niveau, paragraaf 3.2.

9 Deze categorie omvat gewassencombinaties, veeteeltcombinaties en gewassen-/veeteeltcombinateis. Een deel van deze bedrijven heeft betrekking op de voor de RBV subsidies in aanmerking komende veehouderijbedrijven; welk percentage dit betreft blijkt niet uit de statistieken.

landbouwbedrijven in Noord-Brabant is dezelfde periode teruggelopen van 37% tot 32%.

Net als in 1991 kan het merendeel (44%) van de bedrijven in Noord-Brabant als graasdierbedrijf worden gekarakteriseerd. Dit percentage ligt onder het landelijk gemiddelde van 49%.

Belang van een recentere trendbepaling

Hoewel de ontwikkelingen over de periode 1991-2001 een goed beeld van de

structuurveranderingen op langere termijn geven, hebben we voor de beoordeling van het effect van de RBV en de bepaling van de autonome ontwikkeling - die zou hebben plaatsgehad als de RBV niet was ingesteld - een nader beeld van meer recente

ontwikkelingen nodig. Juist de laatste jaren worden immers gekenmerkt door toenemende problemen in de sector en een relatief groot aantal bedrijfsbeëindigingen. Als we periode 1991-2001 opdelen in kortere tijdvakken (zie tabel 5.2), dan valt op dat:

• In de eerste helft van de jaren negentig het aantal bedrijven nog fors en over de hele linie stijgt;

• In de tweede helft van de jaren negentig met name het aantal hokdier- en combinatiebedrijven afneemt;

• De laatste drie jaar (1999-2001) een duidelijke versnelling heeft plaatsgevonden in de afname van het aantal hokdier- en combinatiebedrijven;

• De laatste drie jaar bovendien het aantal bedrijven in alle landbouwsectoren afneemt.

Tabel 5.2 Ontwikkeling in aantal landbouwbedrijven Noord-Brabant, diverse tijdvakken Hoofdbedrijven

Bron: CBS, 2002. Berekeningen NEI

Om de autonome ontwikkeling van het aantal landbouwbedrijven voor de periode 2001-2004 te bepalen (de periode waarbinnen de directe gevolgen van de RBV hun beslag zullen krijgen), wordt uitgegaan van de veronderstelling dat er sprake zal zijn van een voortzetting van de trendmatige daling van de afgelopen periode. Dit lijkt gezien de ontwikkelingen die nog op de landbouw afkomen een plausibele veronderstelling.

Tabel 5.3 Prognose autonome ontwikkeling aantal landbouwbedrijven Noord-Brabant voor 2004 Hoofdbedrijven Variant laag* 13.316 1.686 2.377 5.439 2.394 1.493 3.887 Variant hoog** 12.549 1.517 2.207 5.255 2.277 1.317 3.592 2001 14.222 1.616 2.435 5.777 2.714 1.680 4.394 Bron: CBS, 2002. Berekeningen NEI. * Op basis trend 1995-2001. ** Op basis trend 1999-2001.

Er wordt uitgegaan van lineaire extrapolatie van eerder waargenomen trends, waarbij gekozen is voor twee perioden. De periode 1995-2001 waarin we een meer geleidelijke afname zien, en de periode 1999-2001 waarin duidelijk sprake is van een versnelling van

die afname. In beide gevallen is er overigens sprake van een versnelde afname ten opzichte van de lange-termijn autonome trend gedurende het tijdvak 1991-2001. De resultaten van deze rekenexercitie zijn weergegeven in tabel 5.3.

Als we uitgaan van een voortzetting van de trend over de periode 1999-2001

(scenariovariant hoog), dan betekent dit een autonoom ontwikkelingsscenario waarbij 437 hokdierbedrijven en 363 combinatiebedrijven over een periode van 3 jaar stoppen. In totaal gaat het in deze ‘variant hoog’ om 800 bedrijven. Uitgaande van de trendmatige afname over de periode 1995-2001, komt het autonoom ontwikkelingsscenario neer op een afname van 320 hokdierbedrijven en 187 combinatiebedrijven, ofwel 507

veehouderijbedrijven over dezelfde periode van 3 jaar in de ‘variant laag’. Het is

plausibel te veronderstellen dat de daadwerkelijke afname van het aantal bedrijven bij een voortzetting van de autonome ontwikkeling in deze range van 507-800

veehouderijbedrijven zal liggen.

Ontwikkeling met RBV

Zoals reeds eerder is geconstateerd, is de RBV naar effect te beschouwen als een ‘warme’

sanering van de intensieve veehouderijsector. Naar verwachting zullen als gevolg van de RBV-1 zo’n 880 agrariërs in Noord-Brabant hun bedrijf (deels) beëindigen (zie hoofdstuk 3, tabel 3.4). Naar schatting komen hier door de RBV-2 nog 799 agrariërs bij. In totaliteit komt dit dus neer op naar schatting 1.679 bedrijven die als gevolg van de RBV zullen stoppen, waarvan 580 bedrijven partieel en 1.099 in z’n geheel. Deze beëindiging zal zich naar verwachting grotendeels voltrekken in de periode 2001-2003 (3 jaar).

Tabel 5.4 Prognose afname aantal landbouwbedrijven Noord-Brabant, periode 2001-2004 Autonome ontwikkeling Ontwikkeling met RBV***

Hokdierbedrijven Bron: Berekeningen NEI op basis van CBS-cijfers, 2002. * Op basis lineaire trend 1995-2001. ** Op basis lineaire trend 1999-2001. *** Zie hoofdstuk 3.

Interpretatie van bovenstaande cijfers is met de nodige mitsen en maren omgeven. Zo omvat de categorie combinatiebedrijven meer dan alleen intensieve veehouderijbedrijven waardoor - als we uitgaan van het totaal van hokdier- en combinatiebedrijven als

vergelijkingsgrondslag - een overschatting van de autonome ontwikkeling optreedt.

Daarnaast betekent het aantal van 580 partiële stoppers dat een deel daarvan op de langere termijn doorgaat met boeren en zich verder specialiseert en – naar verwachting - uitbreidt. Laten we de combinatiebedrijven en de partiële stoppers onder de RBV-regeling buiten beschouwing, dan kan voorzichtigheidshalve worden gesteld dat de RBV leidt tot een versnelling van het aantal bedrijfsbeëindigingen met een factor 2,5-3,510 over de periode 2001-2004. Daarbij wordt bovendien verondersteld dat het aantal

10 1099/435, resp. 1099/320.

bedrijfsbeëindigingen in de intensieve veehouderij in de periode na 2004 terug zal keren naar de lange termijntrend (d.i. een gemiddelde daling minder dan -2% per jaar).