• No results found

Bulletin WKO IN BEWEGING. In beweging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bulletin WKO IN BEWEGING. In beweging"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IN BEWEGING

Bulletin 2019 - n ummer 99 ISSN: 1572-1655

WKO

Werkverband Kerkelijk Opbouwwerk

(2)

In beweging

Dat is kenmerkend voor kerkopbouw. Kerkopbouw bedoelt het op gang brengen en begeleiden van processen, die gericht zijn op het functioneren van de gemeente, in een bepaalde situatie overeenkomstig haar mogelijkheden en naar haar roeping en van processen, die gericht zijn op de vorming van aan dat functioneren adequate structuren. Een oude omschrijving van Firet (VU, Amsterdam, in 1986). Later is dit door Jan Hendriks verder uitgewerkt. En René Erwich, ons oud-bestuurslid, formuleert geactualiseerd:

‘Gemeenteopbouw kan verstaan worden als een veranderingsproces of vernieuwingsproces in een plaatselijke gemeente dat behulpzaam is bij het herstel van de relevantie, geloofwaardigheid en integriteit van die betreffende gemeente op grond van het evangelie. In het proces worden de twee fundamentele gestalten van de gemeente (de ideale en de feitelijke) opnieuw met elkaar verbonden en geïntegreerd. De vooronderstelling hierbij is dat het feitelijke gemeenteopbouwwerk de kwaliteit van het gemeenteleven beïnvloedt en daardoor het uitleven en uitwerken van het missionaire wezen stimuleert’(in: Veelkleurig verlangen, 2008, Boekencentrum, Zoetermeer).

Uit beide omschrijvingen blijkt, dat kerkopbouw te maken heeft met twee disciplines, namelijk theologie en agogiek. Een spanningsvol tweetal. In kerkopbouw is het de kunst om die spanning erin te houden en juist te benutten. Dat zet een parochie in beweging.

Specifieke van kerkopbouw

Waarom deze opmerkingen over kerkopbouw? Ik merk dat het specifieke van kerkopbouw onduidelijk gaat worden. In opleidingen dreigt kerkopbouw ingewisseld te worden voor samenlevingsopbouw.

Kerken verdwijnen en parochies worden kleiner. Wat is dan nog de relevantie van kerkopbouw? Mijns inziens kun je in kerkopbouw veel gebruik maken van agogische benaderingen die ook in samenlevingsopbouw een rol spelen. Maar het specifieke is toch de theologische component, de theologische reflectie.

IN DIT NUMMER ‘IN BEWEGING’

Woord Vooraf ‘In beweging’

Nico Belo. Pag. 2

Studiedag kerk tussen instituut en beweging pag. 4

Overzicht jaarprogramma 2019 Pag. 4

Het woord dat liefde ademt Stefan Mangnus O.P. Pag. 5

Is er een Protestantse performance?

Kees van Ekris. Pag. 7

Kerk tussen instituut en beweging - In de kerk hebben instituut en beweging elkaar nodig Arjan Plaisier. Pag. 10

Dorpskerken in beweging Jolanda Tuma. Pag. 14

Paraplu’s van Orthodoxie Paul Vermeer. Pag. 17

Plezier beleven aan taaie kwesties Nico Belo. pag. 20

Veranderen vraagt moed en vertrouwen Nynke Dijkstra. pag. 24

Hoe houden we alle ballen in de lucht en nog veel meer… - Een taaie kwestie-casus uit de praktijk Lydia Roosendaal. pag. 28

WKO-studiegroep nieuw kerkzijn platteland afgerond

Jack Steeghs. pag. 30

Boekbespreking: ‘De reli-ondernemer, gids voor eenheilzame business’.

Lydia Roosendaal. pag. 34

‘God ik wil groei!’

Laura de Vries. pag. 35 Kort binnen

Arianne Lodder. pag. 38 Terug naar de kern Pag. 39

NICO BELO

WOORD VOORAF

(3)

In dit nummer treffen we artikelen aan uit de disciplines van de theologie en agogiek: artikelen over preken, over de kerk als instituut en/of beweging, de kerk op het platteland, op het dorp, veranderingsprocessen als taaie kwesties, een klimaat om te komen tot veranderingen, de groei-ers en bloei-ers onder de kerken, de identiteit en rol van de professionele begeleider.

Lees- en denkstof genoeg. Sommige artikelen vragen een geconcentreerd lezen, andere lees je zo weg. Betrek na lezing van de artikelen de theologische en agogische componenten eens op elkaar. Waar scherpt het je dan aan in je denken over kerkopbouw?

Gemeenteopbouw rondom het Woord

De artikelen over preken roepen bij mij de herinnering op aan een stroming, die – in de jaren ’90 van de vorige eeuw – is overgewaaid naar orthodoxe

protestantse gemeenten in Nederland. Deze stroming is in Duitsland gestimuleerd door Christian Möller (Theologische faculteit in Heidelberg). Zijn ‘Gottesdienst als Gemeindeaufbau’ (Göttingen, 1988) of de Nederlandse versie ‘Gemeenteopbouw rondom het Woord’ is een

tegenreactie op de sterke bureaucratische benadering in de volkskerk in Duitsland. Het antwoord op kerkverlating is: een goede organisatie van de kerk. De structuur van de kerk is dan belangrijker dan de inhoud.

In Nederland heeft Möller navolging gekregen van Luttikhuizen (met zijn boek ‘Bouwvakkers en boeren’ en Te Velde (Theologische Universiteit Kampen) met zijn werkboeken ‘Gemeenteopbouw’.

Creatura verbi

De stellingname van ‘Gemeenteopbouw rondom het Woord’

is dat de gemeente een ‘creatura verbi’ is. De gemeente wordt gecreëerd door de verkondiging van het Woord.

De Geest van God is de handelende persoon. Het Woord en de sacramenten zijn instrumenten. In de praktijk van kerkopbouw worden dan drie dimensies onderscheiden: een liturgische (in de eredienst), een pedagogische (kinderen worden gedoopt en moeten onderwezen worden) en een diaconale dimensie (na het Avondmaal ga je dienend de wereld in).

Terug naar de kern

Duidelijk wordt dat door de ontwikkelingen in de samenleving en kerken steeds meer behoefte is om – met Hendriks te spreken – terug te keren tot de kern van kerk zijn en daarmee van kerkopbouw. Helpt een specifieke benadering in kerkopbouw hierbij? Of dreigt zo’n benadering toch weer een model te worden en ligt verstarring op de loer?

Nieuw redactielid

Met vreugde kan ik melden dat de vacature van Nelleke ten Wolde snel opgevuld is door de komst van Evelien Reeuwijk. Evelien werkt sinds kort in de parochies in Raalte en Deventer en omgeving, nadat ze ruim 12 jaar gewerkt heeft in het pastoraal team van de 3 parochies in Zwolle, Kampen, oostelijk Flevoland en Steenwijkerland. Vanuit een interview, dat te lezen valt op de site van de H. Norbertusparochie, ontdek ik dat Evelien affiniteit heeft met ‘gemeenteopbouw rondom het Woord’. ‘God present stellen, het Woord toegankelijk maken en zo nabij mogelijk en verstaanbaar maken, zodat je er zelf in kunt staan, ermee kan leven en werken.’

De ontmoetingen na de vieringen zijn kerkopbouwend!

Kerkopbouw noemt ze liever ‘pastorale veranderkunde’.

‘Bij opbouwen denk je aan maken, bouwen, groter, meer, beter…(…). Het gaat om een andere vorm van kerk-zijn, van geloofsgemeenschap zijn. De toekomst van de kerk in ‘veranderkunde’ gaat om een kerk van de toekomst.’

Deze wijsheid zet ze in bij het opbouwwerk in Raalte- Deventer en omgeving én in ons bulletin. Welkom Evelien!

(4)

STUDIEDAG KERK TUSSEN INSTITUUT EN BEWEGING

OVERZICHT JAARPROGRAMMA 2019

Op 4 oktober jl. was de studiedag van het WKO gewijd aan de opbouw van de sociale gestalte van kerk, onder de titel

“Kerk tussen instituut en beweging”. In de uitnodiging van deze dag werd dit onderwerp als volgt ingeleid:

“In veel discussies over gemeenteopbouw is de spanning rond dit actuele onderwerp direct voelbaar: instituut versus beweging. Vanouds duiden deze termen op het onderscheid tussen de statische en de dynamische gestalte van kerk.

Tegenwoordig duikt dit begrippenpaar ook veelvuldig op in een context van spanning tussen verschillende kerktypen.

Dan wordt gewezen op het verval van de gevestigde kerken en het succes van evangelische bewegingen. Of op de verschuiving van lokale kerkgemeenschappen naar meer mobiele kerkplekken.

‘Maar staan deze kerngestalten van kerk wel zo lijnrecht tegenover elkaar? Wat valt daarover vanuit praktische theologie en empirisch onderzoek te leren met het oog op structuren en processen van gemeenteopbouw? En hoe verhoudt de hedendaagse discussie over de wisselwerking tussen gestolde en vloeibare religie zich tot de kern van de

zaak: de doorwerking van het evangelie in onze tijd?’

De inleidingen op deze studiedag werden verzorgd door Arjan Plaisier (oud-scriba PKN) en Paul Vermeer (religiewetenschapper Radboud Universiteit Nijmegen) en kunt u in dit bulletin terug lezen.

• Donderdag 21 maart: studiemiddag

‘Terug naar de kern’ 13.00 uur - 16.00 uur i.s.m. Dienstencentrum PKN

• Donderdag 19 september:

studiemiddag 13.00 uur - 16.00 uur i.s.m. Dienstencentrum PKN (n.t.b.)

• Donderdag 21 november (GEWIJZIGDE DATUM!!!):

studiedag en ledenvergadering (tijd, locatie en thema n.t.b.)

(5)

STEFAN MANGNUS O.P.

HET WOORD DAT LIEFDE ADEMT

Toen paus Franciscus in 2013 zijn eerste grote document publiceerde, gaf hij die apostolische exhortatie1 de titel

“Evangelii Gaudium”, mee: de vreugde van het evangelie.

In dat document presenteerde hij het programma voor zijn pontificaat: een kerk die niet in zijn schulp blijft zitten maar erop uit gaat, die arm is met de armen, die als geheel het evangelie verkondigt en die dat met vreugde doet, vanuit het oude idee dat het goede zich altijd wil meedelen. Een van de meest verrassende zaken in die exhortatie was dat paus Franciscus uitvoerig stil stond bij de preek als middel tot evangelisatie, in een tweetal paragrafen vol met theologische achtergrond en praktische aanwijzingen voor de predikant.

‘Ik begin dit artikel met Evangelii Gaudium om de context aan te geven voor verkondiging in de kerk: de preken die we houden maken deel uit van de vreugde van het evangelie, een vreugde die gedeeld wil worden.

In wat volgt wil ik vanuit dit uitgangspunt enkele reflec- ties delen over de plaats van de prediking voor de kerk

van onze tijd.’

Schoonheid als verkondiging

Een element dat me van belang lijkt voor de prediking in onze tijd, is om ons denken over preken niet te beperken tot het gesproken of geschreven woord. Als het waar is dat heel de kerk het evangelie verkondigt, dan doet zij dat op zo veel meer manieren: door haar handelen, door haar presentie bij mensen, door haar zichtbaarheid, door muziek en beelden. Ik wil in het bijzonder de aandacht vestigen op non-verbale manieren van prediking, niet omdat we in een beeldcultuur zouden leven, zoals zo vaak gezegd wordt. Het gaat me er ook niet om, om een tegenstelling te suggereren tussen woord en beeld, zoals dat soms gedaan wordt met een uitdrukking als “een beeld zegt meer dan duizend woorden.” De tegenstelling

die deze uitdrukking suggereert lijkt me niet waar: een beeld zegt niet meer dan duizend woorden. Een goed beeld kan veel oproepen, ook zaken die moeilijk onder woorden te brengen zijn, maar net zoals woorden zijn ook beelden altijd multi-interpretabel, en vaak hebben we context nodig willen we een beeld beter gaan verstaan: daarom zetten we een toelichtend zinnetje onder een foto in de krant en een bordje bij een schil- derij in een museum. Woorden en zichtbare tekens zijn op hun sterkst wanneer ze elkaar versterken, zoals we ook weten uit de sacramenten, die immers ook altijd een combinatie zijn van woord en zichtbaar teken.

Dat ik de aandacht richt op de non-verbale manieren van prediking heeft te maken met een opmerking die paus Franciscus in Evangelii Gaudium maakt over waarheid, goedheid en schoonheid. Dat preken te maken heeft met waarheid, lijkt vanzelfsprekend: daarom argumenteren we in onze preken, gaan in op bezwaren die zouden kunnen klinken, bedrijven we apologetiek als dat nodig is.

Dat preken te maken heeft met goedheid, is ook Op basis van Evangelii Gaudium van paus Franciscus

presenteert Stefan Mangnus de preek als een delen van Gods Woord dat door zijn aantrekkingskracht de kerk opbouwt.

(6)

onomstreden: daarom komen er in preken zo vaak ook ethische kwesties ter sprake. Maar, zo schrijft paus Franciscus: “Christus verkondigen betekent laten zien dat geloven in Hem en Hem volgen niet alleen iets is dat waar en juist is, maar ook mooi, dat in staat is het leven te vullen met een nieuwe glans en diepe vreugde, ook te midden van beproevingen.”2 Het lijkt mij voor de verkondiging van belang om te zoeken naar hedendaagse vormen van schoonheid, om een reden die paus

Franciscus op een andere plek in Evangelii Gaudium noemt: “De kerk groeit niet door proselitisme, maar door aantrekkingskracht.”3 Wil de prediking mensen kunnen raken, dan zal in de kerk ook een schoonheid te vinden moeten zijn die aantrekt, niet als esthetiek omwille van de esthetiek alleen, maar omdat het schone verbonden wil zijn met het ware en het goede. Juist op dit punt is er een wereld te (her-) ontdekken: hoe we onze kerken tot aantrekkelijke plaatsen maken waar ook hedendaagse vormen van schoonheid een plaats kunnen hebben, en hoe we nieuwe vormen van aantrekkelijke prediking kunnen vinden, ook (maar zeker niet alleen) in de digitale wereld.

Het Woord dat liefde ademt

De opmerkingen over non-verbale vormen van prediking zijn bedoeld als een aanvulling op, niet als een relativering van de vormen van prediking waarbij we woorden gebruiken, de preek in de liturgie op de eerste plaats.

Hoe zou dat ook kunnen? Het hoort tot de kern van het christelijk geloof om te geloven dat God hemel en aarde schiep door zijn Woord, dat het Woord van God voor al onze woorden uitgaat, dat dat Woord zijn eerste

‘vertaling’ krijgt in de schepping, tot mensen gesproken heeft door de profeten en zelf helemaal mens geworden is in Jezus Christus. In zijn Summa Theologiae beschrijft Thomas van Aquino dit Woord als Verbum spirans amorem, ‘het Woord dat liefde ademt’4. Dit Woord horen is niet een louter intellectuele activiteit. We kunnen dit Woord niet horen zonder Hem te ontvangen, zonder het ruimte te geven om in ons te wonen en de gave van zijn Heilige Geest in ons hart te planten. Dit Woord van God ademt liefde, zodat zij die het Woord ontvangen zelf gaan spreken en niet alleen horen, zodat zij zelf gaan liefhebben en niet alleen liefgehad worden.

Preken betekent allereerst dat Woord dat liefde ademt

zelf ontvangen, en het vervolgens doorgeven. In die zin, en met de opdracht in ons hoofd om altijd bereid te zijn verantwoording af te leggen van de hoop die in ons leeft (1 Petr 3,15) kan de preek omschreven worden als ‘herinnerde hoop’: de prediker luistert naar de hoop die in hem- of haarzelf leeft, en die een concrete kleur krijgt door de lezing(en) uit de Schrift waarover gepreekt wordt.5 Dat vraagt erom tijd door te brengen met die lezing, om niet te snel iets uit de lezing te lichten, maar tijd te nemen om te luisteren: “Men wijdt

belangeloos en zonder haast alleen maar tijd aan dingen en personen die men liefheeft; en hier gaat het erom God te beminnen, die heeft willen spreken.”6 Wie zo luistert naar en studeert op de Schrift, wie luistert vanuit de vraag “Hoe is deze Schrifttekst ‘evangelie’, goed nieuws?” die gaat gevoel krijgen voor de synthese van het evangelie. Een laatste keer paus Franciscus: “Waar jouw synthese is, daar is je hart”. “Jouw hart weet dat het leven niet hetzelfde is zonder Hem, dus wat jij hebt ontdekt, wat je helpt te leven en hoop geeft, dat is wat je de ander moet meedelen.”7 Daar waar het evangelie doorleefd gelezen is, daar ontstaat prediking die aanspreekt.

Tot slot

Een prediker werkt met een mysterie dat een schoonheid heeft voorbij al onze taal, en zoals ons preken begint met de stilte waarin we naar het Woord luisteren, zo heeft het de stilte van de contemplatie tot doel, het eenvoudig bij God verblijven om ons aan zijn aanwezigheid te laven. Daar waar mensen dit door de prediking (in welke vorm dan ook) ervaren, is het niet wij die spreken, maar de Geest van God die door ons spreekt (Mt 10,20), daar wordt preken tot een spreken dat de kerk opbouwt.

Stefan Mangnus is dominicaan en theoloog. In het verleden heeft hij gewerkt als pastoraal werker en bisschoppelijk gedelegeerde voor catechese en katholiek onderwijs in het bisdom Groningen- Leeuwarden. Hij werkt aan een proefschrift over het commentaar van Thomas van Aquino op het Johannes-evangelie, en maakt deel uit van de communiteit van de dominicanen in Rotterdam (www.

dominicanen010.nl).

2Evangelii Gaudium, 167.

3Evangelii Gaudium, 14.

4Thomas van Aquino, Summa Theologiae Ia q.43 art 5, ad 2. Zie voor wat volgt Vivian Boland O.P., ‘Boring God, Theology and Preaching’, in: Michael Monshau, O.P., The Grace and Task of Preaching, Dublin 2006, pg. 52-70.

5De term ‘herinnerde hoop’, ‘erinnerte Hoffnung’, ontleen ik aan Ulrich Engel, Gott der Menschen, Wegmarken dominikanischer Theologie, Ostfildern 2010, pg. 49.

6Evangelii Gaudium, 146.

7Respectievelijk Evangelii Gaudium, 143 en 121

(7)

KEES VAN EKRIS

In het literaire tijdschrift ‘Liter’ houdt de schrijver Abdelkader Benali een dagboek bij. Hij is met zijn vader in Tanger, en schrijft over wat hij ziet, het straatbeeld, zijn ouders, de drukte, de kleuren, en in een prachtige passage schrijft hij ook over het reciteren van de Koran door een jonge imam. Die imam is de aanstaande echtgenoot van een nichtje van Benali, (en hij kent hem eigenlijk vooral in een Real Madrid-shirtje), maar als hem tijdens een verjaardag gevraagd wordt om de Koran te reciteren, wordt de jongen zienderogen onderdeel van een retorische traditie. Er gebeurt iets met hem: met zijn concentratie, zijn houding, zijn devotie en zijn stem. Die stem krijgt een diepte en een timbre waarin een eeuwenoude traditie resoneert.

Ter gelegenheid van het verschijnen van het boek

‘Over God gesproken. De preek in theorie en

praktijk’ van Gerrit Immink, hield Kees van Ekris tijdens de studiemiddag over de preek op 20 september een lezing over de preek als performance.

Ik herken zo’n beschrijving: ik herken als protestant het respect en de liefde voor heilige teksten. Ik herken het als ervaring in kerkdiensten: dat het mij meeneemt wanneer ik merk dat iemand met toewijding en kunde het woord neemt, een heel oud woord dat een nieuw woord kan worden. Iemand die mij aanspreekt als medemens, medegelovige en ambtsdrager, en mij zo een traditie van geloven intrekt. Ik herken in Benali ook de generatiegenoot die de slordigheid in taal zo zat is, en daarom verlangt naar schoonheid en transcendentie in taal, en dat het reciteren van heilige teksten je daarom troost en meetrekt.

Deze hoge taal over de preek en de kerkdienst heeft het moeilijk vandaag de dag. Liturgie, Bijbeltaal en prediking moet het liefst in ‘zo gewoon mogelijke taal’.

Toch zou ik willen reflecteren over de eigen kracht van een protestants denken over performance. Protestants, niet als een stoffige traditie die het moderne discours over performance niet aankan, maar als een traditie die een verademing is.

‘Ik doe dat aan de hand van drie observaties:

performance als articulatie, performance als dienst aan de gemeente en performance als gevecht.’

#1 Performance als articulatie

In het begin van zijn boek ‘Over God gesproken’, schrijft Prof. Gerrit Immink een schitterende passage over protestantisme. ‘Diep in de protestantse ziel leeft de overtuiging dat de dingen tussen God en mens uitgezegd kunnen worden. Het leven van de mens, de motieven en overwegingen, de gezindheid van het hart, het verlangen en de strevingen, angst en vrees, overgave en vertrouwen, het kan verwoord en meegedeeld worden aan onze medemens. Maar ook over God kunnen wij spreken en we kunnen elkaar deelgenoot maken van Gods liefde en genade. In beeldende taal spreken we over de verhevenheid en de nabijheid van God. In poëzie en lied bezingen we de Naam van God. Metaforen en

IS ER EEN PROTESTANTSE PERFORMANCE?

Performance als articulatie, als dienst en als gevecht

(8)

verhalen brengen geheimenissen tot leven. Het

protestantisme is primair een godsdienst van het Woord.’

In het protestantisme wordt de omgang met God niet het mysterie ingetrokken, maar het mysterie wordt tastenderwijze verwoord in taal.

‘Je kunt zeggen: performance in het protestantisme is primair articulatie: het kunnen uitzeggen van de dingen

die tussen God en mens leven.’

Het is een traditie met een enorme reikwijdte en diepte aan taal die zoveel soorten kennis, inzicht en stemmingen benoemen kan. Doordat ik in die traditie leef, krijg ik taal over die vreemde vijandige kant in mij naar God toe, maar ook taal voor het diepe verlangen naar Hem. Je krijgt taal voor de klacht, voor de toe-eigening, voor het

‘druisen van vreugde’. Het is een traditie die complexiteit aankan. Het is een intellectuele traditie: je kunt leren te verwoorden wat amper te zeggen is, en het is tegelijkertijd een rijke traditie qua gevoelsleven. De prediker als performer is leerling in deze traditie, en hij/zij bemiddelt en ontsluit deze bronnen.

Het mooie van deze traditie is dat jezelf niet hoeft door te strepen: de persoon doet ertoe. Tegelijkertijd maakt zo’n grote traditie je eigen persoon ook dienstbaar.

T.S. Eliot schreef dat de artistieke emotie ‘onpersoonlijk’

is. Hij bedoelde daarmee: ‘Kunstenaarschap, (dat is kunde in communicatieve uitingen, en dat is ook wezenlijk voor performen), kunstenaarschap bestaat uit opoffering en terzijdestelling van de eigen persoonlijkheid’. Niet de persoonlijke emotie maakt de dichter belangwekkend maar de gewaarwording die hij als medium tot uiting brengt, en die hij ontvangt door een traditie. Waarom ik houd van protestants denken over performance is omdat ik zie dat we in een tijd leven waarin de persoon van de performer juist wel de aandacht naar zich toetrekt.

Magnetische persoonlijkheden, het liefst met een evangelische of charismatische inslag, daar wordt om gevraagd. Vorm, voorkomen en esthetiek maken snel indruk (en inhoudsloosheid wordt amper opgemerkt).

Voor de goede orde: Prof. Immink is ondubbelzinnig in het benadrukken dat prediking ook bestaat uit de beheersing van communicatieve processen. Immink be- noemt een scherp citaat van Gert Otto. Hou je vast:

‘Slechte preken worden niet veroorzaakt door slechte theologie, maar door taalkundige desinteresse en talig onvermogen van veel predikanten. Dat leidt tot

inhoudsarme, niet aan te horen en niets uitwerkende preken’ (p 113).

Dat houdt Immink steeds overeind: er gaat zoveel fout qua communicatie op de kansel en, let op: dat hindert de bediening van het Woord. Beheersing van en training in communicatieve vaardigheden heeft daarom een theologische dimensie. Aangesproken worden in de kerk heeft te maken met de kwaliteit van de voordracht. Dat wordt steeds hooggehouden, en hier is voor predikanten veel te lezen en te oefenen qua communicatie.

Ben je in staat om een voorstellingswereld op te roepen?

Kun je het concrete bestaan zo benoemen dat het herkend wordt door allerlei soorten mensen? Kun je enthousiasme opwekken voor het geloof? Heeft je toespraak een innerlijke structuur en logica? Kom je soms manipulatief over of juist kinderachtig en ben je dat bewust?

Tegelijkertijd: in protestantisme benadrukken we dat al deze ‘techniek’ in dienst moet staan van het leren luisteren naar de stem. In prediking gaat het uiteindelijk niet om een gebeuren tussen prediker en hoorder, maar tussen God en mens. De performance wil dienstbaar zijn aan het leren luisteren naar een Stem. Ik, modern mens, visueel ingesteld, vatbaar voor fantastische mogelijkheden van communicatie in onze tijd, ik verlang tegelijkertijd steeds meer naar een nieuwe uiterste concentratie op de ene Stem, juist om al die andere stemmen die mij willen hebben en die mij dicteren tot zwijgen te brengen.

Ik verlang ernaar dat alles in de liturgie dienstbaar wordt gemaakt voor het gebeuren en herkennen van die Stem, en voor de aanraking door het Woord. Daar klopt het hart van de protestantse liturgie. In de trant van een preekbundel van de Utrechtse ds. Aris Kool: ‘Er was alleen een stem’.

#2 Performance als dienst

Een tweede observatie van Immink die mij helpt, is een gedachte van Alexandre Vinet. Bij Vinet onderstreept Immink de gedachte dat ‘welsprekendheid rust op de sympathie’, op het invoelend vermogen van de prediker.

Je woorden kunnen indrukwekkend zijn, technisch

(9)

misschien terzake en knap, maar Vinet noemt alleen die toespraak ‘welsprekend’ die ‘geboren wordt uit een wederkerige verstandhouding tussen spreker en hoorder’ (p 122).

De performance in de liturgie is dus allereerst een dienstbaarheid aan de gemeente. Het absorbeert iets vanuit de gemeente, het trekt gebeurtenissen in taal, het zet ons leven in het perspectief van het Evangelie, het geeft de gemeente iets terug: een nieuw perspectief, nieuwe hoop. Hoe vaak wordt performance niet een kwaliteit van de performer, een eigenheid waardoor hij of zij zelf in het middelpunt komt te staan, en waardoor de gemeente uiteindelijk verzwakt? De gemeente leert zo niet luisteren naar de Stem, maar ze leert applaudiseren voor de performer.

Maar je kunt performance dus ook zien als dienst aan de gemeente, en daar ligt het zwaartepunt. Welke taal, welke voordracht dient de gemeente? Een paar denkstappen verder: Niet alleen het spreken, ook het luisteren berust op sympathie. In het communicatieve proces verschuift de aandacht ook naar de luisteraar. Die is geen consument, maar sympathisant, voor het Woord, voor het ambt, voor de ambtsdrager. In gemeentes, waar we elkaar tegenwoordig zo vaak gijzelen en waar zoveel liturgische en homiletische dictaten liggen, zouden we opnieuw dit bondgenootschap moeten ontdekken en beoefenen, het bondgenootschap tussen prediker en gemeente, tussen het Woord, de Geest en het gebed van de gemeente. De liturgie en de prediking als een

‘symphatisch krachtenveld’ waar wij ons luisteren en spreken een soort gesticuleren tot de Geest is.

Ik geloof dat deze oefening urgent is. Onze tijd is er één van ‘religieuze laaggeletterdheid’ (zoals Immink het noemt). Er is daardoor ook een luistercrisis.

‘In de preek wordt een gezamenlijke voorstellingswereld opgeroepen’, schrijft Immink, maar ‘in een overwegend seculiere context is die creatie van een godsdienstig uni-

versum geen sinecure’.

Het taaleigen van de Bijbel lijkt vreemd, er is niet bij voorbaat een geoefend gehoor, ‘het kerkelijk christendom lijkt in een vrije val te verkeren’. En dan schrijft hij de zin

waar het me om gaat: ‘Er is religieuze laaggeletterdheid en daarom hebben we ook moeite met de verwoording van de mystieke diepte van het christelijk geloof’. Je hebt elkaar nodig, en je oefent in taal en in kennis opdat je samen tot die mystieke diepte kunt komen. Daarom:

oefenen in het bondgenootschap omwille van die mystieke diepte.

#3 Performance als gevecht

Tot slot: In het protestantse denken over performance zit ook de dimensie van het gevecht. In de preek, zegt de Heidelbergse Catechismus, gaan deuren open maar kan ook een deur dicht gaan (HC 31). Het is een strijd om heil, om in te gaan, om drempels te slechten maar ook om ongeloof aan te wijzen. Ook dat is articulatie en ook dat dient de gemeente.

Ik zou dat gevecht om het ware Woord ook graag de prediker in trekken. De prediker vecht om geloof, en dat gevecht kent hij of zij in zichzelf. Over dat gevecht om geloof spreken veel fascinerende Bijbelverhalen. In zijn roeping tot profeet krijgt Mozes het Godswoord aanvankelijk niet over zijn lippen. Mozes probeert steeds de roeping om te spreken te ontlopen. In de prachtige taal van Avivah Zornberg: ‘Moses refuses to grow into prophecy’. Mozes weigert in te groeien in de gave van de profetie. De wording van het te spreken Godswoord is ook een gevecht in de prediker. Mozes is een stotterende spreker. Levinas leert van deze passage ‘the suspicion to any rhetoric about God which never stammers’. Taal over God waarin geen hapering zit, geen enkel gestotter, zo Levinas, die moet je wantrouwen. En een performer die nooit hapert evenzo.

Het is ook een gevecht of dit Godswoord doorbreekt in de gemeente. In een andere iconische scene over performance en het spreken over God, (namelijk het dispuut tussen Paulus en de Korinthiers), gebeurt ook strijd. In die Korinthe-correspondentie gaat het om de vraag wat het kruis betekent voor de taal, de voordracht, de persoonlijkheid van de verkondiger. In al die gevallen zie je dat performance ook participatie is in ‘Gods struggle to be heard’. Prediking is onderdeel van Gods gevecht om gehoor te vinden onder de mensen.

(10)

ARJAN PLAISIER

Beelden

Wanneer we spreken over de kerk als beweging of als instituut roept dat beelden op, die zich bijna onweer- staanbaar aan ons opdringen. Bij instituut denken we dan aan organisatie, rechtsvorm, administratie, bestuur en herkenbaar grondpersoneel: ambtelijke figuren en ambtelijke handelingen, en eventueel ook aan gebouwen en goederen met daarbij behorend beheer. Het totaal- beeld is dat van een statisch complex met ambtenaren en vergaderingen. Een instituut is daarbij iets waarvan de continuïteit min of meer voorspelbaar is en gewaarborgd door een apparaat.

Bij beweging denken we aan een inhoudelijke zaak, een beweging van iets, een gebeuren waarin wel een toekomst in het vizier komt maar nauwelijks een verleden, aan mensen zich vol toewijding inzetten, aan flexibiliteit en innovatie. Zo gezien is het ook wel duidelijk waar de sympathie ligt. Hooguit zal dan als verzachting worden aangevoerd dat een beweging ook wel een institutionele kant heeft, zij het een minimale.

En een instituut heeft een zekere beweeglijkheid, zij het eveneens een minimale.

De verinstitutionalisering van de kerk

Ik kan niet ontkennen dat in mainstream-kerken het genoemde beeld van instituut inderdaad bestond.

Natuurlijk was ook dan het besef wel aanwezig dat de kerk leefde van het woord van God maar dat besef dreef op een leemlaag van zekerheden en vanzelfsprekend- heden. Dit denken werd zeer begunstigd door de plaats die deze mainstream-kerken in de samenleving innamen.

De kerk was daarin een erkend instituut waarin het religieuze aspect van het menszijn is belegd en deze kerk speelde een belangrijke rol in het maatschappelijke leven.

Dit beeld is er niet alleen een van gisteren. Het leeft nog door, zij het dat het aan het afbrokkelen is en lijkt te verdwijnen met deze en de aankomende generatie.

Er is zeker wat tegen dit fenomeen van de kerk als instituut in te brengen. Niet zozeer het feit van

organisatie en administratie als wel dat het een belangrijk aandeel heeft gehad in de secularisering van de kerk, de zelf-secularisering. Kerk werd vooral als een menselijke organisatie gezien. In een tijd van voortschrijdende secularisatie heeft misschien juist daardoor de innerlijke uitholling van het geloof zich desastreus uitgewerkt. In Er is dus zoveel ‘hapering’, in spreken en in luisteren, per-

soonlijk en gemeenschappelijk. Ik vind die hapering juist ook horen bij het ‘Heilige dat gebeuren wil’. Dat zou mij erg boeien: hoe kun je in de liturgie en in het leven doxologisch en vrij-uit spreken over God, maar tegelijkertijd zo, dat het niet zonder hapering is. Is niet juist de hapering, de ruimte die ontstaat tussen onze zinnen door, tussen weten en niet-meer weten, is die hapering niet ook een heilige ruimte? En is ook in een tijd waarin onze taal over God en mens amper lijkt te resoneren, de hapering niet een zegen: een weigeren om clichés uit te spreken, om dode taal te gebruiken, en daarom een ruimte laten voor nieuwe manifestaties van het Godswoord, een woord dat de ruimte krijgt om op te staan.

Dr. C.M.A. (Kees) van Ekris is predikant in Zeist en studie-secre- taris van Areopagus/IZB, een centrum voor missionaire en con- textuele prediking. In 2018 promoveerde hij aan de PThU op een proefschrift over profetische prediking (Making See. A Grounded Theory on the prophetic dimension in preaching. Berlin/Zurich: LIT Verlag 2018).

Literatuur

Benali, Abdelkader: Maan boven Tanger. Schrijversdagboek (2).

In: Liter 90 (juni 2018).

Bodar, Antoine: ‘De kunstenaar en de religieuze mens kennen dezelfde vervoering’, In: NRC 19 maart 1994.

Davis, Ellen F.: Biblical Prophecy. Perspectives for christian theology, discipleship, and ministry. (Louisville: Westminster John Knox Press 2014).

‘Er was alleen een stem’. Preken van ds. A.Kool.

(Zoetermeer: Boekencentrum 2015).

Gallo, Carmine: ‘Talk like Ted. The 9 Public Speaking Secrets of the World’s Top Minds’. (London: Pan Books 2017).

Immink, F.G.: ‘Over God gesproken. Preken in theorie en praktijk’.

(Utrecht: Boekencentrum 2018).

Zornberg, Avivah: ‘Moses. A human life’. (Yale: Yale University Press 2016).

KERK TUSSEN INSTITUUT EN BEWEGING

In de kerk hebben instituut en beweging elkaar nodig

(11)

De filosoof Charles Taylor die een diagnose van de westerse geestelijke geschiedenis schrijft, heeft het als hij over de 19e eeuw schrijft over de eeuw van de mobilisatie;

de mobilisatie ook van de gelovigen. We hebben dat in de protestantse wereld gezien in de 19e eeuw:

je zou Kuyper een mobilisator kunnen noemen. Ik eer hem als een groot christen en staatsman maar in een bepaald opzicht kon je erop wachten dat ook deze beweging een keer zou zijn uitgewerkt. Nu was Kuyper ook een groot organisator dus kreeg zijn beweging kerkelijke substantie.

Bewegingen kunnen radicaliseren, ze kunnen energie opwekken die echter een keer uitdoven. De kerk heeft volgens Noordmans iets te behouden. Ze is geen beweging maar een huis, een ruimte. Er is ruimte voor echten en halven. Die ruimte zit vooral in God zelf. God is Vader, Zoon en Heilige Geest. Er zit in de kerk duur en geduld, barmhartigheid en gematigdheid.

‘De kerk is geen leger. Het is een gemeenschap van mensen, van allerlei soort en ras. De kerk gaat wel vooruit, maar niet zo snel als Ezau met zijn mannen

te paard, meer als Jacob en zijn vrouwen, kinderen, dienaren, schapen, runderen en ezels.’

Kerk en beweging nu

Vandaag zien we een wat andere verhouding tussen kerk en beweging ontstaan. In de Rooms-Katholieke kerk zijn er bewegingen ontstaan zoals Focolare, Chemin Neuf en Sant’ Egidio. Het zijn vaak lekenbewegingen, al doen er ook wel priesters aan mee, die een specifieke identiteit hebben, zoals oecumene, charismatisch leven of martelaarschap. Ze zijn bovenplaatselijk en niet ingebed in de lokale en bisschoppelijke structuur van de kerk.

het hart van de kerk als instituut ontstond een vacuüm.

Tegelijk heeft het voortbestaan van het institutionele dit vacuüm kunnen camoufleren, zozeer zelfs dat het niet eens als zodanig werd ervaren. De kerkelijke machines draaiden nog op volle toeren, ook toen veel van de geest al geweken was. Het gaat mij daarbij niet om een kruis- tocht tegen organisatie, administratie en zichtbaarheid.

Het gaat echter fout als dat alles steeds meer een huls wordt zonder binnenkant. Als noties als verwondering, geloof, ootmoed en extase het moeilijk gaan krijgen, gaat het institutionele zelfs een dubieuze rol spelen. Ik ben deze geest van het institutionele in veel gestalten tegengekomen en weet dat het geen toekomst heeft.

Beweging is ook niet alles

In dat opzicht lijkt de beweging toch alle winst te kunnen opstrijken. Hier bruist het al van leven. Maar ook hier kunnen vragen gesteld worden. Iemand als Noordmans trok al aan de bel, even na de Tweede Wereldoorlog. Dat deed hij toen de zendingsman Hendrik Kraemer heel sterk het bewegingskarakter van de kerk benadrukte.

Hij wilde van het wat gedragene van de kerk af en het kerkelijke leven een brandende spits geven om zo in de wereld te kunnen doordringen. De kerk was een beetje sloom en log in de ogen van Kraemer. Noordmans, zeker geen conservatief, protesteerde. Hij noemde het vermilitarisering van de kerk. Niet dat hij tegen een orde of een beweging was, maar de kerk moest het maar niet worden. Want, dat zijn mijn woorden, als je dan eenmaal uit-bewogen bent, blijft er niets over.

(12)

In de Protestantse Kerk denk ik aan de plaatselijke missionaire beweging, waarbij er pioniersplaatsen ontstaan. Ze vertonen een nogal bonte lappendeken, maar het is op zich bijzonder dat deze beweging zich vertoont. Het speelt zich af het plaatselijke vlak en levert vaak een verhouding op tussen de plaatselijke kerk en de plaatselijke pioniersplaats.

Kerk en beweging met de daarbij horende dynamiek vertaalt zich soms als ‘van boven’

en ‘van beneden’. Dat is dan weer een meer rooms-katholiek verschijnsel, waarin basisbeweging als ‘van beneden’ zich ontwikkelde, vaak in onderscheid van een hiërarchisch georganiseerde kerk, soms ook in tegenstelling daarmee.

Vragen van de beweging aan het instituut

Ik kom nu tot een aantal concrete uitdagingen waarvoor de lokale gemeente wordt gesteld. We komen terecht in een nieuwe situatie. Wat is daarvoor nodig? Ik laat me daarbij inspireren door elementen die in de beweging zijn opgekomen en die mijns inziens kunnen helpen voor ons kerk-zijn nu. Daarbij ben je altijd geneigd eenduidige recepten voor te schrijven, wat in de praktijk niet werkt.

Ik noem een aantal desiderata:

1. In de beweging is in beginsel een verlangen naar een back to basics waar te nemen. De kern daarvan is om weer ontvankelijk te worden voor God, voor de realiteit van Christus en voor de werking van de Geest. Het moet weer gaan over God in de kerk. We zullen ons weer moeten durven uitspreken over de opgestane Heer. We zullen weer moeten geloven in de heilige Geest die iets met ons doet, naar lijf en ziel. De kerk dreigt steeds weer een menselijk bedrijf te worden, en zal daarom steeds weer terug moeten naar dat wat het geheim van de kerk is: Christus zelf.

Ik weet dat niet te commanderen valt, het begint met een verlangen, maar laat dat verlangen dan ook ruimte en hoor de stem ervan.

2. Daarmee verbonden is een ontwaken van het apos- tolische element nodig. We zijn niet een gewaardeerd en geaccepteerd instituut voor de bevrediging van religieuze behoeften, maar een gemeenschap met een zending. Dat vraagt om geloof en vrijmoedigheid, die nu vaak ver te zoeken zijn. De strategie van aanpassen, apologetiek, compromis werkt ook niet meer. Er blijft op den duur weinig gehalte meer over.

Dit valt werkelijk niet mee. We hebben de weg van de problematisering en de minimalisering lang bewandeld, tot er een moment komt dat deze doodloopt. Om daaruit te geraken vraagt om moed.

Het vraagt om een klimaat dat deze moed begunstigt.

3. De beweging zoekt naar een vorm van gemeenschap waarin de idee van de kerk als broeder- en

zusterschap weer opleeft. Er ontstaan nu nieuwe leefgemeenschappen om de idee van de kerk als nieuwe gemeenschap weer serieus te nemen.

De kerk als instituut is vaak verbonden met

‘bediend worden’, en draait niet toevallig om een functionerend ambtelijk systeem. De parochiale gemeente hanteert als voorwaarde voor lid- maatschap de doop, en dat is veelal de kinderdoop.

We leven nog steeds in de nadagen van ‘doop omdat het er nu eenmaal bij hoort’. Levend lidmaatschap ligt dan ver weg. In de praktijk betekende dit een actieve kern, die de boel draaiend hield, maar waarvan de energie toch heel sterk juist daarin ging zitten.

Gemeenschappen gaan uit van het ‘de kerk, dat zijn wij’ en wij doen wat ons op grond van de gaven van de Geest gevraagd wordt door God zelf.

(13)

Vragen van het instituut aan de beweging

Daarmee lijkt toch de klok richting de beweging verzet te zijn. Dat is mijns inziens niet helemaal het geval. De kerk is geen beweging, en dat zit in een aantal elementen die toch belangrijk zijn. Ik denk daarbij aan de volgende elementen:

1. Ik begin met een tamelijk prozaïsche, en dat betreft de gebouwen. Een beweging heeft geen gebouw nodig. De kerk leeft ook niet van gebouwen, is ook niet in een gebouw begonnen. En toch: het gebouw drukt iets uit dat wel degelijk als vrucht van de evangelieverkondiging gezien kan worden. Het is publiek. Je kunt er niet om heen. Je kunt er wel naar binnen en zo schept het een ruimte voor aanbidding in de seculiere wereld.

2. De kerk is dus zichtbaarheid. Daarmee wordt gezegd dat de kerk niet een idee is en het geloof niet alleen iets innerlijks en spiritueels. Het is zichtbaar naar binnen, naar elkaar toe, maar ook naar buiten, in de verhouding tot de cultuur en de overheid. De kerk is geen privéclub of vrijetijdsbesteding, maar een publiek en in een bepaald opzicht een politiek lichaam.

3. De kerk kent ambtsdragers met een bepaalde rol en volmacht. Die rol is flexibel maar kan niet alle kanten op buigen. Dat ambtelijke drukt uit dat de Geest niet tegenover het lichamelijke, lijfelijk, uitgespeeld kan worden. De kerk is ook gebouw en in dat gebouw zijn bijzondere rollen gegeven. In het ambtelijke zit de continuïteit, de duur, het publieke en de relatie met de oorsprong. In een bepaald opzicht staat het voor de binding aan de oorsprong en daarmee voor traditie.

4. De kerk is een plaats voor helen en halven. Er is altijd de droom van een mooie, geestelijke, gelovige, charismatisch begaafde, radicale gemeenschap. Die droom kan echter tirannieke trekken aannemen. De kerk is een gemeenschap van helen en halven. En de kerkelijke vorm is er altijd één van een combi van traditie en vernieuwing. De kerk is nooit helemaal hip en legt het af tegen een snelle en hippe groep.

Dat geeft niet. De kerk is namelijk een ruimte.

Ze hebben elkaar dus nodig: instituut en beweging, en in veel gevallen wijzen

en verwijzen ze naar elkaar.

Dr. Arjan Plaisier is oud-scriba van de Protestantse Kerk Nederland en momenteel werkzaam als missionair predikant in Apeldoorn en docent spiritualiteit aan de PThU.

(14)

Terug naar de kern

In de Adventstijd lezen we elk jaar het verhaal van Zacharias en Johannes. Zacharias, vader van Johannes de Doper, hield de godslamp brandende in de tempel, hij hield het instituut in stand. Wanneer zijn zoon geboren wordt, zegent Zacharias zijn zoon en noemt hem Profeet van de Allerhoogste. Met deze belofte op zijn schouders gaat Johannes naar de woestijn. De woestijn, een plek van loutering en zuivering. ‘In de woestijn kwam het Woord Gods tot hem’, zo staat geschreven. Omgeven door de traditie die zijn vader hem meegaf, maar gelouterd en gezuiverd van alle opsmuk die de traditie met zich meebracht, begon hij te spreken. En hij sprak duidelijke taal: keer je om. Wees zelf de verandering die je in de wereld wilt zien, doe wat het leven van je vraagt en werk aan een wereld van vrede en gerechtigheid.

Johannes keert de tempel niet de rug toe, maar zoekt naar de kern, stelt kritische vragen aan zijn eigen traditie en spreekt mensen aan die hij op zijn weg tegenkomt.

Op die manier ontstaat een beweging die zijn oorsprong vindt in de openbaring van God in de wereld, die nieuwe wegen inslaat door kritisch te kijken naar wat er rondom die oorsprong is ontstaan en tegelijkertijd mensen aanspreekt in een taal die men begrijpt, ook buiten het instituut.

Oude papieren

Een instituut veronderstelt een bepaalde vorm, een afbakening, regels, een binnen en een buiten. Een beweging veronderstelt het tegenovergestelde: losse vormen, ruime afspraken, veel dynamiek en geen duidelijk binnen of buiten. In dit artikel wordt gereflecteerd op de vraag: ‘Een instituut en een beweging, hoe verhouden die zich tot elkaar? En hoe zou die beweging er uit kunnen zien?’

JOLANDA TUMA

DORPSKERKEN IN BEWEGING

De Protestantse Kerk Nederland heeft in september 2018 een dorpskerkenbeweging in gang gezet. Een beweging van, voor en door dorpskerken. De protestantse dorpskerken zijn deel van het instituut Protestantse Kerk Nederland en worden nu uitgedaagd om mee te gaan in een beweging. Dat is een opmerkelijk gegeven. Een beweging en een instituut, bijt dat elkaar niet?

Een instituut is tot op bepaalde hoogte een statisch geheel waarin vorm wordt gegeven aan wat de kern is van haar bestaan. In het geval van de kerk zou je die kern als volgt kunnen noemen: het Woord van God verkondigen, en in verbondenheid met Christus, als geloofsgemeenschap, Zijn lichaam gestalte geven in de wereld. Door deze kern te institutionaliseren ontstaat er letterlijk en figuurlijk een gebouw waarin regels nodig zijn om samen te leven, afspraken hoe de kern te verwoorden en te belijden. Een gebouw ook waar muren omheen worden opgetrokken waardoor mensen zich binnen of buiten de kerk bevinden, aan de rand verblijven of het instituut nadrukkelijk de rug toekeren.

De Protestantse Kerk Nederland is een instituut met oude papieren. Voortgekomen uit de Reformatie is de Protestantse Kerk Nederland in de loop der eeuwen altijd in beweging geweest en heeft zich voortdurend vernieuwd in allerlei richting. Maar de Protestantse Kerk Nederland heeft zich als instituut ook steeds opnieuw geprofileerd met regels, dogma’s, belijdenissen, ambtelijke structuren, enzovoort. Dankzij deze institutionalisering is de kerk blijven bestaan in een vorm die we nu nog steeds kennen, maar ook dankzij deze institutionalisering heeft zij steeds meer moeite om zich verstaanbaar te maken in de samenleving. Steeds meer mensen verlaten het instituut kerk.

(15)

Nieuw perspectief

Dit instituut heeft nu een beweging, een dorpskerkenbe- weging, in het leven geroepen. Dat is opmerkelijk. Een be- weging komt vaak op gang door onvrede met de huidige situatie. Zie de beweging van de ‘gele hesjes’ in Frankrijk.

Mensen protesteren tegen de bestaande situatie waarin zij leven en maken dat kenbaar door herkenbaar de straat op te gaan. Men herkent elkaar aan de hesjes en aan de onvrede die leeft in hun harten. En zo kunnen mensen elkaar in beweging zetten en een hele natie op de grondvesten doen schudden.

De dorpskerkenbeweging is ook een beweging, maar heeft niet tot doel het instituut omver te werpen. De dorpskerkenbeweging wordt niet gemotiveerd door onvrede, maar door een nieuw perspectief. Het instituut en de beweging delen de kernwaarden, het Woord van God verkondigen en lichaam van Christus in de wereld zijn, maar gaan daar op verschillende wijze mee om. Het instituut schenkt aandacht aan het behoud van de vorm en de inhoud van de kern, de beweging zoekt naar nieuwe wegen op oude gronden.

Godslamp

Een instituut en een beweging kunnen in dit opzicht in principe niet zonder elkaar. Het instituut houdt de godslamp brandende, de beweging is gefundeerd in en geïnspireerd door het licht van de godslamp maar beweegt zich vrijelijk van binnen naar buiten en van buiten naar binnen. De beweging heeft niet een vooropgesteld doel voor ogen, maar laat zich leiden door wie men onderweg tegenkomt en wat er onderweg gebeurt. De beweging is primair gebaat bij een open houding maar verloochent haar oorsprong niet.

De dorpskerkenbeweging is gefundeerd in het instituut en speelt met een nieuw perspectief. Enerzijds bevraagt de beweging dorpskerken op de kern van haar bestaan:

waarom ben je kerk en hoe geef je dat vorm?

Anderzijds bevraagt zij de dorpskerken naar haar plek en zichtbaarheid in het dorp. Op welke wijze speelt de kerkgemeenschap een rol in de leefbaarheid van het hele dorp?

Wanneer tijd wordt genomen om samen na te denken over de kern van het bestaan van de eigen dorpskerk, komen onderwerpen op tafel die vaak als vanzelfsprekend worden gezien maar eigenlijk heel bijzonder zijn. Het feit dat elke zondag de liturgie wordt gevierd, dat er wordt omgekeken naar elkaar, dat de jongeren misschien niet meer in de kerk zitten maar dat ze laatst toch maar even 10.000 euro ophaalden voor het goede doel. Of dat werd ontdekt dat er 86 vrijwilligers actief zijn. Van dit gesprek wordt men vaak enthousiast:

‘In onze kerk gebeurt toch eigenlijk nog heel veel op het gebied van liturgie, pastoraat en diaconaat, ondanks dat we met een klein groepje zijn.’

Wanneer de vraag wordt gesteld op welke wijze de kerkgemeenschap een rol vervult in het dorp wordt er nogal eens gefronst. ‘Er worden bloemen gebracht aan

mensen ‘buiten de kaartenbak’, het kerkblad wordt huis-aan-huis bezorgd, maar op een vergadering van Dorpsbelangen worden we niet uitgenodigd en in het rapport over leefbaarheid in onze dorpen wordt de kerk

niet genoemd.’

(16)

Verstaan

De moeite met deze tweede vraag ligt mogelijk in wat Jacobine Gelderloos noemt ‘kerkelijke verlegenheid en religieus analfabetisme’ (Jacobine, Gelderloos, Sporen van God in het dorp, 2018). Hoe verwoord je als geloofs- gemeenschap wat de kern is van je kerk-zijn, zodanig dat mensen buiten de kerk dat ook verstaan? Anderzijds hebben mensen buiten de kerk vaak geen idee meer waar het binnen een kerkgemeenschap om gaat. Een gemeenschappelijke taal lijkt te ontbreken.

Is het ook mogelijk om woorden te vinden die door iedereen ondubbelzinnig kunnen worden verstaan, die geen afbreuk doen aan de kern van de zaak, en verstaanbaar zijn voor de hele samenleving? Bijvoorbeeld:

‘we geloven in een dorp van vrede en gerechtigheid en willen daar aan bijdragen.’ Dit betekent dat je als kerkelijke gemeenschap de godslamp brandende houdt in de liturgie, en dat je daarnaast het gezicht naar buiten richt, naar het dorp, de context waarin je kerk bent. Je zou het een perspectiefwisseling kunnen noemen. Zo vertelde op de Zeeuwse kerkendag in november 2018 een bisschop uit Pakistan hoe zij als kleine christelijke gemeenschap tot zegen wilde zijn voor het hele land.

‘Hoe klein je ook bent, kijk wat je hand vindt om te doen. Zie de mogelijkheden die binnen jouw handbereik liggen, kijk niet achterom maar kijk opzij.’

Deuren open

Om die perspectiefwisseling op gang te brengen, is het belangrijk om mensen te ontmoeten en deuren open te zetten. In een geloofsgemeenschap ontmoeten mensen elkaar rondom de liturgie of andere activiteiten. Maar de kans is niet zo groot dat je daar mensen tegenkomt die zich binnen de muren van de kerk niet zo thuis voelen. Om met hen in contact te komen is het nodig om deuren open te zetten en mensen uit te nodigen, maar dan is nog de vraag of men naar je toekomt. Meer ontmoetingen zullen ontstaan wanneer je zelf naar buiten gaat en contact zoekt met mensen die ieder op eigen wijze bijdragen aan de leefbaarheid in het dorp, aan een dorp van vrede en gerechtigheid om het met mooie woorden te zeggen. Denk aan de school, het Dorpshuis, de commissie die de kerstmarkt organiseert, de

dorpsmoestuin, het repaircafé, kunstenaars, musici, etc.

Wanneer je elkaar ontmoet, leer je elkaar kennen. Pas dan is het mogelijk om met elkaar in gesprek te gaan en misschien wel samen te werken. Dit is niet altijd eenvoudig omdat de beeldvorming rondom kerk, God en geloof vaak sterk en negatief is. Maar als het toch lukt om samen aan tafel te gaan en samen na te denken over de leefbaarheid van het dorp, komen er vaak verrassende bewegingen op gang en blijken er opeens heel veel onvermoede deuren open te gaan. Dan ontstaan er bijvoorbeeld samenwerkingen rondom ‘omzien naar elkaar’, wordt een gezamenlijke moestuin opgezet, worden de overledenen herdacht met een lichtjesregen in de kerk, worden er avonden georganiseerd over thema’s die spelen op het platteland zoals landbouw en duurzaamheid.

Frisse wind

Het openen van deuren klinkt eenvoudig, maar is het vaak niet. Toch leert de ervaring dat door het openen van deuren er opeens een andere wind gaat waaien door de kerk. Een wind die inspireert en creativiteit teweegbrengt. Een beweging heeft de vrijheid om te spelen met de elementen, zonder dat het de oorsprong geweld aan doet. Een beweging inspireert mensen om vrijelijk van binnen naar buiten en van buiten naar binnen te wandelen.

Een beweging wordt pas een beweging als mensen in de dorpskerken zelf vanuit het instituut in beweging komen en ontdekken hoeveel energie dat geeft. Maar een bewe- ging wordt ook pas een beweging als mensen buiten de dorpskerken zich vrij voelen om binnen te wandelen en op hun eigen wijze een bijdrage te leveren aan die kerk en het dorp. En juist die wisselwerking van binnen en buiten en van buiten naar binnen en daar de ruimte aan geven, maakt dat er soms wonderen gebeuren.

De dorpskerkenbeweging daagt kerken uit de deuren open te zetten en nodigt mensen, ‘kerks’ of ‘niet-kerks’, uit om samen te werken aan een dorp van vrede en gerechtigheid en de godslamp brandende te houden in de dorpskerk. Niet om ‘zieltjes te winnen’ maar om betekenisvol te zijn voor de leefbaarheid van het dorp.

Dr. Jolanda Tuma, dorpskerkambassadeur

Protestantse Kerk Nederland (regio noord Nederland) j.tuma@pkn.nl, www.dorpskerkenbeweging.nl

(17)

Inleiding

“Meer dan de helft van de Nederlanders niet religieus”

kopte een persbericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op 22 oktober jl. Voor het eerst had het CBS namelijk vastgesteld dat een meerderheid van de Nederlandse bevolking zich niet tot een religieuze groepering rekent. Onder de Nederlandse bevolking vormen religieuzen de minderheid, aldus het persbericht van het CBS. De reacties op dit persbericht en het onderliggende onderzoeksrapport Wie is religieus en wie niet?, waren echter niet van de lucht. Vooral theologen en religiewetenschappers reageerden geagiteerd op dit rapport, waarin het CBS in hun ogen een veel te beperkt begrip van religiositeit hanteert. Religiositeit is immers veel meer dan lid zijn van een kerk of het bezoeken van kerkdiensten, waardoor de conclusie dat de meerderheid

PAUL VERMEER

PARAPLU’S VAN ORTHODOXIE

De meeste christelijke kerken in Nederland verkeren in zwaar weer, maar er zijn ook uitzonderingen zoals verschillende evangelische megakerken. In deze bijdrage ga ik kort na wat we van het succes van deze kerken kunnen leren

van de bevolking niet-religieus is op z’n minst voorbarig en tendentieus is, zo was de algemene teneur van de reacties. Maar als godsdienstsocioloog vind ik deze reacties zowel puur academisch alsook simpelweg onjuist.

Ik vind deze reacties allereerst puur academisch, omdat we er niets mee opschieten. Voor u, lezers van dit bulletin en werkers in het veld, is het toch weinig troostrijk te horen dat er zoveel religiositeit is buiten de kerk zonder dat u verteld wordt hoe u deze

‘religieuzen’ bij uw gemeenschap kunt betrekken.

Daarnaast vind ik deze reacties ook onjuist, omdat mensen voor de articulatie van hun religieuze ervaringen en overtuigingen aangewezen zijn op de gedeelde taal van een religieuze gemeenschap. Religie is, met andere woorden, zowel iets individueels als iets collectiefs.

Mensen zijn niet in hun eentje religieus, maar dat zijn ze, en vooral doen ze, samen met anderen. Religieus zijn vraagt zodoende om een inbedding in een religieuze gemeenschap die fungeert als een gedeelde leefwereld;

als een gedeelde achtergrond waartegen religieuze overtuigingen en praktijken geldingskracht krijgen en plausibel worden. Enkel Theoloog des Vaderlands Stefan Paas wees in een interview in de NRC op het belang van de kerk als religieuze gemeenschap voor het overdragen en in stand houden van de (christelijke) religie. Volgens hem, en ik ben het daar volledig mee eens, maken de cijfers van het CBS klip en klaar duidelijk, dat het christendom en de christelijke kerken in rap tempo terrein verliezen. Academische reacties als ´er is veel religiositeit buiten de kerk´ brengen ons niet verder en verhullen feitelijk de zaak: het is crisis in kerkelijk Nederland.

Maar hoe dan deze crisis te bezweren? Dit is een lastige en complexe vraag waarop geen eenvoudig en eenduidig antwoord kan worden gegeven. Maar het is wel mogelijk, denk ik, om enkele richtingen of perspectieven te bieden.

Dat wil ik in het vervolg van deze bijdrage doen.

(18)

Groeiers en bloeiers

Zoals ik zojuist al heb gezegd, is het crisis in kerkelijk Nederland. Maar dit is niet het hele verhaal. Er zijn namelijk ook kerken die groeien en bloeien. Toegegeven, het betreft hier uitzonderingen, maar dat maakt het gegeven dat sommige kerken het nog steeds goed doen niet minder interessant. Deze groeiers en bloeiers vinden we grofweg binnen twee richtingen: binnen de meer behouden de gereformeerde kerken, zoals de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, en binnen het evangelisch christendom.

‘Nieuwsgierig geworden naar het succes van met name evangelische kerken, heb ik de afgelopen jaren onderzoek verricht naar enkele evangelische megakerken en zo enigermate zicht gekregen op de succesfactoren van deze kerken. Drie factoren, die ik hieronder nader zal beschrijven, lijken hier van belang.’

Een aantrekkelijk product

Anders dan Amerikaanse godsdienstsociologen én pastores zijn wij in Nederland niet gewend om in economische of markttermen over de kerk te spreken.

We vinden dit wellicht zelfs ‘not done’. De kerk is toch niet onderhevig aan de grillen van de markt?

Toch denk ik, dat het goed is om deze aversie tegenover economisch taalgebruik te overwinnen. De kerken in Nederland zijn immers al lang geen brede volkskerken meer die op basis van sociale controle en zachte dwang op zondag automatisch volstromen. Integendeel, kerken zijn tegenwoordig echte vrijwilligersorganisaties geworden waar mensen uit vrije wil naar toe gaan; en ook weer vertrekken als het hen niet bevalt wat ze te horen en te zien krijgen. Kerken moeten zich daarom steeds de vraag stellen of dat we ze aanbieden nog wel past bij de behoeften en interesses van de mensen die ze willen bereiken. Anders gezegd, kerken moeten een aantrekkelijk product hebben.

Maar wat is dan een aantrekkelijk product? Uit mijn

eigen onderzoek naar evangelische megakerken komt naar voren dat een product aantrekkelijk is als het persoonlijke relevantie heeft. Kerken zijn er om het evan- gelie te verkondigen en de relatie met God te vieren, maar dit moet dan wel op zo’n manier gebeuren dat God en evangelie relevantie krijgen voor de dagelijkse beslommeringen van de gelovigen. In de evangelische kerken die ik bestudeerd heb, werden bijvoorbeeld relatieproblemen, de opvoeding van de kinderen, het mislopen van een promotie of het verlangen naar een grotere leaseauto als thema’s gebruikt om de boodschap persoonlijk relevant te maken. Mensen krijgen hierdoor het idee dat het echt over hen gaat en dat bindt mensen aan een gemeenschap. Dit klinkt weliswaar erg

individualistisch en stuit werkers binnen mainstream katholieke parochies en protestantse gemeenten wellicht tegen de borst, maar als mensen niet gehoord worden haken ze af. Zo ging ik op vrijdagavond 2 november met mijn vrouw naar de viering van Allerzielen. Mijn

schoonmoeder was enkele maanden eerder overleden en als trouwe kerkganger zou zij tijdens deze dienst herdacht worden. De dienst was keurig verzorgd en het koor zong mooi, maar het hoogkerkelijk karakter van de viering maakte dat mijn vrouw en ik op geen enkel moment het idee kregen dat het over ons of over onze overleden (schoon)moeder ging. Na afloop van de dienst was de eerste reactie van mijn vrouw dan ook, dat ze nu echt nooit meer naar de kerk zou gaan. De dienst had voor haar geen persoonlijke relevantie gehad.

(19)

Een duidelijke identiteit

Binnen de evangelische megakerken die ik heb bestudeerd ligt niet enkel een grote nadruk op de persoonlijke relevantie van het evangelie, maar ook op een strikt en orthodox geloof. Dat wil zeggen, de universaliteit en ook uniciteit van het verlossende werk van Jezus Christus, de werking van de Heilige Geest en de letterlijke interpretatie van de Bijbel worden sterk benadrukt. In hoeverre dergelijke stellingnames theologisch te verantwoorden zijn, laat ik hier buiten beschouwing. Mij gaat het vooral om het sociologisch gegeven, dat een dergelijke nadruk op een strikt en orthodox geloof deze kerken een zeer herkenbare identiteit geeft en ook weer samenbindend werkt.

Daar komt bij dat deze ‘core beliefs’ veelvuldig worden geuit en besproken, waardoor permanent wordt benadrukt dat mensen deel uitmaken van niet zomaar een of ander sociaal verband, maar van een religieuze gemeenschap! Onder de kerkgangers verdwijnt zo de schroom om persoonlijk over hun geloof te spreken, waardoor kerkgangers tegenover elkaar ook voortdurend hun geloof bevestigen en in hun geloof gesterkt worden. De kerk als religieuze gemeenschap vormt zo een ‘paraplu van orthodoxie’ die gelovigen, zoals gezegd, een duidelijke en van niet-religieuze mensen onderscheidende identiteit geeft. In dit opzicht vormen deze evangelische megakerken een schril contrast met veel mainstream katholieke parochies en protestantse gemeenten waar persoonlijk spreken over je geloof, op z’n zachtst gezegd, ongebruikelijk is of, sterker uitgedrukt,

‘not done’ is.

Een hecht sociaal netwerk

Een derde succesfactor betreft de organisatorische structuur van deze evangelische megakerken.

De evangelische christenen die ik voor mijn onderzoek heb bevraagd, zijn vaak zeer intensief bij hun kerk betrokken. Zo gaven deze christenen

aan gemiddeld bijna vier uur per week voor hun kerk actief te zijn.

Daarnaast bleek uit nadere analyses van de antwoorden, dat mensen vooral actief zijn in hun kerk omdat ze daar vrienden en bekenden ontmoeten. Met andere woorden, deze evangelische megakerken functioneren

als een hecht sociaal netwerk. Voor veel gelovigen vormen deze kerken hun primaire sociale netwerk wat zorgt voor een grote betrokkenheid.

Deze betrokkenheid van evangelische christenen bij hun kerk komt echter niet uit de lucht vallen, maar wordt juist ook mogelijk gemaakt door de organisatorische structuur van evangelische megakerken. Deze structuur is namelijk dusdanig dat mensen ook zeer veel mogelijk- heden geboden worden om te participeren. De viering op zondag is slechts één activiteit naast de vele andere activiteiten die door de week plaatsvinden. Zo worden kerkgangers bijvoorbeeld actief benaderd om deel te nemen aan een van de vele huiskringen die bij medegelovigen thuis worden georganiseerd en die vaak in het teken staan van Bijbelstudie of geloofsgesprekken.

Gelovigen komen zo veelvuldig met elkaar in contact, leren elkaar beter kennen en bouwen zo in de kerk een sociaal netwerk op. Het contrast met de kerk in de parochie waar ik woon, kan eigenlijk niet groter zijn.

Deze kerk is hoofdzakelijk gesloten. Enkel tijdens de wekelijkse vieringen op zaterdag en/of zondag is hier enige activiteit te bespeuren of door de week als er een uitvaart is.

Conclusie

Evangelische kerken verschillen in veel opzichten sterk van de mainstream katholieke parochie of protestantse gemeente. Wat bij evangelische kerken tot succes leidt, hoeft daarom zeker niet hetzelfde effect te hebben binnen de katholieke kerk of de PKN. Maar in weerwil van wat sommige van mijn collega’s beweren, gaat het proces van ontkerkelijking en secularisering onverminderd door. Het is leuk om te roepen dat er veel religie buiten de kerken is, maar dat helpt natuurlijk niet als de kerken er niet in slagen om deze niet-kerkelijke ‘religieuzen’ voor zich te winnen. Het kan daarom geen kwaad, denk ik, om naar succesvolle kerken te kijken. Ook al zijn deze kerken nog zo verschillend en anders. Het kan dus geen kwaad om als doorsnee katholieke parochie of protestantse gemeente de vraag te stellen of het ‘product’ dat men aanbiedt (nog) wel aantrekkelijk is; om na te gaan welke geloofsovertui- gingen echt centraal staan en daarover met elkaar het gesprek aan te gaan; of om kritisch te kijken naar de eigen organisatie en de vraag te stellen hoe uitnodigend deze organisatie is voor mensen om te participeren.

(20)

Vermaak

Het boek van Hans Vermaak, Iedereen verandert – nu wij nog1 was het uitgangspunt. Het is een stevig boek van 326 pagina’s. Binnen het leesclubje van het WKO hebben we afgesproken dit boek te gaan lezen. Ideaal zo’n leesclub- je! Je wordt gestimuleerd te lezen op momenten dat je geen vakantie hebt én je leest boeken waar je soms zelf zomaar aan voorbij loopt.

Het boek van Vermaak wil een gids voor veranderaars zijn. Veranderaars zijn – volgens Vermaak – geen mensen met de functie ‘veranderaar’, maar het zijn mensen die een verantwoordelijkheid tot veranderen oppakken (pag. 11). Met herkenning lees ik op een site: 2 ‘Dit boek wil laten zien hoe je in je directe omgeving het verschil maakt, hoe je de rest van de organisatie meeneemt en hoe je zelf stevig genoeg in je schoenen staat om beide met succes te doen. Waar je werkt, maakt niet uit. Het

NICO BELO

PLEZIER BELEVEN AAN TAAIE KWESTIES

Als het gaat over veranderprocessen, dan zijn er genoeg taaie kwesties. Dat zijn kwesties die gekenmerkt worden door een bepaalde mate van complexiteit, die niet zo makkelijk te analyseren valt. Intussen verschijnt er op de markt veel literatuur over veranderprocessen. Blijkbaar gaan veranderprocessen niet alleen in de kerk moeizaam. Een boek lezen is één, maar met het gebodene vanuit een boek aan de slag gaan is twee. Hoe maak je er gereedschap van voor je bezig-zijn als opbouwwerker? Door een training te volgen. Ik was dankbaar dat vanuit het WKO een training werd verzorgd over ‘Plezier beleven aan taaie kwesties’. In dit artikel geef ik lees- en trainingsindrukken weer.

boek is voor iedereen die verandering vrijwillig oppakt, voor wie het op zijn bord heeft gekregen of voor wie het als zijn vak ziet.’

Vermaak stelt in zijn inleiding van het boek, dat het geen simpel boek is. Het is een bondig boek, waarin alles aan bod komt wat bij veranderen komt kijken. In 24 korte hoofdstukken presenteert hij zijn gereedschap, onderver- deeld in drie categorieën: deel 1 – het vraagstuk dienen;

deel 2 – de omgeving gidsen en deel 3 – groeien als ver- anderaar. In een hoofdstuk probeert hij snel tot de kern te komen. Hij combineert zijn boodschap met

voorbeelden en concepten. Wanneer je meer wilt weten, zijn er in de tekst QR-codes die je door middel van scannen met je mobiel of tablet meteen toegang geven

12017, Vakmedianet, Deventer.

2http://iedereenverandert.overmanagement.net/het-boek/

het-vraagstuk-dienen, geraadpleegd september 2018.

Wat hebben de mainstream kerken immers nog te ver- liezen? De traditie? Maar wat heb je aan de traditie als niemand meer in deze traditie staat? Voor de mainstream kerken in Nederland is het immers echt twee voor twaalf.

Deze bijdrage en mijn eerdere lezing tijdens de jaarlijkse WKO-studiedag bevatten slechts een beknopte schets van mijn onderzoek naar evangelische megakerken. De lezer die meer informatie over dit onderzoek wil, kan altijd contact met mij opnemen of de volgende overzichtspublicatie raadplegen:

Vermeer, P. & Scheepers, P. (2017). ‘Umbrellas of Conservative Belief. Explaining the Success of Evangelical Congregations in the Netherlands’. In: Journal of Empirical Theology, 30, 1, 1-24.

Paul Vermeer

Universitair hoofddocent empirische en praktische religiewetenschappen Radboud Universiteit

Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen Erasmusplein 1

6525 HT Nijmegen Tel: 024-3611459 Email: p.vermeer@ftr.ru.nl Web: www.ru.nl/personen/vermeer-p/

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het beheersingssysteem dat in Nederland in de tachtiger jaren werd ontwikkeld lijkt niet meer afdoende te zijn om infecties met PVY in te dammen.. De toenemende problemen kunnen

In de eerste instantie realiseerde ik het me niet zo, maar feitelijk is de website die ik onderzocht heb in de case 

Het geval, dat het ion wel een reactie vertoont, doet zich voor bij de H-ionen (en, in gevallen waarin ze van belang zijn, ook de OH-ionen). Wanneer deze namelijk in

Binnen de dienst stromen allochtone talenten niet door naar managementfuncties.. De afwezigheid van allochtone middenmanagers duidt op barrières in het scouting, selectie

Deze methode berekent de totale verplaatsing in een tijdstap door het combineren van twee verplaatsingen: de invloedloze verplaatsing en de extra verplaatsing als gevolg van

a Teken in (een kopie van) figuur 29 in elk van de drie situaties de twee krachten F 1 en F 2 (in de gegeven richtingen) die samen de getekende kracht als somkracht opleveren..

Tijdschrift voor gereformeerd belijden nú, (juli 2006) 20 e

Wanneer een antwoord is gegeven als: „Een tweede bruistablet in een verzadigde oplossing van koolstofdioxide (verkregen door eerdere tabletten op te lossen) laten reageren,