• No results found

—vJLQOfe VERGELIJKING NEDERLANDSCH-INDISCHE REGLEMENT 8TRAFY0KDERING -^iTÖ®

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "—vJLQOfe VERGELIJKING NEDERLANDSCH-INDISCHE REGLEMENT 8TRAFY0KDERING -^iTÖ®"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

4 äfjS

) 0

-^iTÖ®

V E R G E L I J K I N G

NEDERLANDSCH-INDISCHE REGLEMENT

8 T R A F Y 0 K D E R I N G

NEDERLANDSCHE WETBOEK VAN STRAFVORDERING,

fe)

O j Q 93^~

—vJLQOfe

^

^

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 0766

(3)

o

(4)

m

(5)

V E E G E L I J K I N G

TAN H E T

NEDERLANDSCH-INDISCHE REGLEMENT

O ? E E

STRAFVORDERING

MET B E T

NEDERLANDSCHE WETBOEK VAN STRAFVORDERING.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TEE VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOB I N H E T KOMEINSCH E N HEDENDAAGSCH KEGT AAN DE H O O G E S C H O O L TE L E I D E N ,

O P G E Z A G V A N B E N E E O T O E M A G N I F I C U S ,

DE. A. E. S I M O N T H O M A S ,

IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN DOOR

REINIER VAN EIBERGEN SANTHAGENS,

GEBOEEN T E BATAVIA.

A M S T E K D A M ,

F R E D E R I K M U L L E R . 1859.

(6)
(7)

A A N

MIJNE D I E R B A R E OUDERS.

(8)
(9)

V O O R R E D E .

Nadat ik mij had voorgenomen, om, na volbragte studiën, naar de Oost-Indiën te vertrekken, scheen mij een onderwerp, aan de Indische Wetgeving ontleend, het geschiktste tot een Academisch Proefschrift.

De vele afwijkingen, welke er bestaan tusschen het Indische Eeglement op de Strafvordering en het daaraan gewijde Neder- landsche Wetboek, deden mij, op aanraden van mijnen hoog- geschatten Leermeester, den Hoogleeraar Jhr. Mr. J. DE BOSCH KEMPEK, tot eene vergelijking van beide Wetgevingen besluiten.

Velen zullen zich welligt, bij het lezen dezer Proeve, in hunne verwachting bedrogen zien; eenige woorden derhalve ter ophel- dering, waarom, bij de belangrijkheid en den rijkdom der stof, het werk op verre na niet is, wat het had hunnen zijn.

Behalve de redenen, aan ons allen gemeen, die niet uit vrije beweging, maar wel om aan de wet te voldoen, eene Dissertatie schrijven, heb ik deze bijzondere, tot het inroepen der toegeven- heid van den welwillenden lezer, in het midden te brengen: — ten eerste, mijne tegenwoordige studiën te Delft die mij niet alleen verhinderden, mijn tijd onverdeeld aan dezen arbeid te wijden, maar mij ook noopten zoo spoedig mogelijk te pro- moveren; — ten tweede, was ik niet in de gelegenheid, uit eene voorname bron dit onderwerp betreffende, te putten: vruchteloos

(10)

toch bleven mijne pogingen, om de deliberation over het Indi- sche Keglement magtig te worden.

Het kwam mij voor, geen onnut werk te zijn, om deze Disser- tatie met eene concordantie van beide Wetgevingen te besluiten;

ik meende dit echter tot de bloote vermelding der nummers van de corresponderende artikelen te moeten bepalen. Eene aan- wijzing door de teekens 4-, —, = , van meerdere, mindere of algeheele onderlinge overeenstemming scheen mij ten deze on- voldoende, ja zelfs ondoenlijk: onvoldoende, daar zij toch niet ontslaat van de verpligting den tekst der bepalingen telkens te raadplegen ; en ondoenlijk, omdat er schier geen artikel van ons Wetboek in het Indische Ecglement op de Strafvordering onver- anderd is overgenomen, terwijl men vaak in hetzelfde correspon- derend artikel hier meerdere, dââr tevens mindere overeenstem- ming ontwaart.

Eene hoogst aangename taak blijft mij nog overig te vervul- len, namelijk, hier openlijk mijne erkentelijkheid te betuigen aan allen, wier onderrigt ik het voorregt had te genieten, en wier wclwillenheid en hulp mij bij het vervaardigen dezer Proeve ten deel vielen.

Delft, Mei 1859.

(11)

I N H O U D .

INLEIDING . Blz. 1

HOOFDSTUK I ,, 12

"Verschil tusschen het Indische Beglement en het Ne- derlandsche Wetboek van Strafvordering, ten gevolge van

§ 1. Plaatselijke, maatschappelijke en staatkundige ge-

steldheid van Java // 14

§ 2. Eegterlijke Organisatie // 19

§ 3. Onderscheiding van misdrijven en overtredingen in het Eeglement, tegenover onderscheiding van misdaden, wanbedrijven en overtredingen in het

Nederlandsche Wetboek // 21

§ 4. Verschil in rangschikking van titels en artikelen. // 24

§ 5. Betere redactie » 28

§ 6. Grootere volledigheid van vele artikelen « 33

(12)

§ 7. Voorziening in vele gapingen van het Nederland-

sche Wetboek. . Blz. 39

§ 8. Oplossing van menig ten onzent questieus punt. // 42

HOOFDSTUK I I .

Nadere beschouwing omtrent sommige verbeteringen. . u 4S Bijlage A u 55 Bijlage B.

(13)

I N L E I D I N G .

Een beknopt overzigt der geschiedenis van het thans in Nederlandsch Indië vigerend reglement van strafvorde- ring ware onvolledig, zonder eenen vlugtigen blik op het- geen vroeger dienaangaande aldaar regtens bestond. Wij kunnen daaromtrent te korter zijn, daar de oude Oost- Indische codificatie reeds een voortreffelijk geschied- schrijver bezit. De hiertoe betrekkelijke bijdrage van den Heer Mr. P. Mijer is geplaatst in het vierde nummer van den tweeden jaargang van het in 1839 te Batavia uitgege- ven Tijdschrift voor Neêrl. Indië, en overgenomen in het derde deel der Neder!. Jaarboeken voor ßegtsgeleerdheid en Wetgeving.

Aan deze opstellen, welker lezing wij onmisbaar ach- ten voor een ieder, die prijs stelt op kennismaking met de bijzonderheden en volledig wil onderrigt zijn, ontleenen wij hier het navolgende:

Onze voorouders beseften in ruime mate hel onafschei- delijk verband van een goed bestuur met regtspleging en wetgeving. Deze onderwerpen trokken dus al dadelijk hunne aandacht.

In 1619 werd Batavia gesticht, en reeds een jaar later 1

(14)

— 2 —

zien wij eene regterlijke magt georganiseerd met den Eaad van Justitie des Kasteels Batavia aan haar hoofd, wiens onafhankelijkheid van het administratief gezag in regtsza- ken blijkt uit de voorschriften van het Opperbestuur in het Moederland aan Gouverneur-Generaal en Raden van Indiè', alwaar wij onder anderen lezen : » dat alle resolution en condemnatiën van dien raad (van Justitie), zonder eenige verhindering of handsluiting effect zouden sorteren, zonder dat de regering in Indië zich de bevoegdheid zoude mogen aanmatigen, om de sententiën of procedures, op de aan- klagt van den Fiskaal van Indië, in regten gebragt en

aldaar geventileerd, te annulleeren of den voortgang der- zelve te beletten, tot groote kleinachting en disrespect van den Eaad."

Het Indisch Plakkaatboek toont niet minder zorg voor het maken van wetten.

De vrees echter voor het niet behoorlijk nakomen van vele loffelijke Plakkaten en Ordonnantiën, als zijnde in de verschillende Plakkaatboeken wijd en zijd verspreid, daar- enboven te breedvoerig beschreven en moeijelijk te lezen, gaf aanleiding tot de regerings-resolutie van 23 April 164], waarbij aan Maetsuiker ') de last werd opgedragen, om

J) Joan Maetsuiker, geboren te Amsterdam, studeerde te Leuven in de regten, trok als schrander en ervaren jurist de aandacht der Oost- Indische Compagnie, die hem in 1633 als Pensionaris van het Hof van Justitie naar Batavia zond. Twintig jaren later werd hij Gouverneur- Generaal, welke hooge betrekking hij bijna gedurende het vierendeel eener eeuw (tot 1678) bekleedde, niet minder verdienstelijk dan in zijn vroeger ambt. Zijn ijver op legislatief gebied blijkt evenzeer als zijne

(15)

— 3 —

»de successivelijk geëmaneerde en door de Plakkaatboeken

»confusivelijk wijd en zijd verspreide ordonnantien, welke

»moeijelijk en fastidieus te lezen waren, te verzamelen, en

»ieder onderwerp, onder zijn hoofd, tractaatsgewijze bijeen

»te brengen, het superflue te emputeren en het noodige

»daarbij te voegen, zoodanig, als hij het, naar zijne we-

»tenschap en verkregen ondervinding van de gelegenheid

»der regering, zoude bevinden te behooren." Dit compen- dium van Maetsuiker, werd, na goedkeuring van wege het opperbestuur in Europa, in 1650 voor het toenmalige Ba- tavia ') de codex onder den titel van Ordonnantien en Sta- tuten van Batavia.

Valentijn 2) noemt ze een algemeen en heerlijk regtboek.

Ook een nieuwe Duitsche schrijver, Saalfeld, in zijne

» Geschichte des Holländischen Colonialwezens in Ost- indien," doet hulde aan het verdienstelijke dezer codificatie.

Zelfs Baffles 8) laat aan de humaniteit der toenmalige wetten regt wedervaren.

Met den tijd verloor door nieuwe wetten het compen-

kunde onder anderen daaruit, dat hij de verzameling in minder dan e'én jaar afwerkte, en eene commissie voor nader onderzoek, in wier handen zij ter voldoening aan zijnen bescheiden wensch kwam, niet het minste aan zijn ontwerp veranderde.

') Dit regtsgebied strekte zich aanvankelijk uit tot aan Cheribon in het Oosten, tot Bantam in het Westen, omsloot in het Zuiden het ge- heele land tot aan de Zuidzee, en in het Noorden ook de zee met de eilanden daaromtrent.

In de volgende eeuw werd hieronder het westelijk Java tot aan de rivier Lossarie begrepen of tot aan de grenslijn tusschen Java en Sunda.

-) Levens der Opperlandvoogden, bl. 294.

3) History of Java. Vol. I, bl. 278.

1*

(16)

_ 4 —

dium van Maetsuiker eenigzins in bruikbaarheid ; de be- hoefte aan herziening werd dan ook erkend. De herhaalde pogingen echter, zoo van de Indische Eegering als van het Opperbestuur in het Moederland, tot het daarstellen eener nieuwe officiële en regtsgeldige verzameling, gedu- rende de achttiende en in de eerste jaren der negentiende eeuw bleven zonder praktisch resultaat, ja zelfs die bepa- lingen, tijdens het invoeren der statuten vastgesteld, om later verwarring te voorkomen, werden gebrekkig nagekomen.

Aldus bleef het compendium van Maetsuiker bijna 160 jaren (wanneer men niet uitzondert het nooit officieel ge- publiceerde Eecueil van AVetten van den Maarschalk Daen- dels, dat echter alleen de jaren 1808—1810 omvat) het wetboek in Neêrl. Indiè', waar dus ook een codex met no- vellen bestond. De aard der zaak bragt mede, dat zijn inhoud een wederklank was op de wetgeving in het Moe- derland, namelijk op het zoogenaamde Oud-tlollandsch regt,

In de strafvordering bestond dus bij het proces extra- ordinaris geheime en schriftelijke behandeling zonder ver- pligte verdediging des beschuldigden.

Toen de Engelschen in 1811 Java vermeesterden, hand- haafden zij, meer getrouw aan de traditie der oude Ro- meinen dan de Franschen, de bestaande wetgeving met ge- ringe wijzigingen, luidens de proclamatie van Lord Minto.

Deze waren echter verre van gering op het gebied van strafvordering. Zij bestonden in de afschaffing van het extraordinair proces en zijne gevolgen, met name de

(17)

— 5 —

pijnbank. Hetgeen daarvoor in de plaats kwam, kenmerkt de vooringenomenheid van het toenmalige tusschenbestuur met de Engelsche regtsinstellingen. Daartoe behoorde voor- namelijk: regtspleging op convictie, afdoening van zaken in continents regterlijke omgang voor alle plaatsen buiten Kata via, Soerabaija en Samarang, benevens invoering der Jury. Dit echter (de instelling van gezworenen) had nog een anderen grond: Lord Minto had namelijk nog kort vóór zijn vertrek de vermindering van het getal leden bij den Raad van Justitie tot drie geordonneerd. Deze ver- mindering maakt het behoud van het extraordinair proces bij wijze van enquesten voor Kommissarissen en Rappor- , teurs nagenoeg onmogelijk. Men had dus slechts te kiezen

tusschen de intrekking der order (door benoeming van een grooter aantal regters) of hare uitvoering door verkort en meer summier proces ten criminele. De Luitenant- Gouverneur in Rade koos natuurlijk het laatste ; ook hier- aan was de Jury op Java haren oorsprong verschuldigd.

De onder het Engelsen tusschenbestuur uitgevaardigde wetten zijn in twee officiële verzamelingen bijeengebragt, waarvan wij hier slechts de opschriften vermelden. De eene, in de Hollandsche taal, werd ingevoerd bij Proclamatie van den Luitenant-Gouverneur in Rade, dd. 21 Januarij 1812, onder den niet overbescheiden titel van » Wetten tot eene meer prompte, zuivere en onpartijdige administra- tie der Justitie op het eiland Java," en de andere, in de Engelsche taal, onder het opschrift : » Proclamations, Re-

(18)

— 6 —

gulations, Advertisements and orders, printed and publis- hed in the Island of Java, by the British Government and under its Authority," in twee deelen, waarvan het eerste van September 1811 tot September 1813 loopt en het

tweede tot September 1815.

Kort daarna, op 19 Augustus 1816, verblijdde zich Ne- derland met het herstel van zijn oppergezag door de over- gave van Java uit handen der Engelschen aan onze Com- missarissen-Generaal, wier instructie tevens de herziening der Statuten van Batavia gelastte. Zulks evenwel was ligter gezegd dan gedaan. De tijden, mensehen, zaken en omstandigheden waren dermate veranderd en de Statuten hierdoor zoo verouderd, dat zij schier geheel onbruikbaar werden en de herziening er van nagenoeg nederkwam op hunne afschaffing en het daarstellen van eene geheel nieuwe wetgeving. Deze echter diende dan ook uit het praktische oogpunt der eenvormigheid overeen te komen met hetgeen in het Moederland gold. Maar in Nederland was toen een provisionele toestand en de inheemsche codificatie werd pas voorbereid. Hare voltooijing diende afgewacht te wor- den, om Indië op zijne beurt met eene legislatie te begiftigen.

Commissarissen-Generaal bepaalden zich dan ook tot het invoeren op 10 Januarij 1819 van sommige voorloopige bepalingen, waarvan tot ons onderwerp betrekking heeft het reglement op de Criminele regtsvordering bij het Hoog Gcregtshof en de raden van Justitie, afgedrukt in N°. 20 van het Indische Staatsblad.

(19)

De jury bleef daarbij afgeschaft, en voor de meeste straf- zaken werd mondelinge en openbare behandeling behouden.

Dat de pijnbank achterwege werd gelaten is wel niet noo- dig te zeggen. Dit provisionele reglement werd op nog al uiteenloopende wijze beoordeeld. Terwijl Mrs. van der Lin- den en de Pinto ') het gebrekkig en onvolledig noemen,

ziet Mr. Heemskerk 2) daarin bijna denzelfden waarborg voor een beschuldigde, als in de wetten, die destijds ten onzent dit onderwerp beheerschten.

De voltooijing der Nederlandsche codificatie werd het tijdstip om de nieuwe Indische op hechte en duurzame grondslagen te beginnen 3).

Een Koninklijk besluit van 15 Augustus 1839 benoemde daartoe eene commissie van O. I. oud-ambtenaren. Hare praktische verrigtingen zijn voor ons onderwerp van min- der direct belang, omdat zij zich dienaangaande bepaalden tot het voorbereiden der regeling van verwante of betrek- kelijke punten in de Eegterlijke organisatie en de Algem.

bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch Indië.

De strafvordering zelve werd meer in de Kolonie bewerkt

«) In Themis X I , bl. 174.

2) Ned. Jaarb. v. Regtsgel. eu Wetg. XI, bl. 104.

3) Voor hare uitvoeriger geschiedenis verwijzen wij naar de Themis IX, alsmede naar de inleidingen tot de dissertatiën van Mr. Rochnssen (Utrecht 18S3) over het nieuwe N. I . Burg. Wetb. en van Mr. Metman (Rotterdam 1855) over dat op de Burg. Regtsv., en verder naar den eer- sten jaargang, N°. 1, van het regtskundig Tijdschrift: het Regt in Ned.

Indië, waarin is opgenomen de redevoering door Jhr. Mr. Wichers, uit- gesproken ter gelegenheid van de invoering der Nieuwe Wetgeving.

(20)

— 8 —

en langs eenen anderen weg, zooals ons zal blijken uit de geschiedenis van het reglement hieromtrent, welks hoofd- punten wij alsnu kortelijk gaan mededeelen.

De strafvordering behoorde tot die onderwerpen van wet- geving waarvan men gaarne, met gebruik der in Nederland voorhanden bronnen (voornamelijk een conceptreglement en advijs daarover van den Minister van Justitie), de regeling overliet aan het Indisch Bestuur.

Dienvolgens belastte het Koninkl. besluit van 16 Mei 1846, waarbij tevens bekrachtigd werden de Algem. bepa- lingen, de wetboeken van Burgerlijk regt en Koophandel, benevens eene gedeeltelijke strafwet ' ) , den Gouv.-Generaal met het zamenstellen van een reglement op de strafvorde- ring. Naar aanleiding van dit Koninkl. besluit droeg de Gouv.-Generaal op 5 Dec. 1846 deze taak op aan den toenmaligen President van het Hoog Geregtshof in Neêrl.

Indië, Jhr. Mr. H. L. Wichers, die reeds op 8 Maart 1847 een ontwerp indiende, dat, na onderzoek door het Hoog Geregtshof en den Raad van Indië, met de daarin gebragte wijzigingen op 14 September 1847 werd gepubliceerd on- der den titel van »Reglement op de strafvordering voor de raden van Justitie op Java en het Hoog Geregtshof van Indië, mitsgaders voor de Residenten op Java en Ma- dura, regtsprekende in zaken van overtreding tegen Euro- peanen of daarmede gelijk gestelde personen."

') Bepalingen betrekkelijk de misdrijven begaan ter gelegenheid van faillissement en bij kennelijk onvermogen, mitsgaders bij surse'anoe van

betaling.

(21)

De Heer Wichers heeft zich op eene uitmuntende wijze, door eene geheel nieuwe bearbeiding, van zijne taak gekwe- ten. Hiertoe droeg ongetwijfeld hare grootere zelfstandig- heid bij, die hem veroorloofde meer van de Nederlandsche wetboeken af te wijken, dan de staatscommissie in Europa.

Hoe heilzaam dit werkte, zal in het volgende hoofdstuk, de vergelijking van het Indisch reglement met ons wet- boek van strafvordering nader doen zien, terwijl wij deze inleiding besluiten met aanwijzing der beginselen en hoofd- punten, waaromtrent het thans vigerend reglement zich onderscheidt van het oorspronkelijk ontwerp der staats- commissie in het Moederland en het daartoe betrekkelijk , advijs van den Minister van Justitie aan den Koning.

Wij bepalen ons tot bloote aanwijzing, ook omdat het volgende hoofdstuk ons meer dan eens ruime gelegenheid tot nadere behandeling zal aanbieden.

De betwiste beginselen en hoofdpunten zijn ') :

lo. Beperking van het reglement tot Java en Madura, als minder geschikt voor de buiten-bezittingen.

2°. Beëediging der getuigen ter instructie.

3°. Volkomene vrijheid van den regter om al dan niet gevangenneming te bevelen, behoudens verpligting daartoe, zoo eene lijf- of onteerende straf tegen het geïncriraineerde is bedreigd, en verbod voor dergelijk bevel, wanneer de

i) Zie het rapport van Jhr. Mr. H. L. Wieners aan den Gouv.-Gene- raal in het regtskundig tijdschrift: het regt in Ned. Indië, 7^» jaargang, N°. 5 en 6.

(22)

— 10 —

wet het misdrijf minder of ligter dan met ée'n jaar gevan- genis straft.

4°. Handhaving van de regel contumax non appellat, en overeenkomstig het Ned. wetb. v. Strafv. verzet, maar geen appel, zoo als in het oorspronkelijk ontwerp, van bij verstek gewezen vonnissen toe gelaten.

5°. Overneming én volledigheidshalve én ter voldoening aan art. 108 van het organiek reglement der in andere wetten door de Commissie vervatte bepalingen ten opzigte van de regtspraak van Residenten ter zake van overtre- dingen, in dit Eeglement van strafvordering.

6°. Grootere eenvoudigheid en duidelijkheid omtrent de regeling van regtsgebied.

7°. Revisie (correctionneel en crimineel appel). Ten deze bijgevoegd de omschrijving in welke gevallen bekrachti- ging, verbetering of vernietiging moet plaats hebben. De uitsluiting van revisie door vrijspraak, tot wettige vrij- spraak in het reglement beperkt, waarbij tevens behouden ééne uitzondering (opschorting wegens verkorte verdedi- ging of onvolledige instructie, art. 294) ; geene nieuwe be- wijsstukken worden in revisie toegelaten.

8°. Cassatie. Splitsing van dezen titel in twee afdeelin- gen: a. van het beroep in cassatie in het algemeen; b. van de wijze van procederen in cassatie. Bevordering van orde en duidelijkheid is reden en doel dezer veranderde redactie.

Stelsel : uitsluiting der cassatie (ook in het belang der wet) voor misdrijven, alzoo ten deze revisie. Uitbreiding der be-

(23)

— 11 —

voegdheid van het Openbaar Ministerie bij het Hoog Ge- regtshof, om in alle vonnissen wegens overtredingen naar eigen zelfstandig oordeel (met afschaffing van daartoe be- trekkelijke bevelen van het opperste regtscollegie) cassatie in het belang der wet te provoceren.

9°. De opschorting en vernietiging van arresten en von- nissen, uithoofde van bepaalde omstandigheden, ook uitge- strekt tot overtredingen (politiezaken).

10°. Behoud der bewijstheorie, die de Minister van Jus- titie door het stelsel van intieme convictie wilde vervan- gen, als leiddraad van den regter tot het vestigen zijner overtuiging, ten aanzien van de schuld of onschuld van , den beklaagde, daar het hoofdbezwaar tegen de bewijsleer, namelijk de menigvuldige gevallen van cassatie, waartoe het aanleiding geeft, voor Inclie niet bestaat, aangezien bij de Indische wet geene cassatie in zaken van misdrijf is toegelaten.

11°. De vermelding van de amnestie en abolitie onder de oorzaken, welke het ophouden van alle vervolging tot straf te weeg brengen.

Ten slotte vermelden wij nog, dat het reglement inge- voerd werd en in werking trad gelijktijdig met de overige, zoo in Europa als in de Oost-Indien vervaardigde wetboe- ken, op 1 Mei 1848: het tijdstip voor Neêrlandsch Indie, even als 1 October 1838 voor Nederland, van de voltooi- jin'g der codificatie, uitgezonderd het strafregt.

(24)

H O O F D S T U K I.

VERSCHIL TUSSCHEN HET INDISCHE REGLEMENT EN HET NEDERLANDSCHE WETBOEK VAN STRAFVORDERING.

De wording van het Indisch reglement verklaart zijne menigvuldige afwijkingen van het Nederlandsche wetboek.

De eenvormigheid van wetten voor Moederland en Kolo- niën, teregt op den voorgrond geplaatst in de wetboeken van burgerlijk en handelsregt, welker hoofddoel is de re- geling der onderlinge belangen en betrekkingen van indi- viduen, was van minder gewigt voor de strafvordering, die nagenoeg uitsluitend de regtsverhouding tusschen den staat aan de eene en de individuen aan de andere zijde bepaalt.

Dienaangaande althans zocht noch vond men redenen om aan de eenvormigheid eenen zoo overwegenden invloed toe te kennen, om hieraan verbetering, gebruikmaking van de lessen der wetenschap en de vruchten der ervaring, ten gevolge eener tienjarige toepassing van het nieuwe wetboek in Nederland, op te offeren.

In ruime mate werd dit begrepen, zooals wij dan ook zien uit de talrijke in- en uitwendige veranderingen, die het Indische reglement van het Nederlandsche wetboek van strafvordering onderscheiden. Veranderingen, die zich

(25)

— 13 —

niet bepalen tot de gevolgen der plaatselijke, maatschap- pelijke en staatkundige gesteldheid op Java en Madura, of van de verschillende regterlijke organisatie aldaar, even- min tot dadelijke regeling veler punten ten onzent aan het toekomstig (?) strafwetboek overgelaten, maar zich veel verder uitstrekken.

Terwijl ons wetboek op het voetspoor van den (nu bijna vijftig jaren) voorloopig behouden Code Pénal strafbare feiten onder den generieken naam van misdrijven verdeelt in misdaden, wanbedrijven en overtredingen als criminele, correctionnele en politie species, beperkt het Indisch regle- ment zijne terminologie tot misdrijven (voor aanduiding der criminele en correctionnele vergrijpen) en overtredingen.

Hoe gewigtige veranderingen daaruit onmiddellijk en mid- dellijk ontstonden, zal ons straks nader blijken. Voegen wij hierbij nog andere voorname afwijkingen door betere rang- schikking der titels en artikels, vaak betere redactie, meer- dere volledigheid in menig voorschrift zoo in den vorm als naar inhoud, de aanvulling van niet weinige in ons wetboek gebleven leemten en gapingen, de beslissing van menige kwestieuse of twijfelachtige punten en eindelijk de talrijke inwendige verbetering van vele uitwendig overeen- komende artikelen.

Beschouwingen over het laatste (betere strafvordering naar het Indisch reglement dan naar het Nederlandsche wetboek) bewaren wij voor een bijzonder opzettelijk onder- zoek, en wij gaan thans de overige grondslagen van veran-

(26)

— 14 —

dering nader ophelderen door een overzigt van sommige daaronder ressorterende bepalingen in de volgorde der hier- boven aangeduide rubrieken, en vermelden dus in de eerste plaats afwijkingen in het reglement naar aanleiding van de

§ 1. Plaatselijke, Maatschappelijke en Staatkundige Ge- steldheid van Java.

Grootere hiërarchie en gestadiger toezigt der hoogere autoriteiten blijken onder meer ten deze uit de subordina- tie der niet onmiddellijk tot de justitie behoorende lagere Europesche, Inlandsche of daarmede gelijk gestelde beamb- ten en bedienden van regterlijke politie aan Residenten en Assistent-Eesidenten, door wier tusschenkomst zij buiten periculum in mora de bevelen der officieren van Justitie ontvangen (art. 3 E.). Insgelijks behoort hiertoe de on- derwerping ex officio van alle vonnissen der Kaden van Justitie in zake van misdrijf aan de Eevisie van het Hoo°- Geregtshof en verpligte opzending te dien einde (art. 282, 283 E.). Zwaardere straffen voor den griffier, die afschrif- ten van arresten of vonnissen uitreikt vóór de onderteeke- ning daarvan; art. 211 S. bedreigt eene geldboete van vijf- tig guldens; art. 420 E. maakt schorsing en ontzetting mogelijk, ja zelfs casu quo vervolging wegens valschheid.

Soms wordt autorisatie van het administratief gezag ver- eisclit, bijv. tot vervolging van ambtenaren *), Inlandsche Grooten enz., de voltrekking der doodvonnissen hangt af

') By ons is dit als ongrondwettig afgeschaft bij Koninklijk besluit van 4 Febr. 1818. Zie de Bosch Kemper, Straft. I, 187.

(27)

— 15 —

van bet voorafgaande fiat executio van den Gouv.-Gene- raal (art. 300 E.).

Met opsporing van delicten zijn ook belast de bedienden der policieambtenaren (art. 2, N°. 1 E. tegenover art. 11, N°. 3 S.) ; daarentegen is natuurlijk geene melding gemaakt van veld- en boschwachters.

De mindere rijkdom der kolonie aan magistraten en regtsgeleerden mag onder anderen daartoe hebben bijgedra- gen, dat de Indische regter-commissaris niet als de Neder- landsche (art. 56 S.) aan deze function om de twee jaren vaarwel mag zeggen.

Individuele bevoegdheid van den voorzitter in Nederl.

Indië tegenover collegiale ten onzent wordt meermalen aan- getroffen, zoo benoemt de President van het Hoog Geregts- hof den regter-commissaris (art. 41 E.), in Nederland het Provinciale Hof zelve (art. 55 $.). De tijdelijke regter- commissaris wordt aangewezen door de Eegtbank (art. 57 S.), in Indië door den President van den Eaad van Justi- tie (art. 43 E.).

Waarborgen voor persoonlijke vrijheid bestaan ook op Java, maar in beperkter mate uit den aard der zaak.

Het Wetboek van Strafvordering (art. 88) laat voor- loopige inhechtenisneming, zelfs bij criminele gevallen, over aan het arbitrium judicis en verbiedt haar ten eenenmale ter zake van correctionnele wanbedrijven (behalve diefstal, opligting, misbruik van vertrouwen, verwonding, bedelarij en landlooperij).

(28)

— 16 —

Volgens het reglement daarentegen moet de regter ge- vangenneming bevelen, wegens misdrijven, waarop eene lijf- of onteerende straf staat, en mag hij dit in alle an- dere gevallen, behalve die, waartegen minder dan één jaar gevangenis bedreigd is (art. 71 E..).

Arrestatiè'n door het politiek gezag verpligten den cipier op zware straffen tot onmiddellijke kennisgeving aan Pro- vinciaal Hof en Arrondissements-Eegtbank (art. 422 S.) ; in Indië is overschrijving der order van den Gouverneur- Generaal in haar geheel op het register voldoende (art.

363 E.).

Ook de inagfc van den regter-commissaris onderging eenige uitbreiding (verg. art. 03 E. met art. 78 S.). In het be- lang der justitie wordt het vertrek uit Java opgehouden door weigering van pas (art. 78 E.).

Hier tegenover staan als eenigzins verzachtende middelen de officiële beteekening van het sluiten der instructie en de bevoegdheid van den beklaagde (ook ten correctionnele) om eene memorie van suggestie in te dienen (art. 100, 101 E.) en van verdediger (insgelijks ook ten correctionnele) voorzien te worden (art. 120 E.).

In de keuze van verdedigers is de beklaagde niet be- perkt tot gepromoveerden en procureurs (art. 161), 226 S.) ; alle praktizijns, ja, zelfs buiten hun midden, alle bloed- of aanverwanten mogen hem dezen dienst bewijzen (art. 120 E.).

Het bedrag der schadevergoeding voor de beleedigde partij is verhoogd tot / 300 (art. 163 E.), behalve in

(29)

— 17 —

politiezaken, die voor den Resident dienen, als wanneer ƒ 50 het maximum vormen (art. 204, c. E.) ; het Wetboek van Strafvordering bepaalt dezen eisch tot ƒ 150 ter cor- lectionnele (art. 231 S.) en in alle politiezaken tot ƒ 50 (art. 253, 4P. S.).

Omtrent getuigenis van lijfeigenen en vrijgelatenen be- vat het reglement voorschriften in artt. 145 en 147.

Getuigen mogen bij ons nimmer tolken zijn (art. 196 S.), op Java wel, met wederzijdsch goedvinden van den Officier van Justitie en van den beklaagde (art. 156 E..).

Amnestie en abolitie van wege den Gouverneur-Generaal vernietigen vervolging en straf (art. 390 R.).

Executie volgt in Nederland den termijn, bij art. 366 S.

aangewezen, na het vragen van gratie of afwijzing er van, zoo spoedig mogelijk (art. 371 S.) ; die der doodstraf wordt in- Indië 3 maal 24 uur bevorens aangezegd (art.

341 E.).

Eigenaardige verschijnselen, althans naar onze begrippen over scheiding tusschen justitie en administratie in het Moederland, zijn de regtspraak in politiezaken van eenen administratieven ambtenaar, den Resident (art. 199 volg. R.),

* wijders de waarneming van het griffierschap in den regel door den ambtenaar van het O. M. (art. 203 R.), en ein- delijk de aanvulling ad hoc van het door wraking of ver- schooning onvoltallige Hoog' Geregtshof door den Gouver- neur-Generaal, na berigt van dit collegie en op verzoek van zijnen Procureur-Generaal (art. 279 R.).

2

(30)

— 13 —

Eeiiigzins analoog aan de wijze op welke ten onzent in strafzaken de getuigenissen der leden van het Koninklijk geslacht worden ontvangen (tit. XIII, artt. 311—314 S.) is bepaald, dat de Gouverneur-Generaal nimmer als getuige kan worden gedagvaard, maar dat hij, zoo noodig, den Eeg- ter van Instructie of een ander Magistraat ad hoc na voor- afgegaan verzoek, bij zich ontvangt tot het verbaliseren zijner getuigenis, welk verbaal haar dezelfde bewijskracht geeft, alsof zij op de teregtzitting ware afgelegd (art. 413 E.), en dat Eegenten, inlandsche Vorsten en Grooten, alleen met magtiging van den Gouverneur-Generaal als getuigen mogen geroepen worden voor den Eegter, die anders (bij gebreke dezer magtiging) bij hen komt voor hetzelfde doel en op de wijze als bij den Gouv.-Generaal zei ven (art. 414 E.).

De beè'ediging der getuigen in de instructie (art. 48 E.

tegenover art. 62 S.) ; voorschriften omtrent keuze van domicilie door den gedaagde, die bij procuratie verscheen (art. 181 E.); de voorlichting van den Europeschen regter in zekere gevallen door adviseurs (Chinezen of Arabieren), die geraadpleegd worden over bewijs en strafbaarheid der feiten naar hunne godsdienstige of andere wetten en gebruiken, en door den President kunnen worden uitgenoodigd tot het bijwonen der Eaadkamer (deliberatie over vonnis) (art.

166 E.), welke uitnoodiging altijd plaats heeft voor het bijwonen der uitspraak (art. 177 E.) ; het regt tot aan- wezigheid op de teregtzitting met gedekten hoofde voor Mahomedaansche belijders (art. 245 E.), en menige andere

(31)

— 19 —

bepaling kunnen insgelijks tot deze rubriek geacht worden te behooren, ofschoon zij eenigzins meer zamenhangen met de veranderingen, die wij nu gaan behandelen en welke hunnen oorsprong vinden in het verschil der Indische en Europesche regterlijke organisatie.

§ 2. Regterlijke Organisatie.

Het reglement belast uitsluitend het Openbaar Ministerie met alle vervolgingen, terwijl ten onzent art. 22:2 S. ook aan andere ambtenaren in vele gevallen, bijv. belastings- zaken, gelijke bevoegdheid toekent, die in art. 9 R. tot het opsporen is beperkt.

Alle strafzaken (contravention, correctionnele en criminele) worden op Java in den regel onderzocht en behandeld door een en hetzelfde regterlijk collegie: door den Raad van Justitie. Ten gevolge hiervan vervalt en wordt in het reglement niet aangetroffen de herhaalde instructie (bij de Raadkamer van het Provinciaal Geregtshof), welke in den vierden titel van ons Wetboek van Strafvordering is om- schreven.

De Nederlandsche wetgever kent aan overtredingen twee instantiën toe, namelijk eersten aanleg en appel, en bovendien cassatie; het reglement alleen aan zoodanige overtredingen, die in eersten aanleg door de inlandsche regtbanken of (van geheel ligten aard) door de Residenten zijn beregt;

2*

(32)

— 20 —

voor andere bestaat enkel appel of cassatie, bij hetzelfde collegie (het Hoog Geregtshof) uit te wijzen, en wel naar mate de judex a quo, de Eaad van Justitie, al dan niet Eegter in eersten aanleg en tevens in het hoogste ressort is.

Wanneer de Eaad van Justitie in hooger beroep kennis neemt van een vonnis, door eene inlandsche regtbank in eersten aanleg ter zake van overtreding gewezen, is zoo- danige procedure in appel sui generis, en wijkt van de gewone af, voornamelijk door de uitsluiting van den regel iicontumax non appellat" en door de bevoegdheid tot uit- voerbaarverklaring bij voorraad, ondanks cassatie, wat de in hooger beroep uitgesproken of bekrachtigde geldboeten betreft (artt. 197, 198 E.).

Eindvonnissen der Eaden van Justitie in zake van re- geling van regtsgebied zijn alleen vatbaar voor cassatie (art. 267 E.) ; die der arrondissementsregtbanken ook voor appel (art. 380 S.).

Ten correctionnele hebben wij hier te lande appel en cassatie, een en ander facultatief; op Java slechts revisie, altijd ex officio. Ook ten criminele vervangt het reglement de cassatie, door deze revisie. Van het gezegde moeten worden uitgezonderd zaken ter competentie van het forum privi-legiatum (de Hooge Eaad der Nederlanden en het Hoog Geregtshof van Neêrlandsch Indiê als zoodanig), waarvoor beide wetgevingen slechts ééne instantie kennen.

Te dezer plaatse stippen wij ook aan, dat het Hoog Geregtshof in zake van overtreding niet dadelijk verstek

(33)

— 21 —

uitspreekt, maar eerst na aanhouding tot eenen naderen regtsdag (art. 226 E.), dat echter tegen het eenmaal ver- leende verstek geen verzet wordt toegelaten, waartoe de bevoegdheid ten onzent bij den Hoogen Eaad overtuigend blijkt uit art. 335 S., waarbij niet dan appel en cassatie worden uitgesloten.

Verstek en verzet zijn in het reglement alleen bekend ter zake van overtredingen; in Nederland ook voor wan- bedrijven.

Bij vernietiging van onderling onbestaanbare incom- patibele veroordeelende vonnissen en arresten, onderzoekt en behandelt het Hoog Geregtshof van Neêrlandsch Indië ' zelf de zaak (art. 357 E.), terwijl de Hooge Eaad der Nederlanden in zoodanig geval naar een, tot nog toe aan de zaak vreemd, Provinciaal Geregtshof of Arrondissements- Eegtbank verwijst (art. 410 S.).

§ 3. Onderscheiding van misdrijven en overtredingen in het reglement, tegenover onderscheiding van misdaden, wan-

ledrijven en overtredingen in het Nederlandsche Wethoek.

Het Wetboek van Strafvordering heeft de hier boven opgenoemde classificatie der strafbare feiten onder den ge- nerieken naam van misdrijven uit den nog in Nederland vigerenden Code Pénal behouden. Het reglement reduceert

(34)

— 22 —

deze cathegoriën tot twee: misdrijven, waartoe misdaden en wanbedrijven behooren, en overtredingen.

Beide wetgevingen nemen de straf tot grondslag der ver- deeling. Zoo geeft in Nederland de politie, correctionnele of criminele straf aan een feit het karakter van overtreding, wanbedrijf of misdaad; terwijl in Indië analoge kenmer- ken bestaan.

De Heer Heemskerk teekent in zijn overzigt der nieuwe Indische wetboeken ') hierop aan : » Daar intusschen de vormen van vervolging in zaken van misdrijf en overtre- ding onderling verschillen, komt men hier, langs eenen omweg, juist tot dezelfde onderscheiding van misdaad, wanbedrijf en overtreding van politie, welke in onze be- staande wet ten grondslag genomen is, en alles bepaalt zich tot eene andere beteekenis der woorden: misdrijf en overtreding in de Indische, vergeleken met de Nederland- sche wet."

Van meer belang komt deze verandering aan de HH.

van der Linden en de Pinto 2) voor, die haar eene groote verbetering noemen van diepen invloed op het geheele stelsel, en de geheele regtspleging beheerschende, ten ge- volge waarvan alle misdrijven dezelfde behandeling voor denzelfden regter ondergaan.

De lezing van reglement en wetboek overtuigde ons van de juistheid der opmerkingen van de twee laatstgenoemde

') Nederlandsehe Jaarboeken, X I . bl. 106.

ä) Themis, X I . bl. 176.

(35)

— 23 —

schrijvers. Inderdaad grijpt dit verschil diep i n ; daarge- laten de gevolgen voor economie en redactie van beide wetgevingen, brengen wij ook hiermede in verband de af- wijkende behandeling in strafzaken, ten opzigte waarvan reeds een en ander door ons is vermeld, onder het over- zigt der veranderingen, naar aanleiding der gesteldheid van Java en der regterlijke organisatie aldaar. Bij die gele- genheid hebben wij reeds gewaagd van de eenvormige in- structie en behandeling van correctionnele en criminele zaken, voor zoo verre het reglement alle misdrijven ter cognitie van hetzelfde collegie (den Raad van Justitie) brengt, daarvoor zonder eenig onderscheid instructie ge- biedt; ook ten criminele zich met ée'ne instructie verge- noegt (vermits het gemis van criminele regters qua tales), aanwijzing van verdediger, bevoegdheid tot memorie van suggestie, gelijke litis contestatie, gelijk toezigt van den hoogeren regter door revisie en toelating van den civielen eisch der beleedigde partij ook ten criminele plaats hebben.

Wij voegen bij het gezegde art. 209 vv. E., waaruit blijkt, dat ter correctionnele niet als ten onzent verstek, maar wederspannigverklaring wordt uitgesproken tegen af- wezige beklaagden, alsmede art. 334 E., waarbij een dubbel advijs van beide regterlijke collégien is ingevoerd tot voor- lichting van den Gouverneur-Generaal omtrent het verkenen van gratie.

(36)

— 24 —

§ 4. Verschil in rangschikking van titels en artikelen.

Om deze beschouwing te verduidelijken, geven wij in bijlage B een overzigt der titels van beide wetgevingen met onderlinge verwijzing.

Dit overzigt toont vooreerst, dat het Eeglement 22 titels heeft met 424 artt. tegenover 23 titels met 465 artt., voor- komende in het Wetboek van Strafvordering.

De algemeene bepalingen in den aanhef onzer strafvor- dering worden als zoodanig te dier plaatse in het regle- ment niet aangetroffen ; de meeste zijn dan ook aldaar overbodig door de opname er van in de Algemeene bepa- lingen van wetgeving voor Nederlandsch Indië, terwijl het voorschrift ter regeling van zoogenaamde praejudiciële ge- schillen (art. 6 S., art. 409 E.) is verplaatst onder de be- palingen van gemengden aarcl, het opschrift van den twee en twintigsten en laatsten titel van het reglement.

Nagenoeg gelijke hoofden, met geringe wijzigingen in de redactie wegens afwijking der termen misdrijf en be- klaagde hebben in beide wetgevingen de titels, waarbij behandeld worden : Het opsporen van delicten ; Eegter- Commissaris en voorloopige informatiën; regtsingang met verdere geregtelijke instructie ; de regtspleging tegen af- wezige, niet achterhaalde of ontvlugte beklaagden; de her- kenning van ontvlugte en weder achterhaalde veroordeel- den ; de procedures in zake van valschheid ; schennis van eerbied jegens cle openbare magt ; regeling van regtsgebiecl ;

^ ^ ^ • • ^ 1

(37)

— 25 —

wraking en verschooning van regters met renvooi der za- ken naar elders dien ten gevolge; cassatie, executie, op- schorting en vernietiging van regterlijke uitspraken we- gens bepaalde omstandigheden; bewijs der strafbare feiten, en eindelijk het vervallen, ophouden en te niet gaan van vervolgingen en straffen.

Deze titels zijn in beide wetgevingen in dezelfde orde gerangschikt, behalve dat het reglement de cassatie plaatst vóór de executie en zoo doende een Hysteron proteron van ons Wetboek mijdt. Ons Wetboek van Strafvordering na- melijk schijnt de cassatie alleen te beschouwen als een middel om de executie te schorsen ; het Indisch Règlement ' beschouwt haar juister, als nog behoorende tot den loop

van het regtsgeding en plaatst haar dienovereenkomstig ').

Het verschil in regterlijke organisatie heeft tot gevolg, dat vier titels (IV, V, VI en VII E. over het regtsge- ding op de teregtzitting voor de Raden van Justitie in zake van misdrijf, idem in eersten aanleg voor overtreding, het appel van vonnissen wegens overtreding en de proce- dure weo-ens overtreding voor de Residenten) in het Re- glement zijn toegewijd aan onderwerpen, welke het wetboek behandelt in drie (V, VI en VII S., namelijk het regts-

geding op de teregtzitting van het Provinciaal Geregtshof, dat in correctionnele zaken en het regtsgeding wegens overtredingen van politie, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep).

') Zie Thcmis XI. bl. 211.

(38)

— 26 —

Om dezelfde reden viel uit het reglement titel IV S. :

» van het onderzoek der strafzaken, bij het Provinciaal Geregtshof in Raadkamer vergaderd."

Het forum privilegiatum beslaat in onze wet twee titels (VIII van de vervolging en de teregtstellingen van reg- terlijke ambtenaren, ter zake van misdrijven door hen ge- durende den tijd hunner bediening bedreven, en XIV van het regtsgeding voor den Hoogen Raad) ; in het reglement, overigens ten deze aan te vullen uit de in Nederlandsen Indië vigerende bepalingen op de regterlijke organisatie, heeft men dienaangaande slechts éénen titel (XI, procedure in eersten aanleg voor het Hoog Geregtshof) en beter ge-

rangschikt. Eevisie, ten onzent onbekend, is de inhoud van titel XV R. Terwijl in Nederland gevangenissen en waarborgen voor persoonlijke vrijheid twee afzonderlijke titels vormen (XX en XXI S.) is dit onderwerp bij het reglement in meer schuchtere bewoording der opschriften zamengevat bij titel XIX.

Ook ten ppzigte van vele artikelen ontmoet men in het Reglement betere rangschikking dan in het Wetboek van Strafvordering, Wij zouden ons bestek overschrijden, zoo wij alle of de meeste hiertoe betrekkelijke gevallen hier willen opnoemen. Wij verwijzen te dien einde naar de concordans aan het slot onzer dissertatie en zullen nu slechts weinige voorbeelden aanhalen, zooals opzigtelijk den loop der instructie ter Raadkamer, concentreert art.

102 R., de bij ons in de artt. 125, 126 en 128 S. on-

(39)

— 27 —

zamenhangend verspreide bepalingen. Gelijke aanmerking geldt de voorschriften over gemis en vervallenverklaring van verzet (art. 188 E., art. 241 en 273 S.).

De algemeene vragen aan getuigen vermeldt de Indische wetgever vóór hunne beëediging (art. 139 E.) en niet daarna, zoo als ons wetboek (art. 183 S.).

Wie de getuigen voor den Eegter-Oommissaris dagvaardt is bij ons afzonderlijk geregeld in art. 60 S. Het regle- ment bevat onder de gemengde bepalingen een geheel al- gemeen voorschrift over alle exploiten in strafzaken met vollediger regeling (art. 422, 423 E.).

De schorsing der executie van een vonnis a quo han- gende appel is achter den modus appellandi geplaatst (art.

189 E.) en niet daar tusschen in, zoo als bij art. 242 S.

De regel non bis in idem werd uit de procedure ter openbare teregtzitting van den criminelen regter (art. 218 S.) verplaatst naar den titel van het vervallen, ophouden en te niet gaan van vervolgingen en straffen (art. 389 E.)

Ons wetboek zegt eerst lioe en daarna wanneer men cas- satie aanteekent (art. 389, 390 S.), in het reglement vin- den wij die orde omgekeerd (art. 314 E.).

Yeroordeeling in de kosten van den ambtenaar, die oor- zaak is der cassatie, is bij het reglement onmiddellijk on- der die soort van cassatie, waarin zij kan voorkomen (art.

305 E.); terwijl wij haar in ons Wetboek aan den voet der afdeeling ontmoeten na het opsommen aller soorten van cassatie (art. 386 S.).

(40)

— 28 —

De twee gevallen van cassatie in liet belang der wet volgen op elkander in de artt. 309 en 310 E . ; zij zijn ten onzent (art. 382 en 385 S.) van elkander gescheiden door voorzieningen bij ontslag van regtsvervolging, op- legging van verkeerde straf en incidentele cassatie.

Ten slotte en ten overvloede herhalen wij, dat titel X I I I S. van de wijze op welke in strafzaken de getuigenissen van de leden van het Koninklijk geslacht zullen worden ont- vangen, ontbreekt in het reglement, waarbij analoge voor- schriften omtrent den Gouverneur-Generaal en inlandsche Yorsten zijn geplaatst onder de Bepalingen van Gemeng- den aard (titel XXII E.).

§ 5, Betere redactie.

De artikelen, welker redactie in het Indisch reglement die in het JNfederlandsche wetboek overtreft, zijn zoo tal- rijk, dat wij ons ook hier moeten bepalen tot mededeeling van enkele voorbeelden. Wij behoeven te dien opzigte niet ver te gaan, want wij ontmoeten reeds in den beginne een belangrijk geval van dien aard betrekkelijk de assistentie van geneeskundigen bij de voorloopige informatie. Beide wetgevingen (art. 36 E. en art. 50 S.) vereischen deze assistentie niet alleen, zooals art. 4é van den Eranschen Code d'Instruction criminelle, wanneer het eenen geweldi- gen of verdachten dood geldt, maar ook bij zware verwon-

(41)

— 29 —

dingen, poging tot vergiftiging en andere aanslagen op ie- mands leven. Desniettemin spreekt art. 50 S. algemeen van een verslag dezer geneeskundigen wegens de oorzaken van den dood en den staat van liet lijk Dood en lijk zullen echter moeijelijk kunnen worden onderzocht, wanneer de beleedigde nog leeft. De HH. van der Linden en de Pin- to J) verklaren deze zonderlinge, ja ongerijmde redactie uit het ondoordacht overschrijven van het reeds gewijzigde, zoo even aangehaalde art. 44 C. d. I. Cr. Het Indische reglement breidt logisch het verslag ad hoc uit, tot de oorzaken van de wonden en den staat van het ligchaam van den beleedigde.

Op eene andere plaats toont ons wetboek de herhaling eener rei van artikelen, die door betere redactie hadden kunnen achterwege blijven en inderdaad uit het Indische reglement verdwenen. "Wij bedoelen de algemeene voorschrif- ten omtrent algemeene vragen, verschooning, afwijzing en beeedioing van getuigen, ten onzent zoowel in den titel van den Eegter Commissaris als in dien van de procedure op de zitting van het Hof in extenso herhaald, terwijl art. 48 E. bij de behandeling der voorloopige informatiën zich vergenoegt met verwijzing dienaangaande naar den ti- tel over de openbare teregtzitting, waardoor vereenvoudi- ging ontstaat.

Het Nederl. Wetboek (art. 174 S.) spreekt bij beteeke-

«) Themis, XI, bl. 182.

(42)

— 30 —

ning der in openbare zitting te hooren getuigen van eenen termijn vóór het verhoor; hetzelfde begrip wordt in het Indisch reglement meer helder uitgedrukt, door aldaar het woord teregtziiting te bezigen (art. 131 E.).

De beboete getuige kan kwijtschelding erlangen in Ne- derland, zoo hij verhindering beweert (art. 178 S.), in In- dië zoo hij wettige verhindering aantoont (art. 135 E.).

De voorzieningen in geval van weigering van getuigenis (art. 179 S.) zijn overgenomen voor weigering zonder wet- tigen grond (art. 136 E.).

Beide wetgevingen bedoelen mijns inziens dat het ver- hoor onder eede van getuigen, die zich kunnen verschoo- nen, niet alleen verlof van O. M. en beklaagde eischt,

maar ook de bewuste getuigen zelven daarin moeten toe- stemmen.

Waartoe zou anders hun regt dienen om zich van het geven van getuigenis te verschoonen? — Art. 188 S. ver- meldt dit echter niet uitdrukkelijk, wel art. 146 E. dat wij derhalve veel beter geredigeerd vinden. Trouwens hier mag van toepassing heeten quocl abundat non nocet," ter- wijl ook over het algemeen de wettekst in poenali niet te duidelijk kan zijn wegens uitsluiting van interpretatie bij extensie en analogie op dit gebied.

Als tolken mogen niet fungeren de regters, de officier van justitie en de griffier (art. 156 E.) ; in ons Wetboek dat ongetwijfeld eveneens de uitsluiting van alle deze amb- tenaren bedoelt, leest men slechts de regters (art. 196 S.).

(43)

— 31 —

Cassatie is naar beide wetgevingen alleen in het belang der wet toegelaten bij vrijspraak; art. 310 E. voegt de woorden »op eene wettige wijze" bij, die men niet vindt

in art. 381 S. ')•

Aan wien behoort de voorziening in cassatie in het be- lan°- der wet ? Volgens de regterlijke organisatie, zoowel in Nederland als op Java, aan den Procureur-Generaal bij het opperste Geregtshof. Deze ambtenaar wordt dan ook con- sequent genoemd in de artt. 309 en 310 E., waarbij de twee gevallen omschreven zijn, die tot deze speciale cas- satie sui generis kunnen leiden. Niettemin onze wet noemt bij voorziening wegens vrijspraak den Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad (art. 381 S.), terwijl zij in art. 385 S.

aan het »Openbaar Ministerie" zonder nadere omschrijving de bevoegdheid geeft, cassatie in het belang der wet te vragen, wegens misslagen in de aanhaling van den tekst der wet bij de vonnissen a quo.

Indien onze wetgever onder »Openbaar Ministerie" in art. 385 S. niets anders verstond dan den in art. 381 S.

o-enoemden Procureur-Generaal bij den Hoogen Eaad, het- geen wij elders zullen onderzoeken, verdient de duidelijker redactie van het reglement zeker verre nog de voorkeur.

Het wetboek van Strafvordering spreekt in art. 391 van beteekening der voorziening in cassatie aan den veroor- deelde; beter zegt art. 315 E. aan de wederpartij, die itn-

<) Verg. de Bosch Kemper, Wetb. v. Strafv. op ait artikel.

(44)

— 32 —

mers ook van regtsvervolging kan ontslagen zijn; een punt waarop wij nog gelegenheid zullen hebben nader terug te komen.

Termijn en wijze van aanteekening van cassatie zijn bij één en hetzelfde artikel geregeld (art. 314 E.); bij twee afzonderlijke ten onzent (artt. 389 en 390 S.).

De bepaling van art. 375 8., dat de beleedigde partij haar geobtineerd vonnis zelve executeert, is, als overbodig, uit het Indisch reglement verdwenen.

Wij besluiten onze beschouwingen over de redactie der beide wetgevingen met een onderwerp, ontleend aan de materie van bewijs, namelijk de kracht van onbeè'edigde verklaringen. Art. 175 S. verwijst ten onzent naar art. 445 S., luidende aldus: »In de gevallen waarin de wet toelaat

»personen te hooren, die onbevoegd zijn om als getuigen

»op te treden, zal derzelver verklaring alleen als toelich-

»ting mogen worden aangemerkt.

»De regter zal alzoo geen volkomen geloof mogen hech-

»ten aan hetgeen zoodanige onbevoegde getuigen verklaren

»te hebben gehoord, gezien en ondervonden, al ware zulks

»met redenen van wetenschap bekleed, maar hunne verkla-

» ringen alleen doen strekken om bekend te worden met

»en op het spoor te geraken van daadzaken, welke van

» elders kunnen blijken of bevestigd worden."

In art. 379 11. leest men dienaangaande:

»Onbeè'edigde verklaringen kunnen op zich zelve, zelfs bij onderlinge overeenstemming, geen bewijs opleveren.

Daarentegen kan 'de onbeè'edigde verklaring tot aanvul-

(45)

— 33 —

ling dienen van andere, daarmede en onderling overeen- stemmende wettige bewijzen."

Dat ook hier de redactie van het Indisch reglement die van ons wetboek overtreft, zal reeds uit de bloote lezing genoegzaam gebleken zijn, om van nader betoog te ont- slaan. —

§ 6. Grootere volledigheid van vele artikelen.

Onder de veranderingen in het Indische reglement, die tevens verbeteringen zijn, wanneer men ze vergelijkt bij hetgeen daaromtrent van ons Wetboek van Strafvordering is afgeweken, bekleedt grootere volledigheid van vele arti- kelen eene voorname plaats. Schier elke titel, waarin beide wetgevingen overeenkomen, levert hiervan bewijzen.

Zoo ontmoeten wij, ter gelegenheid van het opsporen der misdrijven, de bepaling, dat het procesverbaal casu quo moet vermelden, dat de klager niet kan schrijven (art. 8 R.), terwijl ons wetboek zich vergenoegt met te zeggen dat de klager onderteekent zoo hij kan schrijven (art. 15 S.). —>

Het reglement (art. 43 b.) gebiedt ook bij overlijden van eenen regter commissaris tijdelijke benoeming van een nieu- wen; geeft den Officier van Justitie door verzet (art. 44 E.) een regtsraiddel ook tegen het non-lieu op verdere in- formation van den raad van Justitie, dat in ons wetboek tegen analoge beschikking der regtbank onbekend is; laat

3

(46)

— 34 —

het O. M. de verhooreii bijwonen (art. 45 b. E.) zonder uitnoodiging van den regter-commissaris, van wien zulks afhangt blijkens art, 59 b. S., en vergunt uitdrukkelijk aan den regter-commissaris zitting in de raadkamer (art.

66 b.), maar weert hem van de behandeling ter openbare teregtzitting : twee punten waarover onze wet zwijgt.

Eegtsingang wordt niet alleen geweigerd wanneer het geregt bevindt, dat het feit buiten de termen der strafwet valt (art. 85 S.), maar ook in geval er geenerlei aanwij- zing van schuld tegen den beklaagde bestaat (art. 68 E.).

Aan den anderen kant moet, zoo het niet reeds gedaan is, verhoor van den beklaagde binnen 24 uren ook plaats hebben na bevel van gevangenhouding (art. 73 b. E.).

E aar onze wet (art. 91 a. S.) mag de regter-commissaris den niet verschenen gedaagde andermaal doen dagvaarden met bevel tot medebrenging; hij moet dit doen volgens art. 75 a. E., waarbij echter bevel tot medebrenging alleen wordt uitgevaardigd, wanneer de niet opgekomen gedaagde van geene wettige verhindering heeft doen blijken. Het regterlijk bevel wijst ook de gevangenis aan waar men komt of blijft (art. 79 E.); dit artikel zwijgt echter over den ten onzent vereischten tekst der strafwet op het be- tichte feit (art. 94 S.).

In geval van vernietiging van het exploit over zoodanig bevel, lezen wij in het reglement tevens, dat onverwijld een nieuw exploit zal worden gedaan (art. 80 c. E.).

De aanplakking van het exploit aan het regtsgebouw,

(47)

— 3b —

indien de gedaagde niet gevat wordt (art. 90 a. E.), ver- rijkt de overige formaliteiten ad hoc van ons wetboek met een even doelmatig als heilzaam voorschrift.

De procedure ter openbare teregtzitting is in het regle- ment veel vollediger omschreven. Vooreerst door vermel- ding te dier plaatse, dat exception dadelijk vóór het getui- genverhoor kunnen worden voorgesteld en voldongen (art.

130 b. E.), waarvan ons wetboek geene melding maakt, terwijl echter de praktijk daarmede eveneens te werk gaat.

Hetzelfde (meerdere volledigheid) merken wij ruimschoots op in hetgeen de getuigen betreft. Zoo kent (art. 135 b.

E.) aan wettig verhinderde getuigen tegen opgelegde boete ook verzet toe; maakt de President den getuige in geval van tegenstrijdigheid zijner verklaringen hierop aandach- tig, en vraagt de vereischte opheldering deswege (art. 14.1 a. E.); is cle beoordeeling der gegrondheid van de aange- voerde redenen van verschooning om verpligte geheimhou- ding overgelaten aan den raad van Justitie (art. 148 b. E.), en worden als getuigen geweerd zij, die van een misdrijf beschuldigd zijn, waarop de wet eene lijf- of onteerende straf stelt, niet slechts wanneer zij zich te dier zake in hechtenis bevinden (art. 190 S.), maar over het algemeen wanneer tegen hen te dier zake regtsingang is verleend (art. 149. 3». E.).

Voor de ondervraging van beklaagden door den Presi- dent bevatten beide wetgevingen eenen leiddraad, maar art.

159 E. voegt bij den inhoud van art, 198 S. nog de be-

S *

(48)

— 36 —

voegdheid van den president tot verwijdering van eenen of meer beklaagden gedurende het verhoor der overige.

Het procesverbaal wordt op Java veel vollediger gehou- den dan in Nederland, zooals de vergelijking van art. 176 E . met ait. 184 S. genoegzaam aantoont.

Overtredingen worden tot 's regters kennis gebragt door de dagvaarding, welke behalve opgave van het feit zooals onze wet in art. 223 S. leert, ook die van de wetsbepalingen moet behelzen, waartegen de overtre- ding zoude zijn begaan (art. 178 E.), ten ware de zaak voor den Eesident werd aangebragt (art. 199 E.). De ter- mijn tusschen dagvaarding en teregtzitting is, door te let- ten op verschillende woon- en verblijfplaats (art. 179 E.), minder eenzijdig geregeld dan bij art. 225 S. De beklaagde wegens overtreding kan ten onzent alleen dan bij gemag- tigde verschijnen, wanneer geene gevangenisstraf op die overtreding gesteld is (art. 226 S.) ; de Indische wetgever breidde deze bevoegdheid uit, door haar algemeen van toe- passing te verklaren op alle overtredingen, onafhankelijk van de daartegen bedreigde straf (art. 180 E.).

Het reglement vergunt den regter op verzoek van den beklaagde met toestemming van het O. M. uitstel der zaak, bij procesverbaal té vermelden (art. 182 E.) ; geene ana- loge bepaling wordt in het wetboek van strafvordering aangetroffen.

Appelleert het O. M. van een vonnis bij verstek, dan mag de défaillant, die echter zoo doende zijn regt tot ver-

(49)

— 37 —

zet verliest, zich voor den judex ad quem verdedigen, zelfs incidenteel appelleren (art. 188 1. E.); onze wet zwijgt hier over.

Naar Indisch regt moet de défaillant zijn verzet ook beteekenen aan de gevoegde beleedigde partij, die bij ge- breke hiervan, ondanks vrijspraak of ontslag, behoudt wat zij geobtineerd heeft (art. 222 E.).

Ook contramemoriën van geïntimeerde en gerequireerde in cassatie worden in Nederl. Indië toegelaten (artt. 191, 318 E.)

Verzet tegen een vonnis bij verstek is in ons wetboek tot den fatalen termijn van 14 dagen na executie beperkt ook wanneer die executie in beslag op de goederen bestaat (art. 272 S.) ; het Indische reglement verlengt dezen ter- mijn in zoodanig geval tot één jaar, wanneer de veroor- deelde ten genoege van den regter aantoont, dat hij van de plaats gehad hebbende ten uitvoerlegging niet tijdig genoeg heeft kennis gedragen, om zijn verzet binnen den gewonen termijn te kunnen uitbrengen, en restitueert aan den défaillant bij vrijspraak of ontslag de opbrengst van het bij executie of na verbeurtverklaring verkochte, onder aftrek der kosten van verstek en executie (art. 221 E.).

Behalve bij veroordeeling ter zake van valschheid in au- thentieken geschrifte (art. SOI S.), verklaart de regier ook, wanneer het andere geschriften geldt (art. 243 a. en b. E.), het geheele stuk valsch of duidt aan waarin de vervalsching bestaat en maakt de griffier van deze verklaring procesverbaal

(50)

— 38 —

op, dat hij met den President onderteekent en naar hetwelk hij in margine van het geïncrimineerde stuk verwijst.

Wraking van den Einzelrichter (Eesident of Kanton- regter) vertraagt niet noodwendig den loop der Justitie in Indië, vermits art. 274 b. E. het art. 357 S. aanvult met de vergunning aan den Eesident om in de wraking te be- rusten, als wanneer opzending tot regeling van regtsgebied overbodig wordt.

Onvoltalligheid van een regterlijk collegie door wraking of verschooning zijner leden leidt tot verzending naar een ander (art. 360 S.); de modus quo wordt tevens aangewe- zen bij het reglement (art. 2 7 7 ^ 2 7 9 ) , dat ook in aanvul- ling van het opperste Geregtshof voorziet op eene wijze,

die wij reeds vroeger hebben medegedeeld ').

Hoe na cassatie gehandeld wordt, is meer gedetailleerd in de Indische wetgeving, die bij art. 331 E. overschrij- ving met aanteekening op vonnissen a quo gebiedt.

Veroordeeling van ambtenaren in de kosten wegens grove misslagen geschiedt ten onzent bij vernietiging der instruc"

tie (art. 386 S.); zij is bij het Indische reglement (art.

305) uitgestrekt tot alle schending of nalating van vormen, op straffe van nietigheid bepaald.

De procedure van cassatie in het belang der wet is bij ons wetboek niet omschreven, op Java wel zooals uit art.

330 E. blijkt.

Eindelijk voegt omtrent praejudiciele kwestiën art. 409

i) Ziebl. 1.7

(51)

— 39 —

E. bij den inhoud van art. 6 S. het vereischte, dat de beklaagde voldoende gronden aanvoere om zijn vermeend burgerlijk regt waarschijnlijk te maken.

§ 7. Voorziening in vele gapingen van het Nederlandse^

Wetboek.

Veel van hetgeen tot deze rubriek behoort, is door ons reeds vermeld onder de vorige en elders. Om herhalingen te mijden, beschouwen wij thans slechts sommige punten, tot nu toe door ons nog niet behandeld.

Beide wetgevingen maken den Eegter-Commissaris be- voegd om in den loop van het onderzoek eenen van mis- drijf verdachten te ontbieden en van hem opheldering te vragen. Naar onze wet hangt het geheel van de willekeur van den verdachten persoon af, zulks te verijdelen door een- voudig wegblijven, want er mogen geene dwangmiddelen tot verschijning worden gebezigd (art. 78 S.), terwijl naar het Indische Eeglement uit zijne niet-verschijning boete tot f 50 en nadere dagvaarding met bevel tot medebren- ging kunnen volgen (art. 63 E.).

De Eegter-Commissaris weigert aanvulling der instructie op verzoek van den Officier van Justitie: ziedaar een an- der geval, waarin niet is voorzien bij onze wet, zooals uit art. 112 S. blijkt (behalve voor criminele zaken, als wan- neer, door het herhaalde onderzoek in de Eaadkamer van het Hof, zulks overbodig wordt); art. 98 E. echter kent den

(52)

— 40 —

Officier twee regtsmiddelen toe, om tegen deze weigering op te komen, eerst bij den Eaad van Justitie en daarna zoo noodig bij het Hoog Geregtshof.

De voorgeschrevene beteekening, zoo van den afloop der instructie als van de bevoegdheid tot het indienen eener memorie van suggestie (art. 100 E.), mag insgelijks eene lofwaardige aanvulling heeten van ons Wetboek, hetwelk deze beteekening niet kent.

Het Reglement zorgt er voor, dat ook de beklaagde, die de Hollandsche taal niet magtig is, de acte van beschul- diging kan onderzoeken, door hem benevens dezelve eene authentieke vertaling te beteekenen (art. 118 E.).

In eene leemte van het Nederlandsch Wetboek van Straf- vordering, veroorzaakt door het gemis van eenige bepalin- gen omtrent de voordragt van exception en incidentele vorderingen aan het slot van art. 174, wordt ten deele voorzien door het Indische Eeglement, alwaar wij in art.

130 b. lezen: »in geval de beklaagde mögt vermeenen eenige exceptie te kunnen bijbrengen, krachtens welke hij of in het geheel niet, of wel voor eenen anderen regter zoude moeten worden teregt gesteld, zal hij die reeds da- delijk, zelfs vóór de beantwoording der bij het vorige lid bedoelde vraag, kunnen aanvoeren of door zijnen verdediger doen aanvoeren, en met den Officier van Justitie voldin- gen. De Eaad zal dadelijk uitspraak doen over de toe- lating of verwerping der aldus voorgedragene exceptie."

Wat echter het nut betreft van de in het eerste lid van

(53)

— 41 —

dit art. 130 E. vervatte bepaling, overgenomen uit de Engelsche regtsinstellingen, dat namelijk de President, na de lezing der acte van beschuldiging, den beklaagde zal afvragen of hij erkent, of wel ontkent, de hem ten laste gelegde feiten gepleegd te hebben, vermeenen wij dat hier- door het regtsgeding gepreciseerd en vereenvoudigd wordt').

Terwijl het Wetboek van Strafvordering (art. 174 h.) voor de onderlinge beteekening aan het O. M. en aan den beklaagde van de lijst der op de zitting te hooren getuigen slechts éénen termijn (van drie dagen) vaststelt, eischt de Indische wetgever (art. 131 E.) acht dagen voor de beteekening aan den beklaagde, die zijne getuigen, eerst vijf dagen later, alzoo drie dagen vóór de teregtzitting aan

het O. M. behoeft aan te zeggen. Het nut dezer veran- dering zullen wij elders kortelijk aantoonen.

Uitstel der zitting wegens afwezigheid van getuigen of van weigering van eed, belofte en verklaring kent onze wet toe op verzoek van het O. M. of van den beschuldigde (art. 176 en 179 S.); de Indische ook ambtshalve (art.

133 en 136 E.)-

Wraking moet naar beide wetgevingen worden voorge- dragen, tijdens het onderzoek op de teregtzitting begint :

» in den loop des onderzoeks is men daartoe niet meer ontvankelijk," dus luidt de slotbepaling van art. 353 S., waarna echter in art. 270 E. men nog de woorden leest:

» tenzij eerst na den aanvang van hetzelve, de redenen van

») Zie echter Themis XI. bl. 192.

(54)

— 42 —

wraking zijn ontstaan of aan de wrakende partij bekend geworden."

Godsdienstige vertroosting van den ter dood veroordeelde, ten onzent in de praktijk erkend, wordt in Indië ook uit- drukkelijk in ruime mate toegelaten bij de wet.

De hiertoe betrekkelijke zinsnede van art. 34*1 R. be- helst het navolgende voorschrift:

» Aan eenen ter dood veroordeelde wordt de onbeperkte

»toegang vergund van zoodanige geestelijken of godsdienst-

» leeraren als hij zal verlangen bij zich te ontvangen."

§ 8. Oplossing van menig ten onzent questietts punt.

Eene menigte van vragen waartoe ons Wetboek van Strafvordering aanleiding geeft, werd door den Indischen wetgever beslist. Ons proefschrift beoogt in het geheel niet ze alle op te noemen, noch te behandelen; hiervoor alleen ware reeds meer dan ééne dissertatie noodig. Wij zullen ons er dus toe bepalen om slechts bij enkele gevallen

van dien aard een oogenblik te vertoeven en te zien hoe het reglement sommige beginselen heeft beslist, die, ten onzent minder stellig in de wet uitgedrukt, in literatuur en juris- prudentie tot verschillende opvatting voor de toepassing hebben geleid; zooals bijv. de niet ambtshalve vervolging door het Openbaar Ministerie; de algemeene vragen aan de getuigen voor hunne beëediging; verstek bij iiiet-ver-

(55)

— 43 —

schijning na uitstel; regtsmiddelen tegen vervallenverkla- rin°' van verzet; hoe de Procureur-Generaal appel aantee- kent; en wie cassatie in het belang der wet mag vragen wegens verkeerde aanhaling van den tekst der wet.

Er zijn misdrijven, die niet ambtshalve mogen vervolgd worden, hetgeen wil zeggen dat vervolging te dier zake, ja zelfs nasporing, voorafgaande klagte van den beleedigde eischt. Stellen wij nu, dat die klagte is gedaan, en tot ver- volging leidt, doch later wordt, om welke reden ook, de klagte ingetrokken: stuit nu zulks ook de eenmaal begon- nen vervolging? Geldt ten deze de regel cessante causa cessât efi'ectus?

Het ontbreekt niet aan schrijvers ' ) , die het gevoelen zijn toegedaan, dat de klager de vervolging evenzeer kan opheffen als provoceren. Inderdaad pleit veel voor deze uitlegging, die echter bij de magistratuur geen ingang vindt.

Twee arresten 2) van den Hoogen Raad vestigden de jurisprudentie, dat het Openbaar Ministerie tot de verdere vervolging dier misdrijven bevoegd blijft, niettegenstaande de beleedigde partij hare klagte intrekt.

Dezelfde meening werd reeds vroeger voorgestaan in het werk van den Hoogleeraar de Bosch Kemper, die echter

i) Mr. de Martini, Wetboek van Strafvordering op dit art.; Siegen- beek, Ned. Jaarb. I. 431; De Witte van Cltters, Themis, V . 148.

2) dd. 19 Maart en 16 April 1844. Regtsgel. Bijbl., V . 845 en W.

v. h. R. N°. 449, 472 en 480.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De schrijver heeft echter niet verzuimd, op te komen voor zijn eigen zaak, en te bepleiten, dat hij in October 1914 z.. zonder gegronde redenen van zijn com- mando

tuigen en al wat tot bewijs van het ge- pleegde leit kan dienen. In afwachting der komst van het districtshoofd of van eenen be- ambte die hem vervangt, zal het dorps- hoofd op

R. Omdat de premieleening zonder de ingevolge S. 1899 no 266 a vereischte vergunning is aangegaan, missen de tusschen de deelnemers aan deze leening en appellante

Acht de Koning de instelling van een nieuw departement nood- zakelijk, dan is hij daartoe bevoegd (art. 77 G w ) , doch de inrichting, zoowel als de stichting, kost veel geld en

Had het ontwerp 1820 nog de vormelijke opdracht (authentiek transport), onze wetgever liet volgens hem dezen vorm-eisch vervallen en legt dus.. weer alle gewicht op den titel,

„nationaliteit&#34; van die wet wil behouden 1 9 ), is in het hierboven bedoelde geval de rechtspersoon niet meer Indisch. Dit wordt gevaarlijk in verband met het feit, dat

COl'nelis Batavia Batavia BataVia Batavia BataVia Batavia Batavia Bandoeng Buitenzorg (?) Kediri (?) Balikpapan Soerabaja Batavia Bandoeng ( ?) Semarang Soerabaja

Voorgesteld wordt dat de elektronisch ondertekende aangifte langs elektronische weg kan worden overgedragen met behulp van een bij of krachtens algemene maatregel van