• No results found

Pollenonderzoek aan vier monsters uit grondboringen in het tracé van de A2 bij Maastricht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Pollenonderzoek aan vier monsters uit grondboringen in het tracé van de A2 bij Maastricht"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BIAXiaal BIAXiaal BIAXiaal

Onderzoeks- en Adviesbureau

voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie

BIAX BIAX

C o n s u l t

246

Pollenonderzoek aan vier monsters uit grondboringen in het tracé

van de A2 bij Maastricht

H. van Haaster

Oktober 2005

(2)

Maastricht Auteur:

H. van Haaster Opdrachtgever:

Projectbureau A2-Maastricht ISSN: 1568-2285

©BIAX Consult, Zaandam, 2005 Correspondentieadres:

BIAXConsult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 – 61 61 010 fax: 075 – 61 49 980 e-mail: BIAX@BIAX.nl

(3)

BIAXiaal 246 3

1. Inleiding

In opdracht van het projectbureau A2-Maastricht zijn in verband met het toekomstig archeologisch onderzoek in het tracé van de rijksweg A2 een aantal boringen onderzocht.

De boringen, die in de eerste plaats bedoeld zijn om de geologische ondergrond in kaart te brengen, zijn gezet met behulp van zgn. sonic drilling, hetgeen doorgaans een goed leesbare boorkern met een diameter van 10 cm opleverde.

Het doel van het onderzoek was het vaststellen van een archeologische verwachting en het bepalen van de landschappelijke context zodat aan de hand van de resultaten een eventueel archeologisch vervolgonderzoek vorm kan worden gegeven.

Uit drie boringen zijn in totaal vier pollenmonsters onderzocht. Het doel van dit onderzoek was het vaststellen van de palynologische datering van de monsters en de reconstructie van het afzettingsmilieu van de geulopvulling waaruit de monsters zijn genomen.

De vragen die aan het pollenonderzoek werden gesteld zijn de volgende:

1. Wat is de kwaliteit/conservering van het pollen?

2. Hoe waren de milieuomstandigheden ten tijde van de vorming van het organisch materiaal?

3. Welke antropogene invloeden zijn aanwezig in de pollenspectra?

4. Wat is de palynologische datering van de monsters?

5. Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan m.b.t. aanvullend onderzoek?

2. Boorbeschrijvingen en herkomst pollenmonsters

2.1 PROEFBORING BIJ PROJECTBUREAUA2

maaiveld op 47,71m +NAP (boorkolom 2,0 – 6,0 m –mv) Diepte –mv Omschrijving

2,0 – 3,7 verstoord, recent, stenen, onderin klei

3,7 – 4,3 sterk siltige klei, lichtgrijs, slap, korrelig (roestconcreties) 4,3 – 4,7 sterk siltige klei, grijs, donkergrijze vlekken

4,7 – 5,0 sterk siltige klei, donkergrijs, licht humeus

5,0 – 5,1 veen, donkerbruinzwart, veraard, gelaagd. Pollenmonster (BX2759) op 5,05 –mv)

5,1 – 5,4 kleiig veen, donkergrijsbruin, gelaagd

5,4 – 6,0 veen, bruinzwart, veraard. Pollenmonster (BX2762) op 5,85 –mv

> 6,0 grof grind

Interpretatie: geulvulling van 3,7 tot 6,0 m –mv, van 5 – 6 m –mv waarschijnlijk ‘oud’

veen.

2.2 BORING1 EUROPAPLEIN

maaiveld op 48,43m +NAP (boorkolom 4,1 – 6,0 m –mv) x=178.151 ; y=317.326

Diepte –mv Omschrijving

4,1 – 4,3 zandige leem, lichtbruingrijs, slap

4,3 – 4,5 verstoord, puin, organisch materiaal, grijszwart

(4)

4,55 – 4,7 puin, subrecent

4,7 – 4,85 sterk siltige klei, lichtgrijsgroen

4,85 – 5,05 matig siltige klei, grijs, grind, worm- en wortelgangen

5,05 – 5,2 matig siltige klei, donkergrijs, humeus. Pollenmonster (BX2761) op 5,05 m –mv)

5,2 – 5,3 matig siltige klei, grijs

5,3 – 5,65 matig siltige klei, lichtgrijs, steen 5,65 – 5,85 sterk siltige klei, zandlaagje

> 5,85 fijn en grof grind

Interpretatie: tot 4,7 m–mv subrecent, van 4,7 tot 5,85 m -mv geulvulling

2.3 BORING3 GEUSSELT

maaiveld op 47,91 +NAP (boorkolom 3,0 – 6,0 m –mv) x=178.005 ; y= 318.761

Diepte –mv Omschrijving

3,0 – 3,4 matig siltige klei, grijs, stenen

3,4 – 4,4 sterk siltige klei, lichtgrijs, weinig roest, slap

4,4 – 4,75 matig siltige klei, lichtgrijs, weinig roest, steviger, enkele houtskoolspikkels

4,75 – 5,0 matig siltige klei, grijs, stenen, zwak humeus, enkele houtskoolspikkels 5,0 – 5,35 sterk siltige klei, donkergrijs, humeus. Pollenmonster (BX2760) op 5,3 –

mv)

5,35 – 5,5 sterk siltige klei, grijsgroen

5,5 – 5,9 uiterst siltige klei, grijsgroen, zandiger naar onder

> 5,9 grind

Interpretatie: geulvulling, van 3,4 – 4,4 m-mv snelle sedimentatie, van 5,0 –5,35 m-mv langzame sedimentatie

3. Resultaten

De resultaten van het pollenonderzoek staan samengevat in bijlage 1.

3.1 PROEFBORING PROJECTBUREAUA2

Uit deze boring zijn van twee niveaus pollenmonsters geïnventariseerd. Eén monster is afkomstig uit donkerbruinzwart, veraard, gelaagd veen (diepte 5,05 –mv).

Een tweede monster is afkomstig uit een dieper gelegen bruinzwarte, veraarde, venige laag (diepte 5,85 –mv).

3.1.1 Monster 5,05 –mv (BX2759) Polleninhoud, conservering

Het monster wordt gekenmerkt door een relatief hoge pollenconcentratie (ruim 66.000).1 Dit kan het resultaat zijn van langzame veenaccumulatie, sterke compactie of veraarding (combinatie is ook mogelijk). Het pollen is goedgeconserveerd. In het preparaat zijn veel houtresten aangetroffen.

1De pollenconcentratie wordt uitgedrukt in aantallen pollenkorrels per cm3.

(5)

BIAXiaal 246 5

Het pollenspectrum wordt gedomineerd door pollen van bomen (69,1%) waarbij het pollen van hazelaar (Corylus) en den (Pinus) het grootste aandeel heeft (resp. 30 en 19%).

Pollen van iep (Ulmus), wilg (Salix) en eik (Quercus) is minder goed vertegenwoordigd, maar wel duidelijk aanwezig. Het monster valt verder op door de aanwezigheid van veel sporen van paardenstaart (Equisetum).

Milieu-indicatie

Het landschap in de omgeving van de monsterlocatie wordt gedomineerd door hazelaars en dennen. Het heeft een vrij gesloten karakter; er is weinig plaats voor kruidachtige vegetaties. Uit het feit dat het sediment op het onderzochte niveau uit veen bestaat, kan veel worden afgeleid over de locale milieuomstandigheden. Veenvoming kan namelijk alleen optreden als de productie van organisch materiaal (lees: afgestorven plantenresten) groter is dan de afbraak ervan. Onder normale, zuurstofrijke omstandigheden worden afgestorven plantenresten snel afgebroken en kan er geen organisch materiaal

accumuleren. Als de grondwaterstand zo hoog staat dat deze een groot gedeelte van het jaar boven het bodemoppervlak staat, dan ontstaat zuurstofgebrek in de bodem, waardoor de afbraak van afgestorven plantenresten stagneert en veenvorming kan optreden. Omdat de afbraak van de plantenresten stagneert wordt bovendien de voedingsstoffenkringloop onderbroken waardoor voor de opeenvolgende vegetaties steeds minder voedingstoffen beschikbaar komen en het milieu verzuurt. De milieuomstandigheden zijn bovendien stabiel, een van de belangrijkste voorwaarden voor veenvorming.

Antropogene invloed

In het pollenmonster zijn geen aanwijzingen voor menselijke activiteit waargenomen Datering

De pollensamenstelling duidt op een vermoedelijke Boreale ouderdom (6000-8000 BP).

3.1.2 Monster 5,85 –mv (BX2762) Polleninhoud

De pollenconcentratie in dit monster bedraagt ongeveer de helft van de pollenconcentratie in het bovenste venige niveau in de Proefboring. Het pollen is goedgeconserveerd.

Het aandeel van het boompollen is met 18,6 procent flink minder dan in het jongere monster uit deze boring. Het meeste boompollen is afkomstig van den (Pinus). Pollen van loofbomen is maar zeer spaarzaam aanwezig. Het gaat om enkele waarnemingen van els (Alnus), wilg (Salix), eik (Quercus), hazelaar (Corylus) en beuk (Fagus).

Opvallend is de grote hoeveelheid schimmeldraden die in het pollenpreparaat

zichtbaar waren. Waarschijnlijk zijn deze afkomstig van de schimmel Gaeumannomyces, waarvan ook veel vruchtlichamen in het preparaat aanwezig waren. Gaeumannomyces is een schimmel die parasiteert op wortels van cypergrassen.

Milieu-indicatie

Het landschap in de omgeving van de monsterlocatie wordt wat de bomen betreft gedomineerd door dennen. Het had een vrij open karakter. Wat de kruidige vegetatie betreft, speelden grassen (Poaceae, 39%) en cypergrassen (Cyperaceae, 31%) een dominante rol. Gezien de aanwezigheid van de op cypergrassen parasiterende

Gaeumannomyces, hebben de cypergrassen deel uitgemaakt van de locale, veenvormende vegetatie.

Antropogene invloed

In het pollenmonster zijn geen aanwijzingen voor menselijke activiteit waargenomen

(6)

Het pollenspectrum is niet eenvoudig te dateren. Mede gezien de stratigrafische positie (ouder dan het hierboven beschreven monster BX2759), kan worden geconcludeerd dat het onderzochte niveau waarschijnlijk in het Preboreaal gedateerd moet worden. Wel moet gezegd worden dat het percentage berk dat in het monster aanwezig is, eigenlijk te laag is om een preboreale datering te rechtvaardigen. Mogelijk is dit het gevolg van (toevallige) locale ondervertegenwoordiging.

3.2 BORING1 (EUROPAPLEIN)

Uit deze boring is een pollenmonster afkomstig van het niveau 5,05 -mv. Het sediment op dit niveau is matig siltige, donkergrijze, humeuze klei.

3.2.1 Monster 5,05 –mv (BX 2761) Polleninhoud

De pollenconcentratie is met ca 33.000 relatief laag. In principe duidt dit op een relatief snelle accumulatie van het sediment. Het pollen is goedgeconserveerd. Het aandeel van boompollen is met 25% niet echt hoog.

Wat de bomen betreft, wordt het pollenspectrum gedomineerd door den (Pinus) en berk (Betula). Daarnaast zijn enkele waarnemingen gedaan van wilg (Salix) en hazelaar (Corylus). Het aandeel van deze laatste bomen was echter gering.

Wat het niet-boompollen betreft, valt de goede vertegenwoordiging van grassen (Poaceae) en cypergrassen (Cyperaceae) op. Relatief veel pollen is afkomstig van graslandvegetaties en verlandingsvegetaties. Opvallende waarnemingen zijn zonneroosje (Helianthemum), alsem (Artemisia) en vederkruid (Myriophyllum).

Milieu-indicatie

Het landschap heeft een relatief open karakter met verspreid staande dennen en berken.

De kruidige vegetatie heeft een rijke soortensamenstelling. Het aandeel van grassen en cypergrassen is groot.

Antropogene invloed

In het pollenmonster zijn geen aanwijzingen voor menselijke activiteit waargenomen Datering

De pollensamenstelling duidt waarschijnlijk op een vroeg-Peboreale ouderdom. Een datering in de Allerød valt echter niet geheel uit te sluiten. In dat geval is het pollen van hazelaar mogelijk via rivierwater aangevoerd.

3.3 BORING3 GEUSSELT

3.3.1 Monster 5,3 –mv (BX2760) Polleninhoud

De pollenconcentratie is met bijna 1500 zeer laag. De conservering van het pollen is vergeleken met de andere onderzochte monsters matig. Dit kan een verklaring zijn voor de lage pollenconcentratie (veel pollen mogelijk verdwenen).

Het aandeel van boompollen is met ca. 44% relatief groot.

Het pollenspectrum wordt wat de bomen betreft gedomineerd door hazelaar (Corylus) en den (Pinus). Pollen van andere boomsoorten is nauwelijks waargenomen. Wat de kruidige vegetatie betreft, valt de goede vertegenwoordiging op van sporen van het Dryopteris type (moerasvarens) en pollen van lintbloemige composieten (Asteraceae Liguliflorae).

(7)

BIAXiaal 246 7

Milieu-indicatie

Wat de bomen betreft, waren hazelaars en dennen de dominante soorten. Andere boomsoorten speelden nauwelijks een rol van betekenis. Wat de vegetatie betreft is het landschap vergelijkbaar met dat van het bovenste veenlaagje uit de Proefboring (BX2759). Gezien het iets lagere boompollenpercentage, lijkt het landschap echter een iets opener karakter te hebben gehad. De kruidige, locale vegetatie lijkt gedomineerd te zijn geweest door varens en lintbloemige composieten. De goede vertegenwoordiging van deze pollentypen is echter zeer waarschijnlijk het gevolg van de relatief slechte

conservering van het onderzochte materiaal. Van de varensporen is bekend dat ze zeer corrosiebestendig zijn en daarmee oververtegenwoordigd raken in slecht geconserveerd materiaal. Pollen van lintbloemige composieten heeft een zodanige structuur dat ook kleine, sterk gefragmenteerde fragmenten nog herkend kunnen worden. Hierdoor scoort dit pollentype ook hoog in slecht geconserveerd materiaal.

Antropogene invloed

In het pollenmonster zijn geen aanwijzingen voor menselijke activiteit waargenomen.

Datering

De samenstelling van het pollenspectrum wijst op een Boreale ouderdom

4. Conclusies en aanbevelingen

Door het inventariserend pollenonderzoek is een redelijk betrouwbaar beeld verkregen van de ouderdom van de onderzochte sedimenten. Tevens kon een indruk worden verkregen van de vegetatie op en in de nabije omgeving van de monsterlocaties.

Het is gebleken dat het onderzochte materiaal in alle gevallen van Boreale of Preboreale ouderdom is. Hoewel hiermee beter inzicht is verkregen in de geologische opbouw van de bodem ter plaatse van het tracé van de A2 zijn, door de hoge ouderdom van het onderzochte materiaal, geen gegevens verkregen over vroegere menselijke activiteit.

Indien meer en gedetailleerdere informatie gewenst is over de milieuomstandigheden tijdens de afzetting van sommige sedimenten, kan aanvullend pollenonderzoek verricht worden. Vooral de venige monsters uit de Proefboring komen hiervoor in aanmerking.

Voor het beantwoorden van archeologisch gerichte onderzoeksvragen heeft nadere analyse van de geïnventariseerde monsters geen zin.

H. van Haaster BIAX Consult 05-10-2005

(8)

AP 230 69,1 54 43,5 100 25,5 62 18,6 Som boompollen

NAP 103 30,9 70 56,5 292 74,5 271 81,4 Som niet-boompollen

Bomen en struiken (drogere gronden) 205 61,6 52 41,9 91 23,2 52 15,6 Bomen en struiken (drogere grond)

Bomen (nattere gronden) 25 7,5 2 1,6 9 2,3 10 3,0 Bomen (nattere gronden)

Onkruiden en ruderalen . . 2 1,6 27 6,9 12 3,6 Onkruiden en ruderalen

Kruiden (algemeen) 16 4,8 36 29,0 113 28,8 139 41,7 Kruiden (algemeen)

Ruigtekruiden 1 0,3 . . 12 3,1 4 1,2 Ruigtekruiden

Planten uit verlandingsvegetaties 34 10,2 4 3,2 124 31,6 107 32,1 Planten uit verlandingsvegetaties

Waterplanten . . . . 7 1,8 . . Waterplanten

Sporenplanten 52 15,6 28 22,6 9 2,3 9 2,7 Sporenplanten

Microfossielen van open zoet water 1 0,3 . . 7 1,8 6 1,8 Microfossielen van open zoet water

Microfossielen . . . . . . 18 5,4 Microfossielen

Pollenconcentratie 118.302 1.463 33.445 66.511 Pollenconcentratie

Bomen en struiken (drogere gronden)

Betula 4 1,2 2 1,6 39 9,9 2 0,6 Berk

Corylus avellana 100 30,0 29 23,4 6 1,5 1 0,3 Hazelaar

Fagus sylvatica . . . 1 0,3 Beuk

Pinus 63 18,9 19 15,3 46 11,7 47 14,1 Den

Quercus 14 4,2 1 0,8 . 1 0,3 Eik

Ulmus 24 7,2 1 0,8 . . Iep

Bomen (nattere gronden)

Alnus . 2 1,6 . 4 1,2 Els

Salix 25 7,5 . 9 2,3 6 1,8 Wilg

Onkruiden en ruderalen

Anthemis type . . 5 1,3 3 0,9 Schubkamille type

Artemisia . 2 1,6 16 4,1 9 2,7 Alsem

Brassicaceae . . 2 0,5 . Kruisbloemenfamilie

Rumex acetosa . . 3 0,8 . Veldzuring

Rumex acetosella . . 1 0,3 . Schapenzuring

Kruiden (algemeen)

Apiaceae 4 1,2 . 1 0,3 . Schermbloemenfamilie

Aster type . . + + . Aster type

Asteraceae liguliflorae 1 0,3 22 17,7 4 1,0 2 0,6 Composietenfamilie lintbloemig

Asteraceae tubuliflorae . 5 4,0 2 0,5 2 0,6 Composietenfamilie buisbloemig

Caryophyllaceae . . + + . Anjerfamilie

Cirsium type . 1 0,8 1 0,3 . Vederdistel type

Fabaceae . 1 0,8 2 0,5 . Vlinderbloemenfamilie

Galium type . . 3 0,8 2 0,6 Walstro type

Helianthemum . . + + . Zonneroosje

Plantago media . . 1 0,3 . Ruige weegbree

Poaceae 10 3,0 7 5,6 93 23,7 130 39,0 Grassenfamilie

Poaceae >40 µm . . 2 0,5 3 0,9 Grassenfamilie, korrels >40 µm

Potentilla type . . 3 0,8 . Ganzerik type

Ranunculus acris type 1 0,3 . . . Scherpe boterbloem type

Rosaceae . . 1 0,3 . Rozenfamilie

Sanguisorba minor . . + + . Kleine pimpernel

Sanguisorba officinalis . . + + . Grote pimpernel

Ruigtekruiden

Filipendula 1 0,3 . 7 1,8 3 0,9 Spirea

Mentha type . . . 1 0,3 Munt type

(9)

Vervolg bijlage 1

preparaatnummer BX2759 BX2760 BX2761 BX2762

vondstnummer m1 m2 m3 m4

Persicaria bistorta type . . + + . Adderwortel type

Solanum dulcamara . . 1 0,3 . Bitterzoet

Thalictrum flavum type . . 4 1,0 . Poelruit type

Planten uit verlandingsvegetaties

Cyperaceae 11 3,3 2 1,6 105 26,8 104 31,2 Cypergrassenfamilie

Glyceria type . . 2 0,5 . Vlotgras type

Hippuris vulgaris . . 11 2,8 . Lidsteng

Iris pseudacorus 1 0,3 . . . Gele lis

Myrica gale 4 1,2 . . . Wilde gagel

Sparganium emersum type . . 6 1,5 . Kleine egelskop type

Sparganium erectum type 17 5,1 2 1,6 . . Grote en Blonde egelskop type

Typha angustifolia 1 0,3 . . 2 0,6 Kleine lisdodde

Typha latifolia . . . 1 0,3 Grote lisdodde

Valeriana dioica . . + + . Kleine valeriaan

Waterplanten

Myriophyllum alterniflorum . . 1 0,3 . Teer vederkruid

Myriophyllum spicatum . . 2 0,5 . Aarvederkruid

Nuphar lutea type . . . + + Gele plomp type

Potamogeton natans type . . 4 1,0 . Drijvend fonteinkruid type

Sporenplanten

Dryopteris type 4 1,2 28 22,6 . 4 1,2 Niervaren type

Equisetum 47 14,1 . 9 2,3 5 1,5 Paardenstaart

Pteridium aquilinum 1 0,3 . . . Adelaarsvaren

Microfossielen van open zoet water

Pediastrum . . 1 0,3 2 0,6 Groenwier-genus Pediastrum

Zygnemataceae . . 1 0,3 . Groenwier-familie Zygnemataceae

Nymphaeaceae (slijmcel) (T.127) . . . 3 0,9 Waterleliefamilie (slijmcel)

Type 128A . . 2 0,5 1 0,3 Watertype (T.128A)

Type 128B . . 1 0,3 . Watertype (T.128B)

Spirogyra (T.130) 1 0,3 . 1 0,3 . Groenwier-genus Spirogyra

Spirogyra (T.131) . . 1 0,3 . Groenwier-genus Spirogyra

Microfossielen

Type 8E . . . 2 0,6 Type 8E

Gaeumannomyces cf. G. caricis (T.126) . . . 16 4,8 Gaeumannomyces cf. G. caricis

Indet 16 10 8 17 Ondetermineerbaar

EXOOT per PIL 12542 12542 12542 12542 EXOOT per PIL

Aantal PILLEN 2 2 2 2 Aantal toegevoegde PILLEN

EXOOT 37 200 100 66 Aantal getelde EXOOT

AP + NAP 333 124 392 333 Som AP + som NAP

Sample volume in ml 2 3 3 2 Monstervolume in ml

veel hout- veel organ. veel

resten resten (+hout) schimmels

hele prep.

geteld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het ontwikkelingsproces van de ketenchec- klist in deze kleine keten en de ervarin- gen kunnen aanknopingspunten geven voor de opzet van een soortgelijk sys- teem in andere

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

[r]

Want naardien Godt alleen wezentlyk is, en een nootzakelyk bestaan heeft, zoo kan van hem niet dan het geene wezentlyk is, of een wezentlyk bestaan heeft, voortkomen en

Dit vraagt van hen een grote professionaliteit in het bewust en actief aandacht schenken aan het mogelijk maken van ontmoetingen tussen gezinnen (Geens et al., 2018). Al deze

• Intentieovereenkomst getekend met gemeenten en ondernemers: extra koppelkansen in

Ten aanzien van het Knelpunt Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek en Nieuwe W etering heeft de VVD-fractie er bij het kabinet op aangedrongen in overleg met de