• No results found

HET STRAFRECHT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HET STRAFRECHT "

Copied!
304
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

i i « U L k l . j i £ S « « H H ^ H H H B H N H H H S « N H H H H H H |

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 4180

I O Lf

(3)
(4)
(5)

HET STRAFRECHT

IN N E D E R L A N D S C H - I N D I E

ZOOALS DAT HIER T E L A N D E G E L D T S E D E R T DE INVOERING VAN H E T N I E U W E S T R A F W E T B O E K OP 1 JANUARI 1918

H A N D L E I D I N G

T E N D I E N S T E V A N H E T

O N D E R W I J S E N DE P R A K T I J K

D O O R Mr. Is. C A S S U T T O

Leeraar in de Rechtswetenschap en aan- verwante vakken aan de Opleidingsschool voor Inlandsche ambtenaren te Bandoeng

E E R S T E D E E L

DE A L G E M E E N E LEERSTUKKEN

SjCIVATOOKftiC M SEMMMSGïâj K BANDOENG "•'

Giß

DERDE H E R Z I E N E EN BIJGEWERKTE DRUK

BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h G. C. T. VAN D O R P & Co SEMARANG-SOERABAIA-BANDOENG

(6)
(7)

jß*

' * * $ »

**£&

HET STRAFRECHT

IN N E D E R L A N D S C H I N D I E

zooais dat hier te lande geldt sedert de invoering van het nieuwe strafwetboek op 1 Januari 1918

H A N D L E I D I N G

T E N D I E N S T E V A N H E T ONDERWIJS EN DE PRAKTIJK

DOOR Mr. Is. C A S S U T T O

Leeraar in de Rechtswetenschap en aan- verwante vakken aan de Opleidingsschool voor Inlandsche ambtenaren te Bandoeng

E E R S T E D E E L DE ALGEMEENE LEERSTUKKEN

GG.TVANDORrVe

— SEMARANG-"

-SOERABAJA

! BANDOF.NC

DERDE HERZIENE EN BIJGEWERKTE DRUK

(8)
(9)

Bijna drie jaren is het nieuwe Wetboek van Strafrecht thans in werking. Ofschoon over het Nederlandsche strafwetboek, waarmee het hier te lande geldende nagenoeg geheel overeen- stemt, voortreffelijke handboeken bestaan, meende ik geen on- nuttig werk te verrichten een boek te schrijven, waarin aan de Nedcrlandsch-Indische strafwetgeving een speciale behande- ling werd gewijd. Een dusdanig werk zag tot dusverre niet het licht.

Mijn oorspronkelijk plan tuas een leerboek samen te stel- len ten dienste van het onderwijs in het strafrecht aan de opleidingsscholen voor Inlandsche ambtenaren. Aan een der- gelijk boek bestond, naar mij gebleken ivas, een dringende be- hoefte. Onder de bewerking echter vatte ik het voornemen op mijn werk een breederen opzet en bestemming te geven. Aller- eerst wilde ik het n.l. zoo inrichten, dat het ook als leerboek gebruikt zou kunnen worden op andere inrichtingen, waar de strafrechtswetenschap onderwezen wordt (Int. Rechtsschool, Be- stuursschool en Politieschool). Maar bovendien streefde ik er- naar, hel boek geschikt te maken om te dienen als leidraad voor de praktijk, zoodat het tevens met vrucht zou kunnen worden geraadpleegd door allen, die met de praktijk der straf- rechtspraak in aanraking komen (o. a. Europeesche en Inland- sche ambtenaren B. B., Bandr echter s, Fiscaal-griffiers). Met het oog daarop richtte ik het zoo overzichtelijk mogelijk in, voegde ik er een uilvoerigen alphabetischen en artikelsgewijze ingerichten klapper aan toe.

In den tekst of in de noot werd hier en daar naar de meest recente arresten van den II. B. of het H. G. H. ver- wezen, terwijl een enkelen keer van een merkwaardig vonnis van een lageren Ned. of N ed.-Indischen rechter gewag iverd gemaakt.

Met het schrijven van dit werk beoogde ik slechts prac- tisch nuttigen arbeid te leveren; het heeft geen andere pre- tentie dan voor dengene, voor ivien het bestemd is, op zoo

(10)

eenvoudig en duidelijk mogelijke wijze de beginselen van het materieel Nederlandsen-Indisch strafrecht ie willen uiteenzetten en naar dezen maatstaf dient het dan ook beoordeeld.

Het spreekt van zelf, dat ik, gelet op eerstbedoelde bc- stemming, niet te veel in bijzonderheden kon afdalen, noch de belangrijke rechtskwesties meer kon doen dan even aanstippen.

De meest gangbare meening nam ik als regel in den tekst op, terwijl van afwijkende opvattingen met een enkel woord in de noot werd melding gemaakt. Sommige onderwerpen toerden alleen volledigheidshalve opgenomen, doch zouden zonder schade bij het onderwijs geheel of gedeeltelijk kunnen worden gesup- primeerd, dit aan te geven ging bezwaarlijk en daarom werd dit aan het subjectieve inzicht van den leeraar overgelaten.

Bij de samenstelling van dit leerboek werd op ruime schaal gebruik gemaakt van de bekende handboeken op het gebied van het Ned. en Ncd.-Indisch strafrecht, op de hieronder volgende lijst nader aangegeven; in het bijzonder mogen hier worden vermeld dat van Prof. Mr. B. Simons, dat van Mr. G. A.

van Hamel en dat van Mr. T. Noyon. Ook de z. g. n. „Offi- cieele Bescheiden" -werden herhaaldelijk op cijns gesteld.

Waar ik eenig beginsel of begrip bij een der door mij ge- raadpleegde schrijvers goed geformuleerd vond, ging ik er niet zelden toe over het een en ander dien schrijver soms woor- delijk, soms met een kleine wijziging na te zeggen, onder ver- melding van de bron, waaruit ik putte in de noot. Ik vertrouw, dat de genomen vrijheid mij niet euvel zal worden geduid.

Ik hoop, dal dit boek een welwillende ontvangst moge te beurt vallen en dat het inderdaad, zij het ook slechts eeniger- malc, zal blijken te beantwoorden aan de door mij beoogde doeleinden.

Voor op- en aanmerkingen, welke het werk ten goede zou- den komen, houd ik mij ten zeerste aanbevolen.

Is. CASSUTTO.

PROBOLINGGO, Aug. 1920.

(11)

VOORWOORD VOOR DEN TWEEDEN DRUK.

Het is mij een aangename taak zoo spoedig na het ver- schijnen van den eersten reeds het voorwoord voor den twee- den druk te kunnen schrijven.

In hoofdzaak is deze uitgave gelijk aan de vorige; slechts iverd hier aangevuld daar bijgewerkt, terwijl de tekst tevens van ingeslopen fouten en onnauwkeurigheden werd gezuiverd.

Wal 'de mij van bevriende zijde gemaakte opmerkingen betreft, zal men ontwaren, dat ik daarvan in vele opzichten een dankbaar gebruik heb gemaakt.

Ten gerieve van het rechtskundig onderwijs heb ik de hoofd- en bijzaken in den tekst door verschil in druk beter tegenover elkaar gesteld.

Overigens verwijzende naar het voorwoord voor den eersten druk, meen ik met deze enkele woorden te kunnen volstaan, slechts blijft mij over de hoop uit te spreken,- dat deze tweede uitgave een even gunstige ontvangst moge vinden als de eerste en dat ze goede diensten zal bewijzen bij de beoefening van het Ned. Indische strafrecht!

Is. CASSVTTO.

BANDOENG, September 1923.

VOORWOORD VOOR DEN DERDEN DRUK.

Bij het verschijnen van deze derde uitgave heb ik slechts op te merken, dat ik getracht heb haar van onnauwkeurigheden te zuiveren en zoo goed mogelijk aan te vullen en bij te werken.

Moge mijn Handleiding bij voortduring blijken goede diensten te bewijzen aan hen voor wie ze bestemd is !

BANDOENG, Januari 1925 Is. O.

(12)

LIJST van enkele werken, welke bij de samenstelling van dit boek werden geraadpleegd en waar-

aan gegevens werden ontleend.

de Gelder. Mr. W.

Gesch. W. v. Str.

Haase en W- Boek- houdt, Mrs. W. F.

van Hamel, Mr. G- A.

Noyon, Mr. T.

Officieele Bescheiden.

van Ossenbruggen Mr. F. D. E.

Het Strafrecht in Ned.-Indië, bijgewerkt door Mr. J. Duparc, Derde Uitgave 1914.

Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht voor Ned.-Indië. Volledige verzameling der ont- werpen met toelichting en de ter zake uitge- brachte adviezen op last van den Minister van Koloniën bijeengebracht door de Bijzondere Commissie uit de Staatscommissie voor de her- ziening van het Indisch privaat- en strafrecht.

Amsterdam J. H. de Bussy 1918.

Handleiding ten gebruike bij het Voodoopig Onderzoek in strafzaken van Inlanders in Ned.- Indië. Vijfde uitgave, geheel omgewerkt door Mr. W. Boekhoudt, 1919.

Inleiding tot de studie van het Nederlandsche strafrecht, derde druk 1913.

Het Wetboek van Strafrecht verklaard. Arn- hem 1914.

Officieele Bescheiden, in opdracht der Regee- ring uitgegeven van wege het Departement van Justitie, Batavia, Landsdrukkerij 1918.

De Algemeene leerstukken van strafrecht vol- gens het „Wetboek van Strafrecht voor Inlan- ders in Ned.-Indië" en het „Ontwerp vau oen Wetboek van Strafrecht voor de Inlanders in Ned.-Indië" 1908.

Simons, Prof. Mr. D. Leerboek van het Nederlandsche Strafrecht, Eerste Deel, Vierde druk, Gron. P, Noordhoff.

1921.

(13)

Enkele afkortingen.

A. B. beteekent: Algemeene Bepalingen van wetgeving voor Ne«

derlandsch-Indië.

Arr. „ Arrest.

al- ,, alinea.

Alg. Pol. Regl. „ Algemeen Politiestraf-Reglement.

art.(t) „ artikel (en).

B- W. „ Burgerlijk Wetboek.

cf- „ conferre (vergelijk).

cfm. „ conform.

Compt. Wet „ Comptabiliteitswet.

C. P. „ Code Pénal, c. q. „ casu quo.

D. B. „ Decentralisatie-Besluit.

D. W. „ Decentralisatie-Wet.

G. G. „ Gouverneur-Generaal.

G. W. „ Grondwet.

H. G. H. „ Hooggerechtshof.

H. R. „ Hooge Raad.

luv. Ver. „ Invoeringsverordening strafwetboek.

L R. „ Inlandsch Reglement.

ï- W. ,, Indisch Weekblad van het Recht j° „ juncto (in verband met)

K- B. t) Koninklijk Besluit.

Kr. Regi. t> Krankzinnigenreglement.

Landger. t! Landgerechtreg'ement.

Ldr. n Land raad.

L R. 0. n Loca'e radsn-ordonnantie.

Mem. v. Toel. „ Memorie van Toelichting Ned. Wetboek van Strafrecht.

m. m. M mutatis mutandis.

Ned. „ Nederlandsch.

Ned.-Ind. „ Nederlandsch-Indisch.

Ned. Jur. „ Nederlandsch3 Jurisprudentie. Verzameling van belangrijke rechterlijke beslissingen, bewerkt door Mr. B. M. Taverne en Mr. P. F. Bauduin.

O. B. C. „ Ontwerp v. d. Bijzondere Commissie uit de Staatscommissie voor het privaat- en strafrecht.

O. R. 0. „ Oorspronkelijk regeeringsontwerp.

Ord. „ Ordonnantie.

O. M. ,, Openbaar Ministerie.

Ov. bepp. „ Bepalingen omtrent de invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving Stbl. 1848 No. 10.

(14)

Rb. beteekeiit: Arrondissements-Rechtbank.

R. O. „ Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Ned.-Indië.

R. R. „ Reglement op het beleid der Regeering in Ned.- Indië (Regeeringsreglement).

Rv. „ Reglement op de burgerlijke rechtsvordering.

R. v. J. „ Raad van Justitie.

Stbl. „ Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

Sv. „ Reglement op de Strafvordering.

Swb. (W.v. Str.) „ Wetboek van Strafrecht.

t. a. v. „ ten aanzien van

T. „ Indisch Tijdschrift van het Recht.

U. V. „ Uitleveringsverordening (K. B., houdende rege- len bij uitlevering van vreemdelingen met betrekking tot Ned.-Indië in acht te nemen).

U. W. „ Uitleveringswet.

W. „ Ned. Weekblad van het Recht.

W. v. Kph. „ Wetboek van Koophandel.

(15)

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK I ALGEMEENE INLEIDING.

blz.

§ 1 Het Strafrecht 1

§ 2 De Wetenschap van het strafrecht . 9

§ 3 De straf rechtstheorieën 11

§ 4 De oorzaken en de bestrijdingsmiddelen der cri-

minaliteit . . . 17 HOOFDSTUK II

KORTE SCHETS VAN DE GESCHIEDENIS VAN HET STRAFRECHT IN NED. INDIA.

§ 5 Het strafrecht in Ned. Indië vóór 1 Jan. 1918. 26

§ 6 Het strafrecht in Ned. Indië seldert 1 Jan. 1918. 35 HOOFDSTUK III

DE STRAFWET.

§ 7 Algemeene Beschouwingen 46

§ 8 Uitlegging der strafwet. . 51

§ 9 Begin en einde der verbindende kracht der wet-

telijke- strafbepalingen 56

§ 10 Omvang van de werking der strafwet . . . 58

§ 11 Volk'enrerhtelijkei en staatsrechtelijke uitzonderingen. 66

§ 12 Uitlevering . 67 HOOFDSTUK IV

HET STRAFBARE FEIT.

§ 13 Algemeen begrip van bet strafbare feit en zijn

hoofdbestanddeelein . 71

§ 14 'Algemeen 'karakter van het strafbare feit . . . 76

§ 15 Hoofdverdeeling der strafbare feiten: misdrijven en overtredingen . . . i . . . ; . , i . 80

§ 16 Andere verdjeelingen der strafbare feiten . . . . 84

(16)

biz.

§ 17 Handeling en gevolg. Leer der causaliteit. . . . 87

§ 18 D© causaliteit van bJet latein . . . j . . . 92

§ 19 Bijkomend© voorwaarden van strafbaarheid . . . 94

§ 20 Plaats en tijd, waarop het strafbar© feit is gepleegd,. 95

§ 21 Subject van het strafbare feit . . . ' . . . 97

§ 22 Schuld ©n schuldve'rb'and in het algemeen. . . . 98

§ 23 Gronden van uitsluiting der toerekeningsvatbaar-

heid . . . 106

§ 24 Jeugdig© leeftijd 117

§ 25 Opzet (Dolus) 121

§ 26 Schuld (Culpa) 137

§ 27 De w©dieriieichtel'ijkh!eid . 140

§ 28 Noodtoestand 143

§ 29 Noodweer 147

§ 30 Wettelijk Voorschrift en ambtelijk bevel . . . . 151

§ 31 Andere 'rechtvaardigingsgronden 155 HOOFDSTUK V

POGING, DADERSCHAP EN DEELNEMING.

§ 32 Poging . . . . A . . . 160

§ 33 Daderschap lein deelneming. . . . . . 171

§ 34 Daderschap 175

§ 35 Uitlokking 185

§ 36 Medeplichtigheid 190

§ 37 De invloed der petrsooinlijke omstandigheden op de

strafbaarheid der deelnemiers. . 194

§ 38 Regeling der aansprakelijkheid van deelnemers aan

drukpersdelicten . . . 197 HOOFDSTUK VI

STRAF, STRAFSOORTEN EN MATE VAN STRAF.

§ 39 Algemeen© opmerkingen . 204

§ 40 De doodstraf 209

§ 41 Vrijheidstraffen 212

§ 42 Geldboete 224

(17)

biz.

43 Bij kamende straffen 228 44 Straftoemeting 234 45 Ambtelijke hoedanigheid. . 237

46 Herhaling (recidive1). . 239

47 Samenloop van strafbare feiten . 243 HOOFDSTUK VII

VOORWAARDEN VOOR HET RECHT TOT STRAF- VORDERING. VERVAL VAN HET RECHT TOT

STRAFVORDERING EN STRAFVOLTREKKING.

48 Klachtdelicten 250 49 De gronden, die heft recht tot strafvervolging en

tot straffen doen vervallen • 055 50 De kracht van het rechterlijk gewijsde . . . . 256

51 Dood van den verdachte en van den veroordeelde . 261 52 Verjaring . . . . A; . . . 262

53 Afdoening buiten proces 265 54 Gratie. . ,, 267

Artikelsgewijze ingerichte klapper. . . . 271

Alphabetische klapper 273

(18)
(19)

HOOFDSTUK I.

A L G E M E E N E I N L E I D I N G .

§ 1. HET STRAFRECHT.

Het strafrecht kan in die eerste plaats onderscheiden worden in strafrecht in o b j e c t i e v e n en in s u b j e c t i e v e n zin.

A. STRAFRECHT IN OBJECTIEVEN ZIN.

Als men spreekt van strafrecht wordt daarmee gewoonlijk het objectief begrip bedoeld1). Als zoodanig is het een deel Van het p o s i t i e v e recht, d.i. het op een bepaald tijdstip bij een bepaald volk geldend recht2). Het omvat het geheel van rechtsvoorschriften door welke aan de overtreding van een door dien Staat — of een andere tot strafwetgeving be- voegde macht in den Staai — gesteld verbod of gebod voor

den overtreder een bijzonder leed als straf is verbonden (en krachtens welke die straf op dezen wordt toegepast3).

Wat een bepaald rechtsvoorschrift tot een s t r a f r e c h - t e l i j k voorschrift stempelt, is de strafbedreiging, 't Strafrecht wordt van andere ondetrdeelen van het recht ondeirscheiden, doordat hier aan het plegen van de onrechtmatige daad teen s t r a f isverbonden, door deJz.g.n. p o e n a l e s a n c t i e . Voort- zoover de Staat of een staatsorgaan aan de niet-nakoming van zijn voorschrift eetnig rechtsgevolg heeft verbonden, dat niet.

valt onder het eigenlijke begrip straf4), behoort dat voorschrift niet tot het strafrecht.

1) Vroeger werden hiervoor de namen „lijfstraffelijk" en „crimineel"

regt gebezigd. Met het laatste woord werd wel het materieel en formeel strafrecht beide aangeduid.

2) Tegenover het positieve' recht staat h e t recht in hoogeren wijsgeerigen, zin, waarmede bedoeld wordt h e t recht, niet zooals het jure constiiuto is, m a a r dat wat men zich voorstelt als een rechtsideaal, ideaalrecht alzoo, door sommigen ook wel aangeduid met natuur- of rederecht.

3) Vgl. Simons I blz. 1.

4) De eigenlijke straffen zijn alleen die, opgenomen in art. 10 Swb. Als.

zoodanig is de straf een bijzonder leed door de strafwet als gevolg aan overtreding van de norm verbonden, dat den schuldige bij rechter- lijk vonnis wordt opgelegd. Simons blz. 326.

(20)

Dit is bijv. het geval met de regelen van het objectieve recht, die bij niet-nakoming een privaatrechtelijke verplichting tot schade- vergoeding ten gevolge hebben1); met de feiten, die aanleiding kunnen geven t o t toepassing van een disciplinaire of tuchtmaat- regel2), een politiemaatregel met preventieve strekking3) of een administratief of judiciëel dwangmiddel4).

B. DE BEIDE BETEEKENISSEN VAN STBAFRECHÏ IN SUBJECTIEVEN ZIN.

Onder strafrecht in subjeictieven zin wordt allereerst ver- staan het recht van dien Staat om aan de overtreding; van zijn portalen ö en s t r a f als gevolg te verbinden 5). Hier doet zich de eeuwenoude vraag voor, waaraan de Staat het recht tot straffen ontleent. Zie hieronder § 3.

In 'de tweede plaats wordt die uitdrukking gebezigd ter aanduiding van het recht tot straffen, dat de Staat of zijne organen aan de door het objectieve strafrecht gestelde regels ontleenein. Zonder het objectief recht is het subjectief recht onbestaanbaar. Ik heb hier dus het oog op het recht bijv.

van den Landraad of den Raad van Justitie om in een be- paald geval den overtreder van de strafwet een bepaalde straf op te leggen.

i) De op grond van art. 1365 B. W. steunende verplichting tot schade- vergoeding bij een onrechtmatige daad, tevens strafbaar feit, moet we- gens het daarmee beoogde doel zorgvuldig van „straf" worden onder- scheiden, immers ze beoogt niet als deze het toebrengen van eemg leed doch herstel in den vermogenstoestand van den benadeelde.

2) De strekking van de disciplinaire straf is om m bepaalde kringen (onder ambtenaren, in het leger en op de vloot, onder de bemanning van schepen, de bevolking van gevangenissen en gestichten m kerk en huisgezin) behoorlijke plichtsvervulling en orde te verzekeren. Zie Hoofdst. VI § 39 C.

3) Een preventieve politiemaatregel beoogt, hoewel toegepast naar aan- leiding van een strafbaar feit, niet toebrenging van een brjzonder leed m a a r voorkoming van herhaling. Voorb. de a r t t : 96, 307 L R . jo art. 14 d en p Inv. Ver. laatste alinea. .

*) Deze dwangmiddelen beoogen, direct of indirect, het feitelijke herstel van een gestoorden rechtmatigen toestand te bevorderen. Voorb. van een administratief dwangmiddel: Stbl. 1918 No. 125, voorb. van een judi- ciëel dwangmiddel: de medebrenging van een weigerachtigen getuige, de artt. 185, 186 Rv., 134, 136 Sv. e n d e artt. 144, 252 I. R.

5) 't Subjectief strafrecht in dezen zin wordt veelal j u s p u n i e n d i genoemd in tegenstelling met 't j u s p o e n a l e , het bovenvermeld objectief strafrecht.

(21)

C. MATERIEEL EN FORMEEL STRAFRECHT.

Men is gewoon het objectieve strafrecht te verdeelen in een materieel en een formeel 'deel. Het eerste wijst de be- ginselen en algemeene regelen der strafrechtelijke aansprake- lijkheid aan, het zegt welke menschelijke gedragingen strafbaar zijn en hoe hoog de straf is. Het formeele strafrecht leert ons de vormen en termijnen, in acht te nemen bij de toepassing van het materieele strafrecht, het regelt dus het strafproces.

Hoewel het trekken van de grenslijn tusschen beide als regel weinig moeilijkheid oplevert, bestond en bestaat er nog steeds omtrent enkele onderwerpen verschil van gevoelen, t)

D. STRAFRECHT BEHOORT TOT HET PUBLIEK RECHT.

Het strafrecht vormt een onderdeel van het publiek recht, want het regelt de verhouding van den individu als staatsbur- ger tot de staatsgemeenschap als zoodanig. Het publiekrech- telijk karakter van het strafrecht komt daarin uit dat:

1. een strafbare handeling in het algemeen strafbaar blijft, ook al geschiedt ze met toestemming van dengene tegen wien ze onmiddellijk gericht is. (Men denke aan overspel, art. 284, aan het misdrijf van afdrijving, art. 348, en aan het iemand dooden op diens ernstig verzoek, art. 344).

Sommige delicten zijn intusschen van dien aard, dat ze onmogelijk mèt de toestemming of bewilliging van dengene tegen wien ze gericht zijn, bedreven kunnen worden, bv.

Verkrachting, huisvredebreuk.

2. de vervolging tot straf, althans in den regel2) o n a f ha.ti- k e lij k v a n 'den wil van den benadeelde plaats vindt;

3. Ide vervolging niet aan partijen is overgelaten doch daar- toe een bepaald orgaan van het staatgezag is aangewezen,

*) Zoo werden vroeger verschillende onderwerpen als de omvang van de werking der strafwet, de bepaling welke delicten klachtdelicten zijn, de samenloop van strafbare feiten en de verjaring als van formeelrechte- lijken aard beschouwd en dus in Sv. (I. R.) opgenomen, terwijl die thans ten gevolge eener tegenovergestelde opvatting in het strafwetboek zelf een plaats hebben gevonden. Nog immer is men het echter niet eens over de plaatsing van de verjaring van het recht tot strafvordering en van de straf. Onze wetgever behandelt beide onderwerpen bij het materieele recht (W. v. Str.).

2) Uitzondering vormen de z. g. n. klachtdelicten.

(22)

n.1. het Openbaar Ministerie. Over dei taak van het O. M.

zie de artt. 55 e. v. R. O.x)

E. OPVATTINGEN OMTRENT STRAFRECHT, MISDRIJF EN STRAF.

Het strafrecht is dus heden ten dage een recht, waarvan de bedeeling in haar vollen omvang in handen van de Over- heid berust. Die plaats heeft het echter niet altijd ingenomen, maar ze werd eerst na een eeuwenlangen geleidelijken ontwik- kelingsgang bereikt. Gelijk bij alle volken, en zooals we straks zullen zien thans nog bij de bevolking dezer eilanden, is er ook bij Idie van het Westen een tijd geweest, dat het strafrecht een overheers chend privaatrechtelijk karakter droeg. De ont- wikkelingsgeschiedenis van het strafrecht nagaande, zien we, dat oorspronkelijk overal het misdrijf beschouwd wordt als een aanranding door den misdadiger van de belangen van den privaten persoon, een aanranding, die dezen bet recht geeft tot het nemen van maatregelen van weerwraak op den dader.

Die beschouwing door de primitieve volken van de straf als wraak en wel als p r i v a t e wraak ligt v o o r d e hand, want de mensch is van nature geneigd het hem aangedane onrecht te wreken en dengene, die hem kwaad doet, minstens even- veel leed te berokkenen.

Men vindt verder, dat bij de Germanen die wraak .niet alleen geoefend wordt door den benadeelde persoonlijk, maar door zijn geheele familie ( S i p p e ) , terwijl de wraakoefening gericht wordt tegen de familie van den dader. Bij doodslag be- staat b l o e d w r a a k , waarbij op de nabestaanden van den verslagene de plicht rust om wraak te nemen op de familie van den dader.

Intusschèn treft m'en bij de Romeinen reeds in de oudste

!) Terloops zij hier opgemerkt, dat de strafrechtelijke vervolging door het 0. M. alleen plaats vindt, voorzoover die in het belang der ge- meenschap is.

Hoewel niet uitdrukkelijk in onze wetgeving uitgesproken, geldt ten onzent het o p p o r t u n i t e i t s b e g i n s e l , hetwelk meebrengt, dat voor het O. M. geen v e r p l i c h t i n g bestaat om elk strafbaar feit, dat hem ter oore komt, te vervolgen, doch dat hem de bevoegdheid wordt gelaten een vervolging om eenige reden van algemeen maatschappelijken aard achterwege te laten. Zoo zal het O. M. er bijv. bij grooten achterstand licht toe komen om kleine onbeteekenende zaken te depo- neeren. In dit verband wordt nog gewezen op art. 179 R. O.

(23)

tijden en bij d© Germanen al vroeg sporen van een erkenning van het publiekrechtelijk element in het strafrecht, bijv. een optreden van de gemeenschap tegen hem, die de hoogste staatsbelangen aanrandt; bij landverraad, lafhartigheid in den oorlog enz. Bij de Germaansche volken heeft dat publiek- rechtelijk karakter zich slechts zeer geleidelijk ontwikkeld;

langen tijd heeft daarbij nu eens de privaatrechtelijke genoeg- doeningside© dan weer de publiekrechtelijke bestraffing de over- hand; zoodra het staatsgezag verslapt, zien we de eerste op- vatting de laatste verdringen. Verschillende oorzaken, welke hier niet nader kunnen worden besproken, leidden er echter toe, dat het publiekrechtelijk strafrechtsbegrip tenslotte zege- vierde. Zoo vindt men dan aan het einde der middeleeuwen de opvatting krachtig postgevat, dat het strafrecht een recht is door de staatsgemeenschap ter handhaving der openbare rechtsorde uitgeoefend. In het misdrijf wordt niet slechts ge- zien een aantasting van private belangen, maar ook van meer algemeene belangen, terwijl het delict onder den invloed van het Canonieke recht1) als ©en handeling indruischende tegen de wetten der Christelijke zedenleer wordt beschouwd2).

We hebben hier bij dit onderwerp iets langer stilgestaan om de in oorsprong contrasteerende begrippen bij de Inland- sche bevolking omtrent strafrecht en straf goed te doen uit- komen. Het adatstrafneeht Staat nog op het standpunt der eerste middeleeuwen en heeft op lange na nog niet den ont- wikkelingsgang van het Ëuropeesche doorloopen. 3) Als beginsel

1) Het Canonieke recht is het recht der Katholieke kerk, hetwelk berust op teksten van de Heilige Schrift, uitspraken van Kerkvaders, besluiten van algemeene en bijzondere kerkvergaderingen en rondschrijven van pausen.

Het D e e r e t u m Gr a t i a n i (12de eeuw), de D e e r e t a l e s G r e - g o r 11, het L i b e r s e x t u s, de C l e m e n t i n a © en E x t r a v a - g a n t e s vormen tezamen het C o r p u s J u r i s C a n o n i c i . Onder Paus Pms X kwam een nieuwe codificatie van het kerkelijk recht tot stand, welke is geworden de C o d e x j u r i s c a n o n i c i van 1917, m ^ 1918 in werking getreden.

't Canonieke recht bewoog zich ook op het gebied van het strafrecht en heeft daarop grooten invloed gehad, niet in het minst door zijn op- vatting van het misdrijf als zonde, waartegen ook de kerk heeft te reageeren.

2) Over d_e ontwikkelingsgeschiedenis van het strafrecht zie men Simons I blz. 37 e.v. en de daar aangehaalde schrijvers.

) Het Mohammedaansche strafrecht bevindt zich nagenoeg in dezelfde phase van ontwikkeling als dat van de inheemsche bevolking.

(24)

geldt dat de Staat, waar door eenig misdrijf private belangen zijn geschonden, niet tusschen beide behoeft te treden, 't Mis- drijf wordt geenszins beschouwd als een door de zedenleer veroordeelde handeling, maar veeleer als de benadeeling van iridividueele vermogensrechten, die den aanrander jegens den benadeelde of zijn bloedverwanten tot schadevergoeding ver- plicht In het adatstrafrecht overheerscht dus de genoegdoe- ningsidee. Vervolging en bestraffing hebben, behoudens enkele . m i n d e r i n g e n i) slechts plaats, indien de door het niisdnjf getroffene of diens familie een klacht doet. «) Bij de desabe- volking en de desahoofden treft men nog heel sterk de over- tuiging aan, dat als de benadeelde geen strafvervolging wil, d e zaak ook kan blijven rusten en dat wanneer de vervolging is ingesteld, de benadeelde het in zijn macht heeft haar te doen voortzetten of te doen staken.

In het hier gekenmerkte verschil van opvatting van strafrecht schuilt ook de verklaring, dat de Inlander geheel anders staat tegenover misdaad en misdadiger dan de Westerling. Terwijl deze in het, algemeen 't onteerende van de misdaad voelt, daarover met een zekeren afschuw spreekt en den tot zware straf veroor- deelde liefst zoover mogelijk uit den weg gaat, valt het ons op dat bij den Inlander de gevoelens van schaamte en afschuw m dit opzicht niet of veel minder sterk aanwezig zijn; vaak ziet men, dat cte T) hTheel enkele gevallen treedt het staatsbelang op den voorgrond en

} wiftt daarvoor het b l o n d e r belang van de beleedigde party bijv. wanneer het een a r m e e n bekenden booswicht betreft die de desa s onveilig maakt in het algemeen bij misdrijven tegen den Staat ot staatsmstel- hngen/ bij beleediging van den vorst en bij sommige misdrijven tegen 2J deVgZrdhei proefschrift van Mr. Jonker over het Javaansche strafrecht Leiden 1882; ook G. A. Wilken, het strafrecht brj de volken van het Mnlpisrhe ras 's-Grav. 1888 blz. 94.

He inheemsche strafrecht wordt verder gekenmerkt door Ie he solidariteitsstelsel d.i. de aansprakelijkheid speciaal van de desa vooi alle strafbare handelingen binnen haar gebied gepleegd wanneer de d a L r daarvan onbekend blijft; 2e het boetenstelsel, waarbn behoudens een heel enkele uitzondering, ieder misdrijf in al zijn onderscheidingen, op een zekere geldsom geschat wordt, waarmee het geboet moet worden, welke boete een zuiver privaatrechtelijk Karakter draagt, 3e door de omstandigheid, dat de te betalen boete afhangt van den rang en stand van den verslagene of getroffene. Misdaden tegen Hooiden en aanzien- leken gepleegd worden zwaarder gestraft dan dié tegen den gewonen man, terwijl de door Hoofden gepleegde strafbare feiten minder zwaar gestraft worden.

(25)

tot ettelijke jaren gevangenisstraf veroordeelde Inlandsche be- klaagde na afloop der terechtzitting op weg naar de boei verge- zeld wordt door een heele schare familieleden en kennissen van onbesproken naam. In de Inlandsche maatschappij is de misdadi- ger na de voldoening zijner schuld, de gelijke van een ieder ander en wordt hij volstrekt niet met schele oogen aangekeken, 't Is meermalen voorgekomen, dat een misdadiger, die zijn.straf had ondergaan, na terugkomst in zijn desa, tot desahoofd of desabe- stuurder werd gekozen uit hoofde van zijn vaak grootere gesle- penheid. *) Zoo is 't ook een onloochenbaar feit, dat de om- standigheid eener veroordeeling den Inlander in het algemeen niet in den weg staat om zijn vroegere plaats in de Inlandsche maatschappij te hernemen.

't Spreekt van zelf, dat deze begrippen in streken die reeds sedert langen tijd onder rechtstreeksch bestuur staan onder de werking van Europeesche rechtsbeginselen en invloeden nog slechts verzwakt voorkomen. Zoo wordt daar de schande, die in de straf ligt, door den fatsoenlijken Inlander wel degelijk gevoeld.

F. DE GRENZEN VAN DE HEERSCHAPPIJ VAN HET ADATSTRAFRECHT.

In hoeverre komt nu in Indië dat inheemsche strafrecht, waaraan de bovenaangegeven beginselen ten grondslag liggen, nog voor ?

„Overal," aldus luidt art. 74 R. R„ „ w a a r de inlandsche bevolking niet is gelaten in het genot harer eigene rechtsple- ging, wordt in Nederlandsch-Indië regt gesproken in naam des Konings." De rechtspraak gaat dus in beginsel uit van den Staat en de door dezen aangestelde rechters.

Op 1 Januari 1873 heeft de G. G., gebruik makende van de hem bij art. 75 al 2 R. R. (oud) verstrekte bevoegdheid, het Europeesche strafrecht, slechts in enkele opzichten gewijzigd, op de Inlandsche en daarmee gelijkgestelde bevolkingsgroepen toepasselijk verklaard. Sedert dat jaar, de invoering van het wetboek van strafrecht voor Inlanders, heeft het adatstrafrecht in Ned.-Indië in de sfeer d e r gouvernementsrechtspraak zijn geldigheid verloren; art. 387 van dat wetboek schafte het uit- drukkelijk af, ofschoon reeds lang vôèr dien feitelijk de be- ginselen van het Europeesche strafrecht waren toegepast.

x) Cfr. Mem. der Kinderen blz. 135.

(26)

Intusschen is het adatstrafrecht blijven bestaan en wordt het nog immer toegepast: Ie in streken, waar het Nederland- sche gezag zich nog niet heeft kunnen doen gelden, de z,g.n.

ongerepte streken, zooals in de binnenlanden van Borneo en van Nieuw-Guinea, 2e in zelf bestu rend gebied,- waar de re- gieering ten gevolge van de met de zelfbesturende vorsten gesloten politieke contracten het recht tot ingrijpen mist en 3e ook vaak in rechtstreeks bestuurd gebied, waar het Gou- vernement uit gebrek aan middelen en rechterlijk personeel nog immer de inheemsen© rechtspraak heeft laten voortbe- staan. !)

Maar ook daar waar de bevolking aan het wettelijk straf- recht onderworpen is, is de kennis van het inheemsche straf- recht van gewicht, want al kan dat laatste geen toepassing vinden, bet doet ons toch de beteekenis en de zwaarte van het misdrijf en de strafbaarheid van uit een Inlandsen stand- punt beter begrijpen, waarbij nog bovendien komt, dat krach-

i) Op Java en Madoera is althans in rechtstreeks bestuurd gebied, ia de z. g. n. gouvernementslanden, overal het adatstrafrecht afgeschaft waarvoor het gecodificeerd en ongecodificeerd wettelijk strafrecht in de plaats zijn getreden. Doch ook in de Vorstenlanden Soerakarta en Djocjakarta wordt door de gouvernementsrechters het Wetboek van Strafrecht met uitzondering alleen van art. 523 (vgl. ait. 21 sub. 18 Inv. Ver.i toegepast.

In de ' Buitengewesten daarentegen is de toestand geheel anders.

Daar vindt men uitgebreide gebieden, waar, hoewel staande onder rechtstreeksch bestuur, nog immer adatstrafrecht voor de aan de inheemsche rechtspraak onderworpen personen geldt, zoo bijv. in Groot- Atjeh, de Gajo- en Alaslanden, Tapanoeli, Sumatra's Westkust, bijna ge- heel Borneo, Amboina, Zuid-Nieuw-Guinea feitelijk en Bali en Lombok.

Intusschen ook hier worden, vooral waar de inheemsche rechtspleging staat onder Europeesche leiding en toezicht, in tal van gevallen begin- selen en bepalingen van het Europeesche strafrecht toegepast; zij liet ook dat het wettelijk strafrecht daar, behoudens heel enkele uiizonde- ringen, geen v e r b i n d e n d e k r a c h t heeft. Vgl. omtrent dit onder- werp: Prof. Mr. C. v. Vollenhoven, Het adatrecht van Ned.-Indië Dl.

I Leiden 1906-1918 en Mr. J. H. Carpentier Alting, Grondslagen der rechtsbedeeling in Ned.-Indië blz. 19 en 20.

Bij Stbl. 1919 No. 360 werd bepaald, dat in het rechtstreeks bestuurd gebied der gewesten buiten Java en Madoera, waar de bevolking is gelaten in het genot harer eigen rechtpleging, heeren- en gemeente- dienstovertredingen worden gestraft als bepaald in art. 523 W. v. Str.

Met betrekking tot de eigen rechtspraak in zelfbesturende landschap- pen wordt hier gewezen op de bepaling, die altijd in de politieke ver- dragen wordt opgenomen, dat het zelfbestuur zich verbindt geen mar- telende en verminkende straffen op te leggen.

(27)

tens de wet (art. 7 R. O.J de rechter zich nog immer omtrent dat adatstrafrecht dient te laten voorlichten.

§ 2 DE WETENSCHAP VAN HET STRAFRECHT A. ALS RECHTSWETENSCHAP.

Het strafrecht wordt hierbij uit een rechtskundig oogpunt beschouwd; men houdt zich bezig met de verklaring van het objectieve strafrecht en tracht abstracte begrippen en alge- meene beginselen der strafrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen; de rechtsstof wordt gesystematiseerd, d. w. z. liet groot aantal verspreide wetsbepalingen, waaruit de strafwetgeving be- staat, tracht men naar onderling verband en samenhang te rangschikken ten tot een systematisch geheel te brengen, het- geen voor een goed overzicht bevorderlijk is. Bij het ordenen en verklaren komt men tenslotte tot de indeeling van de stof in twee hoofddeelen : I de algemeene leerstukken, hoofdbegin- selen en hoofdbegrippen omtrent de strafrechtelijke aanspra- kelijkheid II de bijzondere strafbare feiten.

In overeenstemming met de door de meeste leerboeken gevolgde methode is het Eerste Deel van dit werk in de vol- gende Hoofdstukken onderverdeeld:

I Algemeene Inleiding.

II Korte schets van de geschiedenis van het strafrecht in Ned.-Indië.

III De Strafwet.

IV Het strafbare feit.

V Poging, daderschap ten deelneming.

VI Straf, strafsoorten en mate van straf.

VII Voorwaarden voor het recht tot strafvordering. Verval van het recht tot strafvordering en strafvoltrekking.

Het Tweede Deel van dit werk zal aan de behandeling van de bijzondere strafbare feiten gewijd zijn.

De methode van de behandeling van het strafrecht als.

rechtswetenschap is in de eerste plaats systematisch-dogma- tisch, doch de stof kan daarbij ook uit een critisch oogpunt btekeken worden, d. w. z. dat dan onderzocht wordt, of de verschillende vastgestelde begrippen en beginselen voldoen aan

(28)

de eischen van ©en zuiver systematisch verband, van practi- sche doelmatigheid en vruchtbaarheid.

Uït den aard dier zaak zal in dit werk de eerste: (wijze van behandeling der stof op den voorgrond treden.

B. ALS SOCIALE WETENSCHAP.

Als zoodanig wordt het strafrecht niet uit een juridisch, maar uit een sociologisch oogpunt bestudeerd; het wordt dan beschouwd en onderzocht in verband met de wetenschap, die de bestudeering der verschijnselen van het maatschappe- lijke leven, zoowel stoffelijke als geestelijke, tot voorwerp heeft.

Het misdrijf toch is niet alleen een rechtens strafbare ge- draging, maar het heeft in de allereerste plaats een sociale beteekenis, het is een maatschappelijk verschijnsel en wel een maatschappelijk kwaad.

Aan een onderzoek worden dus onderworpen verschillende vragen: het doel, dat de Staat met strafbedreiging en straf- oplegging beoogt, de oorzaken van de misdaad en de midde- len, die tot bestrijding der misdadigheid kunnen dienen. Wan- neer de strafrechtswetenschap zich op dat ruime terrein be- weegt, draagt ze den naam van „ c r i m i n o l o g i e . "

De oorzaken van de criminaliteit kunnen daarbij gezocht worden in den dader van het misdrijf, maar ook in algemeen maatschappelijke oorzaken. Voorwerp van de criminologische studie is dus de mensch en de maatschappij in verband met het verschijnsel der misdadigheid. Dit onderdeel vindt een nadere bespreking hieronder § 4.

C. HULPWETENSCHAPPEN.

De strafrechtsAvetenschap bestrijkt zooals ons bleek een zeer omvangrijk gebied, 't Zal ons dus niet verwonderen, dat bij de beoefening daarvan vele hulpwetenschappen te pas komen en diensten bewijzen. Van deze hulpwetenschappen noemen we: de anthropologie, de algemeene rechtsphilosophie, de zeden- kunde (ethica), de algemeene statistiek, de gerechtelijke genees- kunde (medicina forensis) en de gerechtelijke psychiatrie.

(29)

§ 3 DE STRAFRECHTSTHEORIEËN.

A. KORTE GESCHIEDENIS DER STRAFRECHTSTHEORIEËN.

Reeds sedert de oudheid heeft het wijsgeerig denken zich beziggehouden een antwoord te zoeten op de vraag naar het Avez e n , d e n g r o n d e n h e t d o e l der straf.

En dàt deze vraagstukken het voorwerp van aanhoudende philosophische overpeinzing zijn geweest, is begrijpelijk, als men het eigenaardig karakter van het strafrecht bedenkt. Hier toch wordt, aan schending of ingevaarbrenging der rechtsorde naast de uitzichzelf verklaarbare gevolgen als de privaatrech- telijke verplichting tot schadevergoeding en de1 moreele als wroeging, publieke afkeuring, nog bovendien een bijzonder leed verbonden, terwijl het merkwaardige is, dat dat leed het karak- ter draagt van aanranding dierzelfde rechtsgoederen, leven, vrijheid, vermogen en eer, welker bescherming het Recht juist anders onder zijn bijzondere hoede neemt „Als strafrecht snijdt het recht in zijn eigen vleesch"1).

Hoe is dei straf nu te rechtvaardigen, althans te verkla- ren? Op verschillende wijzen heeft men dit probleem in den loop der tijden trachten op te lossen. De verschillende opvat- tingen kunnen tot drie groepen van theorieën worden terug- gebracht :

I de absolute, noodwiendigheids- of veirgeldingstheorieën.

Il de relatieve of doel theorieën.

III de z.g.n. vereenigingstheorieën.

De eerstgenoemde theorieën treft men aan bij verschil- lende Duitsche wijsgeeren aan het einde der achttiende eeuw ( I m m a n u e l K a n t ) . Het doel der straf wordt hier gezocht in haar zelve en in verband hiermee haar rechtsgrond in haar volstrekte noodwendigheid. Naar Kant's leer schuilt in het misdrijf zelf de rechtsgrond van de straf; straf noemt de Koningsbergier wijsgeer een eisch van noodwendigheid, van gerechtigheid. Er moet dus gestraft worden, omdat er gezon- digd is tegen het recht en „dit gebod is een onvoorwaardelijk gebod, dat geenerlei uitzondering of beperking op gronden van

Aldus v. Hamel bïz. 38

(30)

doelmatigheid gedoogt. Alleen de gerechtigheid, geen maat- schappelijk doel kan de straf rechtvaardigen." Bekend is zijn uitspraak, dat al ging de burgermaatschappij morgen aan den dag uiteen, toch vooraf de laatste moordenaar moest worden ter dood gebracht. x)

Andere aanhangers der absolute leer vatten de vergelding op een andere wijze op.2)

De in de tweede plaats genoemde theorieën (de doelthec*

rieën) gaan van een andere grondgedachte uit; ze stellen alle het doel en daarmee den rechtsgrond van de straf in hare bestemming tot beveiliging der rechtsorde, terwijl dan bij elk der vele theorieën nog é é n ander speciaal doel als doel dei- straf genoemd wordt bijv. a) herstel van het door het straf- bare feit veroorzaakte nadeel — bij sommigen ideëel nadeel—, b) preventie d. i. voorkoming van het plegen van misdrijven.

Dan onderscheiden die theorieën zich verder door het middel waarmee ze dit bijzonder doel trachten te bereiken n. 1. door afschrikking van allen (generale preventie) of afschrikking, ver- betering of onschadelijkmaking van den d a d e r (speciale pre- ventie). Tof de eerstbedoelde behooren de afschrikkingstheo- rieën, waarbij het doel is door zware en verscherpte straffen de menschen van het plegen van onrecht af te schrikken.

Op dit standpunt stonden onderscheiden oude strafwetgevin- gen, zoo bijv. de Code Pénal en daarop steunde ook de theorie van An s e l m v o n F e m e r b a c h de z. g. n. theorie vanden psychischen dwang. Deze geleerde^ uit de tweede helft der achttiende eeuw legde voor de afschrikking van a l l e n den nadruk op de strafbedreiging, die tegenover de zinnelijke drijf- veer, die tof misdrijven kan voeren, een p s y c h i s c h e n

1) T a l i o , weerwraak, is bij Kant in het algemeen de maatstaf van strafoplegging en daarom kan naar diens oordeei het misdrijf van moord niet anders dan met de doodstraf gestraft worden.

2) De Divitsche wijsgeeren H e g e l , H e r b e r t , S t a h l e n v o n B a r . De theorie van Stahl is die der g o d d e l ij k e g e r e c h t i g h e i d ; het vergeldingsbeginsel verkrijgt bij dezen geleerde een goddelijken oor- sprong, de vergelding is een eisch der goddelijke gerechtigheid. Dit is ook de theorie, gehuldigd door de antirevolutïonnaire partij in Neder- land.

(31)

dwang moet uitoefenen, welke aan den zinnelijken aandrang zijn kracht ontneemt. *)

Tot, de laatste in de onderscheiding subi b) bedoelde op- vattingen behooren die, welke de straf in verband brengen met de speciale preventie, d.i. met afschrikking, verbetering of onschadelijkmaking van den d a d e r .

Daartoe behoort allereerst de z. g. n. verbeteringstheorie, deze legt naast het algemeen doel der straf, handhaving der rechtsorde, den grooten nadruk op de werking der straf als middel ter verbetering van den misdadiger. De aanhangers dezer leer, die meestentijds zich voor het strafrecht op het standpunt van het d e t e r m i n i s m e stellen, verkondigen in verband met en als gevolg Van hun ontkenning der wilsvrij- heid, dat de straf niet mjet bet goed begrepen belang van den misdadiger in strijd mag zijn. Doel en rechtvaardiging van de straf moeten, meenen zij, gezocht worden in verbetering van den misdadiger, die door dat middel opgevoed moet wor- den om weer in de maatschappij te kunnen verkeerem en Van zijn volle vrijheid weer gebruik te kunnen maken.2)

Eenzelfde opvatting vinden we ook bij den ex-minister van Justitie M o d d e r m a n .3) . Diens theorie heeft echter de bijzondere verdienste, dat het verwijt van eenzijdigheid, dat de verbeteringstheorie treft, daartegen niet kan worden gericht,

1) De wetenschap, dat de straf op het misdrijf zal volgen, zal, leert v. Feuerbach, den dader van het verrichten van het misdrijf afhouden.

Wil de strafbedreiging echter haar kracht niet verliezen, dan moet deze door s t r a f o p l e g g i n g worden gevolgd. De rechtsgrond der straf ligt in de voorafgaande bedreiging daarmee.

v. F e u e r b a c h heeft deze leer ontwikkeld in zijn werk : L e h r - b u c h d e s P e i n l i c h e n R e c h t s §§ 8 e. v. De strafbedreiging laat de vrijheid onaangetast en vindt haar noodzakelijkheid in de hand- having van de rechten van allen. Hieruit wordt door hem het volgende belangrijke beginsel afgeleid, dat de hoeksteen is geworden van het moderne strafrecht : „ n u l l a p o e n a , n u l l u m c r i m e n s i n e p r a e v i a l e g e p o c n a l i", hetgeen art. 1. W. v. Str. aldus uit- drukt: „Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voor>- afgegane wettelijke strafbepaling." Vgl. ook de artt. 88 R. R. en 26 A. R.

) De _ gedachte, waarvan de verbeteringstheorie uitgaat, straalt reeds door in de versregels door Hoofd geschreven in 1607 en als opschrift gesteld voor de poort van het S p i n h u i s te Amsterdam :

„Schrick niet, ik wreeck geen quaet, maar dwing tot goedt.

„Straf is mijn hand, maar lieflijck mijn gemoedt".

Mr. A. E. J. Modderman ontwikkelde deze denkbeelden in zijn be- roemde inaugureele rede van 1864 „Straf, geen kwaad".

(32)

w a n t n a a r M o d d e r m a n ligt toet d o e l d e r s t r a f n i e t u i t s l u i - t e n d e n a l l e r e e r s t i n v e r b e t e r i n g v a n d e n m i s d a d i g e r , m a a r zoo n o o d i g ook i n d i e n s o n s c h a d e l i j k m a k i n g , terwijl d e s t r a f b e d r e i g i n g i n h e t a l g e m e e n v a n h e t p l e g e n v a n m i s d r i j v e n m o e t t e r u g h o u d e n .

Ook bij de andere n i e u w e r e relatieve theorieën wordt ge- leerd, dat het algemeen doel der straf, beveiliging der openbare rechtsorde, slechts door verschillende gemeenschappelijke werkin.

gen der straf bereikt kan worden, n.1. door afschrikking, bevei- liging en verbetering.

Dan treft men nog de opvatting dat de straf moet dienen ter maatschappelijke verdediging en dat zij daarin alleen h a a r eenigen rechtsgrond vindt. Deze leer is speciaal die der Crimineel- Anthropologische school: ze vloeit voort uit de door haar ver- dedigde theorie van het d e t e r m, i n i s m e, de ontkenning van een zedelijke verantwoordelijkheid, waarvoor ze alleen een maat- schappelijke verantwoordelijkheid in de plaats stelt. De straf kan dus alleen haar rechtvaardiging vinden in de noodzakelijkheid de maatschappij t e verdedigen tegen de aanranding harer grondslagen door de misdaad.1) 2)

In de derde plaats komen dan de z.g. n. vereenigingstheo- rieën, waarbij op verschillende wijzen er naar gestreefd wordt de twee hoofdgedachten, waarop de absolute en relatieve theo- rieën rusten, te vereenigen.

Aldus de Italiaansche geleerden F e r r i en G a r o f o l o , vgl. G a r o - f o i o ' s werk. L a c r i m i n o l o g i e 5de uitg. blz. 237-296.

Tot de nieuwere relatieve theorieën behoort ook die van den bekenden Duitschen strafrechtsgeleerde F r a n z v o n L i s z t Lehrbuch des Deut- schen Strafrechts, 16 en 17de uitg. blz. 64-68. Diens opvatting wordt in hoofdzaak gedeeld door van Hamel blz. 53-58. Naar het oordeel van dezen laatste is een strafrecht gerechtvaardigd, dat „de handha- ving der rechtsorde in het oog houdt als eenig doel; er zoo nauwgezet mogelijk naar streeft dat doel te bereiken binnen de grenzen der nood- zakelijkheid, deze te bepalen naar wat de plicht der Overheid om verdere rechtskrenkingen van den dader te verhoeden voorschrijft; alles op de basis eener grondige crimineele aetiologie en met eerbiediging van de wezenlijke belangen der gestraften."

(33)

Hierboven werd nagegaan hoe in den loop der eeuwen langs verschillende wegen naar een oplossing gezocht werd van 'de vraag, waarin de straf haar rechtvaardiging vindt, voorzoover daarin gelegen is een toebrengen van leed, een ingrijpen in de rechtssfeer van den overtreder; een ander nauw daaraan verwant vraagstuk is de rechtvaardiging van de k e u z e der b ij z o n,- d e r e s t r a f m i d d e l e n : een tweede, de aanwijzing voor straf- bedreiging en strafoplegging van beginselen ter bepaling van a a r d en m a t e van s t r a f en een derde niet minder belangrijke kwes- tie, de rechtvaardiging van het stellen van straf op sommige en niet op alle inbreuken op de rechtsorde, aanwijzing alzoo van beginselan voor de grensbepaling van strafbaar en niet- strafbaar onrecht. De beide eerste onderwerpen worden bespro- ken in het zesde Hoofdstuk : Straf, straisoorten en mate van straf, het laatste in het vierde Hoofdstuk getiteld: „Het straf- bare feit."

B. TEGENWOORDIGE STAND VAN HET VRAAGSTUK EN DE STRAFRECHTSTHEORIE VAN ONS WETBOEK.

De moderne opvatting der straf, die vrij algemeen wordt gehuldigd, is deze, dat ze beschouwd wordt als een noodz,a- kelijk middel ter bereiking van het staatsdoel, de handhaving der rechtsorde, welke noodzakelijk is, wil de mensch in vrij- heid zijn zedelijke bestemming vervullen. Niet zoozeer over den rechtsgrond der straf loopt thans de strijd als wel over het met de straf te bereiken doel. Met de aanwijzing van de noodzakelijkheid der straf voor handhaving der openbare rechts- orde achten velen tegelijk d e rechtmatigheid vastgesteld en oordeelen ze elke nadere rechtvaardiging overbodig. Anderen daarentegen zijn van meening, dat de straf slechts dàn als rechtvaardig mag worden aangemerkt, indien ze tevens de gerechte of zedelijke vergelding is voor het door het delict gepleegde onrecht. We hebben hier een tegenstelling tusschen doelstraf en vergeldingsstraf. Bij de voorstanders van de doelstraf is de straf uitsluitend doel, bij die van de ver- geldingsstraf behoudt de straf tevens het karakter van ver- gelding, vergelding n. 1. van de zich in het misdrijf openba- rende zedelijke schuld van den delinquent. Uit het vergeldings- beginsel wordt dan mede de eisch afgeleid, dat er evenredig- heid moet zijn tusschen misdaad en schuld en straf.

(34)

Met de laatste opvatting kunnen zich niet vereenigen zij, die op den bodem van het determinisme staan, want met de ontkenning van het bestaan der wilsvrijheid, valt naar hun oordeel de zedelijke verantwoordelijkheid en daarmee de vergeldingsgroncl der straf weg. De geloovige richting daarentegen, die m verband met de door haar verdedigde leer omtrent den goddehjken oor- sprong van Staat en recht, zich op het standpunt van het inde- terminisme plaatst, blijft in de straf een gerechte en zedelijke vergelding zien.

Tegenover het vergeldingsbeginsel staat ook de n i e u w e ol m o d e r n e s t r af r e c h t s r i c h t i n g (sociologische strafrechts- school). Deze vraagt bij alles wat het strafrecht betreft, dus o. a.

bü strafbedreiging en strafoplegging, naar hetgeen het doel, bescherming der rechtsorde, vordert; meestal wordt daarbij dan de meeste waarde gehecht aan de werking van de straf op iaën dader, treedt dus de b i j z o n d e r e p r e v e n t i e op den voorgrond en moet bij de keuze van strafsoort en de mate van straf niet zoozeer de aard en omvang van het misdrijf, maar de persoonlijkheid van den misdadiger, zijn misdadige, anti-maat- schappelijke gezindheid den doorslag geven.

De klassieke leer (vergcldingsstraf) en de moderne strafrechts- school staan intusschen in de praktijk niet zoover van elkaar als het verschil in theoretisch standpunt zou doen denken.

Wat nu tenslotte: ons strafwetboek betreft, de wetgever beeft zich niet voor een bepaalde straf rechtstheorie uitgesproken;

niettemin mag men veilig aannemen, dat de absolute theorie ons wetboek niet ten grondslag ligt, evenmin de afschrik- kmgstheorie. Bij het ontwerpen van het Ned. wetboek van Strafrecht beeft men zich op het standpunt gesteld, dat de straf moest dienen ter bescherming der rechtsorde: daarbij werd echter uitdrukkelijk gestipuleerd, dat de afschrikking, verbetering en onscbadelijkmaking als doeleinden der straf in aanmerking moeten komen. Dat wil dus zeggen, dat, hoewel de straf niet strekt tot verbetering, gestreefd moet worden de straf, voorzoover vereenigbaar met het allereerste doel, be- veiliging der maatschappelijke orde, zooveel mogelijk te doen dienen ter voorkoming van verslechtering van den misdadiger,, ter bereiking van diens verbetering.1)

T) Volgens het inheemsche strafrecht ligt het doel der straf voornamelijk ' in afschrikking en voldoening aan wraakgevoel enz. Van een op hu-

manitair-ethische overwegingen steunend streven de straf ook dienst- baar te maken aan de Redelijke verbetering des misdad.gers ,s geen spoor aanwijsbaar.

(35)

§ 4. DE OORZAKEN EN DE BESTRIJDINGSMIDDELEN DER CRIMINALITEIT.

A. DE CRIMINOLOGIE EN HARE ONDERSCHEIDINGEN.

De wetenschap van het strafrecht houdt zich als practi- sche wetenschap bezig met misdaad en misdadiger, doch niet uit een rechtskundig, maar uit een sociologisch oogpunt. Ze draagt dan den naam van c r i m i n o l' o g i e.

De criminologie is de wetenschap, die zich tot taak stelt te zoeken naar een verklaring van de misdaad, naar de oor- zaken der misdadigheid en naar de middelen tot bestrijding

^daarvan1). Wanneer ze zich speciaal bezig houdt met de op- sporing der oorzaken der criminaliteit spreekt men van cri- m i n e e Ie a e t i o l o g i e ; maakt ze daarentegen meer in het bijzonder studie van de bestrijdingsmiddelen dan spreekt men van c r im i n e e Ie p o l i t i e k .

Bij de criminologie wordt de misdaad beschouwd als een maatschappelijk verschijnsel. Van dit standpunt uit is de mis- daad dus niet alleen een menschelijke rechtens strafbare misdra- ging, maar een maatschappelijk euvel; de misdadiger een zieke.

De oorzaken der criminaliteit kunnen gezocht worden in tweeërlei richting :

Ie. in den persoon van den misdadiger allereerst, t. w.

in zijn psychischen en physieken toestand, aanleg, karakter, herediteit, beroep, gebrek, dronkenschap, verwaarloosde opvoe- ding. ( C r i m i n e e l e a n t h r o p o l o g i e ) ; 2)

2e. in dei maatschappelijke samenleving allereerst; als maatschappelijke oorzaken, die invloed op de misdadigheid uitoefenen, worden o.a. vermeld: economische toestanden zoo- als abnormale duurte der eerste levensmiddelen bij lagen loon- standaard, achterlijke wetgeving, slechte hygiënische toestan-

^ h D.e. . ^r a f 1 i s é é n van die bestrijdingsmiddelen: behalve strafrechtelijke ßestnjding komen echter nog vele andere middelen in aanmerking: ver- ßetermg van sociale toestanden, bestrijding van alcoholmisbruik, opium- oestrrjdmg, beteugeling van het bioscoopgevaar, opvoeding van verwaar- loosde kinderen enz. enz.

Ook we! genoemd b i o l o g i e . De congressen, die zich met de wetenschap der criminologie bezighouden, worden wel aangeduid met den naam „Crimineel Anthropologische congressen"; in die uitdrukking omvat dan het woord crim. anthropologie de hier sub 1 en 2 vermelde onderdeelen.

9 *

(36)

slechte organisatie der politie. Men duidt dit onderdeel aan met den naam c r i m i n e e l © s o c i o l o g i e ). .

B DE CRIM1NEELE ANTHROPOLOGIE, DE LEER VAN QTJÉTELET EN LOMBROSO.

Als eerste stelselmatige beweging op dit gebied wordt hier melding gemaakt van de theorie van den Belgischen geleerde Adolphe Q u é t e l e t Deze kwam op grond van statistische ge, gevens en wiskunstige kansrekeningen, welke laatste door hem ook op de verschijnselen van het sociaal-zedelijk leven werden toegepast, tot het aannemen bij den „ h o m m e m o y e n " van een p e n c h a n t a u c r i m e " ; hij leerde dan, dat die „pen- c h a n t a u c r i m e , " onder grootendeels aan te wijzen invloe- den een zeker aantal misdaden met nauwkeurige regelmaat ten

gevolge had; een budget alzoo van criminaliteit, dat de mensch- heid geregeld opbrengt.

De moderne richting der crimmeele anthropologie houdt zich bezig met de bestudeering van de p h y s i e k e, p h y - s ü o l o g ; i | ä c h e en p s y c h o l o g i s c h e kenmerken, die zich

" Ê e ^ o e d ingerichte crimineele statistiek is een belangrijk, ja onmisbaar hulpmiddel bij de bestudeering van de oorzaken der cnminahtett. Deze

worden uitceeeven De juatitieele statistiek bevat staten betreuende oe cJv ë d i n ï - en b ü r g e r t e zaken, de door den militairen ^ r e c h t e r be- handelde reclames en verdere opgaven van admuiistratieven aard. D e cri- Ä t a S " b e h a n d e l t uitsluitend de onherroepelijke vonnissen wegens m sdri L k e De laatst versehenen jaargangen van de perech.elnke stat,- stleken S !» d e justitieele statistiek 1917,2" de crimmeele statist.ek 1918,

3° de statistiek van het gevangeniswezen 1920. verschaffen n e statistiek kan ons echter hier in Indie weinig licht v e r s t a r r e n

over de minaliteit en stelt ons niet in de gelegenheid^om bepaaWe conclusies te trekken, omdat een jaarsgewijze v e r g e W ^ v a n d. m.

komsten van het statistisch onderzoek, uitgedrukt m procenten a l u t bevolkingscijfer, wegens de onvoldoende ^ « f £ " £ cijfers niet kan gemaakt worden-en verder omdat de statistische tabellen J e n volledig overzicht verschaffen van de criminaliteit, daar zn nocü de niet°aangebrachte, noch de hoewel aangebrachte onyervolgd gebleven feiten noch eindelijk de vervolgde feiten, welke met tot een ver- oordeelend vonnis hebben geleid, bevatten.

*)

(37)

bij den misdadiger voordoen. De man, die den grootsten stoot in die richting heeft gegeven, is de Turijnsche psychiater O e s a r e L o r n b r o s o (overleden 1910). Hij verkondigde in zijn beroemd geworden werk „De misdadige mensch"1) de hoofdstelling, dat v e l e m i s d a d i g e r s a l s m i s d a d i g e r s g e b o r e n w o r d e n . Hij onderzocht de schedels afkomstig van een 350tal misdadigers en stelde ook een onderzoek in naar de physieke, physiologische en psychologische eigenschap- pen van een groot aantal levende misdadigers. Op grond van bij dit onderzoek bevonden a n a t o m i s c h e abnormaliteiten (o.a. groote voorhoofdboezems, groote oogkassen met dieplig- gende oogen, groote kaken, uitstekende jukbogen) op grond van physiologische afwijkingen (als o. a. verminderd pijn- gevoel, neiging tot tatouage) en op grond van psycholo- gische afwijkingen (als gemis aan berouw, groote ijdelheid) concludeerde deze geleerde tot het bestaan van een mis- dadigerstype, kwam hij tot het aannemen van een „ t y p e or im i n e l , " een samenstel van lichamelijke en geestelijke eigenschappen, waardoor zich de misdadiger van den niet misdadigen mensch zou onderscheiden en die hem, bij wien deze in sterke mate en vooral meerdere tegelijk voorkomen, tot den geboren misdadiger zouden stempelen. Hij schatte het aantal geboren misdadigers, d.z, personen, die door hun orga- nischen aanleg gedoemd zijn misdadigers te worden, op onge- veer 40»/o van het geheele aantal misdadigers.2)

Aanvankelijk vond deze leer veel ingang, doch het duurde Jliet lang of ze ontmoette bij anderen, vooral bij Franschei en

Duitsche geleerden, ernstige bestrijding:. Ontkend werd de feite- lijke grondslag van de stelling van Lornbroso, het veelvuldig voorkomen van boven opgenoemde anomalieën bij ernstige

*) Cesare Lornbroso, L' Uomo delinquente.

T, y e a a nhangers van de Lombrosiaansche theorie behooren o. a. de itaiiaansche geleerden Enrico Ferri en Garofolo en ten onzent de Leidsche professor m de psychiatrie G. Jelgersma.

De verklaring van de in den tekst bedoelde afwijkingen wordt in ver- schillende richting gezocht: sommigen (z. a. Lornbroso) schrijven ze toe aan atavisme d. i. een terugkeer tot eigenschappen en lichaamsvormen van vroegere geslachten en zelfs van lagere diersoorten, waaruit de mensch zich zou hebben ontwikkeld; anderen aan een teruggebleven ontwikkeling, de misdadiger is kind gebleven; weer anderen aan dege- neratie.

(38)

misdadigers en als gevolg daarvan werden ook de daarop ge- baseerde conclusion, het bestaan van een misdadigerstype en van geboren misdadigers, verworpen.

C. DE FRANSCHE SCHOOL.

Tegenover de crimineel-anthropologische of Italiaansche school ontstond een andere leer n. 1. die, welke in de misdaad alleneerst ziet ©en m a a t s c h a p p e l i j k verschijnsel, waarbij ter verklaring van de misdaad alle gewicht werd toegekend i n plaats van aan den i n d i v i d u e l l e n a a n l e g aan het milieu, waaruit de misdadiger is voortgekomen, waarin hij heeft geleefd. Deze school verkondigt, dat er een nauw ver- band bestaat tusschen misdaad en economisch-maatschappelijke toestanden (bijv. welvaart, armoede., prostitutie, drankmisbruik enz.) en ze legt op dit verband den grootstem nadruk, zij het ook, dat ze erkent — en in zooverre wordt door haar ook aan de Italiaansche school recht g e d a a n — , dat er met de individueele factoren mede rekening moet worden gehouden1).

Het groote verschilpunt tusschen de leer van Lombroso en deze leer is dus, dat d e eerste voor het ontstaan der misda- digheid het grootste gewicht toekent aan den individueelen

aanleg (anthropologische factoren), terwijl de andere de grootste beteekenis hecht aan het sociale milieu (sociale factoren).

Een algemeene regel dienaangaande schijnt niet te kunnen wor- den vastgesteld; bij den eenen misdadiger zal de oorzaak van zijn verval tot misdaad in de eerste plaats aan individueele factoren zijn toe te schrijven, bij den ander daarentegen zal het milieu een hoofdrol spelen. Terecht wordt de sociologische richting eenzijdig genoemd, voorzoover ze ter verklaring van de crimi- naliteit de individueele factoren als aanleg enz. geheel uitscha- kelt en alles toeschrijft aan het milieu. Eenerzijds toch zijn er personen, die bij de beste opvoeding en in de best mogelijke omgeving tot misdaad vervallen en anderzijds zijn ons allen gevallen bekend, dat van meerdere personen, uit éénzelfde ge- zin die opgegroeid zijn in hetzelfde o n g u n s t i g e milieu, de één' een misdadiger wordt en de ander een respectabel mensch en nuttig lid der samenleving.

ij DezcT opvatting wordt voorgestaan o . a . door den Franschman L a - c a s s a g n e , hoogleeraar in de gerechtelijke geneeskunde, die m zyn werk de volgende vergelijking m a a k t : „Ie milieu socialest le bouillon de culture de la criminalité, l e microbe c'est le criminel <[ui n ' a pas d'importance que le jour où il trouve le bouillon qui le fait fermenter.

(39)

D. ONDERSCHEIDINGEN VAN MISDADIGERS IN GROEPEN.

Mon is gewoon, in verband met de verschillende oorza- ken der criminaliteit, de misdadigers in onderscheidene groe^

pen te verdeelen. Die verdeeling is voornamelijk van belang hij het aanwijzen der maatregelen, die kunnen dienen de cri- minaliteit te bestrijden bv. in zake toepassing der voorwaar- delijke veroordeeling (strafrechtspolüiek). De voornaamste groe- peering der misdadigers is die in g e 1 e g e n h e i d s- en g e-

" w o o n t e m i s d a d i g e r s . Bij de eersten is het misdrijf een op zich zelf staand feit, een gevolg van de omstandigheden, waarin de dader zich bevond; bij de tweede groep daarentegen is het delict een uiting van den misdadigen aanleg of het plegen van misdrijven een gewoonte geworden. *)

E. ENKELE BESCHOUWINGEN OVER DE OORZAKEN OER CRIMINALITEIT IN DE INLANDSCHE

MAATSCHAPPIJ.

Een bespreking van de oorzaken, die den Inlander tot mis- drijf brengen, valt, als behoorende tot de crimineele aetiologie, buiten den opzet van dit werk en zou tevens de behandeling van een zeer groot aantal onderwerpen vorderen. Intusschen mogen enkele punten hier worden naar voren gebracht.

Bij een beschouwing van de oorzaken der criminaliteit onder de Inlanders treft het ons aanstonds, dat deze grooten- deels een ander karakter dragen dan in de Westersche samen- leving, terwijl sommige oorzaken,; die in het Westen een groote rol spelen, hier meer op den achtergrond treden.

De misdaad is, zeiden we, een maatschappelijk verschijnsel e n waai- de Inlandsche maatschappij een zoo afwijkend beeld vertoont, kan het wel niet anders of de misdaad en haar oorzaken moeten zich hier ook in een anderen vorm voor- doen.

) Een vaak aangetroffen onderscheiding van den lateren tijd is die in gelegenheidsmisdadigers eenerzijds en alle andere misdadigers ander- zijds, waarbij deze laatste groote categorie in tweeën gesplitst wordt al naar gelang te verwachten is, dat ten aanzien dezer laatste door doeltref- fende maatregelen een zich weer aanpassen aan de eischen der maat- schappelijke orde al dan niet bereikbaar is. Hierbij wordt dan nog een verschil gemaakt of het misdadig karakter meer een product is van verworven gewoonte, dan wel van natuurlijken aanleg.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op welke wijze wordt in de opsporing gebruikgemaakt van kentekens die op basis van de wet ‘Vastleggen en bewaren kentekengegevens door de politie’ worden opgeslagen en welke

Het klinkt tegenwoordig krankzinnig natuurlijk,ala jo zegt dat er mensen waren die met eon zieko naar eon gespleten boom gingen en hem door de spleet trokken om hom zo van kwaad

3 maanden tot de slacht (inclusief ossen en vrouwelijke dieren die op de dezelfde wijze worden gemest) en valt buiten het fosfaatrechtenstelsel. Het kabinet vindt het niet

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Wetboek van Strafrecht te wijzigen teneinde het delen van beeldmateriaal van slachtoffers die dringend hulp behoeven

Na volledige betaling van alle bedragen uit hoofde van de Licentievoorwaarden verleent Claris, met inachtneming van deze Licentievoorwaarden, aan Licentienemer het niet

Na afloop van het gesprek kan de zorgcoördinator en/of orthopedagoog aanvullende informatie opvragen en met het bestuur bepalen of wij een passend zorgaanbod kunnen bieden.

Omdat de gemeenten hebben bepaald dat De BUCH maar beperkt weerstandscapaciteit mag opbouwen zijn de gemeenten risicodrager voor de risico’s van

Merk op : De constructie is statisch onbepaald dus eerst met de krachtenmethode het steunpuntsmoment in B bepalen en dan vervolgens de rotatie in A t.g.v.. Hieruit kan vervolgens