De brug van Paramaribo naar Willemstad.
Nederlands-Caribische en
Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005
Wim Rutgers
bron
Wim Rutgers, De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005. Fundashon pa Planifikashon di Idioma / Universiteit
van de Nederlandse Antillen, Curaçao 2007
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/rutg014brug01_01/colofon.php
© 2017 dbnl / Wim Rutgers
Aan de lezer
In 1934 publiceerde Anton de Kom (1898-1945) zijn herschrijving van de
geschiedenis van zijn land, Wij slaven van Suriname, waarin hij onder meer schreef:
‘Tussen de kust en de bergen sluimert onze moeder, Sranang, sedert duizend en nogmaals duizend jaren. (...) Mensen zijn er nauwelijks om van deze schoonheid te genieten. In het benedenland wonen de Warans, de Arowakken en de Caraïben, zwakke uitstervende Indianenstammen, machteloze afstammelingen der
oorspronkelijke bevolking, die door de blanken van de beste plaatsen werden verdrongen. In het bovenland de Trio's en de Ojana's (...) en Marrons. De wijde vlakten der savannen, de bossen en de hoge granietbergen van moeder Sranang slapen sinds honderd eeuwen.’ Op 22-jarige leeftijd trok Anton de Kom naar Nederland, waar hij actief was in linkse kringen, maar hij keerde eind 1932 naar zijn vaderland terug. Hij ging eigenlijk om familieredenen, maar zijn bezoek kreeg al gauw andere dimensies toen hij ontdekte hoe mensonterend de toestand in de Nederlandse kolonie Suriname was, met zijn erbarmelijke woon- en werkomstandigheden, armoede en zelfs honger. De wereldrecessie had ook in Suriname hard toegeslagen, vooral bij de allerarmsten.
Vanaf dat hij voet aan wal zet wordt Anton de Kom voortdurend door de
autoriteiten in de gaten gehouden. Hij richt een adviesbureau op, en wordt vervolgens door de koloniale overheid als ongewenst persoon uitgewezen. In Nederland teruggekeerd, schrijft Anton de Kom de geschiedenis van zijn land vanuit de gekoloniseerde, de onderdrukte die zich vrijmaakt, want ‘beter dan in de
geschiedenisboeken der blanken is de mishandeling van onze vaders opgetekend in onze eigen harten, nooit heeft het leed der slavernij sterker tot mij gesproken dan uit de ogen van mijn grootmoeder, wanneer zij ons, kinderen, voor de hut in Paramaribo, de verhalen over de oude tijd vertelde.’ (34-3)
Anton de Kom is de eerste Nederlands-Caribische auteur van enige betekenis die zo sterk verzet tegen de koloniale heersers heeft aangetekend. Dat verzet uitte hij door middel van scherp protest tegen lichamelijke uitbuiting van slaaf en arbeider, maar ook tegen geestelijke brainwashingsmethoden van het Eurocentrisch onderwijs:
‘Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken, dan dit geschiedenisonderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen. Het heeft lang geduurd voor ik mijzelf geheel van de obsessie bevrijd had, dat een neger altijd en onvoorwaardelijk de mindere moest zijn van iedere blanke’(49)
Het was 1934 - een tijd waarin dit soort opmerkingen nog zonder meer noodzakelijk waren. Ook in Europa bleef De Kom actief. Hij stierf in april 1945 in een
concentratiekamp in Duitsland. Hij heeft slechts een paar boeken nagelaten, maar zijn invloed is zo groot geworden dat de universiteit van Suriname naar hem vernoemd werd. De Surinaamse dichter R. Dobru (1935-1983) wijdde aan de vooravond van Surinames onafhankelijkheid in 1975 een gedicht aan de nagedachtenis van Anton de Kom, dat hij opdraagt aan diens dochter Judith de Kom.
voor judith de kom
kom zit met ons mede aan de dis want wij hebben uw vader gekend judith
als je terug bent in nederland
ga naar het graf van je vader zeg hem
dat wij zijn boodschap opnieuw hebben gehoord zeg hem dat wij bezig zijn
wij zijn nog niet gereed voor zijn beenderen de grond is nog niet van ons
de ziekten zijn niet alle genezen de armoe is nog niet uitgelepeld
maar wij hebben alvast de gereedschappen klaargezet het kan niet lang meer duren
of er komt overwinning van het verzet slechts de ogen van de bastiaans moeten nog worden opengerept
judith
brand deze brief op het graf van je vader en zend ons de as
In tegenstelling tot de ‘Indische literatuur’ die uitsluitend bevat ‘wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden’, zoals Rob Nieuwenhuys in zijn klassieke Oost-Indische Spiegel (1972) zijn onderzoeksveld omschreef, heeft het Nederlands in het Caribisch gebied een dubbele literaire functie vervuld, namelijk als taal van de Nederlanders die óver het gebied schreven en publiceerden én als een van de talen van de Caribische auteurs zélf. Caribisch-Nederlandse literatuur wordt geschreven door Nederlanders over het Caribisch gebied. Deze literatuur is een klein segment van het geheel van de Nederlandse literatuur, namelijk die literatuur van Nederlandse schrijvers waarin het Caribisch gebied tot stofkeuze gemaakt wordt. Daarnaast is er de
Nederlands-Caribische literatuur van Caribische auteurs uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, die het Nederlands hanteren en op die wijze een klein onderdeel vormen van de totale veeltalige Caribische literatuur die geschreven is in een van de Europese talen Spaans, Engels, Frans of Nederlands, of in de inheems ontstane creolentalen als bijvoorbeeld Sranan, Sarnami of Papiamento.
Grofweg zou gezegd kunnen worden dat dit onderscheid in twee groepen, Caribisch-Nederlands en Nederlands-Caribisch, samenvalt met wat wel eens de koloniale en post-koloniale literatuur genoemd wordt. De eerste werd geschreven vanuit de Westerse visie, de tweede ‘schreef terug’ en stelde aldus het Westerse beeld bij of corrigeerde het. Ook de vertrekpunten van deze twee literatuur staan diametraal tegenover elkaar. De eerste schreef immers in de eigen taal over een vreemde cultuur, de tweede in een tweede of zelfs derde taal over de eigen cultuur.
Een periodisering in grote lijnen van deze Caribisch-Nederlandse en
Nederlands-Caribische literatuur gezamenlijk zou er als volgt kunnen uitzien: van ontdekking tot emancipatie (1492-1863), van emancipatie tot autonomie (1863-1954), van autonomie tot zelfbeschikking (1954 → nu). Elke periode heeft eigen
karakteristieken. In de eerste periode overheerst de passantenliteratuur die van de
letterkunde door de autochtoon; tijdens de tweede periode gaan passant en autochtoon
gelijk op, al schrijft de laatste nog geheel in de traditie van de eerste; in de periode
van de autonomie domineert de autochtoon de passant met eigen inhoud, thematiek
en vormen. Waar de Caribisch-Nederlandse literatuur ene periode van vierhonderd
jaar beslaat, is de Nederlands-Caribische literatuur met ene geschiedenis van
tweehonderd jaar van jonger datum. Het was pas na de Tweede Wereldoorlog dat
deze Nederlands-Caribische literatuur zich werkelijk ontplooide. Dat is mede de reden van de beperking tot de gekozen periode.
De dubbele inleiding op achtereenvolgens de Nederlands-Caribische literatuur en de Caribisch-Nederlandse literatuur wordt gepresenteerd in twee delen. Beide delen bevatten achtergrondinformatie over de ontwikkelingen van deze literaturen vanaf 1945 tot 2005. De eerste is chronologisch gerangschikt volgens jaartal. De de tweede is thematisch geordend volgens een elftal onderwerpen. Na een algemene inleiding worden beide delen ook afzonderlijk geïntroduceerd. De geciteerde secundaire literatuur van beide delen wordt in een aan het slot van de inleiding geplaatste literatuuropgave verantwoord.
Het is voor het eerst dat de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antilliaanse eilanden en Aruba op een dergelijk uitgebreide wijze onder een noemer gebracht wordt. Deze inleiding op de Nederlands-Caribische en de Caribisch-Nederlandse literatuur is te gebruiken als achtergrondinformatie bij de grote bloemlezingen van deze literatuur. Omgekeerd vormen deze bloemlezingen illustratie materiaal voor deze inleiding.
Michiel van Kempen
1995 Spiegel van de Surinaamse poëzie. Amsterdam: Meulenhoff
1999 Mama Sranan; 200 jaar Surinaamse verhaalkunst. Amsterdam: Contact Michiel van Kempen & Wim Rutgers
2005 Noordoostpassanten; 400 jaar Nederlandse verhaalkunst over Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba. Amsterdam: Contact
Wim Rutgers
1996 Zingende eilanden. Amsterdam: De Bezige Bij
2001 Tropentaal; 200 jaar Antilliaanse vertelkunst. Amsterdam: Contact
Literatuurlijst van geciteerde secundaire werken
anoniem
1946 ‘Ironische speelsheid; karaktertrek van de West-Indische schrijvers’. Beurs en Nieuwsberichten 5 VII 46)
Reggie Baay (e.a.)
1992 Zes jaar Indische letteren (1986-1991): Verleden en toekomst. Indische Letteren, tijdschrift van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde Leiden E.M. Beekman
1998 Troubled pleasures, Dutch Colonial Literature from the East Indies,
1600-1950 (1996); Paradijzen van weleer; koloniale literatuur uit Nederlands-Indië 1600-1950. Amsterdam: Prometheus
H.D. Benjamins & Joh. F. Snelleman
1914 Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië. Amsterdam: S. Emmering
Chandra van Binnendijk e.a. (red.)
2001 Tussen droom en werkelijkheid; een keuze uit de literaire pagina van de ware Tijd. Paramaribo: Okopipi
Oda Blinder
1980 Verzamelde stilte. Amsterdam: Meulenhoff Aart G. Broek
1988 Het zilt van de passaten, Caribische letteren van verzet. Amsterdam: In de Knipscheer
Edgar Cairo
1980 Ik ga dood om jullie hoofd. Haarlem: In de Knipscheer
1984 Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding. Haarlem: In de Knipscheer Maritza Coomans-Eustatia (e.a. red.)
1991 Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud; Boeli van Leeuwen, Tip Marugg &
Frank Martinus Arion. Zutphen: De Walburg Pers Charles Corsen
1978 Verzamelde gedichten 1948-1961 Bijeengebracht en van bibliografische gegevens voorzien door Daphne M. van Schendel-Labega Rotterdam: Flamboyant/P Jean D'Acosta
1980 ‘The West Indian Novelist and Language: a search for a literary medium’
Society for Caribbean Linguistics, Aruba Cola Debrot
1935 Mijn zuster de negerin. In: Verzameld Werk deel 3 Amsterdam: Meulenhoff 1986
1977 ‘Verworvenheden en leemten van de Antilliaanse literatuur’ René A. Römer:
Cultureel Mozaïek van de Nederlandse Antillen. Zutphen: De Walburg Pers 1985-1989 Verzameld Werk (zeven delen) Amsterdam: Meulenhoff Thea Doelwijt
1975 Geen geraas of getier; verhalen, gedichten, liedjes na de emancipatie vóór de tweede wereldoorlog. Paramaribo: Bureau Volkslectuur
Engels, C.J.H.
1946 Eigen Cultuurgebied!’ Curaçao 30 XI E.K. Grootes
1984 Wonderlicke avontuer van twee goelieven (1624). Heruitgave Muiderberg:
Dick Coutinho Herdruk 1988 Hellinga, W. Gs.
1949 ‘Notities over de taalverhoudingen in de West’ Eldorado I: 482-491
1955 Language Problems in Surinam: Dutch as the Language of the Schools.
Albert Helman
1926 Zuid-Zuid-West. Amsterdam: Querido's Uitgeversmaatschappij 1980 Het eind van de kaart. Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers
1983a Aphra Behn, Oroenoko of de Koninklijke Slaaf Amsterdam: Arbeiderspers 1983b De Foltering van Eldorado, en ecologische geschiedenis van de vijf Guyana's 's-Gravenhage: Nijgh & Van Ditmar
Helman, Albert & Jos de Roo
1988 Groot geld tegen klein geld; de voorgeschiedenis van Sticusa Amsterdam:
Sticusa
Henriquez, P.C.
1955 ‘Het taal-probleem’ Christoffel I-1: 182 Heuvel, Pim & Freek van Wel
1989 Met eigen stem, herkenningspunten in de letterkunde van de Nederlandse Antillen. Assen-Maastricht: Van Gorcum
Hilst, Gerard van der
1975 Literatuur op de Antillen. Utrecht: Bulkboek, De literatuurkrant Rosemarijn Hoefte en Gert Oostindie
1996 Echo van Eldorado. Leiden: KITLV-uitgeverij Siegfried Huigen
1996 De weg naar Monomotapa; Nederlandstalige representaties van geografische, historische en sociale werlijkheden in Zuid-Afrika. Amsterdam: Amsterdam University Press
Kempen, Michiel van
1987 De Surinaamse literatuur 1970-1985; een documentatie. Paramaribo: De Volksboekwinkel
1989 Surinaamse schrijvers en dichters. Amsterdam: De Arbeiderspers 1995 Spiegel van de Surinaamse poëzie. Amsterdam: Meulenhoff
1999 Mama Sranan; 200 jaar Surinaamse verhaalkunst. Amsterdam: Contact 2002 Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Dissertatie UvA
2003 Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Breda: De Geus 2003 Anton de Kom
1934 Wij slaven van Suriname. Amsterdam: Contact (Reprint 1971) Korteweg, Anton e.a. (samenst.)
1980 Schrijversprentenboek van de Nederlandse Antillen. Amsterdam-Den Haag:
Sticusa-Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, in de handel gebracht door de Bezige Bij
Lou Lichtveld
1974 ‘De stille, ongewenste bevoogding van het Nederlands’ Vrij Nederland 30
november
E.F. Lo
1949 ‘De Nederlandse taal in de West’ Eldorado I-10: 474-476 Ursy M. Lichtveld & J. Voorhoeve
1958 Suriname; Spiegel der vaderlandse kooplieden; een historisch leesboek.
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink Frank Martinus Arion
1969 Ruku; algemeen cultureel tijdschrift voor de Antillen.
1980 ‘Poëzie’ Avenue. nr. 11, p. 23-25
2000 In de huid van Oroonoko, hoe de roman in Suriname begon. In: Jack Menke (red.): Surinaamse en Caraïbische literatuur; Schrijverschap 2000, nationaal of internationaal? Paramaribo: Stichting Wetenschappelijke Informatie
Tip Marugg
1976 Afschuw van licht; gedichten 1946-1951. Rotterdam: Flamboyant/P Peter Meel
1997 Op zoek naar Surinaamse normen; Nagelaten geschriften van Jan Voorhoeve (1950-1961) Leiden: KITLV
1999 Tussen autonomie en onafhankelijkheid; Nederlands-Surinaamse betrekkingen 1954-1961 (dissertatie 1999)
W.R. Menkman
1947 De West-Indische Compagnie Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon nv Rob Nieuwenhuys
1972 Oost-Indische spiegel; wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. Amsterdam:
E.M. Queriodo's uitgeverij bv 1972, 1973, 1978
Rob Nieuwenhuys, Bert Paasman en Peter van Zonneveld
1990 Oost-Indisch Magazijn. Amsterdam: Bulkboek jrg. 19, nr 188 Gert Oostindie en Emy Maduro
1986 In het land van de overheerser. Leiden: KITLV F. Oudschans-Denz
1937 ‘De plaats van den creool in de literatuur van Suriname’ West-Indische Gids XIX: 208-211
J.J. Oversteegen
1984 ‘De weg van het gedicht’ in: F.A.H. Berndsen en J.J.A. Mooij (red.): Dit is de vreugd die langer duurt. Een bundel opstellen voor W. Blok. Groningen:
Wolters/Noorfdhoff: 137-149
1987 De schrijversbiografie. Een onmogelijk genre. Universiteit Utrecht: Faculteit
der Letteren
1991 ‘Antilliaanse listen; Drie Curaçaose schrijvers en hun publiek’ In: Maritza Coomans-Eustatia e.a. (red.): Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud. Zutphen: De Walburg Pers: 15-23
1994 Een Antilliaans juweel. In: Maritza Coomans-Eustatia (e.a., red.): De horen en zijn echo. Bloemendaal: Stichting Libri Antilliani / Zoölogisch Museum
Amsterdam: 148-150
1994 In het schuim van grauwe wolken; Het leven van Cola Debrot tot 1948 &
Gemunt op wederkeer; Het leven van Cola Debrot vanaf 1948. (twee delen) Amsterdam: Meulenhoff
1997 ‘De emancipatie van de lezer’ In: B. Verstraete: L'émancipation dans la littérature néerlandaise des Caraïbes / Emancipatie in de Nederlandstalige Caraïbische literatuur. Lille: Alluvions / Bilingue: 105-121
1999 Etalage Amsterdam: Meulenhoff
z.j. Herscheppingen; De wereld van José Maria Capricorne. Uitgeverij ICS Nederland / Curaçao
Michael Palencia-Roth
1997 Mapping the Caribbean; Cartography and the Cannibalization of Culture.
In: James A. Arnold: A History of literature in the Caribbean, Volume 3, Cross-Cultural Studies. Amsterdam-Philadelphia: 3-27
Phaf, Ineke
1987 ‘De Caraïbische verbeelding aan de macht, Antilliaanse en Surinaamse literatuur’ Bzzlletin nr. 143, februari: 3-19
Alex Reinders & Frank Martinus (red.)
1988 De eenheid van het kristal; Cola Debrot Symposium 1986. Curaçao: Uitgeverij Kolibri
Peter J.A.N. Rietbergen
2002 Wie verre reizen doet...Compagniesdienaren en andere schrijvende reizigers.
In: Leonard Blusé en Ilonka Ooms: Kennis en Compagnie; De Vereingde
Oost-Indische Compagnie en de moderne wetenschap Amsterdam: Balans: 164-184 Roo, J. de
1980 Antilliaans literair logboek. Zutphen: De Walburg Pers
1989 Nederlandstalige Antilliaanse literatuur. Leiden: Coördinaat Minderheden Studies
Wim Rutgers
1986 Dubbeltje lezen stuivertje schrijven; over Nederlandstalige Caraïbische literatuur. Den Haag/Oranjestad: Leopold/Charuba
1988 Het nulde hoofdstuk van de Antilliaanse literatuur; koloniale poëzie in De Curaçaosche Courant. Oranjestad: Charuba
1994 Schrijven is zilver Spreken is goud; Oratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Dissertatie Universiteit Utrecht
1996 Beneden en boven de wind; literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Amsterdam: De Bezige Bij
Severing, R.
1979 Enkele aspecten van de roman ‘Bewolkt bestaan’ Tilburg: scriptie lerarenopleiding
Shrinivasi
1974 Wortoe d'e tan abra; bloemlezing uit de Surinaamse poëzie vanaf 1957.
Paramaribo: Bureau Volkslectuur
1977 Vrijgevig als altijd. Rotterdam: Futile D.F. Scheurleer
1914 Van varen en van vechten; verzen van tijdgenooten op onze zeehelden en zeeslagen, lof- en schimpdichten, matrozenliederen Derde deel 1697-1800.
's-Gravenhage: Martinus Nijhoff Smit, C.G.M. & W.F. Heuvel
1975 Autonoom, Nederlandstalige literatuur op de Antillen. Rotterdam:
Flamboyant/P Ruud Spruit
1988 Zout en slaven; De geschiedenis van de Westindische Compagnie Houten:
De Haan
David van der Sterre
1937 Zeer aemerkelijke reysen gedaan door Jan Erasmus Reining, meest in de West-Indien en ook in veel anderde deelen des werelds Herdruk en bewerking door L.C. Vrijman Amsterdam: Van der Kamp
Stuiveling, G.
1953 ‘Over de literatuur in de Nederl. Antillen; Radiolezing gehouden door Prof.
Dr G. Stuiveling voor Radio Rijksdelen Overzee’ De Westindiër I-20, juni 1957 ‘Nederlandse letteren in de Antillen.’ Schakels NA 27, p. 42-48 Theirlynck, Harry
1986 Van Maria tot Rosy, over Antilliaanse literatuur. Leiden: Caraïbische Afdeling Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde
Tournier, Luc.
1942 ‘Inleiding tot de literatuur van Curaçao’ De Stoep 7: 3-6 Veritatis Causa
1955 ‘Hoe men het taalprobleem in het Antilliaanse onderwijs niet mag stellen’
Christoffel I-1: 63-67 Peter Verton
1977 Politieke dynamiek en decolonisatie: de Nederlandse Antillen tussen autonomie en onafhankelijkheid. Diss. EUR
Jan Voorhoeve
1966 ‘Fictief verleden; de slaventijd in de Surinaamse bellettrie’ Nieuwe West-Indische Gids: 32-37
Jan Voorhoeve & Ursy M. Lichtveld 1975 Creole Drum
Wal, Andries van der & Freek van Wel
1980 Met eigen stem, herkenningspunten in de letterkunde van de Nederlandse Antillen. Den Haag: Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken
Walle, J. van de
1954 De Nederlandse Antillen: land, volk, cultuur Baarn: Het Wereldvenster 1974 Beneden de wind; herinneringen aan Curaçao Amsterdam: Querido's Uitgeverij b.v.
1975 Een oog boven Paramaribo. 1975 Een oog boven Paramaribo.
Walter, P.
1983 Op zoek naar contact; een poging tot situering van Boeli van Leeuwens roman ‘Een vreemdeling op aarde’ in de context der Curaçaos-Caraïbische literaire traditie Scriptie Tilburgse lerarenopleiding
Nelly Winkel
1955 ‘Het taalprobleem in het Antilliaans onderwijs’ Christoffel I-1: 68-78
De brug van Paramaribo naar Willemstad
Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005
Deel 1
Nederlands-Caribische literatuur
Inleiding: taal, cultuur en taalmigratie
De Nederlands-Caribische literatuur manifesteert zich voor het eerst aan het einde
van de achttiende eeuw, zet zich aarzelend en nog incidenteel voort in de negentiende
eeuw, kent weliswaar een aantal beoefenaars rond de laatste eeuwwisseling, maar
komt pas in de tweede helft van de 20
eeeuw tot echte bloei. Zodra er een drukpers
komt (Suriname 1772, Sint-Eustatius 1790, Curaçao 1812 - maar misschien al eerder)
verschijnen er ook de eerste nieuwsbladen. Deze bladen bevatten de vroegste literaire
voortbrengselen van kolonisten en creolen die plaatselijk geproduceerd, gedistribueerd
en geconsumeerd worden. In de tweede helft van de achttiende eeuw bloeide de
kolonie Suriname niet alleen economisch, maar ook cultureel. Er ontstond plaatselijk
toneelleven dat zich concentreerde rond enkele schouwburgen. In 1775 werd de
eerste geopend, een jaar later was er eveneens sprake van een schouwburg van het
joodse deel van de bevolking. ‘In de laatste jaren van de 18de eeuw kwamen te
Paramaribo tooneelgezelschappen als paddestoelen uit de grond,’ schrijft de
Encyclopaedie voor Nederlands West-Indië in 1916. Net als in het moederland in die tijd, was er een florerend genootschapsleven zoals een ‘Gezelschap van Geleerde Joodsche Mannen’ dat een geschiedenis van de kolonie publiceerde, er waren letterkundige verenigingen die almanakken en tijdschriften uitgaven, de eerste kranten verschenen. Kortom, een tijd van economische bloei voerde in zijn kielzog de culturele bloei mee. Hoewel een genootschap als ‘De Surinaamsche Lettervrinden’ slechts enkele jaren bestond (1785-1790) zijn de literaire producten in de vierdelige uitgave Letterkundige Uitspanningen (1785-1787) tot vandaag de dag bekend.
De eerste kolonisten-auteurs traden vanuit verenigingsverband als individu welbewust naar voren in de persoon van dominee J.G. Kals (1702 - ?), die ‘pleitte voor een vreedzaam en gelijkberechtigd samenleven tussen blanken en gekleurden’
in de kolonie (Lichtveld-Voorhoeve 1958: 126); de satirische dichter Hendrik Schouten (1745 - ?) die in 1772 een officieel interraciaal huwelijk aanging en in zijn gedichten tegen rasvooroordelen schreef; de pastorale dichter Paul François Roos (Amsterdam 1751 - Paramaribo 1805) en anderen. Ze vallen als beschrijvers van het
‘plantersleven en kristenijver’ te karakteriseren (Cairo 1984: 30).
Tegen deze bloei stak het literaire leven op de eilanden magertjes af, al verschenen er vanaf 1790 ook in Sint-Eustatius, en vanaf 1812 op Curaçao de eerste kranten met daarin de vroegste koloniale literatuur en ontstonden er even later eveneens
letterkundige genootschappen in de vorm van toneel- en leesverenigingen, hun impact lijkt heel wat geringer dan in Suriname. Er is uit die tijd dan ook geen op de voorgrond tredende auteur van de eilanden bekend.
De eerste kolonisten-auteurs schreven voornamelijk in de moederlandse traditie wat de vorm en de inhoud betreft, maar gaven zich bij tijd en wijle toch over aan een lokale onderwerpskeuze, zodat zij de vroegste blik van binnenuit op het koloniale leven gaven. Zij verwoordden het rolbevestigende standpunt van de kleine, blanke elitegroep, van het establishment. Zo wordt er over het volk geschreven dat in de geschreven literatuur zelf nog geen eigen stem heeft. Echter wel in de orale literatuur, maar die vond niet in het Nederlands plaats.
Een tweede moment van Nederlands-Caribische literatuur onstaat in de decennia na de Emancipatie van 1863, rond de laatste eeuwwisseling in Suriname. Terwijl de literair-culturele bloei zich in die tijd op Curaçao in het Spaans ontplooide, schreven in Suriname een tiental auteurs in het Nederlands. Het demonstreert de divergerende ontwikkeling van de talen in de twee West-Indische kolonies. Suriname ontwikkelt in zijn veeltaligheid het Nederlands. Op de eilanden slaagt de taal van het moederland er nooit in écht wortel te schieten; Engels, Spaans en Papiamento domineren daar.
Ondanks dit taalverschil zien we velerlei overeenkomst tussen de auteurs uit beide landen, die eerder als ‘dichterlijke naturen’ dan als volwaardige literaire auteurs gekarakteriseerd kunnen en moeten worden. Hun gedichten zijn vaak niet veel meer dan rijmelarijen, maar hun populariteit was groot, mede omdat ze hun veelal humoristische en satirische werk bij allerlei gelegenheden zelf op knappe wijze wisten voor te dragen. Zij maakten gebruik van het populaire medium feuilleton in de krant.
Ze richtten zich op de actualiteiten in de maatschappij waarvan ze een gewaardeerd deel uitmaakten. Zij schreven over allerlei aspecten van hun land, zoals over belanrijke historische gebeurtenissen, over sociale misstanden, zij klaagden aan of bespotten in proza en poëzie.
Hoewel Thea Doelwijt in haar uitgave Geen geraas en getier in 1975 aandacht
voor deze auteurs vroeg, moet geconstateerd worden dat ze tot nu toe veel te weinig
bestudeerd werden. Te noemen vallen Kwamina, F.H. Rikken, E.J. Bartelink, J.S.
Samuels, A.W. Marcus, J.G. Spalburg, R.D. Simons, G.T. Rustwijk en J.C. Kruisland.
De eerste echte auteurs die een literair oeuvre van hoge kwaliteit zullen opbouwen worden rond de eeuwwisseling geboren. Onder hen zijn de tot nu wel als de twee grootste auteurs die de Nederlands-Caribische literatuur heeft voortgebracht, de Bonaireaan Cola Debrot (1902-1981) en de Surinamer Albert Helman (1903-1996).
Naast deze twee dienen van Suriname M.Th. Hijlaard (1890-1979), Anton de Kom (1898-1945) en Wim Bos-Verschuur (1904-1985) genoemd te worden. De Antilliaanse eilanden bezitten in deze tijd enkele schrijvers die in het Papiamento en Spaans schreven. Ook in deze tijd manifesteert zich het echte Antilliaanse talent nog niet in het Nederlands. Naargelang hun talent produceren deze auteurs óf heimat-literatuur voor eigen parochie óf werk van internationale allure. De besten onder hen zijn kosmopoliet en bewegen zich met gemak in diverse talen en culturen. Zij zijn degenen die de Nederlands-Caribische literatuur geïnitieerd hebben en haar op internationaal niveau hebben getild.
Zowel Cola Debrot als Albert Helman leefden het grootste deel van hun leven in Europa en analyseerden de gevolgen van de koloniale geschiedenis voor hun persoonlijke leven en hun positie temidden van de multi-raciale bevolkingsstructuren in hun landen van herkomst. Ze richtten zich daarbij op een Europees leespubliek en vonden zo aanvankelijk een plaatsje als ‘exotische’ schrijvers binnen de Europees-Nederlandse context. Albert Helman pleitte in zijn debuutroman Zuid-Zuid-West (1926) voor meer aandacht voor de oorspronkelijke Indiaanse bewoners van Surinames binnenland: ‘Alle koloniaal bezit is vrijwillig op zich nemen van een plicht... Indien gij slechts wist hoe schoon dit land is, hoe innig het leven daar... Mijn arm, arm land...’ (112) Cola Debrot bepaalde in zijn debuutroman Mijn zuster de negerin (1935) de positie van de witte ten opzichte van de gekleurde Curaçaoenaar; zijn antwoord was dat ze door de historische banden als familie met elkaar verbonden zijn. Beide auteurs bouwden een groot oeuvre op, maar bleven in eigen land lange tijd eenzame voorlopers die nauwelijks weerklank of waardering vonden. Maar met hun analyse van de Caribische mens in zijn multi-raciale samenleving, diens houding ten opzichte van zijn specifieke geschiedenis, en de migratie waren er drie dominante thema's voor de volgende decennia gegeven.
Een volgende generatie zal in de auteurs Rudy van Lier (1914-1987), Hugo Pos (1913), René de Rooy (1917-1974), Oda Blinder (1918-1969), Boeli van Leeuwen (1922), Jules de Palm (1922), Tip Marugg (1923), E. Bruma (1925), Shrinivasi (1926), Charles Corsen (1927-1994), Bernardo Ashetu (1929-1982) een aantal grote talenten voortbrengen.
In de daarna volgende generaties groeit de Nederlands-Caribische literatuur exponentieel en vallen er zoveel namen te noemen dat het onbegonnen werk is om ook maar enigszins volledig te willen zijn. Tot de grootsten horen ongetwijfeld R.
Dobru (1935-1983), Bea Vianen (1935), Frank Martinus Arion (1936), L.H. Ferrier (1940), Astrid H. Roemer (1947), Ellen Ombre (1948) en Edgar Cairo (1948).
Voorlopig lijken nog geen jongere auteurs het niveau van deze generatie te evenaren, laat staan te overtreffen. Het dominante thema van hun werk is een grondige analyse van de traditioneel gesegmenteerde, multi-raciale maatschappij, waarin de gekleurde en zwarte mens numeriek, de witte mens echter sociaal-economisch domineerde.
Meervoudige migratie
De Caribische mens is een migrant. De witte mens is vanuit de Oude Wereld gekomen als ontdekkingsreiziger en werd vervolgens vrijwillige kolonist en settler in een nieuwe wereld. In zijn veroveringsdrang en goudzucht moordde hij de autochtone Indiaanse mens uit of deporteerde hij deze naar de winstgevende mijnen. Even later kwamen de joden als balling en vluchteling vanwege de vervolgingen van de inquisitie. De zwarte mens werd geroofd en gekocht en tijdens een mens-onterende middle passage in slavernij vanuit het Zwarte Werelddeel als een stuk spierkracht naar de Nieuwe Wereld getransporteerd. Blank kapitaal en kader buitten zwarte arbeid uit. Uit allerlei delen van de wereld kwamen kleinere immigrantengroepen.
Handel, plantages en slavernij - dat waren de historische constituenten van de Nederlandse wingewesten in De West. Toen in 1863 de emancipatie van de slaven een feit werd, loste Suriname het tekort aan werkkrachten op door het importeren van Hindostaanse contractarbeiders uit Brits-Indië en Javanen uit Oost-Indië. In de twintigste eeuw vestigden de multi-nationals Shell en Lago op Curaçao en Aruba hun grote raffinaderijen, de Alcoa en Billiton hun mijn-maatschappijen in het bauxietrijke Suriname. Dat had een aanzienlijke import van buitenlandse
arbeidskrachten tot gevolg. Door de unieke cultuurmenging van Europese, Afrikaanse en Aziatische elementen die de oorspronkelijke Indiaanse cultuur verdrongen of vervingen, maar waarvan zich echter zekere resten handhaafden, ontstond er een multi-raciale, multi-culturele en multi-linguale samenleving.
Naast deze immigratie van buiten is er altijd sprake geweest van interne
werkmigratie. Armoede thuis en rijkdom elders waren daarbij de push- en pullfactoren.
Wie dat niet meer zag zitten emigreerde naar de voormalige Europese moederlanden, naar Canada of de Verenigde Staten. Zo is de Caribische mens nomadisch op weg naar elders, maar voelt hij blijvende verbondenheid met het (ei)land van zijn geboorte.
De schrijvers van deze contreien maken dit migratieverschijnsel dikwijls tot thema van hun werk. Ook van de Nederlands-Caribische literatuur is het een van de centrale thema's.
De Caribische auteur die niet fysiek migreert, wordt met zijn Nederlandstalige werk in elk geval tot migrant in de taal. Het Nederlandstalige onderwijssysteem heeft in feite van elke inwoner van de Nederlandse Cariben een geestelijke migrant gemaakt.
Wie in het Caribisch gebied het Nederlands tot moedertaal heeft, migreert in die zin dat hij zich met zijn werk richt op uitgevers in Nederland, op Nederlandse critici en Nederlandse kopers en lezers. Hij zou als een ‘institutionele migrant’ gekarakteriseerd kunnen worden. Daarnaast is migratie dikwijls het inhoudelijke thema van het literaire werk. Zo is er steeds de spanning tussen het lokale en het globale, tussen het persoonlijke beleven en het algemene - ook voor de zich kosmopoliet of universalist voelende auteur. Maar wordt in dat spanningsveld vaak niet de beste en de meest interessante literatuur geboren?
Migratie in de taal
Schrijvers van Suriname en de Nederlandse Antillen zijn multi-linguaal - niet alleen in hun dagelijkse leven, maar eveneens in hun literaire werk. Het is in feite
uitzonderlijk als een auteur zich van niet meer dan een taal bedient. Hij schrijft zijn
poezie bijvoorbeeld in zijn moedertaal Papiamento, Sranan of Sarnami, vervolgens
een roman in het Nederlands. Schrijven en publiceren in het Nederlands is voor een
schrijver van Suriname en in elk geval van de Nederlandse Antillen of Aruba geen
vanzelfsprekendheid maar een bewuste keuze. Vaak is het Nederlands een tweede taal die pas op school geleerd werd. Dat de taal fundamenteel voor een eigen cultuur in een jonge natie is verwoordde Lou Lichtveld: ‘Een volk zonder taal is
onbestaanbaar, een volk zonder nationale taal, met slechts talen - het opperste, diepste, meest intensieve communicatiemiddel - van minderheden, blijft in zichzelf verdeeld, en kan nooit ofte nimmer een natie vormen.’ (Vrij Nederland 30 november 1974)
In heel wat literair werk manifesteert zich een haat-liefde-relatie met het Nederlands of wrikt de auteur aan de normen van het ‘Noordzee-Nederlands’. Albert Helman laat aan het eind van zijn grote historische studie over zijn moederland De foltering van Eldorado in navolging van Shakespeare: The Tempest de slaaf Caliban aan het woord tegen zijn meester Prospero: ‘Gij hebt mij taal geleerd, en hiervan profiteer ik, om te kunnen vervloeken. De rode pest mag je oprotten omdat je mij je taal geleerd hebt.’ (467) In zijn eigen literaire werk heeft de auteur Helman de Nederlandse taal niet aflatend als protest tegen Nederland gebruikt. In Het eind van de kaart vraagt hij zich het nut van zijn kennis van het Nederlands af, als hij in het binnenland van Suriname enkele land- en rasgenoten - Indianen - ontmoet: ‘Stom van me, niet meer dan vijf of zes terloops opgepikte Oayana-woorden te kennen. Hier zat ik met al mijn aan Ulfila's Gotisch en Panini's Sanskriet verdane jaren, en met mijn buik vol Ruusbroeck's middelnederlands. Om van mezelf te kotsen.’ (87) De dichter Shrinivasi is wat milder en betrekt de taalsituatie meer op de Surinaamse auteur zelf als hij in Vrijgevig als altijd dicht:
‘In het nederlands schelden wij jullie uit in het nederlands zeggen wij
weg met het nederlands geef nou eens een groter bewijs van onze gespletenheid’ (28)
De Arubaanse dichter Frank Booi schrijft in ‘Wij meertaligen’ uitgebreid over het probleem van de vervreemding die het onvermijdelijke gevolg is van individuele multi-lingualiteit in een situatie van maatschappelijke diglossie. Hij verwoordt het thema functioneel in een kreupelvers:
‘de stembanden zwaar melaats van de tweespalt in mijn taal tong en huig en al
het voelen van het bloed kreupel wij vervreemden
ons zaad met beelden spreken nimmer verlost van spraakverwarring de evenvele zinnen uit Babylon denken en gevoelen
niet eens dezelfde frekwentie denken in blank vol witte zinnen voelen vol vuur zo rood
en dan nog het lijden
en alle verscholen sentimenten ieder de tolk van zichzelf ieder gespierd gevoelen achter manke gedachten’
De Antilliaanse dichter Frank Martinus Arion, die Nederlands studeerde en bovendien
groot voorvechter van zijn moedertaal Papiaments is, schrijft over de meertaligheid,
die hij met ras in verband brengt:
‘Negers hebben eigenlijk geen taal Zij doen maar alsof zij spreken.
Zij lenen in het land van hun inwoning Enkele voor de hand liggende woorden Om hun behoeften mee te doen.’ (Ruku I-6: 27)
Het valt hem moeilijk met de lezer via het Nederlands - de taal die ik leende - in contact te treden:
‘Ik ben droevig omdat ik vooruit ben Veel te ver vooruit en veel te ver alleen.
Ik heb te veel ervaring voor dit goddeloze domein voorbij alle woorden.
De taal die ik leende
verschraalt in deze temperatuur op mijn lippen, blijft liever bij haar eigen mensen achter - en als de taal jou in de steek laat
is het, zoals ik eerder opmerkte, nauwelijks ergens uit te houden.
De hollandse mensen zijn te zwaar om in een twee drie hierheen te vervoeren.
Zodat ik alleen ben en niets dan sterren zie.
Niets dan mijn eigen fantasie Al spreek ik redelijk hun taal.
Daarom ga ik altijd weer terug, beschaamd, stapvoets en vol twijfel - in feite is er
geen enkele andere keus - maar ik doe alsof ik dat doe om op adem te komen.’ (Avenue literair november 1980: 231)
De Surinaamse dichter Frits Wols ziet hoe hij vervreemdt van zijn eigen kinderen die in Nederland hun moedertaal Sranan Tongo kwijtraken. In de bloemlezing van Shrinivasi Wortoe d'e tan abra schrijft Frits Wols:
‘ik zie mijn kinderen opgroeien in dit kultuurland ik
hoor mijn kinderen praten in dit hypergeorganiseerde land ik voel mijn kinderen denken in het nederlands en ik kijk berustend toe
maar als ik “kon dja” roep en mijn kleine kijkt verbaasd en ik “gowe” roep en mijn kleine giechelt vreemd als ik rood zeg en
mijn kleine meid van zeven gorgelt alsmaar “gggood”
dan lust ik plotseling een pils’ (63)